Eco n
–
6misch Statist.t – s c
•
Bertchten’
Doeltreffende zakelijke communicatie
Mr.. G. E. Kruseman
Kartelproblemen
KARTELS EN PRIJS
*
Drs. J. F. ,H. Wijsen
– Verticale prijsbind:ifig
–
*
Dr. T-t
P
W
.
,an
Ra-nptiin.
– — —
–
—-
J”
.
•
1
”
Over betekenis. en gevaren van de
toepass:ing van psychologische methoden
–
–
in de economie
*
Mr. J. Huijt
De begroting van de Sowjetunfe
•
voor, 1956
UiTGAVE VAN HET NEDERL
–
ANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
–
41e.JAARGANG
S
No2014
S.
–
.
WOENSDAG 25 JANUARÏ 1956
Nedeplandse
Opgericht in 1948 door
levensverzekering-
Participatie
maatschappijen, banken en
andere lichamen,
voor het verschaffen van
geldmiddelen
katschappij
NX-
aan ondernemingen,
inzonderheid door
gevestigd te Amsterdam
deelneming in het
Keizersgracht 706
risicodragend kapitaal.
P
DAW
R. Mees & Zoonen
* * * * * * * * * * * *
*•*
* * * * *
Btj voldoende belangstelling zal ook voor de *
40e jaargang van het tijdschrift
*
*
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN *
*
een geheel linnen band worden beschikbaar ge- *
steld tegen de prijs van
f
4,25. *
Indien U van deze aanbieding gebruikt wenst te *
maken, zien wij gaarne Uw opgave spoedig te- *
gemoet.. *
Kon. Ned. Boekdrukkerij H. A. M. ROEANTS :
•
Postbus 42
–
SCHIEDAM *
. Abusievelijk werd op de bestelkaart, welke in het vorige *
nummer was ingelegd, vermeld 41e jaargarig; dit moet *
uiteraard zijn de 40e jaargang (1955).
*
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage
Delft. Schiedam- Vlaardingen
A
Iblasserdam
Adviezen inzake
Lëvensverzekeringen
en Pensioencontracten
IIOLLANDSÇIIE SOCIETELT
VAN IEVENSVERZEKERI1′[GEN N.V.
A
2
18o7
LIJF.RENTEN
DmECTIEPENSIO:ENEN
COMPAGNONSVERZEKERIIÇGEN
COLLECTIEVE PERSONEELVERZEKERINGEN
Amstcrdain-C., Herengracht 475, Telefoon 49100
Toronto 1, 830 Bay Street
Kantoren door geheel iWede,’Irmd en Canada
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Ikfees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)f. 29,–, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers
75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Wesizeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
63
Doeltreffende zakelijke communicatie
,,Repor.ts are only one kind of communication, but a
Naast een goede systematische indeling van de stof
very important one”, zegt Leland Brown, verbonden
geeft Leland Brown voor doelmatige zakelijke mede-
an de School of Business Administration (Tulane
delingen een arsenaal van beginselen, wenken, waar-
University) op blz. 9 van een belangwekkend boek
1).
schuwingen en voorbeelden op de volgende punten: 1.
,,Effective communication through reports is an integral
de algemene opzet vaststellen na analyse van de situatie,
part of operating any business successfully” (blz. 8).
het probleem en de lezerskring van de mededeling; 2.
Onder communication verstaat hij ,,the human inter-
de nodige en juiste gegevens putten uit bestaande litera-
change of facts and ideas, opinions and feelings” (blz. 9).
tuur of verkrijgen door vragenljsten, ondervragingen of
In een kleine onderneming gaat dit als het ware,vanzelf
andere methoden; 3. de classificatie van de gegevens;
door het gemakkelijke persoonlijke contact tussen leiding
4. een goed overzicht van de hoofdzaken in de eerste
en medewerkers en tussen de laatsten onderling, maar
alinea, aan het slot of in, een aparte inhoudsopgave;
5.
,,the larger the business, the greater its needs for reports.
de vormgeving, de juiste toon, maar ,,have something
Its efficiency dpends on the quantity and quality of
to say, say it directly and stop” (blz. 124); de visuele
information fiowing through all its personnel” (blz. 3).
hulpmiddelen ‘zoals tabellen,
grafieken enz.; controle
Men vertale de woorden ,,quantity and quality” door:
van de leesbaarheid bijvoorbeeld volgens de toetsmetho-
niet te veel maar van het juiste gehalte. Want van de
den vân Flesch, Dale-Chail, Farr Jenkins and Paterson
gevolgen van ,,overcommunication” heeft Perrin Strycker
en de Gunning Fog Index, alsmede de methode om eigen
in hoofdstuk 11 van ,,A guide to modern management
schrifturen eenvoudig op leesbaarheid te reviseren.
methods” (McGraw-Hill, New York 1954) een behar-
Wij kunnen hier slechts enkele van de vele behandelde
tigenswaardig voorbeeld gegeven.
,,business reports” noemen, zoals voor beperkt intern
Met ,,business reports” bedoelt Leland Brown in
gebruik de rapporten omtrent verkoopcijfers en krediet-
zijn handboek ,,factual presentation of data or infor-
.
waardigheid; voor ruimer intern gebruik de personeel-
mation directed to a particular reader or audience for a
handboeken, overzichten van de recente ontwikkeling
specific business purpose” (blz. 4). Die mededelingen
(progress)
der
onderneming,
de
,,policy-statements”
kunnen informatief, analyserend of aanbevelend zijn.
van de topleiding en de personeelbiaden. Aan de jaar-
Bij de opstelling bedenke men of zij zijn bestemd voor:
verslagen als externe berichtgeving wijdt de schrijver
1.
verticale beweging tussen individuen of bepaalde
26 bladzijden met onder andere een opsomming van 102
groepen binnen de onderneming; 2. horizontale beweging
punten, waarover het verslag inlichtingen aan de aan-
tussen bepaalde individuen of groepen op gelijk niveau;
deelhouders kan geven en 48 punten van belang voor het
3. radiaal,
d.w.z.
bestemd voor iedereen binnen of
personeel.
Een jaarverslag kan een cijferverzameling
buiten de onderneming. De soorten 1 en 2, welke
de
zijn, die alleen deskundigen iets zegt, maar ook (en daar-
schrijver het uitvoerigst behandelt, zijn ,voor intern ge-
aan geeft Leland Brown verre de voorkeur) een voor
bruik; soort 3 kan zowel intern als extern zijn. De mede-
ieder begrijpelijk overzicht van de ontwikkeling en de
delingen kunnen voor zes categorieën lezers bestemd
situatie van de onderneming, dat belangstelling, beter
zijn: a. het algemene publiek; b.de verbruikers; c. het
begrip en goodwill wekt, mede door doelgerichte ruime
personeel; d. de aandeelhouders; e. de bedrijfsleiding en
verspreiding.
f. de overheid.
Punt e. vereist enige toelichting. Volgens Amerikaanse
,,Report writing”, ruim opgevat zoals de schrijver
visie omvat management de topleiding tot en met de
doet, ,,is both an art and a science” (blz. 14). De kunst
ploegbaas. Maar het vaststellen van de ,,policy”, d.w.z.
verkrijgt men nog altijd door oefening; gegeven een
de grote lijnen voor het bedrijfsbeleid in het algemeen
zekere aanleg is er ,,only one way to learn to write
–
of voor belangrijke punten, berust bij de topleiding,
by writing”…. schrijven en herschrjven van een stuk,
die dit doet in overleg met specialisten. Daarmede is die
zouden wij er aan willen toevoegen. De ,,science”, ‘de
taak niet afgelopen, want ,,management at the policy-
theorie, kan men meester worden door de lezing en her-
making level needs to keep employees informed of the
lezing van een boek zoals dit, al behoeven een aantal
company policy” (blz.
5).
In dit verband wordt de lagere
punten voor toepassing hier te lande een transpositie,
bedrijfsleiding
blijkbaar
tot
de
employees
gerekend,
voor Nederlandse omstandigheden.
‘)
Leland
Brown: Effective business report writing. Prentice-Hall, Englewood
Cliffs,
N. S. 1955, 446 blz.
Rotterdam.
G. DE BRUYN.
INHOUD
Blz.
B1.
Doeltreffende zakelijke communicatie,
door Drs.
De begroting van de Sowjetunie voor
1956,
G. de Bruyn
…………………………
63
dor Mr. J. Huijts
…………………..
74
Kartelproblemen; kartels en prijs,
door Mr. G. E.
B o
e k b e s p r e k i n g:
Kruseman
……………………………
65
Verticale prj
J
sbinding,
door Drs. . F. H. Wijsen
67
Prof. Henry C. Wallich: ,,Mainsprings of the
Over betekenis en -gevaren van de toepassing van
German revival”, bespr. door Dr. J. Wemels-
psychologische methoden in de economie,
door
felder
…………………………….
77
Dr. H. P. W. van Ravestfjn
……………
72 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet..
78
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
64
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25
januari 1956
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Mr. G. E. KRUSEMAN, Kartelproblemen; kartels en
prijs.
Voorheen had de concurrentie, die met kwaliteit en
kostprijs rekening moest houden, nog een objectief en
evenwichtig karakter; een beperking van die concurrentie
zou de prijs en de kwaliteit moeilijk anders dan ongunstig
hebben kunnen beïnvloeden. Tegenwoordig is de factor
kwaliteit voor een groot deel vervangen door de suggestie
van kwaliteit. Hierdoor is de èoncurrentie verlegd naar
het terrein van de verkooptechniek, zodat de kostprijs
mede wordt bepaald door een aantal factoren, die eigen-
lijk met de voortbrenging niets te maken hebben. De
uitgaven voor deze factoren kunnen door de concurrentie
min of riieer onbeperkt worden opgejaagd, terwijl be-
perking der in dezen heersende concurrentie niet anders
kan betekenen dan dat de bedrijfskosten dalen. Hier
komt de functie der kartels, nl. regulering en normali-
satie van de verhouding tussen producenten en hande-
laren en tussen de diverse handelsschakels,-naar voren.
Schr. betoogt, dat kostprijsverlaging in de eerste hand,
behalve door betere machines e.d. bij gelijkblijvende
lonen alleen kan worden verkregen door omzetvermeer-
dering. De bedragen, die in de moderne concurrentie-
strijd worden uitgegeven hebben in hoofdzak geen
betrekking op de omzet als geheel, maar alleen op de
omzetverhouding tussen’ diverse bedrijven. Een beperking
van deze concurrentievormen en de daarmede verbonden
uitgaven kan dus nooit prjsverhogend werken. Tot slot
van zijn beschouwingen gaat schr.
no&
in op het veel
gehoorde verwijt, dat kartels de prijzen ,,verstarren”.
Drs. J. F. H. WIJSEN, Verticale prjsbinding.
Verticale prjsbinding is een systeem van prjszetting,
waarbij aan de aanbodszijde niet de. verkoper de aan-
bodsprjs vaststelt, maar een voorafgaande schakel. Zij
vindt bijna uitsluitend bij merkartikelen toepassing. De
tegenstanders van verticale prjsbinding menen, dat zij
niet noodzakelijk is voor de instandhouding van massa-
produktie en de voortbrenging van merkartikelen. Zij
erkennen wel zekere voordelen van het systeem, maar de
nadelen ervan – met name wat betreft de hoogte van
de prijs – overtreffen de voordelen naar hun mening
vele malen. Een afweging van voor- en nadelen is bij-
zonder moeilijk als er een groot gebrek aan feitelijke en
concrete gegevens heerst en speculatieve overwegingen
een grote rol spelen. Velen wensen daarom onderscheid
te maken tussen verticale prjsbinding op zich, indivi-
dueel toegepast, en de collectieve verticale prijsbinding,
waarbij men de eerste zou willen accepteren en de laatste
niet. De grondgedachte daarbij is, dat in het laatste
geval de kaljke effecten van het systeem worden ge-
accumuleerd, terwijl in het eerste geval het systeem althans
in zekere mate de kans krijgt zijn voordelen te effec-
tueren.
Dr. H. P. W. VAN RAVESTIJN, Over betekenis en
gevaren van de -toepassing van psychologische me-
thoden in de economie.
Een zeer op de voorgrond tredende trek in het huidige
economische beleid in vele landen is ongetwijfeld de
nadruk, die wordt gelegd op de psychologische beïn-
vloeding der economische ontwikkeling. Psychologische
beïnvloeding van consumenten- en producentengedrag
kan een zeer grote positieve betekenis hebben, omdat
zij in een aantal gevallen een paniek of overdreven irra-
tionele reacties kan voorkomen en zodoende kan bij-
dragen tot een rustiger verloop der economische ont-
wikkeling. Er moet dan echter aan één voorwaarde zijn
voldaan, nl. dat de ,,suggestie” niet te ver van de werke-
lijkheid gaat afwijken. De beurs is een typische plaats,
waar massa-psychologische verschijnselen een grote in-
vloed kunnen uitoefenen. In bepaalde omstandigheden
kan zij, door uiting te geven aan vertrouwen, zeer veel
tot een stabiele welvaart bijdragen. Zij kan echter onder
bepaalde omstandigheden tot een onredelijke angst-
reactie leiden. De hausse op de beurs is een zichzelf
versterkend prôces, dat, naar mate het beursverkeer
een meer speculatieve inslag krijgt, en meer ondeskun-
digen gaan meedoen, licht tot overdrjving kan leiden.
Dit gevaar is, naar schrijver betoogt, sinds de twintiger
jaren vergroot.
Mr. J. HUIJTS, De begroting van de Sowjetunie voor 1956.
Voor het eerst na de oorlog kon het sowjetparlement
ditmaal de begroting behandelen voordat het jaar, waar-
op zij betrekking had, was ingetreden, hetgeen volgens
de coreferent van het Ministerie van Financiën in de
Unieraad getuigde van een verdere verhoging van het
peil van organisatie en planning van alle takken der
socialistische huishouding. Schr. schenkt allereerst aan-
dacht aan de gang van zaken in de Sowjetunie gedurende
het afgelopen jaar en behandelt vervolgens de diverse
posten der begroting. De inkomsten voor 1956 worden
geraamd op 591,9 mrd. roebel en de uitgaven op 568,8
mrd.
– SOMMAIRE –
Mr. G. E. KRUSEMAN, Problèmes autour des cartels;
cartels et prix.
Dans cet a’rticle l’auteur entre en détails au sujet de
la question quelles sont ou peuvent être les répercus-
sions sur le niveau des prix, si sous l’influence des cartels
la concurrence ne peut pas se faire valoir de façon illi-
mitée.
Drs. J. F. H. WIJSEN, Imposition verticale de prix.
L’imposition verticale de prix est un système de fixation
de prix oi du côté de. l’offre ce n’est pas le vendeur mais
un maillon précédent qui fixe le prix de l’offre. 11 est le
plus fréquent pour les articles de marque déposée.
L’auteur traite e.a. des arguments qui sont pour et
contre l’imposition verticale de prix. –
Dr. H. P. W. VAN RA VESTIJN, Sur l’importance et
les dangers des méthodes psychologiques dans l’econo-
mie.
Dans la politique économique actuelle dans beaucoup
de pays l’influence psychologique exercée sur le dévelop-
pement économique, est très accentuée. Cette influence
exercée peut avoir une très grande importance positive,
si la ,,suggestion” ne commence pas â s’écarter trop lom
de la réalité. Dans cet ordre d’idées l’auteur souligne
l’importance particulière que la Bourse, notamment
par suite de facteurs psychologiques, a sur le développe-
ment de la conjoncture.
Mr. J. HUIJTS, Le budget de l’U.R.S.S. pour 1956.
L’auteur donne dans cet article une vue d’ensemble
sur la marche des affaires dans 1’U.R.S.S. et traite
ensuite des divers postes du budget de l’U.R.S.S.
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
65
Kartelpro blemen
Kartels en prijs
In de vorige artikelen ben ik telkenmale uitgegaan van
een principieel gezichispunt: vrijheid, democratie, orde-
(ning). Ik heb daarin een bij uitstek belangrijke vraag
buiten beschouwing gelaten, t.w. wat de gevolgen voor
het prijspeil zijn of althans kunnen zijn indien de con-
currentie zich onder de invloed der kartels niet volledig
en onbeperkt kan doen gelden.
Alvorens op deze vraag concreet in te gaan, een enkel
woord over de vraagstelling. Ik heb er nI. die kartels en
kartelbepalingen uit geëcarteerd, die rechtstreeks be-
trekking hebben op de prijsvorming. Ik deed dat niet
alleen omdat, zoals ik reeds eerder aantoonde, dergelijke
regelingen binnen ons nationale bestel uitzonderingen
vormen, die dus voor het a’gemene beeld van geen be-
tekenis zijn, doch ook om dit beeld onmiddellijk op het
juiste vlak te kunnen projecteren, nl. op het vlak •der
concurrentie. Alleen z5 kan, het probleem van de ver-
houding tussen kartels en prijzen op de juiste wijze worden
gesteld. Er moet immers een keuze gedaan worden tussen
drie methoden, t.w::
het vervangen van het concurrentiemechanisme door
voorschriften van staatswege;
een door de Overheid afgedwongen ongebonden
mededinging;
een 9rganisch vanuit het bedrijfsleven gerationa-
liseerde concurrentie.
Deze keuïe nu zal, zo al niet volledig, dan toch in
hoge mate bepaald worden door de invloed van deze drie
methoden op het prijspeil en daarmede op de nationale
economie.
De onder 1. genoemde mogelijkheid buiten beschouwing
latende, kan ik de vraag, welke dit artikel zal beheersen,
ook als volgt stellen: leidt een complete en ongebonden
concurrentie tot de laagste prijs en – in het algemeen –
tot de gunstigste resultaten voor de nationale economie?
Deze vraag wordt door de goegemeente en ook wel
daarbuiten als regel zonder meer met ja beantwoord.
De grond daarvoor ligt meestal in het onbewuste bezinksel
van theorieën of meningen, die verkondigd werden in de
tijd toen de economie en ook de concurrentietechniek
zich tegenover de huidige verhield als de stellingen van
Euclides tegenover de relativiteitstheorie van Einstein.
Er is dus goede reden om na te gaan, of dat bevestigende
antwoord niet al te snel wordt gegeven.
Eén van de belangrijkste verschuivingen sedert de tijd
van Euclides vond plaats in de betekenis van de factoren,
die de keus van de koper bepalen. Veertig jaar geleden
nog lag, althans ten onzent, het zwaarste accent op de
kwaliteit, waarbij de kopers grotendeels afgingeh op de
gevestigde naam van de fabrikant of leverancier. Lagen
de twee concurrenten in dit opzicht gelijk, dan besliste
de prijs. De concurrentie had dientengevolge nog een
objectief en evenwichtig karakter, omdat met twee eisen,
kwaliteit en kostprijs, rekening moest worden gehouden,
die in wezen tegenstrijdig zijn, terwijl een beperking
dier concurrentie, zo zij al zin zou hebben gehad, de prijs
en eventueel de kwaliteit moeilijk anders dan ongunstig
zou hebben kunnen beïnvloeden.
In onze tijd speelt echter de factor kwaliteit praktisch
geen rol meer. Hij is voor een groot deel vervangen door
de suggestie van kwaliteit, waarvan de kracht bepaald
wordt door de kwaliteit van de reclame, en voor het andre
deel, vooral indien het om technische produkten gaat,
door het uiterlijk en door de nieuwheid van de toegepaste
technische snufjes.
Hierdoor is de concurrentie verlegd naar het terrein
der verkooptechniek (salespromotion), zodat de opbouw
van de kostprijs niet meer vrijwel geheel bepaald wordt
door de reële eisen, die de kwaliteit stelt, doch mede
door een aantal factoren, die eigenlijk met voortbrenging
niets te maken hebben en afhangen van de tactiek van
het_bedrijf, een tactiek die soms slaagt ondanks een naar
accountantsinzicht onverantwoord reclamebudget, en
soms faalt door een tè degelijk beleid.
Ten aanzien van deze ,,irreële” factoren, die bij het
moderne bedrijf een niet onaanzienlijke belasting van het
budget plegen te betekenen, ligt de zaak nu heel anders
dan bij de ouderwetse. Juist omdat zij irreëel zijn’ kunnen
zij door de concurrentie min of meer onbeperkt worden
opgejaagd, terwijl de beperking of rationalisatie van de
concurrentie op het gebied dezer irreële factoren niet
anders kân betekenen dan dat over het gehele front de
bedrijfskosten dalen. Ter verduidelijking een enkel sim-
pel voorbeeld; veelvuldig komen afspraken tussen
fabrikanten, importeurs en/of grossiers voor om slechts
op enkele tentoonstellingen of beurzen in te zenden, niet
in allerhand plaatselijke vakblaadjes, bonds- en hande-
larenorganen te adverteren, het rondstrooien van propa-
gandamateriaal te beperken, niet mee te betalen in de
kosten van advertentiecampagnes van afnemers enz. enz.
Alleen reeds het collectief besnoeien op dergelijke posten
van ondergeschikte aard betekent het besparen van zeer
aanzienlijke bedragen, die anders een factor van de prijs
zouden vormen. –
Een ander voorbeeld: de mcderne merkpolitiek der
producenfen brengt mede dat hun produkten uitsluitend
onder hun eigen fabrieksmerk verhandeld mogen worden.
Dientengevolge zal de handelaar er zich als regel toe
beperken om zijn gehele sortering van een bepaald artikel
aan het publiek aan te bevelen, eventueel tezamen met
andere produkten en met onderstreping van zijn service
en van zijn andere kwaliteiten
als winkelier.
Een der-
gelijke arbeidsverdeling, waarbij iedereen bij zijn leest
blijft, is uiteraard efficiënt.
Intussen stuit de fabrikant hierbij veelal op verzet van
zijn grote afnemers, die er weinig voor voelen om op te
gaan in de grote hoop en dus de voorkeur gevei aan iets
speciaals, waarvoor zij een eigen reclame kunnen voeren,
die niet tevens de concurrent bevoordeelt. Een dergelijke
monopoliepositie wordt’ o.a. verzekerd door het eigen
(handels)merk. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke
merkpolitiek van de handel vanuit het algemeen ge-
zichtspunt voor de eindprjs veel ongunstiger is. Aller-
eerst wordt de seriefabrikatie belemmerd omdat de
– produkten, die onder eigen (handels)merk verkocht
worden ook iets ,,eigens”, een afwijkende kleur of andere
speciale franje moeten hebben, wil de opzet van de hande-
laar opgaan. Bovendien ligt het totaal van de kosten voor
,,sales promotion”, die behalve door de fabrikant voor
zijn merk ook door alle ,,separatistische” handelaren
voor het hinne gemaakt worden, uiteraard veel hoger
dan wanneer alleen de producent het artikel propageert.
Dit geldt temeer omdat de betreffende detaillist, die
66
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25januari 1956
,,dank zij de Vrije concurrentie monopolist is geworden”,
Van die positie alleen dè.n het nodige profijt kan trekken
indien hij zijn artikel in ruime mate onder de aandacht
van het publiek brengt. De ,,separatistische kosten”
lopen dan ook als regel hoog op. Niettemin kan daarnaast
ook nog een stevige winst in de prijs verdisconteerd
worden, omdat het publiek door de merkcamoufiage
niet heen kan kijken en in alle onschuld een surplus
betaalt, dat het in zijn zak had kunnen houden indien
het elders het in feite identieke artikel – de afwijking
betreft zelden meer dan de kleur of een andere uiterlijke
verfraaiing – onder fabrieksmerk had gekocht.
De centrale merkpolitiek werkt dus niet alleen kosten-
verlagend doch zelfs rechtstreeks prijsverlagend. Het is
echter voor een fabrikant of importeur – afgezienvan
de grote concerns – zeer moeilijk om deze politiek te
handhaven indien één zijner concurrenten voor de druk
van zijn afnemers en voor de verleiding van enkele grote
orders bezwijkt. Hier nu treedt het kartel, dat dergelijke
concurrentiemiddelen uitbant, als garant op, waardoor
het tevens indirect het publieke belang dient.
Hiermede ben ik terecht gekomen op de functie van
vele kartels, die ik in het vorig nummer omschreef, als:
regulatie en normalisatie van de verhouding tussen
producenten en handelaren en tussen de diverse handels-
schakels. In dat vorige artikel ging het mij speciaal om
het vaak netelige probleem .der kortingen. Binnen het
kader van mijn huidige onderwerp kan ik mijn vroegere
opmerkingen thans in een ruimer kader plaatsen.
De huidige concurrentie woedt niet meer zozeer op
het front van het publiek, doch speelt zich in belangrijke
mate af met de gunst van de handelaar tot inzet. Hierbij
vormt de prijs echter geen factor van betekenis. Integen-
deel, de handel maakt zich daarover weinig zorgen en
accepteert zelfs zonder bezwaar de vaststelling van een
hogere bruto- en nettoprijs. Waar het hem om gaat is het
verschil tussen beide. Dat verschil tracht hij op te voeren
en wel bij voorkeur in procenten. Daar komt nog bij
dat de invloed van de omzet op de calculatie bij de detail-
handel anders is dan bij de industrie (en bij de groot-
handel). Dit geldt in het bijzonder voor die artikelen
van grotere waarde, die, wil er een ifinke omzet in behaald
worden, werkelijk ,,aan de man” respectievelijk ,,aan de
vrouw” gebracht moeten worden. De kosten, die dit
medebrengt, zijn relatief zo groot, dat zij door de hogere
omzet niet goedgemaakt kunnen worden, zodat een
handelaar deze weg niet opgaat indien hij door zijn
leverancier niet beloond of, beter gezegd, gefinancierd
wordt in de vorm van een hogere korting. (In vrijwel alle
algemene kortingsregelingen komt een dergelijke ,,omzet-
premie” dan ook tot uiting). Het ligt daarbij verder in de
lijn dat zulk een handelaar weinig geneigd is om, althans
wat zijn hoofdartikelen betreft, zijn omzet te stimuleren
door onder de—vastgestelde – prijs te verkopen. Het zou
trouwens economisch bezien weinig verschil maken.
Want behalve dat dit middel op zichzelf weinig effect
heeft op de omzet en dus een krachtige propaganda niet
overbodig maakt, zal een dergelijke handelaar eerst recht
trachten om zijn inkoopprjs te drukken oftewel zijn
marge te verhogen.
Als resultante van al deze krachten ontstaat een druk
op de fabrikant, die buiten verhouding staat tot het
effect, dat de concurrentie tussen de handelaren eventueel
op de prijs heeft. Economisch uitgedrukt: tegenover x
pCt. prijsverlaging ten gunste van het publiek staat enige
malen x pCt. verlaging van de netto-opbrengst, die de
leverancier ontvangt. Dat kan tot een debâcle leiden in
een periode waarin het aanbod de vraag overtreft, zodat
de producent tegenover zijn concurrenten de bruto-prijs
niet kan verhogen. Als afweermiddel tegen een dergelijk
debâcle dienden v66r de oorlog vele kartels, die dan ook
destijds door de Overheid gaarne werden gezien en zelfs
voor officiële steun in de vorm van een verbindend-
verklaring in aanmerking kwamen. Uit de kringen van
diezelfde Overheid hoort men tegenwoordig echter het
geluid dat diezelfde kartels onder de huidige conjunctuur
niet meer nodig zouden zijn. Een dergelijke bewering
bewijst slechts, hoe ver de ambtelijke theorie veelal af
staat van de levende economische praktijk. De huidige
kartels zijn namelijk, zelfs al zou de vorm gelijk gebleven
zijn, volstrekt niet ,,dezelfde als vôôr de oorlog”. Hun
functie is immers volkomen veranderd in de huidige
,,sellers-market”, die het volkomen onnodig maakt om
met kunst- en vliegwerk de netto-opbrengst op peil te
houden. De producenten kunnen dat zelf wel, namelijk
met het middel – dat in dèze markt wel opgaat – van
verdiscontering in de bruto-prijs van de hogere marge,
die hun afnemers van hen verlangen en aan wier verlangen
zij volgens de wet der concurrentie wel moeten voldoen
zodra een der andere producenten in binnen- of buiten-
land dat doet en aldus belangrijke klanten tot zich dreigt
te trekken. Zoals boven echter uiteengezet bedraagt deze
verhoging van de bruto-prijs dan echter het veelvoud
van de verlaging, welke uit de eventuele prijsconcurrentie
tussen de handelaren voortvloeide.
Tegen deze vormen van concurrentie – die in de
hoogconjunotuur de prijzen opdrjven – richten zich
nu de kartels. Zij vangen immers in een collectief verband
de druk op, waartegen de individuele fabrikant niet
bestand is en keren aldus de bovenomschreven prijs-
opjagende tendenties, die voor de industrie en met name
voor de exprt zo gevaarlijk zijn in verband met de uit-
werking op de lonen en daarmede op de kostprijs.
In dit licht moeten allereerst de zgn. prijshandhavings-
kartels worden gezien. Het van deze organisaties uitgaande
verbod aan de handel, om een produkt onder de door de
individuele fabrikant vastgestelde prijs te verkôpen, kan
slechts op de oppervlakkige toeschouwer de indruk
maken van een dam tegen prijsverlaging. In werkelijk-
heid is het in verband met de boven omschreven ,,eenparig
versnelde beweging” een dijk, die de naar prijsverhoging
stuwende stromingen keert
1).
Deze kartels doen dit,
indien zij goed zijn opgezet, zelfs in dubbele zin. Doordat
zij immers aan de handel een redelijke winst garanderen,
verminderen zij de druk, die deze anders op de inkoop.-
prijzen zou uitoefenen en die uiteindelijk resulteert in
prijsverhoging. Dit zelfde geldt trouwens voor verreweg
de meeste kartels, die een enigszins wijde strekking hebben
en die in hun functie van vliegwiel, bemiddelaar, ,,trouble-
shooter” spanningen opheffen tussen de geledingen van
het economisch apparaat, die dit en daarmede tevens de
gemeenschap uiteindelijk slechts schaden kunnen.
Vanuit dit gezichtspunt kan het gehele probleem der
concurrentie, en daarmede tevens dat van de kartels,
nogmaals doch thans in zijn wijdste strekking, als volgt
gesteld worden: kostprjsverlaging in de eerste hand kan,
behalve door betere machines, nieuwe vindingen en
andere resultaten van de research, bij gelijkblijvende
lonen alleen verkregen worden door omzetvermeerdering.
Tot dit doel kan het totale verkoopapparaat van industrie
en handel medewerken, voor zover het inderdaad de in
1)
Mits zij de handelskortingen regelen of althans
begrenzen; op het ontbreken van dergelijke bepalingen
strandde uiteindelijk’ het
radio-kartel, dat immers die
Stroom niet keren kon.
“25januari
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
67
tijden van hoogconjunctuur overschietende koopkracht
aantrekt, of in tijden van depressie deze althans zoveel
mogelijk vasthoudt. De geweldige bedragen echter, die
in de moderne concurrentiestrijd worden uitgegeven,
hebbén in hoofdzaak geen betrekking of éffect op deze
omzet
als geheel
in een bepaald artikel, doch alleen op
de
omzetverhouding
tussen de diverse bedrijven. M.a.w.
al
deze krachtsinspanningen der individuele bedrijven
verhogen in feite nodeloos de kostprijs resp. de eindprjs.
Een beperking van deze vormen van concurrentie en
daarmede van die daarbij betrokken enorme uitgaven
– en deze beperking vormt, zpals ik herhaaldelijk uiteen-
zette, de tendentie van praktisch alle tegenwoordige
kartels – kan dus nooit prjsverhogend werken. Hoog-
stens kan men beweren dat deze besparingen niet de
prijs maar de ondernemerswinst ten goede komen.
Gedeeltelijk zaP dit inderdaad het geval zijn. Is dat
echter reden om deze besparingen te wraken? Integendeel
lijkt het mij dat de functie der kartels hierdoor niet min-
der nuttig wordt voor de nationale economie. Dat is
zelfs het geval voor zover de
netto-winst
vergrobt wordt,
waarvan immers een belangrijk deel aan de staatskas en
daarmede aan alle belastingbetalers ten goede komt.
Voor het grootste deel zullen deze besparingen echter
reserves en vooral nieuwe investeringen mogelijk maken,
waardoor vooral de positie van de industrie tegenover
het buitenland verstevigd wordt, om van de weerstand in
geval van een terugslag der conjunctuur niet eens te spreken.
Hier sluit de gedachtengang dus aan bij die van het vorige
artikel en onderstreept de toen getrokken conclusie.
Slechts zij er hier nog, op gewezen dat elke gezonde
investering de rationalisatie en/of de uitbreiding der
produktie dient en daardoor een verlaging der produktie-
kosten bevordert. –
Ten slotte nog een enkel woord over een ander verwijt,
dat menigmaal, zelfs door de Minister, tot de kartels
gericht wordt. Het verwijt, dat zij Oe prijzen ,,verstarren”.
Kennelijk wordt hierbij gedoeld op de vertraagde door-
werking van kostenverlagingen op de prijs, terwijl kosten-
verhogingen snel ingecalculeerd plegen te worden.
Duidelijk is mij dit verwijt niet. Ik heb altijd begrepen
dat deze neiging om verlies op voorraden te vermijden en
om de winst daarop te incasseren in een Vrije economie
steeds naar voren treedt in tijden dat de conjunctuurzon
schijnt en even oud is als het streven om de goede kansen
waar te nemen, wetende dat er ook kwade komen. Ik
begrijp dan ook niet wat de kartels daarmede te maken
hebben, nu deze zich in de huidige welvaartseconomie,
zoals thans wel als in confesso kan worden beschouwd,
niet (meer) met de prijsvorming bezig houden. Hoogstens
zou men kunnen beweren dat zij het contact tussen con-
currenten bevorderen en dat dit contact de concurrentie-
geest zou verzwakken. Daargelaten dat de ervaringen
van degenen, die regelmatig met kartels te maken hebben,
een dergelijke veronderstelling geenszins bevestigen,
vraag ik mij af of dit zulk een kwaad zou vormen. Een
zeer scherpe prijzenconcurrentie moge dan het publiek
– en soms de Overheid – welgevallig zijn, zij is, nog
afgezien van de daaruit voortvloeiende gevaren voor het
kleinere en middelgrote bedrijf, zeker niet dienstig om
de nationale êconomie die weerstand te geven, welke in
een klein en economisch kwetsbaar land als het onze een
levensvoorwaarde is. Hoe dit zij, dit verwijt aan de be-
drijfsregelingen lijkt wel zeer ver gezocht. Zè ver gezocht,
dat de verklaring voor het grijpen ligt: de kartels hebben
in de onweersachtige atmosfeer rond lonen en prijzen als
bliksemafleider gediend.
Inderdaad is dat hun laatste en misschien niet hun
minst belangrijke functie. Tot nu toe hebben zij deze
hoogspanningen behoorlijk naar de economische aarde
geleid. Toch schuilt in het gebruikmaken van deze brede
rug – die immers het gehele bedrijfsleven omvat – een
gevaar, en wel dat in de aldus opgewekte anti-kartel-
stemming de werkelijkheid uit het oog verloren wordt.
De werkelijkheid, dat de kartellering in Nederland een
dochter is van de vrije economie. Weliswaar voelt het
Nederlandse bedrijfsleven zich wat onwennig als vader,
nu dit kind hem immers belet om zijn aangeboren
vrjbuiterschap bot te vieren, maar hij schikt er zich in
omdat alleen deze dochter in staat is om in zijn al te
rommelige en daardoor al te kostbare huishouding orde
te scheppen en op het huishoudgeld over te sparen.
Wie deze werkelijkheid vertroebelt loopt de kans dat
in troebel water gevist wordt en dat al deze klachten
over het kind worden gebruikt om de moeder te diskwa-
lificeren en de vader onder voogdij te plaatsen. Officieel
zijn dergelijke stappen niet aan de orde. Integendeel zal
binnenkort het Parlement zowel het huwelijk als het kind
wettigen en slechts waarborgen vastieggen tegen straat-
schenderjen van de kant van dit laatste. Er moet echter
niet. vergeten worden dat de Wet Economische Mede-
dinging aan het Uitvoerend Gezag het laatste, ja het enige
woord laat bij de vaststelling wat straatschenderj, oftewel
wat ,,in strijd met het Algemeen Belang” is.
Er bestaat dan
ool
dringende aanleiding voor het
Parlement om, wanneer het dit nieuwe wapen zal ijken,
zich duidelijk uit te spreken in welke zin het gehanteerd
dient te worden. Een dergljke uitspraak kan echter
alleen gegeven worden op grond van een helder inzicht
in de functie der kartels als een vrijwillige ordening en
rationalisatie der concurrentie, welke uiteindelijk de
Nederlandse economie als geheel ten goede komt.
Indien deze artikelen enigermate tot dit inzicht zouden
bijdragen, zijn zij niet vergeefs geschreven.
Amsterdam.
Mr. G. E. KRUSEMAN.
Verticale prij sbinding
Prjsverstarring is een onderwerp dat zich heden ten
dage, en niet alleen hier te lande, in een overwegend be-
zorgde belangstelling mag verheugen. Voornamelijk
uiteraard als de verstarring het gevolg is van bewuste en
doelgerichte actie van de economische individuen. Als,
zodanig wordt vaak de prjszetting bij merkartikelen
gezien. Men heeft hier te doen met wat in de literatuur
wordt aangeduid als verticale prijsbinding.
Onder verticale prjsbinding, waarvoor ook de ter-
men ,,resale price maintenance” of ,,prjsbinding in de
tweede hand” gebruikt worden, wordt verstaan een
systeem van prijszetting, waarbij afn de aanbodszijde
niet de verkoper de aanbodsprjs vaststelt, maar een
voorafgaânde schakel. .
De mogelijkheden, die deze algemene omschrijving
omvat, zijn vele. De aldus tot stand gekomen aanbods-
prijs kan gelden voor de markt, waar kleinhandelaar
en uiteindelijke verbruiker elkaar ontmoeten of voor
68
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 januari 1956
de markt, waar groothandelaar en kleinhandelaar elkaar
ontmoeten. De voorgaande schakel kan zowel de groot-
handelaar zijn, de importeur als de fabrikant.
Om het beeld te vereenvoudigen wordt in het na-
volgende de figuur voor ogen genomen, dat de fabri-
kant de publiekspfijs voor zijn artikel vaststelt, op
welke publieksprijs hij een korting vaststelt voor de
kleinhandelaar en de groothandelaar.
Het is denkbaar en in een enkel geval komt het ook
in de praktijk wel voor, dat de fabrikant een minimum-
publieksprijs vaststelt, als zijn voornaamste zorg is te
voorkomen, dat de prijs niet beneden een bepaald door
hem te stellen niveau daalt, of dat hij een maximum-
publieksprijs vaststelt in het tegenovergesfelde geval.
Conformerend aan de praktijk, zal echter het systeem
beschoawd worden, waarbij de fabrikant een vaste en
uniforme publieksprijs vaststelt en daarbij vaste en
uniforme kortingen aan de handel verleent.
Juridisch wordt verticale prijsbinding gegoten in de
vorm van een contract tussen fabrikant en ‘wederver
–
kopers, of is zij eenvoudig begrepen in de leverings-
voorwaarden.
Voor niet-nakoming van een dergelijk contract of
niet voldoen aan de leveringsvoorwaarden staat de
fabrikant uiteraard verhaal open bij de rechter. Er zijn
echter andere – en vaak meer effectieve – middelen
om handhaving van de voorgeschreven prijs te ver-
zekeren.
In sommige gevallen zal de positie van de fabrikant
dermate sterk zijn, dat een dreiging de levering van het
artikel stop te zetten al voldoende is om zijn prjsvoor-
schrift te doen naleven. In andere gevallen zal hij steun
moeten zoeken om de naleving te verzekeren. Hij kan
die vinden bij andere fabrikanten, waarbij men geza-
menlijk een stoplijst gaat hanteren, d.w.z. dat, indien een
wederverkoper een prjsvoorschrift van één fabrikant
overtreedt, hij door alle fabrikanten niet meer geleverd
krijgt. Het meest doeltreffend is het uiteraard, als hiertoe
fabrikanten van dezelfde soort artikeln of van verwante
artikelen samengaan, daar hiervan de meeste druk op de
handelaar uitgaat. Vaak ook ziet men afspraken tussen
fabrikanten en organisaties van wederverkopers, die
de vorm van een exclusief-verkeersregeling aannemen,
tot welker toetreding een verklaring van handhaving
van de vastgestelde prijzen geëist wordt en waar, bij
niet-naleving de organisatie van wederverkopers de
prjsonderbieders beboet of uitsluit.
Het merkartikel.
Het zijn bijna uitsluitend merkartikelen, waarbij
verticale prjsbinding toepassing vindt. Waar het geen
merkartikelen zijn (bijv. boeken) zijn het in elk geval
duidelijk herkenbare goederen. Dit spreekt vanzelf,
omdat slechts duidelijk herkenbare goederen de moge-
lijkheid bieden om overtreding van een prijsvoorschrift
aan te tonen.
De juiste omvang van verticale prijsbinding is niet
bekend. Men neemt wel aan, dat deze techniek in ons
land ‘een relatief even grote toepassing vindt als in Enge-
land, waar een min of meer nauwkeurige berekening
aantoonde, dat in’1938 ongeveer 30 pCt. van de pu-
blieke uitgaven voor verbruiksgoederen werd besteed
aan produkten, die op deze wijze in prijs gebonden
waren. In 1900 zou dit 3 pCt. zijn geweest. Op het ogen-
blik wordt dit van gezaghebbende zijde – The National
institute for Economic and Social Research – geschat
op 40—42 .pCt. Andere schattingen noemen 50 pCt.
De nauwe relatie, die bestaat tusen verticale prijs-
binding en het merkartikel geeft aanleiding op dit laatste
even dieper in te gaan.
In.de tweede helft van de vorige eeuw voltrok zich
een merkwaardige verandering in het economisch leven.
De ontwikkeling van de techniek, zowel op het gebied
van de produktie, als van transport en verpakking en
conservering, breekt de beperkte lokale markt open en
stelt de fabrikanten in staat massa-artikelen te fabriceren
voor een vele malen vergrote markt. Dit is een voordeel,
daar in het algemeen vergrote produktie kostenverla$end
per eenheid werkt. De massaproducent doet hiermede
zijn intrede. Massaproduktie echter stelt in het algemeen
hoge kapitaaleisen en vergroot deswege het risico van
de ondernemer in bijzondere mate. Het is daarom be-
grijpelijk, dat deze een meer dan normale interesse ver-
toont voor de omvang en de continuiteit van de afzet.
Hij gaat middelen verzinnen om zijn produkt te doen
opvallen temidden van de naamloze massa, om de con-
sument een bewuste keuze mogeli
j
k te maken. Hij brengt
een merkteken aan en hiermede is. het merkartikel ge-
boren. Hèt is duidelijk, dat niet ieder artikel zich hiervoor
leent, maar in verschillende bedrijfstakken heeft het
merkartikel een grote vlucht genomen. De onderschei-
ding loopt van een eenvoudig merkteken tot een ver
–
pakking in standaarduitvoering. De fabrikant gaat
verder; de consument moet niet alleen een keuze moge-
ljk gemaakt worden, maar moet gebracht worden tot
een voorkeur voor zijn produkt. Dit houdt allereerst de
eis in, dat hij zorgt voor een kwalitatief goed produkt.
Maar bovendien kan hij niet rustig afwachten of de
handel, en voornamelijk de detaillist, geneigd zal zijn
juist zijn artikel te pousseren, waarom hij er vaak toe
overgaat op grootscheepse wijze reclame te maken, om
zodoende, over het hoofd van de handel heen, een vraag
naar zijn produkt. te çreëren. Men hoort vaak de be-
wering, dat deze wijze van reclame maken uiteindelijk
goedkoper zou zijn dan dat iedere handelaar er op eigen
gelegenheid voor zou zorgen, omdat hun onderscheiden
invloedssferen elkaar overlappen. Zoiets is moeilijk te
bewijzen, maar doet voor de onderhaige beschouwing
ook niet veel ter zake.
Is in het hierbovenstaande het ontstaan van het merk-
artikel in verband gebracht met de massaproduktie,
hieruit mag uiteraard niet geconcludeerd worden, dat
elk massaprodukt een merkartikel is. Het is anderzijds
zo dat er merkartikelen zijn, die niet en masse vervaar-
digd worden. De wens een monopoloïde positie op een
deelmarkt te verwerven kan uiteraard ook de niet-massa-
fabrikant bezielen. De grote stoot en ontwikkeling hangt
echter ongetwijfeld met de massaproduktie samen.
Slaagt de fabrikant in dit alles, m.a.w. heeft het pu-
bliek het produkt leren kennen en heeft het er vertrou-
wen in gekregen, dan dient hij er voor te zorgen, dat
dit vertrouwen bewaard blijft. Voortdurende kwali-
teitsbewaking is dus een gebiedende eis, evenals hand-
having van de kwantiteit. Een pakje sigaretten, dat af-
wisselend goed en slecht is, graaft zijn eigen graf, even-
zeer als wanneer het de ene keer eens 20 en de andere
keer maar 18 sigaretten zou bevatten.
Tot zover zal niemand tegen deze ontwikkeling be-
zwaar maken: een goedkope produktiemethode en bij-
zondere zorg voor kwaliteit en kwantiteit. Evenwel zijn
de merkartikelfabrikanten er ten dele (en in Europa over-
wegend) toe overgegaan om op het punt van de prijzen
hun bemoeienis niet te staken op het ogenblik dat zij
hun goederen verkocht hebben, maar zij strekken hun
25
januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
69
zorg uit tot de consument toe, in die zin, dat zij de pu-
blieksprijzen uniform vaststellen en de handel uniforme
vaste kortingen geven.
Hiermede zijn wij aangeland bij het probleem van
de verticale prjsbinding, waarmede alle eensgezindheid
ten aanzien van het merkartikel ophoudt en ten aanzien
waarvan voor- en tegenstanders elkander met alle felheid
bestrijden.
Alvorens hier echter op in te gaan moet worden op-
gemerkt, dat uit het voorgaande niet de gevolgtrekking
mag •worden gemaakt, dat het steeds de fabrikanten
zijn, die de grote voorstanders van verticale prjsbinding
zijn en dit spontaan ten aanzien van hun produkten
toepassen. Lange tijd is dit wel de opvatting geweest,
maar recente onderzoekingen in het buitenland hebben
duidelijk gemaakt, dat vaak de handel de grote promotor
is, die de fabrikant dwingt, vaak tegen zijn zin, vaste
eindprjzen (en daarmede vaste marges voor de handel)
vast te stellen. Uit het navolgende zal blijken dat de
handel (althans zekere vormen van handel) ongetwijfeld
eveneens in grote mate gebaat is met verticale prijs-
binding.
Argumenten voor en tegen verticale prjsbinding.
Voorstanders van verticale prjsbinding betogen vaak
dat deze wijze van prijszetting noodzakelijk is om de
fabricage van merkartikelen en massaproduktie mogelijk
te maken en in stand te houden. Zij menen, dat de fabri-
kant gedwongen wordt te zorgen voor vaste publieks-
prijzen, daar variatie in prijs het vertrouwen van het
publiek even hard ondermijnt als variatie in kwaliteit
en kwantiteit.
Terecht wordt er door de tegenstanders op gewezen,
dat deze stelling in haar algemeenheid door de praktijk
gelogenstraft wordt. Er zijn tal van merkartikelen in
massafabricage voortgebracht, die niet onderhevig zijn
aan verticale prijsbinding. Met name in Amerika is
dit op ruime schaal .het geval. Hoe moet het overigens
zijn, zo vragen deze tegenstanders zich af, in landen waar
verticale prijszetting verboden is (Zweden, Canada).
Ook in die landen bestaat massafabricage en bestaan
er merkartikelen.
Bovendien, menen de tegenstanders, onderschat deze
stelling het koopinzicht van het publiek. Het publiek
weet zeer goed, dat er verschil in kosten is bij de handel,
zowel geografisch gezien als gezien naar de verschillende
bedrijfsvormen. Het publiek zal daarom prijsverschil
niet direct in verband brengen met kwaliteitsverschil of
kwantiteitsverschil en zal daarom zijn Vertrouwen niet
verliezen. Integendeel, het publiek zal het appreciëren
als het, gezien het verschil in kosten, prijsvoordeel kan
behalen. Het zal het onredelijk vinden voor een bepaald
artikel ireen eenvoudige winkel evenveel te moeten be-
talen als in een luxueuse zaak. En dat is niet bevorderlijk
om het publiek tot voorkeur voor dat artikel te brengen.
Het gaat inderdaad te ver om verticale prjsbinding
als een strikte voorwaarde te beschouwen voor massa-
fabricage. Ongetwijfeld zit er echter wel een zekere
mate van waarheid in de stelling, dat uniforme prijzen
uniforme kwaliteit en kwantiteit suggereren. Maar om-
gekeerd betekenen prjsverschillen zeker niet, dat het
publiek overtuigd is van kwaliteitsverschil en kwanti-
teitsverschil.
Een ander argument der voorstanders is, dat verti-
cale prjsbinding een nivellerend effect heeft op het
kopersbudget. Immers, niet alleen prijsverschillen op
een bepaald ogenblik, maar ook prijsverschillen in tijd
Met optimsrne overwint [1 de moeiHjkheden
Voor het nemen van de juiste beslissing moet
u stevig in uw schoenen staan – ook letterlijk!
Verlang op dit punt het beste:
BA\TA.DIPLOMAT
de schoenen waarin uw voeten ,,glimlachen”.
(Advertenffr)
gezien zijn gevaarlijk voor het vertrouwen van het pu-
bliek. De fabrikant is zodoende gedwongen om prijs-
veranderingen zoveel mogelijk te beperken. Dit wil
zeggen, dat bij kostenverhoging de prijzen vertraagd
reageren, bij kostenverlaging eveneens. Algemeen econo-
misch betekent dit tevens conjunctuurnivellering.
De waarde van een zekere mate van prijsnivellering
en stabilisatie wordt door de tegenstanders veelal niet
bestreden. Zij menen echter, dat dit voordeel te duur
wordt gekocht, omdat fabrikanten uiteraard de neiging
hebben om kostenverhogingen sneller te volgen dan
kostenverlagingen, waardoor in the long run de gemid-
delde prijs hoger komt te liggen dan bij het vrije spel
op de markt.
Vervolgens brengen de voorstanders naar voren, dat
het publiek gebaat is met constante prijzen, omdat het
op deze wijze in staat is een budget te maken. Het verge-
makkelijkt een budget te maken, brengen de ïegenstan-
ders daartegen in, maar het is zeker niet een voorwaarde
voor de mogelijkheid een budget op te stellen. Immers,
de mogelijkheid zou er dan nimmer zijn, zolang niet
alle produkten en diensten constant in prijs zijn, hetgeen
door de praktijk weerlegd wördt. Maar evenals hierboven
achten zij de prijs voor het voordeel van vrgemakkelij-
king te hoog.
Een bedrjfseconomisch argument v66r vaste merk-
artikelprjzen is de stelling, dat verticale prjsbinding
de handelaar het calculeren verlicht (of bespaart), de
verkoop bespoedigt, het voorraadhouden beperkt, het
risico vermindert, in het kort een wezenlijke kosten-
besparing betekent.
De tegenstanders verklaren, dat zij niet het geringste
bezwaar tegen kostenbesparing hebben, maar wel dat
deze kostenbesparing niet of onvoldoende aan het pu-
bliek wordt doorgegeven.
Voorts wordt ten gunste van verticale pr-ijsbinding
aangevoerd, dat zonder vaste prijzen de zelfstandige
winkelier zal verdwijnen, omdat de markt- en straa-
handel (door geringere kosten) de vraag naar zich toe
zal trekken, evenals de warenhuizen (door hun groteré
compensatiemogelijkheid in de calculatie).
Daartegen wordt gesteld, dat het niet aangaat om
bepaalde bedrjfsvormen hun ontplooiing te belemmeren
door het stellen van een prijs, die voor die bedrijfsvor-
men dus kennelijk, bedrijfseconomisch gezien, te hoog
ligt. Ten aanzien van dit punt zij opgemerkt, dat hier
mogeljk de kern van de zaak getroffen wordt. Reeds
is terloops vermeld, dat volgens recente onderzoekingen
inderdaad de handel, en met name de kleine zelfstandige
winkelier, de grote animator voor verticale prjsbinding
is. De geschiedenis in Amerika rond de Fair Trade Laws,
waarop nader zal worden ingegaan, bevestigt dit. Hier ko-
men dan motieven, deels yan economische aard, deels van
algemeen maatschappelijke aard om de hoek kijken;
Wat het eerste betreft vestigt men er de nadruk op,
70
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25januari 1956
dat men de gespecialiseerde handel juist in de groep van
kleine zelfstandigen aantreft. De concurrerende bedrijfs-
vormen verhandelen vaak alleen de meest gangbare
en populaire artikelen. Ondergraving van de midden-
stand zou dan betekenen minder goede voorziening
van minder gangbare goederen, of althans voorziening
tegen hogere prijs. Economisch betekent het systeem
van verticale prjsbinding dan indirect het subsidiëren
van minder gangbare artikelen door de populaire arti-
kelen. Of dit economisch een voordeel is hangt geheel
van de concrete omstandigheden af.
Of instandhouding van de middenstand om niet-
economische motieven moet gebeuren via verticale
prjsbinding is een vraag apart. Evenzeer kan het be-
twijfeld worden of het lot van de middenstand nu wel
van deze vorm van prijszetting afhangt. De strijd tegen
andere bedrjfsvormen wordt op vele fronten gestreden
en al heeft de middenstand hier en daar terrein verloren,
ten ondergegaan is hij zeker niet.
Ecn zeer verbreid argument ter verdediging van
verticale prijsbinding is, dat het merkartikel zich bij
uitstek leent om gebruikt te worden als lossleader,
m.a.w. dat het ver onder kostprijs verkocht kan worden
door een of enkele handelaren (meestal warenhuizen)
teneinde als lökvogel te dienen voor andere verkopen.
Het gevolg hiervan is, dat de andere handelaren wel
moeten volgen of zich van het artikel afwenden, wat
allebei uiteindelijk de ondergang van het artikel ten
gevolge kan hebben.
De tegenstanders geven toe, dat het merkartikel
zich voor deze praktijk gemakkelijk leent. De herken-
baarheid van het goed doet grote prijsverschillen ge-
makkelijk opvallen. Men moet dit echter niet over-
drijven, menen zij. Hoewel in theorie dit argument
waarde heeft, moet in de praktijk het eerste voorbeeld
nog aangewezen worden waar een dergelijke nood-
lottige gang van zaken zich heeft voorgedaan.
Wat echter nog van meer belang is, zeggen zij, is de
omstandigheid, dat een vaste prijs het gevaar van loss-
leader praktijken in enorme mate in de hand werkt.
Is er immers normaal variatie in.prjs dan zal deze prak-
tijk veel minder opvallen dan wanneer het publiek
doordrongen is van de vaste uniforme en constante
prijs. Wil men loss-leader praktijken voorkomen dan
moet men zeker geen verticale prjsbinding toepassen.
Maakt verticale prjsbinding de goederen duur?
Er zijn auteurs, die menen dat er ten aanzien van
verticale prjsbinding als zodanig in het geheel geen
probleem is. Het is mogelijk, dat fabrikanten zich aan-
eensluiten en zodoende concurrentie uitsluiten, maar
dat gebeurt met artikelen zonder verticale prjsbinding
ook. Daar vormen zich ook prijsafspraken tussen fabri-
kanten ‘onderling en tussen deze ‘en handelaren. Maar
verticale prjsbinding als zodanig zou de concurrentie
niet uitschakelen. Dé fabrikanten blijven met elkander
in mededinging en de prijs kan niet te hoog vastgesteld
worden, omdat anders de vraag zou afnemen of geheel
verdwijnen.
Uiteraard kan de fabrikant de. eindprjs niet straffeloos
vaststellen op een te hoog niveau; ‘hij zal als goed koop-
man iaet vraagreacties rekening moeten houden. Ook
de concürrentie tussenverschi11ende merken blijft be-
staan, wat inderdaad een zekere matigende invloed kan
hebben. Echter één vorm van prjsconcurrentie wordt
hierbij over het hoofd gezien, de concurrentie ni. ten
aanzien van één merk door de handel. De verschillen
jn kosten zowel geografisch als door verschillen in be-
drijfsvorm, door verschillen in financiering, onder-
nemersbekwaamheid en zo meer, die bedrijfseconomisch
verantwoord prijsconcurrentie ten aanzien van één
artikel kunnen mogelijk maken, kunnen hier niet tot
uiting komen. Verticale prjsbinding betekent daarom
steeds concurrntiebeperking.
Maakt verticale prjsbinding de goederen nu duur?
Het is moeilijk dit door praktijkvoorbeelden uit te
zoeken. Men zou dan, als men heel precies wil zijn, het
geval moeten hebben dat voor een en hetzelfde merk-
artikel gedeeltelijk een eindprjs wordt vastgesteld door
de fabrikant, gedeeltelijk niet. Maar dat bestaat in de
praktijk, voor zover bekend, niet. Wat wel een aanwijzing
geeft is de omstandigheid dat in Amerika verticale prijs-
binding in
45
staten door bepaalde wetten ondersteund
werd, in 3 staten niet, zodat van de handhaving van de
eindprjzen in deze laatste staten niet veel terecht kwam.
Een onderzoek wees ‘uit, dat in deze drie staten de prijzen
van dezelfde merkartikelen beduidend lager waren dan
in de overige staten, zonder dat er aanwijzingen waren
dat deze lagere prijzen onrendabni waren.
Aangenomen, dat het systeem van verticale prijs-
binding op het niveau ‘van de fabrikantenprjs geen
bijzondere invloed heeft – de fabrikant heeft het im-
mers steeds, binnen het kader der economische moge-
lijkheden, in de hand de af-fabrieksprjs vast te stel1n –
dan zou de oorzaak van een eventueel te hoge prijs ge-
zocht moeten worden in de handelsmarge.
De voorstanders van verticale prjsbinding stellen nu,
dat de handelsmarges bij deze prjsbinding niet hoger
zijn dan normaal, d.w.z. dat zij gesteld worden op het
niveau van de gemiddelde marge van vergelijkbare vrije
produkten, een min of meer historisch gegroeid niveau,
dat dan gen6emd wordt de ,,modal level”.
Ongetwijfeld zijn er merl5artikelen aan te wijzen,
die een handeismarge kennen van d ,,modal level”.
Zelfs komt het voor, dat merkartikelen een handelsmarge
hebben ver beneden de ,,modal level”. In het geval name-
lijk, dat het merkartikel dermate sterk is dat het publiek
het beslist wil hebben, zal de handel dit artikel veelal
moeten voeren, zelfs als de marge onredelijk laag is.
Of het publiek daar het voordeel van zal hebben is een
andere vraag, want in geval van het hier geschetste
mondpolie ligthet meet voor de hand dat de fabrikant
extra voordelen plukt.
• Maar hoe dit ook zij, er zijn toch wei bedenkingen
aan te voeren’ tegen de stelling, dat de handelsmarge
steeds of overwegend op ,,modal level” wordt vastge-
steld. Zo is het systeem van verticale prijsbinding met
vaststelling van de handelsmarge door de fabrikant de
uitgesproken gelegenheid, bij concurrentie van fabri-
kanten onderling, om de gunst van de handel te winnen,
die nodig is om het artikel te pousseren. Het wordt
door merkartikelfabrikanten erkend, dat slechts in
uitzonderingsgevallen het publiek door reclame alleen,
over het hoofd van de handel heen, voldoende bewerkt
kan worden. De medewerking van de handel blijft prak-
tisch steeds nodig. Die medewerking kan vaak slechts
gekocht worden door hoge marges. Er zijn voorbeelden
dat de strijd om de gunst van de handel tot marges heeft
geleid, die spotten met elke ,,modal level”.
Nieuwe merken kunnen veelal niet op de markt komen
dan door hogere’marges dan gebruikelijk aan de handel
t&’verlenen. Als de gevestigde merken zich verweren,
gebeurt dat ook veelal door verhoging van de marge.
–
s
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCIE BERICHTEN
71
De groeiende Organisatie in de handel is een om-
standigheid, die dit alles nog verstevigt. Gezamenlijk
gaat men aan de industrie eisen stellen. Waar de eind-
prijs, onder druk gezet door deze machtspolitiek, niet
steeds maar verhoogd kan worden, is het duidelijk dat•
de fabrikant, als ook al zijn marge door een en ander
een veer heeft moeten laten, in -een impasse raakt. Hij
kan dan voor de vraag gesteld worden of het systeem
van verticale prjsbinding voor zijn produkt nog langer
houdbaar is.
Nu is het zeker niet zo, dat elke margeverruiming
steeds resulteert in prijsverhoging. Maar de fabrikant
zal uiteraard zijn eigen marge zoveel mogelijk bescher-
men en, als het even mogelijk is, dit op de eindprjs af-
wentelen. In tijden van hoogconjunctuur zal deze mo-
gelijkheid meer aanwezig zijn dan in laagconjunctuur.
Enige indicatie geven ook onderstaande twee tabellen,
die echter met de nodige voorzichtigheid gehanteerd
moeten worden. Het is het resultaat van een, weliswaar
niet recent (1948) onderzoek in de kruideniersbranche,
ingesteld bij een aantal representatieve bedrijven
1).
Uitgerekend is het netto-economisch resultaat voor de
verschillende artikelen, door vermindering van de bruto-
winst(marge) met de kosten. De artikelen, waarbij bijna
geen verschil tussen marge en kosten werd geconstateerd,
zijn weggelaten. Alleen die waar het verschil groter is
dan
5
pCt. zijn opgenomen. De verdeling tussen ver
–
pakte en onverpakte artikelen betekent praktisch een
verdeling tussen merkartikelen met verticale prijsbinding
en niet-merkartikelen.
De conclusies, voor zover hier van belang, die hieruit
getrokken kunnen worden zijn de volgende:
merkartikelen met verticale prjsbinding geven in
overwegende mate een positief economisch re<aat.
• Waar dit niet zo is, valt het op, dat het bijna allemaal
produkten zijn, die geleverd worden in glasverpakking.
De verhouding bij de niet-merkartikelen is beduidend
slechter;
waar enige vergelijking mogelijk is tussen merk-
artikelen en niet-merkartikelen blijkt vrijwel overal,
dat de merkartikelen een beter economisch resultaat
geven;
–
de handelsmarge ligt, waar vergelijking mogelijk
is, bij de merkartikelën vaak lager dan bij de niet-merk-
artikelen. Desalniettemin geven de merkartikelen een
beter, resultaat.
Vooral dit laatste werpt èen interessant licht op de
zaak. De kostenbesparing blijkt in de distributie bij
merkartikelen in deze branche zeer groot te zijn. Dit
is ook begrijpelijk. Juist bij deze artikelen zijn de ver
–
koopkosten in de winkel beduidend gedaald bij de komst
van het merkartikel in standaardverpakking. Te denken
valt bijv. aan het uitscheppen en wegen van zout tegen- –
over het overreiken van een pak zout. Dit is zeker niet
voor alle goederen zo. Wat door dit voorbeeld echter
wel duidelijk wordtis, dat de hoogte van de handels-
marge als zodanig niet veel zegt; de kosten van de handel
moeten daar tegenover worden gesteld.
Unij’orme marges tegenover variaties in kosten
Naast de vraag, of verticale prjsbinding in het alge-
meen tot te hoge prijzen leidt, staat het aspect van uni-
forme vergoeding voor de handel, gezien tegenover de
verchillen in kosten.
‘) Zie ,,Distributiekosten en bruto-winstmarges in dedetailhandel in kruideniers-
waren” in ,,E.-S.B.” van 5 september 1951.
TABEL 1.
0 n v e rp a k t e artikelen met een verscil groter dan
5 pCt. van de inkoop tussen bruto-winstmarge en distri
–
butiekosten.
1
t Netto
Artikelen Bruto-
1
Kosten
Winst
resul-
taat
(in pCt. van de inkoop)
Zout
……………………………………
28,4 70,6
-42,2
•Soda
…………………………………..
30,4
67,4
-37,0
Vermicelli,
macaroni enz.
…………………..
36,3
69,9
-33,6
16,9
..
..
48,9
-32,0
11,4
..
33,2
-21,8
26,3
46,2
-19,9
27,5
47,2
-19,7
Zachte zeep uit drum
……………………
.17,3
34,3
-17,0
21,8
32,5
-10,7
25,9 35,6
–
9,7
25,9
33,3
–
7,4
Jam,
stroop
enz.
(los)
……………………….
Kristalsuiker
…………………………….
13,7 19,7
–
6,0
Méel
……………………………………..
Basterdsuiker
……………………………..
Gort,
rijst
………………………………….
Havermout, gortviokken (los)
………………..
24,9
..
16,7
8,2
Stijfset,
sago
……………………………….
Vlee’sren
……………………………….
33,3
25,1
8,2
Cacao
………………………… ……….
38,1
28,6
9,5
41,4
30,4
11,0
Koffie en koffiesurrogast (los)
…………………
48,7
37,1
11,6
Chocoladestrooisel enz.
(los)
……………………
43,0
..
29,6
13,4
Zuurtjes
uit
grote
fles
……………………..
Aroma
uit
grote
fles
……………………….
30,4
16,9
13,5
Biscuit
uit
half blik
………………………..
Koek uit blik en kartonnen doos
……………..
46,3
27,3
19,0
Chocolade en suikerwerk uit kistje of blik
……..
Chocolade en suikerwerk uit kartonnen doos
41,9
22,7
19,2
TABEL 2.
Ve rp a k t e artikelen met een verschil groter dan 5
pCt. van de inkoop tussen distributiekosten en brutowinst.
Artikelen
Bruto-
winst
Kosten
Netto-
econ.
resul-
taat
(in pCt. van de inkoop)
35,7
71,3
-35,6
25,6
51,9
-26,3
Sappen in
4
flessen (limonade, sodawater enz.)
28,5
48,8
-20,3
Closetpapier,
pansponzers enz
………………..
34,9 50,7
-15,8
27,0
42,1
-15,1
Azijn
in
flessen
…………………………..
32,1
45,1
-13,0
24,9
34,7
–
9,8 22,9
16,8
6.1
26,2
20,1
6,1
Custard,
griesmeel
enz
……………………..
29,0
22,9
6,1
24,4
18,1
6,3
21,9
..
15,3
6,6
Animonia
in
flessen
…………………………
Sappen
in
4
flessen in
kist
………………….
33,6 26,9
6,7
Bier
…………………………………….
Schoensmeer
tot
50
gr ……………………..
31,2
24,2 7,0
Augurken in pot boven 500 gr.
…………….
25,5
18,4
7,1
Sappen in
4
flessen in kartonnen doos
………..
26,3
..
19,1
7,2
HolI.
kaas
(verpakt)
……………………….
Kindervoeding in
blik
………………………
Toast
……………………………………
22;6
..
15,4
7,2
Metaalpoeta, vloeibare was
………………….
28,0
.
20,5
7,5
27,3
19,7
7,6
Was
boven
50
gr.
………………………..
25,7
.
18,1
7,6
Ontbijtkoek in kartonnen doos
……………….
Jam,
atroop enz.
in
pot
…………………….
Vim,
sta
enz.
in
4
bus
…………………….
..31,2
23,5
,
7,7
Aroma, azijnessence, mosterd
…………………
Soepgroenten, vruchten tot
4
blik
…………….
Vermicellisoep
enz …………………………
27,0
19,3
7,7
Conserven in glas boven 500 gr.
…………….
26,5
.
18,6
7,9
Augurken enz. in pot tot 500 gr.
……………
29,9 21,3
8,6
Koffie en koffiesurrogaat
……………………
Koffie-extract in
fles
of blik …………………
20,5
8,6
25,3
16,1
9,2
26,1
16,8
9,3
22,7
13,3
9,4
…29,1
27,7
18,1
9,6
35,2 25,3
9,9
Stroopwafels,
sanovite, liga enz ………………
28,9
18,7
10,2
Groenten en vruchten in heel blik
……………
Vis,
vlees
in
blik
………………………….
Chocoladestrooisel enz ……………………..
29,4
19,0
10,4
Thee
……………………………………
rwten en bonen (verpakt)
………………….
Cacao
………………………………….
32,3
21,8
10,5
Wijnen, advocaat in hele flessen uit kartonnen doos
•
29,5
..
18,8 10,7
30,9
20,0
10,9
Kroepoek
enz.
…………………………..
33,6 21,5
12,1
34,5
22,4
12,1
Vanillesuiker
………………………………
Idem
uit
kist
………………………………
Chocotaderepen …………………………..
..
31,0
18,8
12,2
Pudding
………………………………….
Viawaren (geen zuurwaren) per pot …………..
32,3
. .
18,3
14,0
Frujetta,
pepermunt in rollen
……………….
38,7
..
24,4
14,3
28,4
13,5
14,9
Pepermunt en drops in doosjes
………………
43,2
..
26,4
16,8
Biscuit uit kist of kartonnen doos ……………
33,0
..
..
12,8
20,2
Essence
in
fles
……………………………..
Div. chocolade en suikerwerk boven 200 gr.
…..
.
46,5
17,5
29,0
Idem
tot
200
gr….
………………………
. .
48,8
..
16,4
32,4
Een vaste eindprjs geldig voor heel het land, doet
direct de aandacht vestigen op dé transportkosten.
Immers, zo gauw de produkten de fabriek verlaten heb-
ben, moeten zij verschillende afstanden afleggen om
de consument te bereiken. Waar de handelaar met de
grootste transportkosten ook voor deze kostenfactor
vergoeding moet hebben en de marges voor de handel
72
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25januari 1956
gelijk zijn, houdt de vergoeding voor deze kostenfactor
voor de geografisch gunstiger gevestigde handelaren
een extra profit in.
Op grond van de verschillen in transportkosten ziet
men soms in een uitgestrekt land als Amerika voor
verschillende gebieden
versShillende
prijzen voor een en
hetzelfde merk. De vraag is maar hoever men dit kan
uitstrekken. In een klein land als het onze zijn de mo-
gelijkheden uiteraard geringer, maar ten dele toch zeker
aanwezig. Het volledig uitbuiten van de verschillen in
transportkosten tast uiteraard verticale prjsbinding
met uniforme prijzen in wezen aan.
Behalve de verschillen in transportkosten zijn er
nog andere kostenverschillen aan te wijzen, te verd1en
in:
binnen een bedrijfsvorm;
tussen verschil1ende bedrijfsvormen.
Wat het eerste betreft, is het duidelijk, dat ook qua
bedrjfsvorm volkomen gelijke handelszaken, bijv. de
zelfstandige kruidenier, niet precies dezelfde kosten
hebben. De verschillen kunnen geweten worden aan
inrichting, ligging, interne organisatie, financiering en
tal van andere oorzaken. De verschillen uit hoofde van
b. springen nog meer in het oog. De kosten van een
markthandelaar of een warenhuis zijn geheel anders
dan die van een zelfstandige winkelier.
Een merkartikel met uniforme eindprjs en uniforme
korting wordt nu verkocht via handelsgeledingen, die,
afhankelijk van de bedrijfsvorm, verschillende kosten
hebben en bovendien in eenzelfde bedrjfsvorm nog in-
dividueel kostenverschillen kennen. Het is duidelijk,
dat de handelaar met de hoogste kosten een marge moet
hebben, waarin hij daarvoor een vergoeding krijgt be-
nevens een redelijke winst. Want anders ‘zal hij zich
zeker op de lange duur van het produkt afwenden (met
uitzondering van het meergenoemde geval van monopo-
lie). l
,
it betekent dat de handelaren met lagere kosten
een extra profit krijgen. Waar prijsconcurrentie ten
aanzien van het artikel in kwestie uitgesloten is, kan
hij deze extra profit op drieërlei wijze gebruiken:
1. Hij kan die in zijn zak steken. Of hij daarmede
verstandig doet is vers twee. Want het is helemaal niet
uitgesloten, dat zijn klanten naar een ander gaan, waar
ze voor dezelfde prijs bijv. meer service krijgen. Maar
doet hij het, dan kan men constateren dat het publiek
meer betaalt dan nodig is en dat hij voor zijn economische
functie een te grote vergoeding krijgt, ten gevolge van
verticale prjsbinding, ten laste van de consument.
Hij kan zijn service vergroten. In dit gevalzien
wij dus het tegendeel van een prijsconcurrentie en wel
een service-concurrentie, die het produkt duurder maakt
Het resultaat zal zijn, dat zijn surplus-profit afneemt of
geheel verdwijnt en het publiek betaalt voor een service,
die het wellicht helemaal niet verlangt.
Hij kan zijn goederen, die niet onderhevig zijn
aan verticale prijsbinding, tegen lagere prijs, zelfs met
verlies verkopen. Dit letekent echter een subsidiëring
van de vrije goederen door de goederen met verticale
prjsbinding, hetgeen zijn invloed heeft op de concurren-
tieverhoudingen bij deze vrije goederen.
Aan alle drie de mogelijkheden kleven wel uitermate
grote bezwaren en de omstandigheid, dat de marges
door verticale prjsbinding hier debet aan zijn vormt
wel een ernstige aanklacht tegen dit systeem.
Samenvatting
Massaproduktie en merkartikelen geven in ‘het alge-
meen belangrijke kostenbesparing (zowel in de industrie
als in de handel), hetgeen uit algemeen economisch
oogpunt bijzonder welkom is. Het zal zeker zaak zijn
niets te ondernemen wat dit algemene economisch voor-
deel te niet doet. De tegenstanders van verticale prijs-
binding menen echter, dat deze wijze van prijszetting
niet noodzakelijk is voor het instandhouden van massa-
produktie en de voortbrenging van merkartikelen. Zij
erkennen wel zekere voordelen van het systeem, maar
de nadelen ervan – en met name wat betreft de hoogte
van de prijs – overtreffen de voordelen naar hun mening
vele malen.
Een afweging van voor- en nadelen is een bijzonder
moeilice zaak als er – ‘zoals hier – een groot gebrek
heerst aan feitelijke en concrete gegevens en specula-
tieve overwegingen zo’n grote rol spelen. Het is daarom
niet toevallig, dat velen een onderscheid maken tussen
verticale prjsbinding op zich, individueel toegepast,
en de collëctieve verticale prijsbinding, waarbij men
het eerste zou willen accepteren, het laatste niet. De
grondgedachte daarbij is, dat in het laatste geval de
kwalijke effecten van het systeem worden geaccumuleerd,
terwijl in het eerste geval het systeem althans in zekere
mate de kans krijgt zijn voordelen te effectueren.
• In een volgend artikef’zal worden nagegaan hoe het
buitenland over verticale prjsbinding denkt.
Wassenaar.
Drs. J. F. H. WIJSEN.
Over betekenis en gevaren van de toepassing van
nsvcho1oische methoden in de econômie –
r ———————
Een zeer op de voorgrond tredende trek in het huidige
economisch beleid in vele landen is ongetwijfeld de na-
druk, welke wordt gelegd op de psychologische beïn-
vloeding van de economische ontwikkeling. Om slechts
enkele voorbeelden te noemen: in ons eigen land heeft
Zijne Excellentie, de Minister van Financiën, gewaar-
schuwd tegen het ontstaan ener angstpsychose in verband
met, mogelijke maatregelen ter beperking van de be-
stedingen en afremming van de hausse. In de Verenigde
Staten zijn het vrijwel alle bewindslieden, die met econo-
mische en financiële zaken te maken hebben, die de
nadruk leggen op het handhaven van vertrouwen en
alles, wat het vertrouwen zou kunnen schokken, als
zeer gevaarlijk bestempelen. Dezelfde toon kon men
beluisteren bij gelegenheid van de zgn. Fullbright-hea-
rings over de ontwikkeling op de. beurs. In Duitsland
is het de Minister van Economische Zaken, Erh’ard,
die zich per advertentie wendt tot de gehele bevollcing,
tot arbeiders, ondernemers en huisvrouwen, om te ma-
nen tot ,,Maszhalten, das volkswirtschaftliche Gebot
der Stunde”, en het zijn de vakverenigingen, die hem per
annonce’ antwoorden om hun eisen voor het publieke
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
73
forum te rechtvaardigen. Dit zijn dan maar enkele grepen
uit het zeer recente verleden, welke kunnen dienen om
te illustreren, dat in Vrij sterke mate wordt getracht het
gedrag van consumenten, ondernemers, beleggers en
speculanten door middel van beïnvloeding van de me-
ningsvormen met behulp van de methoden der moderne
techniek (T.V., radio, krant) in een bepaalde richting
te stuwen.
Het is ook veelbetekenend, dat de huidige hausse op
de beurs niet zelden wordt aangeduid als de ,,Eisen-
hower-boom”, waarbij derhalve de factor van het pu-
blieke vertrouwen in één man wel sterk de nadruk krijgt.
De reactie van de beurzen op de ziekte van de President
laat zien, hoe groot de macht van dergelijke persoon-
lijke factoren zelfs in onze schijnbaar zo verzakelijkte
en rationele samenleving is. Er is dan ook nauwelijks
twijfel aan mogelijk, dat een psychologische beïnvloeding
een zeer grote invloed kan hebben op de economische
ontwikkeling, even goed als dat het geval is met de
politieke ontwikkeling, zöals de droeve episode van het
Hitler-bewind in Duitsland wel heeft bè’wezen. Het is
uiteraard niet de bedoeling van dit korte artikel diep
op deze, nog nauwelijks ontgonnen materie in te gaan
1).
Ik moge als mijn persoonlijk oordeel uitspreken, dat er
aan deze facetten waarschijnlijk niet voldoende aandacht
wordt besteed, ondanks de zeer goede studie van Katona,
welke, eveneens naar mijn persoonlijk oordeel, te veel
aan de oppervlakte blijft
2).
Op dit moment wil ik slechts
heel in het kort twee aspecten van deze materie iets
nader trachten te belichten, nl. de grenzen en gevaren
van deze methode, en, in nauwe samenhang daarmede,
speciaal ook naar aanléiding van het verschijnen van
het boek van Prof. J. K. Galbraith over de grötè de-
pressie, de betekenis van de beurs in dit verband
3.).
Wat het eerste punt betreft, zou ik op willen merken,
dat de psychologische beïnvloeding van consumenten-
en producentengedrag uiteraard een zeer grQte positieve
betekenis kan hebben, omdat zij in een aantal gevallen
een paniek dan wel overdreven irrationele reacties kan
voorkomen en zodoende bij kan dragen, en zelfs zeer
veel kan bijdragen, tot een rustiger verloop van de-econo-
mische ontwikkeling. Maar dan moet aan één voorwaarde
zijn voldaan, nl. dat de suggestie, om dit woord maar
eens te gebruiken, niet te ver gaat afwijken van de werke-
lijkheid. En daarin schuilen juist de gevaren van de
methode; vooral indien politieke factoren, zoals ver-
kiezingen en verkiezingscampagnes, een rol gaan spelen.
Suggestie als methode is zeer bruikbaar, maar zij is ook
zeer verleidelijk, omdat het een geruime tijd kan duren
aleer de post-hypnotische toestand is uitgewerkt. Om
het duidelijker te formuleren: men kan een tijd lang door
blijven gaan met suggereren, dat alles in orde is, zonder
dat het grote publiek (niemand uitgezonderd) merkt,
dat er iets niet klopt. Geloven op gezag is in deze tijd
relatief onvermijdelijk. Maar gevaarlijk wordt het,
indien de methode zo ver wordt doorgevoerd, dat de
hoogconjunctuur dank zij deze methode wordt tot ,,iets
onwezenlijks, een sprookje, dat als een psychologisch
grapje de werkelijkheid bedreigt”, zoals de heer T. M. H.
van Waveren het in zijn nieuwjaarsrede voor de Leidse
Kamer van Koophandel zo juist en treffend heeft gefor-
muleerd. Het gevaar van een dergelijk psychologisch
sprookje is, dat het ontwaken eruit niet alleen lang kan.
duren, maar bovendien, dat, naar mate het ontwaken
1)
In de ,,Naamlooze Vennootschap” en in ,,Economie” heb ik aan deze materie
verschillende artikelen gewijd.
‘) G. Katona: Psychological Analysis of Economic Behavior, New York 1951.
‘) J. K. Galbraith: The Great Crash, Londen
1955.
langer wordt uitgesteld, de schok bij het ontwaken des
te groter wordt en de kans op een paniekachtige reactie
toeneemt. Met andere woorden: de therapie kan, indien
zij te lang wordt volgehouden, ernstiger zijn dan de
kwaal.
En volgens de analyse van Prof. Galhraith was in
1929 (om dit gehate en gevreesde jaartal dan maar eens
te noemen) iets dergelijks het geval. Zijn betoog, dat
vooral geconcentreerd is rondom de beurs en wat daar
gebeurde, maar toch ook vele andere facetten op öriginele
wij ze belicht, culmineert, als ik het wel zie, in de stellingen,
dat: ,,In 1929 the labor force was not tired; it could
have continued to produce indefinitely at the best 1929
rate. The capital plant of the country was not depleted.
In the preceding years of prosperity, plant had been
renewed and improved…. Raw materials in 1929
were ample for the current rate of production. Entre-
preneurs were never more eupeptic. Finally, the high
production of the twenties did not, as some have sug-
gested, outrun the wants of the people”
4).
Met andere
woorden: in de sfeer der produktie was geen enkele reden
te vinden om een ernstige crisis te motiveren; hoogstens
een lichte recessie leek mogelijk. Maar daartegenover
stonden dan 1) de ongelijke inkomensverdeling; 2) de
slechte financiële structuur van de ondernemingen; 3)
de slechte structuur van het bankwezen; 4) de grote en
aanhoudende uitvoeroverschotten en gunstige saldi
van de betlingsba1ans en de tariefpolitiek;
5)
de slechte
toestand met betrekking tot ,,economic intelligence”,
Wardcor vooral na het intreden van de crisis, averechtse
maatregelen werden genomen
5)
.
–
In deze opsomming van de factoren, welke in 1929
verkeerd waren, speelt de overspeculatie en de oprichting
aan de lopende band van ,,holding-companies” en
vestment-trusts” een belangrijke rol, met name ten aan-
zien van de genoemde slechte positie van de financiële
structuur van ondernemingen en banken. De speculatie
op de beurs was, zoals bekend, zeer groot, evenals de
speculatie in grond (Florida boom) groot was geweest,
en zij sproot voort uit een merkwaardige psychologische
gesteldheid, nl. de New Era Philosophy. De titels van
enkele hoofdstukken uit het boek van Prof. Galbraith
tonen dit wel duidelijk, hoewel hij aan de psychologische
zijde van het geval geen bijzondere aandacht besteedt.
Ik noem hoofdstuk II: ,;Vision and Boundless hope
and Optimism”, hoofdstuk IV: ,,In Goldman Sachs
We Trust”, hoofdstuk V: ,,The Twilight of Illusion”
en ook het slot van zijn boek onder de titel: ,,Watchman,
What of the Night?”, dat hem uiteraard aanstonds de
reputatie heeft verschaft van een van de ,,prophets of
gloom and disaster”, alhoewel de ,,New York Times”
sprak van ,,Counsel from the Campus”.
Ik zal hier niet ingaan op de situatie op de beurs zoals
zij thans is; ik zou ook willen aantekenen, dat thans de
gevaren zeker niet alleen of in overwegende mate van
de zijde van de -beurs komen, omdat daarnaast een vrij
groot aantal zwakke plekken in de economie van de
Verenigde Staten is aan te wijzen (afbetalings- en ander
crediet, agrarische situatie, infiatoire tendenties, welke
in 1929 ontbraken, een heel ander type van ,,bottle-
necks”, een toestand van over-fullemployment en van
schaarste aan materialen, zo men wil een crisis van de
Keynesiaanse economie, met excuses aan het adres van
wijlen Lord Keynes), maar toch is het wel belangwekkend
even stil te staan bij de verhouding.tussen beurs en con-
) J. K. Galbraitt,, o.c. 156.
) Idem bIe. 159-166.
–
/
74
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25janûari
1956
junctuur. Er is veel over dit onderwerp geschreven en
onderzocht met een typisch Amerikaanse statistische op-
zet. Uit al deze onderzoekingen is wel gebleken,., dat de
beurs zeker geen barometer van de conjunctuur is; dat
zij noch altijd vôôrloopt, noch altijd achter; dat zij haar
eigen ,,ups and downs” kent (zgn. specific cycles), met
andere wodrden, dat alle zo verleidelijke simplificaties en
alle toepassingen van elementaire (en verouderde) na-
tuurwetenschappelijke schema’s op dit gebied volkomen
ernaast en zeer gevaarlijk zijn. Ik zal over dit onderwerp
hier niet uitweiden: daartoe zou een boek nodig zijn
6).
Maar wel is het van belang zich er rekenschap van te
geven, dat de beurs zelf, met alle waardering welke men
voor deze onmisbare instelling moge hebben, een typische
plaats is, waar massa-psychologische invloeden een grote
invloed kunnen uitoefenen en via de moderne communi-
catiemiddelen, een bepaald psychologisch klimaat kun
,
nen scheppenin brede lagen van de bevolking. Dit geldt
thans nog in meerdere mate dan in 1929, toen radio en
televisie nog in de kinderschoenen stonden en het aantal
leden der bevolking, dat effecten bezat, veel geringer was.
Van de beurs straalt derhalve een bepaalde psycholo-
gische gesteldheid uit naar buiten, naar ondernemers en
beleggers, maar ook uaar brede groepen van de bevol-
king. –
In het kader van het hiervcSôr betoogde omtrent de
betekenis én de grenzen van psychologisbhe methoden
kan worden gesteld, dat de beurs in bepaalde omstan-
digheden door uitdrukking te geven aan vertrouwen
zeer veel bij kan dragen tot een stabiele welvaart. Maar
er volgt ook uit, dat zij aanleiding ‘kan geven, wederom
onder bepaalde omstandigheden, tot gevaarlijke ,,psy-
chdlogische grapjes”, om de woorden van de heer Van
Waveren te citeren, tot een ,,New Era Philosophy”,
welke, juist door de massa-psychologische effecten te
lang kan worden aangehouden en dan tot eeri onredelijke
‘) Zie in het bijzonder:
Oeoffrey Moore: Statistical Indicators of Cycical Revivals and Recessions,
New York 1950.
Welsey C. Mitche11,and Arthur F. Burns: Statistical Indicators of Cyclical
Revivals, New York 1938;
de bekende werken van Mitchell over het conjunctuurprobleem.
E. Wagemann: Struktur und Rhythmus der Wèltwirtschaft.
angst-reactie zou kunnen leiden. De economische in-
vloed van deze psychologische factoren mag niet worden
onderschat: in vele gevallen kan zij leiden tot het befaam-
de ,,zich rijk rekenen”, het consumptief-aanwenden van
niet gerealiseerde winsten, het als inkomen aanwenden
van kapitaalbestanddelen e.d.m.
Ik treed hier niet in de beoordeling van de huidige
situatie, maar ik zou wel willen stellen, dat een hausse
op de beurs een zichzelf’ versterkend proces is, dat licht
tot overdrijving kan leiden, naar mate het beursverkeer
een meer speculatieve inslag krijgt, meer onbevoegden
en ondeskiïndigen aan het ,,spel” gaan mededoen, uit-
sluitend uit hoop op koerswinst, en daf dit gevaar sinds
de twintiger jaren vergroot is, doordat teeds meer
mensen op allerlei gebied ondeskundig worden als ge-
volg van de toenemende gecomplieerdheid der econo-
m’ische verschijnselen, en derhalve steun zoeken bij
deskundigen op dit gebied, waardoor een vruchtbare
bodem ontstaat voor eeh’ massa-psychologische beïn-
vloeding, voor een• collectieve New Era-mentaliteit.
Daarbij komt dan nog, dat thans de technische middelen
voor deze beïnvloeding aanzienlijk groter zijn dan zij in
de twintiger jaren waren.
Laat ik nog eens herhalen – de enige bedoeling van
dit korte artikel is de aandacht te vragen voor deze as-
1
pecten, welke zo belan’grijk zijn, niet alleen voor de beurs
zelf, maar voor de gehele economie van vrijwel alle
landen, en niet om een oordeel uit te spreken over de
huidige situatie, laat staan een voorspelling te wagen.
Het jaar, waarin wij leven is niet 1929, maar 1956, en er
zijn tal van volkomen andere verhoudingen dan toen:
er zijn ook punten van gevaar en zwakheid, welke in
1929 niet aanwezig waren, ten dele zelfs gecreëerd door
onze (al of niet vermeende) ,,superior economic intelli-
gence”, maar dit alles neemt toch niet weg, dat de beurs
in het economisch leven een ‘zeer bijzondere plaats in-
neemt en voor de conjuncturele ontwikkeling van bij-
zondere betekenis is, met name als gevolg van psycho-,
logische factoren.
Haarlem.
H. VAN RAVESTLJN.
De begroting van de Sowjetunie vöor
1956
Voor het eerst na de oorlog kon het sowjetparlement
ditmaal de begroting behandelen, voordat het jaar, dat
zij betrof, reeds was ingetreden. De coreferent van de
Minister van Financiën in de Unieraad zei dat dit ge-
tuigde van een verdere verhoging van het peil van Orga-
nisatie en planning van, alle takken van de socialistische
huishouding. Bovendien was een paar weken tevoren
medegedeeld, dat de begrotingscommissies van de beide
huizen van de Opperste Raad subcommissies hadden
ingesteld om de voorgelegde begroting nader te bestu-
deren,
welke
subcommissies te hunner voorlichting weer
deskundigen te hulp geroepen hadden, iets waarvan men
in vorige jaren nimmer had gehoord. ,,It suggests that
the Supreme’ Soviet may actually be exercising some
significant voice on budgetary policy rather than mere1r
approving the Government budget mechanically, as in
the past”, commentarieerde de Moskouse correspondent
van de New York Times.
Een vergelijking vafi de begrotingscijfers met die van
vorige jaren wordt dit keer bemoeilijkt door het feit,
dat in de loop van 1955 de en gros prijzen voor de pro-
dukten der zware industrie en de tarieven voor het
vr”achtvervoer verlaagd zijn. Enkele benaderende cijfers
zijn echter met behulp van aanwijzingen, welke de Mi-
nister van Financiën in zijn miljardenrede gegeven heeft,
wel te berekenen.
De eigenlijke wet op de Staatsbegroting is dit jaar
nog beknopter dan anders; afgezien van enkele globale
cijfers is men voor de bijzonderheden-geheel op de toe-
lichting aangewezen, welke de Minister van Financiën
en zijn beide coreferenten in de Opperste Raad hebben.
gegeven.
Wat de gang van zaken in het afgelopen jaar betreft,
heeft de Minister medegedeeld, dat de industriële pro-
duktie die van
1954,
volgens de voorlopige gegevens,
met 12 pCt. overtroffen heeft en het in het thans vol
tooide vijfjarenplan voorziene peil aanzienlijk heeft
cverschreden. Over de produktiè van artikelen van
algemeen gebruik wordt slechts gezegd dat zij is toege-
nomen; voorts dat de arbeidsproduktiviteit hoger, de
produktiekosten lager geworden zijn. Ten aanzien van
de landbouw, wordt gezegd, ‘dat ,,de eerste positiëve
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
75
resultaten” van de uitvoering van het desbetreffende
programma behaald zijn. Ondanks de ongunstige weers-
gesteldheid in een aantal districten des lands, is er over
het geheel meer graan binnengekomen dan verleden
jaar. De veestapel is toegenomen, evenals zijn produk-
tiviteit. Ook andere produkten hbben grotere oogsten
opgeleverd dan in 1954. Een van de sprekers, die aan
de discussies hebben deelgenomen, sprak wat de suiker-
bieten betreft van een recordoogst. De technische basis
van de landbouw is ,,serieus versterkt”. Grote betekenis
voor de ontwikkeling van de landbouwproduktie hebben
…de staatslandbouwbedrjven, waarvaff er in
1954/55
weer
560 zijn opgericht, met name in de gebieden van de ont-
ginning van maagdelijke en braakliggende gronden.
Ook in 1955 is het nationale inkomen toegenomen,
,,hetgeen het mogelijk heeft gemaakt de inkomsten der
bevolking te verhogen, grote investeringen te doen in
alle takken van de volkshuishouding en de materiële
reserves te vergroten”.
Nadat de verlaging van de en gros prijzen vor de
produkten der zware industrie en de tarieven voor het
vrachtvervoer in rekening gebracht zijn, is de raming
van inkomsten voor 1955 met
561,5
mrd. roebel voor
100,2 pCt. vervuld, die van de uitgaven met 537,8 mrd.
roebel voor 100,9 pCt. Daar vôér de invoering van be-
doelde prijsverlaging de inkomsten op 590,2 mrd. be-
raamd waren en de uitgaven op 563,5 mrd. heeft de
prijsverlaging aan beide kanten een verschil van ca. 30
mrd. roebel gemaakt.
Voor 1956 worden de inkomsten geraamd op 591,9
mrd. roebel en de uitgaven op 568,8 mrd. De geraamde
stijging van inkomsten en uitgaven is dus vrijwel gelijk.
Bij de raming van de inkomsten is reedg rekening ge-
houden met de geraamde hogere produktie (10,5 pCt.;
11 voor de produktiemiddelen, 9,6 voor de gebruiks-
goederen), de verlaging van de produktiekosten (5,4 pCt.
voor de industrie, 2,8 voor het bouwbedrijf) en de ver-
mindering van de omzetkosten in de kleinhandel, die
minimaal op
4,5
pCt. geraamd zijn. (Het is klaarblijkelijk
• deze 4,5 pCt., welke de New York Times van een te ver-
wachten verdere verlaging van de kleinhandelsprijzen
heeft doen spreken, waarover de Minister van Financiën
echter niets heeft gezegd). De verwachting is, dat in de
industrie de produktiviteit van de arbeid met 7,7 pCt.
zal stijgen, in het bouwbedrijf met 10 pCt.
De inkomsten moeten voor bijnâ 85 pCt. van af-
drachten van de socialistische ondernemingen en orga-
nisaties komen: van deze 500,6 mrd. roebel moet 270,6
mrd. aan omzetbelasting binnenkomen en 107,3 mrd.
als afdracht van winst. In verband met de toeneming
van de produktie en de rentabiliteit der ondernemingen
wordt verwacht,dat de totale winst dit jaar in vergelijking
met 1955 met 12,8 pCt. zal stijgen tot 139,5 mrd. roebel.
Uit belastingen wordt 50,3 mrd. roebel verwacht, of
8,5 pCt. van de totale inkomsten (v. j. 8,2 pCL) en uit
leningen 32,2 mrd. (v. j. 30,5 mrd.), waarvan echter 14
mrd. weer in de vorm van premies en aflossingen tot de
bevolking terugkeert.
De betekenis van de spaarkassen neemt toe. Zij tellen
thans ruim 30 mln. inleggers. Het saldo aan besparingen,
dat v66r de oorlog niet hoger kwam dan 7,3 mrd. roebel,
zal dit jaar, naar de verwachting, met
5
mrd. tot 58 mrd.
stijgen. Ook de vrijwillige verzekering van de eigendom
der collectieve landbouwbedrijven en van particulierçn
tegen brand e.d. neemt in betekenis toe; verwachtwordt
dat in 1956 ca. 2 mrd. roebel aan premies zal binnen-
komen.
Voor de financiering van de volkshuishouding is een
bedrag van 237,2 mrd. roebel geraamd, of bijna 20 mrd.
meer dan verleden jaar (wederom rekening gehouden
met de prijsverlaging). Uit de eigen middelen der onder-
nemingen en economische organisaties wordt op 109,7
mrd. gerekend, wat, op gelijke voet berekend, iets min-
der zou zijn dan verleden jaar.
Voor de industrie is 158,7 mrd. uitgetrokken, wat het
bedrag van verleden jaar niet zo heel veel zal ontlopen;
voor de lichte en levensmiddelenindustrie ruim 26 mrd.,
misschien een kleinigheid minder; voor de landbouw
56,6 mrd., na omrekening waarschijnlijk enige miljarden
minder dan verleden jaar; voor het transportwezen 40,6
mrd., hetgeen wat meer zal zijn dan verleden jaar. Maar
over het geheel is de verdeling van de middelen ongeveer
gelijk gebleven, anders dan verleden jaar, toen een aan-
zienlijke verschuiving ten gunste van de zware industrie
plaatsvond.
Ongeveer de helft van de toeneming van de industriële
produktie wordt dit jaar verwacht als resultaat van de
invoering van nieuwe techniek. De voor de landbouw
uitgetrokken bedragen zijn in hoofdzaak bestemd voor
de verhoging van het peil van de mechanisatie van de
landbouwwerkzaamheden.
Aan investeringen is een bedrag van 160,8 mrd. roebel
geraamd, met verrekening van de prijsverlaging 15 pCt.
meer dan verleden jaar. Daarvan gaat 96,6 mrd. naar
de zware industrie, 21,3 mrd. naar de landbouw, 21,5
mrd. naar het transportwezen en naar de lichte en levens-
middelenindustrie 7,8 mrd. Ook de investeringen in de
woningbouw zullen in vergelijking met
1955
met 14 pCt.
stijgen, waartegenover verwacht wordt dat 17 pCt.
meer woningoppervlakte in exploitatie zal komen. Hier
worden echter geen absolute cijfers genoemd. De inves-
teringen zullen tot een bedrag van 118,4 mrd. ten laste
van de begroting komen, 15,3 mrd. moet uit de winst
van ondernemingen en organisaties komen, 23,1 mrd.
uit amortisaties en 2,9 mrd. uit de mobilisatie van in-
wendige reserves.
Wat het bouwbedrijf betreft, wordt opgemerkt dat
een aantal bouworganisaties reeds in het afgelopen jaar
de voor hen vastgestelde bouw- en financiële plannen
wat beter hebben uitgevoerd, maar dat vele nog in ge-
breke gebleven zijn op het punt van de aflevering van
nieuwe capaciteiten en van de verlaging van de bouw-
kosten. Ook worden de materiële en geldmiddelen nog
over te veel bouwwerken versnipperd. De ambtenaren
van de banken voor langdurige kredieten wordt verweten
dat zij zich weinig bekommeren om de effectiviteit van
de investeringen en niet voldoende tegen excessen bij
het bouwen waken. De grote besparingen, welke ver-
wacht worden van de strijd tegen excessen inhet bou-
wèn, maar die nog niet in de begroting verrekend zijn,
zullen bestemd worden voor de bespoediging van de af-
werking van projecten, welke onderhanden zijn.
Ernstig geklaagd werd over het slechte gebruik dat
soms van de investeringen in de landbouw gemaakt wordt.
Zo wordt bij de distributie van machines niet altijd reke-
ning gehouden met de plaatselijke behoeften: droog-
leggingsmachines gaan naar streken, waar geen moerassen
zijn; katoen- en vlasmachines naar streken, waar ge&n
katoen of vlas verbouwd wordt; machines voor de tabaks-
verbouw naar Estland, waar men deze evenmin nodig
heeft.
Voor culturele behoeften, wetenschap, gezondheids-
zorg en verdere sociale voorzieningen wordt voor dit
jaar op uitgaven van 161,2 mrd. roebel gerekend, of
76
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25januari 1956
14,5 mrd. meer dan verleden jaar. Daarvan gaan 72,6
mrd. naar het onderwijs. o.a. voor de verdere uitbreiding
van het scholennet en de verhoging van het aantal stu-
derenden aan inrichtingen van middelbaar en hoger
onderwijs. Voor de opleiding van kader is
23,5
mrd.
bestemd. Met name wordt de opleiding van specialisten
met middelbare vorming en van ingenieurs n technici,
die onderwijl in de produktie werkzçtam blijven, uitge-
breid. In 1956 zullen 760.000 specialisten met hogere
en middelbare opleiding worden afgeleverd, 120.000
meer dan in
1955.
Jaarlijks krijgt de volkshuishouding
200.000 specialisten met hogere opleiding ter beschikking.
Deze cijfers zijn interessant in verband met de ongerust-
heid, die de laatste tijd van Amerikaanse en Engelse
zijde (Churchill) getoond is over het tempo, waarin de
Sowjetunie ingenieurs en technici opleidt.
Voor het wetenschappelijk onderzoek is 13,6 mrd.
roebel uitgetrokken, 17,2 pCt. meer dan verleden jaar.
Er wordt uitdrukkelijk bij gezegd dat dit geld zo nuttig
mogelijk besteed moet worden; dat de aandacht gecon-
centreerd moet worden op de oplossing van opgaven,
die eerste rangs betekenis hebben voor de verwezen-
lijking van de technische vooruitgang.
De uitgaven voor de gezondheidszorg stijgen met 4,7
mrd. of
15,4
pCt., o.a. in verband met de verhoging van
de salarissen voor het medische personeel, waarmee 2,6
mrd. roebel gemoeid is.
Voor het onderhoud van de organen van staatsbestuur
is 12,5 mrd. roebel uitgetrokken, ongeveer hetzelfde
bedrag als verleden jaar. 1n vergelijking met twee jaar
geleden zijn de uitgaven voor dit deel met 1,8 mrd. roebel
verminderd. De klacht blijft echter, dat het apparaat
van vele ministeries en bestuursorganen nog altijd te
log en te kostbaar is. Met name wordt geklaagd over het
grote aantal plaatsvervangers in alle takken van het
staats- en economisch apparaat.. Iedere minister heeft
wel vijf of tien vervangers; maar ook de leiders van het
merendeel der plaatselijke organisaties, directeuren van
ondernemingen en zelfs hoofden van werkplaatsen
hebben verscheidene vervangers. Nochtans is het be-
stuursapparaat in zijn geheel, met inbegrip van onder-
nemingen, instellingen en organisaties, in twee jaar tijds
met 750.000 personen verminderd, hetgeen in een jaar
een besparing van 7,2 mrd. roebel oplevert.
De uitgaven voor de landsverdediging zijn begroot
op 102,5 mrd. roebel, hetgeen niet slechts absoluut
(ook al onder de invloed van de reeds herhaaldelijk
genoemde prijsverlaging), maar ook relatief een ver-
mindering betekent in vergelijking met verleden jaar,
toen er voor dit doel 112,1 mrd. was uitgetrokken, 11,8
mrd. meer dan in
1954.
Absoluut en relatief zijn de bedragen toegenomen,
die voor de begrotingen der Unierepublieken zijn ge-
raamd.. ,,Voor de verdre ontwikkeling van de economie
der Unierepublieken en voor de verhoging van hun rol
in de economische en culturele opbouw, aldus de Minister
van Financiën, zijn de laatste tijd maatregelen genomen
tot aanzienlijke uitbreiding van de huishouding der repu-
blieken. Aanvullend is een groot aantal ondernemingen
van de zware, de li’chte en de levensmiddelenindustrie,
bouworganisaties en staatslandbouwbedrjven recht-
streeks aan de republieken ondergeschikt gemaakt, als
gevolg waarvan een aantal takken van industrie bijna
volledig ondergeschikt is aan de organen der republieken”.
Verwacht wordt, dat dit bevorderlijk 2a1 zijn voor een
vlottere oplossing van de problemen van de econopiische
en culturele opbouw en meer initiatief zal verwekken
bij het opsporen en aanwenden van de in de huishoudin-
gen der republieken schuilende reserves. De minister-
raden der Unierepublieken stellen de plannen vast voor
de produktie en de distributie van alle soorten industriële
produktie, die in de onder
ket
toezicht der republieken
gestelde ondernemingen wordt voortgebracht; zij hebben
zeggenschap over de investeringen, stellen de aantallen
arbeiders en de loonfondsen vast. Op de staatsbegroting
van de Sowjetunie worden de inkomsten en uitgaven
volgens de begrotingen der Unierepublieken thans glo-
baal vermeld, zonder dat zij gesplitst worden naar de
begrotingen der republieken zelf en de plaatselijke be-
grotingen, waardoor het bestuur van de afzonderlijke
republieken beter rekening kan houden met de plaatse-
lijke behoeften, in verband met het belang van de repu-
bliek zelf.
Uitvoerig heeft de Minister van Financiën ditmaal
stilgestaan bij de vereiste verbetering in de economische
en financiële werkzaamheid der. ondernemingen en de
eis dat de ondernemingen zichzelf leren bedruipen. De
arbeid moet rationeler georganiseerd worden, er moet
voortdurend op worden toegezien dat er zuinig wordt
omgesprongen met de materiële en geldmiddelen en
systematisch moet controle geoefend worden op de be-
steding der kredieten. De rechten van de ondernemings-
directeuren op het punt van planning en aanwending
van de materiële en geldmiddelen zijn uitgebreid. .Dat
heeft voor het afgelopen .jaar al tot gevolg gehad dat
het geraamde cijfer voor-de vermindering van de pro-
duktiekosten in de industrie iets meer dan vervuld is;
ook het plan voor de accumulaties is nagekomen. Toch
zijn er nog heel wat ondernemingen, die hun arbeid nog
niet hebben herzien. De klachten gelden de onderne-
mingen van het visserijbedrijf, de steenkolenindustrie en
de industrie van gekleurde metalen, maar in het bijzonder
(als immer) de bosbouwindustrie. Ook in takken van
industrie, die over het geheel renderen, blijven onder-
nemingen voorkomen, die met verlies werken: van de
ondernemingen, die ressorteren onder het ministerie
‘oor de zware industrie 17,7 pCt., van die onder het
ministerie voor bouwmaterialen 20,4 pCt., van die onder
het ministerie voor de levensmiddelenindustrie
25,5
pCt. De Minister eiste op dit punt krachtiger maat-
regelen.
In 1955 is van het beschikbare loonfonds een rationeler
gebruik gemaakt dan het jaar te voren. Toch zijn er vooral
bij de ministeries voor de steenkolenindustrie en voor
de bosbouw, de gekleurde metallurgie en de lichte in-
dustrie yele ondernemingen, die het loonfonds over-
schrijden. Opnieuw werden de leiders der ondernemingen
gewaarschuwd, dat de uitbetaling van arbeidslonen boven
het bedrag, dat in het plan voorzien is, een grove inbreuk
op de staatsdiscipline is en dat de schuldigen streng ter
verantwoording dienen te worden geroepen. Een aan-
zienlijke reserve voor de verdere verlaging vn de pro-
duktiekosten wordt gezien in een verbeterd gebruik van
grondstoffen en materialen.
Ook op het grote belang van een juist gebruik van de
vldttende middelen wordt gewezen. De verantwoorde-
lijkheid van de leiders van ondernemingen voor de in-
standhouding van de vlottende middelen, die de Staat
te hunner beschikking stelt, moet worden verhoogd.
Aan het adres van de ministeries en hoofdbesturen wordt
gezegd, dat zij van hun rechten om de vlottende middelen
te redistribueren, niet een zodanig gebruik dienen te
maken dat daardoor inbreuk gemaakt wordt op het eigen
beheer der ondernemingen. Het komt voor, dat ongemoti-
25januari
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
77
veerd vlottende middelen aan ondernemingen onttrokken
worden en geredistribueerd. Het voorbeeld wordt ge-
noemd van een onderneming, die boven het plan op de
produktiekosten bezuinigd had, maar door de schuld
van het hoofdbestuur met een tekon aan vlottende
middelen kwam te zitten.
De klacht is gebleven, dat een aantal ondernemingen
te grote voorraden aan grondstoffen, materialen en half-
fabrikaten hamstert, hetgeen de ondernemingen in finan-
ciële moeilijkheden brengt en het tegelijkertijd onmogelijk
maakt deze voorraden op plaatsen, waar er behoefte
aan bestaat, te gebruiken voor de vergroting vn de
produktie.
In de Nationaliteitenraad werden door de coreferent
van de Minister van Financiën strenge woorden gespro-
ken aan het adres vn vele organisaties en onderne-,
mingen, waar het aan de nodige orde ontbrak, onvol-
doende zorg besteed werd aan de maximale gebruik-
making van alle mogelijkheden om de produktieplannen
te vervullen en materialen en geldmiddelen werden ver-
kwist. Voor verkwisters van staatseigendom werd een
strenge bestraffing gevraagd.
Van dezelfde kant werd geklaagd over de toestanden,
die heersten in het ministerie voor het bouwbedrijf in
de stad en op het platteland en van de Minister werd ge-
eist, dat hij maatregelen zou nemen om op de kortst
mogelijke termijn een werkelijke verbetering op dit punt
tot stand te brengen.
Rotterdam.
MR. J. HUIITS.
BOEKBESPREKING
Prof Henry C. ‘Wallich: Mainsprings of the German
revival.
New Haven, Yale University Press
1955,
401blz.; $ 4,50.
In betrekkelijk korte tijd zijn er over Duitslands
economische ontwikkeling na de tweede wereldoorlog
drie boeken verschenen. Het eerste was van Erhard:
,,Germany’s Comeback in the World Market” (1954).
Het tweede van Mendershausen: ,,Two post-war Reco-
veries” (1955), terwijl thans, met financiële steun van de
Rockefeller Foundation, over hetzelfde thema een boek
van de hand van Prof. Wallich is verschenen onder de
titel: ,,Mainsprings of the German revival” (1955).
Dit soort studies over de economische ontwikkeling
van een bepaald land moet meestal uit een met het
onderwerp samenhangende innerlijke noodzaak volgens
een bepaald schema worden uitgewerkt. Het recept is als
volgt: men maakt een aantal hoofdstukken over de
omvang en samenstelling van de nationale produktie, de
omvang en samenstelling van in- en.uitvoer, de monetaire
en financiële politiek, de betalingsbalans, de verdeling van
het nationaal inkomen en nog enkele andere van de be-
langrijkste economische data en gaat dee vervolgens met
behulp van statistische gegevens en eventuele statistische
berekeningen invullen; Wil men verder gaan dan deze
klassieke opzet en dieper graven, dan vervalt men door-
gaans in omvangrijke econometrische onderzoekingen,
die bepaalde verbanden aan het licht moeten brengen en
beperkt hiermee de lezerskring aanzienlijk.
Kort en goed: alle drie hierboven génoemde werken
gaan uit van het bekende en onontkoombare invul-
schema met dien verstande, dat Mendershausen hierbij
nog voortdurend een vergelijking maakt tussen het
Duitse economische herstel na de eerste en na de tweede
wereldoorlog.
De waardering voor de gegeven analyse wordt dan
bepaald door de intelligentie en originaliteit, waarmee
het gegeven verder wordt uitgewerkt. Zou men in dit
opzicht het boek van Erhard een waarderingscijfer 6
toekennen, dan zou Mendershausen een 71 krijgen en
Wallich een 8. Deze hogere waardering vloeit voort Uit
het feit, dat Wallich niet alleen de cijfers laat spreken,
maar door zijn vele gesprekken met beleidsexperts ook
iets van de motieven voor het gevoerde beleid laat voelen;
voorts doordat hij in zijn praktisch onderzoek enkele
instrumenten uit de recente theoretische literatuur op het
gebied van de economische groei introduceert, waardoor
bepaalde hoofdstukken ,,fris” aandoen, en ten slotte
door de interessante anlyse van enkele psychologische.
drjfveren van het Duitse volk, zonder welke het Duitse
herstelproces nooit kan worden begrepen.
Wat het economisch aspect, betreft hecht de schrijver
zeer veel waarde aan het feit, dat men in Duitsland niet
getracht heeft na de oorlog de inkomens te nivelleren.
Juist hierdoor kon de spaar- en investeringsgraad en daar-
door het expansietempo zo exceptioneel hoog zijn. Psycho-
logisch speelt daarbij vooral een rol, dat bij de Duitser
niet het inkomen, maar het vermogen in belangrijke
mate de economische status bepaalt.
Vrij uitvoerig staat hij ook stil bij het experiment met en
het resultaat van de vrije markt-economie en de daar-
tegen door de ,,planners” naar voren gebrachte bezwaren.
Deze bezwaren blijken zo kunstmatig te zijn, dat men wel
tot de conclusie moet komen, dat dit..experiment een
positieve bijdrage tot het Duitse herstel heeft geleverd.
Het is echter onmogelijk de inhoud van dit 400
bladzijden tellende boek hier weer te geven.
Wel is het interessant te vermelden dat volgens
berekeningen van de schrijver de.verhouding tussen totale
kapitaalvoorraad en nationaal inkomen in Duitsland
ook in de latere jaren van de economische ontwikkeling,
toen het eerste herstelproces al achter de rüg was, bijzonder
laag blijkt te zijn. Met ardere woorden, een betrekkelijk
kleine toevoeging aan de kapitaalvoorraad leidt tot een
relatief grote verhoging van het nationaal inkomen.
Hoewel deze verhouding mogelijkerwijs in de toekomst
wat zal stijgen door het kapitaalintensiever worden van
het produktieproces en men met voorspellingen voor-
zichtig moet zijn, zou dit tot de conclusie kunnen leiden,
dat op grond van het bovenstaande, gevoegd bij de
voortdurend hoge spaar- en investeringsgraad, de
economische vooruitzichten voor de Duitse economie
bijzonder gunstig moeten zijn en het expansietempo
voorlopig hoog kan blijven.
Voor Nederland zouden dan ook op grond van boven-
staande en diverse andere plaüsibele factoren de export
naar en de investering in dit land in de toekomst nog
altijd krachtig toenemende mogelijkheden kunnen bieden.
Dit laatste zou dan een van de lessen kunnen zijn, die
wij voor onze eigen economie uit dit boek zouden kunnen
trekken.
‘a-Gravenhage.
Dr. J. WEMELSFELDER.
Abonneért U op E-.S.8.
78
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICITEN
25januari
1956
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geldmarktsituatie veranderde de afgelopen week
van ,,exorbitant krap” in ,,zeer krap”. De weekstaat
van De Nederlandsche Bank per maandag 16 januari
gaf hiervan reeds een eerste symptoom te zien. De door
haar verleende voorschotten in rekening-courant daalden
ni. door het gecombineerd effect van stijging van de
deviezenvoorraad enerzijds en daling van de biljetten-
circulatie alsmede van het tegoed van de Schatkist bij
de Bank anderzijds van ruim f. 300 mln, tot ruim f. 200
mln., welk laatste cijfer overigens altijd nog 7 maal zo
hoog als normaal is.
Een tweede symptoom vormde de verlaging met in
gang van 18januari der caligeidrente van het uitzonde-
ringsniveau van
14
pCt. tothet voor krappe geidmarkten
gebruikelijke cijfer van 1 jCt.
Ook op de open geidmarkt was iets van de ontspanning
te mérken. Het aantal verkopers van schatkistpapier
nam nl. af, vooral in de tweede helft van de verslagweek,
waardoor bijv. het marktdisconto voor papier met enkele
maanden resterende looptijd op ca. 1/
8
-/
16
pCt.
kwam (vorige week ca.
14
pCt.).”
Enkele verkopen van vijfjaars schatkistbiljetten door
De Nederlandsche Bank uit haar portefeuille tegen het
einde van de week trokken in geldmarktkringen nogal
aandacht. Sinds 19 december
1955
komen de verkoop-
condities voor dit papier aldus tot stand, dat de Bank
,,biedingen” afwacht van aspirant-kopers en vervolgens
bepaalt, of deze haar ,,conveniëren” of niet. Bij genoemde
gelegenheden nu accepteerde zij een bieding op basis
van 2 pCt. per jaar disconto, corresponderende met
ca. 2
1
/
8
pCt. p. j. rente. Dergelijk papier werd echter
tot 19 december 1955 tegen
1/8
pCt. (rentebasis) door
de Agent verkocht, hetgeen sommigen aanleiding gaf
aan een zwenking in de goedkoop-geldpolitiek der mone-
taire autoriteiten t.a.v. de geldmarkttarieven te denken.
Hoewel zulks uiteraard mogelijk is, is het ook denkbaar,
dat het hier slechts gaat om een tijdelijke verhoging,
waarmede De Nederlandsche Bank het bewijs wil leveren,
hoe actief zij in haar afgiftepolitiek is, nl. door
op
en
(straks wefficht wederom)
neer
te gaan met de wisse-
lingen van het tij op de geldmarkt.
De kapitaalmarkt.
Aankoop van aandelen – niet alleen Amerikaanse
maar ook Nederlandse – is, wat de resultaten daarvan
op korte termijn betreft,- de laatste tijd tot een loterij
geworden, waarvan de uitslag grotendeels wordt bepaald
door de gezondheidstoestand van President Eisenhower.
Wallstreet onderging de afgelopen week een gepro-
nonceerde daling, waarbij vermoedelijk de slinkende
kans op een nieuwe kandidatuur van de huidige Pres-
dent een belangrijke rol op de achtergrond speelde. Zo-
als gebruikelijk leidde het pessimisme tot het accentueren
van ongunstige berichten; zo werd ditmaal nogal.veel
aandacht besteed aan de – geenszins onverwacht ko-
mende – produktiebeperking in de auto-industrie.
De daling van de aandelenkoersen in New York ge-
durende de verslagweek betekende, dat het koersniveau,
dat daar de beide laatste maanden heerste, in neder-
waartse richting werd doorbroken. Het koersgemiddelde
Dow Jones Industrials, dat op 16 november
1955
482,1
stond, en na een periode van relatief grote stabiliteit
op 13 januari 1956 nog 481,8 bedroeg, was één week
later, dus op 20 januari ji., gedaald tot 464,4.
De ontwikkeling in New York was bepalend voor de
houding van de Amsterdamse aandelenmarkt. Vol
bezorgdheid sloegen vele Nederlandse aandelenbeleggers
hun ochtendblad op, om daarin te ontwaren hoe Wall-
street zich had gehouden; hieruit resulteerde uiteraard
geen koopdrang op het Damrak. De beroepshandel had
dit dp vorige avond al telefonisch of telegrafisch verno
men, hetgeen de koersen in de Amsterdamse avond-
handel dan ook terdege weerspiegelden.
Ook hier te lande was er wel additioneel ongunstig
nieuws te vinden, bijv. het (later herroepen?) terug-
roepen van de Indonesische delegatie uit Genève. De
voorlopige cijfers der A.K.U. over 1955 (omzet t.o.v.
1954 + 11 pCt.; kosten + 14 pCt.) lieten eveneens ruimte
voor minder optimistische beschouwingen, hetgeen ook
bijv. gold voor het t.o.v. 1954 onveranderde dividend
over 1955 van de Rotterdamsche B’nk.
Als gevolg van de onbehagelijke stemming kwamen
de meeste aandelenkoersen gedurende de verslagweek
op lager niveau. Vooral de internationale fondsen hadden
het daarbij te verduren; zoals uit onderstaande koers-
indices blijkt, bedroeg de daling bij deze groep in één
week ca.
5
pCt., dus percentsgewijs ongeveer het dub-
bele van die bij de andere aandelengroepen.
Vergeleken bij dit alles, heerste op de obligatiemarkt
een bijkans serene rust. Op deze markt valt de laatste
weken slechts een enigszins groter belangstelling voor
kortlopende 3 pCt. obligaties waar te nemen, waar-
schijnlijk samenhangend met het streven van’ sommige
beleggers in verband met eventuele ongunstige ont-
wikkelingen op obligatie- en aandelenmarkt hun risico’s
wat te beperken.
Aand.
indexcijfers
A.N.F.-C.B.S.
6 jan.
13 jan.
20 jan.
(1953
=
100)
1956
1956 1956
Algemeen
…………………………..
.
223,8
219,2
210,6
Internat.
concerns
…………………
287,6
280,6
266,7
Industrie
………………………………
169,3
16,2
163,8
Scheepvaart
…………………………
172,5
170,3 166,2
Banken
………………………………
172,3
170,2
166,1
Indon.
aand.
…………………………
156,9
153,4
148,9
Aandelen
Kon.
Petroleum
…………………….
650
642
619%
Unilever
………………………………
379
367% 346%
r’hilips
…………………………………
354%
345
1
h
328
A.K.0.
……………….. ……………….
345%
335
310a)
Kon.
N.
Hoogovens
………………
384 362
290%b)
Van
Gelder
Zn.
…. . …….
. ….. ……
277% 280%
277
1
/
H.A.L .
…………………………………
224
222
1
/(
2
215%
Amsterd.
Rubber
…………………
137%
134%
125
1
/2
H.V.A.
…………………………………
149
143
3
4
137%
Staatsfondsen
2
1
/,
pCt.
N.WS.
……………………
78
78A
78%
3-3%
pCt.
1947
……………………
99A
99
1
99%
3
pCt.
Grootboek 1946
97
9
7
,1
97%
3
pCt
Dollarlening
………………
.96?
96
96%
Diverse obligaties
3% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
100%
loops
10078
3% pCt. Bk. v. Ned. Gem. 1954 11/111
96%
96% 96%
3
1
/2
pCt. Nederl. Spoorwegen
101
7
/8
102
102
3
1
/–
pCt.
Philips
1948
……………
100½
100
5
/
8
100,
–
3
1
/L pCt. Westl. Hyp. Bank
96
95%
96
1
/1
J. C.
BREZET.
b)
Ex claim.
)
Ex dividend.
25januari 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
79
i,acatures
N.V. SLAVENBURG’S’BANK
GEVESTIGD TE ROTTERDAM
Bij de
N.V. SLAVENBURG’S BANK,
Westersingel 64
te Rotterdam, is gelegenheid tot plaatsing van:
/
EEN MEDEWERKER
voor de CREDIETAFDELING’
ten Hoofdkantore
bij voorkeur ‘an academisch niveau,,met
ervaring p het gebied van credietver-
lening en -contrôle, en de zich daarbij
voordoende vraagstukken.
Aan een actieve kracht met initiatief kan
een aantrekkelijke werkkring met goede
vooruitzichten worden geboden.
Uitsluitend schriftelijke sollicitaties met uiIvo
‘
rige gegevens te
richten aan de Afdeling Personeelszaken van de Bank
S
De
Directie van de Wieringermeer.(Noordoost-
9
poldeiwerken) te Zwolle roept sollicitanten op
voor de functie van
–
secretaris-cornptabele
Leeftijd tnrninste
35
jaar. Gegadigden moeten een
ruime ervaring bezitten op administratief/financieel ge
bied en uitstekend stylist zijn. Academisch gevormden
genieten de voorkeur. Salarisgrenzen al naar gelang van
bekwaamheid en ervaring
f
906,50 tot
f
1080,50 of
f 997,50
tot
f
1142,50 p. m. Aanstelling boven het mi-
nimum is mogelijk. Uitvoerige schriftelijke soil. in te
dienen binnen twee weken na plaatsing dezer adverte}itie
bij bovengenoemde Directie, postbus
56
te Zwolle. Per-
soonlijk bezoek uitsluitend na oproeping.
Bij de
Nederlandsche EconomischHoogeschool te Rotterdam
vaceert de functie van
DIRECTEUR
van het
BUREAU VOOR PLAATSING
VAN AFGESTUDEERDEN
De te benoemen functionaris zl nog
enige andere taken in hogeschoolverband
te vervullen krijgen. – Geëist worden ont-
wikkeling op academisch niveau, goede
mensenkennis, zakelijke instelling en er-
vaiing in de omgang met mensen. Bekend-
heid met het bedrijfsleven strekt tot aan-
be’ling. Leeftijd bij voorkeur tussen
35 en .50 jaar.
Sollicitaties te richten tot de secretaris van curatoren,
Westefsingel 43, të Rotterdam.’
(Zie vervolg vacatures op achterpagina.)
het henri/t vraagt Ue
KLIV1
ter versterking van de stafdiensten
en van de bedrijfsadministraties in
binnen- en buitenland:
ENIGE BEKWAME
BEDRIJFSECONOMEN
met een grondige theoretische op-
leiding ‘en/of practische ervaring op
bedrijfseconomisch en administratief
gebied, alsmede kennis van de mo-
derne talen.
Leeftijd bij voorkeur tussen 30 en 40 jaar.
–
ENIGE
JONGERE KRACHTEN
in de leeftijd van 20-30 jaar, die pas
hun studie in de economie hebben
beëindigd of een behoorlijke practijk-
ervaring
hebbet:i
opgédaan en zich
T door zelfstudie.(SPt, M.O. ed.) hebben
bekwaamd. Na een opleiding in het
bedrijf kunnen zij in aanmerking komen
voor een leidingge’vende positie bij één
der bedrijfsadministraties in binnen-
of buitenland.
Sollicitaties
aan
Personeelszaken KLM,
It
Plesmanweg 1,
Den Haag
KLM
KOW
IM
IJ
I
N
IUTVAM7
&tAATS
C
N”
PU
N
900
0
EEN MOORDOOG?
Wederom een typische
jagersterm, waarvan U
de ware betekenis vindt
in Jacht en Taal”, de
kostelijke verzameling
jacht- en jagerstermen
en citaten, bijeenge-
bracht door Dr A. G. J.
Hermans. Elke jager zal
genieten van dit boeien-
de boek.
Prijs f27,(iO
Vraagt Uw boekhrnulelru.w
Uitgave van de
KON: NED. BOEKDRUKKERIJ
H. A. M. ROELANTS, SCHIE DAM
ALGEMENE KUNST ZIJDE UNIE N.V.
ARNHEM
‘Bij de afdeling ARBEIDSZAKET van de
hoofdafdeling PeroneeIs- en Sociale zaken
bestaat plaatsingsmogelijkheid voor een
medewerker
met academische opleiding
voor werkzaamheden op het gebied van sociaal-
economische en arbeidsrechteijjke vraagstukken.
Leeftijd omtrent 30 jaar; industriële ervaring
strekt tot aanbeveling.
–
Sollicitatie, voorzien van pasfoto, te zenden aan het
adres Velperweg 76, Arnhem. –
\.
r
Grote
tiefabriek
gevestigd in Amsterdam, vraagt:
chef
Zijn taak zal bestaan uit het leiding geven
aan de administratie en het verstrekken
van daarmede verband houdende adviezen
,
aan de Directie.
Vereist wordei: een ruime alg. ontwikke-
ling, gedegenr administratieve opleiding
(minstens S.P.O.), organ isatieve rmogen,
tact, verantwoordelijkheidsgevoel.
Aangeboden wordt: een zelfstandige, veel-
zijdige staffunctie in een groeiende, voor-
uitstrevende’onderneming.
Eigenhandig geschreven
uitvoerige sollicita-
“ties, welke
met
discretie zullen worden be.
handeld, worden ingewacht onder no. 1006
aan het voorlopig adres van het
L
Psychologisch Instituut der Bijzondere Faculteit
Gedempte Oude Gracht 90. Haarlem.
Bij een der grootste landelijke organisa-
ties in het levensmiddelenbedrijf kan
geplaatst worden een
staffunctionaris
wiens taak het zal zijn de aangesloten
bedrijven van advies te dienen ten aan-
/ – zien van de praktische bedrijfsuitoefening
Hiertoe is nodig en algemene ont.
wikkeling en intelligentie-niveau welke
het mogelijk maken de bedrijfsproblemen
snel te overzien critisch te analyseren
-en aan te geven langs welke wegen de
exploitatie verbeterd kan worden.
Organisatievermogen en unvntiviteit zijn
activa voor deze functie; praktische
ervaring in een levensmiddelenbedrijf in
een leidende functie is onontbeerlijk.
Geboden worden een aantrekkelijke,
goed gehonoreerde werkkring, goede
sociale voorzieningen en de mogelijkheid
in de moderne ont,ikkelindvan de
levensmiddelendistributie een werkzaam
aandeel te hebben.
Brieven met uitvoerige inlichtingén t a.v
opleid)ng en ervaring, worden gaarne
Ingewacht onder no.
ESB4-1
burau van
dit blad. .