Ga direct naar de content

Jrg. 40, editie 1993

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 24 1955

E’

Be rich ten,

Het Amerikaanse verbruikspatroon

Veranderingen in de tijd

Drs Chr. H. Grjpma

Hoe willen wij wonen?

*

M. H. Vloeberghs
De economische toestand van
Belgisch-Congo in 1954

*

Drs G. de Bruyn

Opvattingen omtrent public re1atkns

in Nederlaiïd

UiTGAVE VAN HET NE’DERLNDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

• •. .

:

40e JAARGANG

.

.

.

T ..

No 1993

• •

•WOENSDAG24 AUGUSTUS 1955

738

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Augustus 1955

Het bèheer

van

pensioenfondsen

Beheerders van pensioenfondsen dragen

een grote verantwoordelijkheid. Hun

taak wordt aanmerkelijk verlicht indien

zij gebruikmaken van keadviezen van

ons gespecialiseerde

Bureau voor Pensioenfondsen

DE TWENTSCHE BANK

Uw financüie raadsman

S

S

R.’ Meés & Zoonen
Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam –

Amsterdam

‘s.Gravenbage

Delft

Schiedam. Vlaardingen

ZUII- EN MIDDEN-FRANKRIJK

Nederlander, gevestigd in Z.-Frankrijk en tot 1 Sept.

hier te lande,
is
bereid opdrachten te aanvaarden voor

Z.- en Midden-Frankrijk. Bij voorkeur op het gebied van

verzekeringen, adm. reorganisatie en contrôles. Br. aan

Mr J. Leopold, Eendrachtsweg 74, Rotterdam.

R. S. STOKVIS& ZONEN N.Y.

gevestigd te Rotterdam
Uitgifte van

f5.159.000,— AANDELEN

in stukken van f1000,., delende voor de helft in de

resultaten van het boekjaar 1955 en ten volle

delende in de resultaten van volgende boekjaren.

De INSCHRIJVING op bovengenoemde aandelen

zal tegen de koers van

150 pCt*

uitsluitend voor aandeelhouders, openstaan op

$

WOENSDAG 31 AUGUSTUS ‘1955

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,

hij de kantoren van ondergetekenden te Rotterdam,

Amsterdam en ‘sGravenhage, op de voorwaarden

van het prospectus dd. 19 Augustus 1955.

Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten
zijn verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijviqg, waar
tevens, in beperkt aantal, jaarverslagen over
1954
en sta-
tuten der Vennootschap beschikbaar zijn.

ROTTEIIDAMSCIIE BANK N.V.

lEflERIÂNDSCHE H4NDELM IJ, N.V.


w-
SS

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800.

38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Com-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck,
Zwijnaardse
Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese
Rijksdelen
(per zeepost) f 29,—, overige landen
f
31,— per ja’ar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.

No. 1977:
f
2,-

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-
W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De adniinistratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

/

24 Augustug
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

739

Het Amerikaanse verbruikspatroon

Veranderingen in de tijd
De uitgaven der Amerikaanse – consumeiten zijn van

1909 tot
1952
van $ 28,8 mrd tot $ 218,1 mrd, of met
650
pCt gestegen
1).
Schakelt men, door de consumptieve

uitgaven te meten in dollars van
1950,
prijsveranderingen

uit, dan bedroeg deze toeneming nog altijd 163 pCt of

66 pCt per hoofd der bevolking. Alle uitgavencategorieën

hebben in deze stijging gedeeld, zij het in verschillende

mate. Uitgedrukt in lopende dollars hebben die voor

particulier vervoer en

medische zorg en verze-

kering de grootste stij-

ging te zien gegeven, nl.

van resp. 1.500 en 1.100

pCt, die voor huisves-

ting, godsdienst en cha-

ritas met resp. 360, 330

en 100 pCt de geringste.

De uiteenlopende ma-

te, waarin de goederen-

categorieën mde stijging

der cohsumptieve uitga-

ven hun deel hebben ge-

had, blijkt ook uit ne-

venstaande tabel, waar

in dë procentuele aande-

len dezer categorieën in

de totale consumptieve

uitgaven voor enkele ja-

ren der bovengenoemde

periode zijn weergege-

ven. Op het gedrag van

enkele dezer uitgaven zij

hier de aandacht geves-

tigd. De uitgaven voor

voedingsmiddelen, dran-

ken en tabak namen in
1952 een vrijwel gelijk deel der totale uitgaven in be-

slag als in 1909. De sterke daling gedurende de depres-

siejaren moet worden toegeschreven aan het feit, dat

de prijzen dezer producten over het algemeen sterker

daalden dan het beschikbare inkomen der verbruikers.

Omgekeerd is de stijging van het aandeel gedurende de

oorlog ten dele het gevolg vn een sterker aantrekken

der prijzen. Duidelijk komt de daling van het aandeel
der alcoholhoudende dranken ten tijde van het drank-

verbod en de stijging na de opheffing daarvan, als

mede het opmerkelijke verschijnsel, dat tabaksproduc-

ten, ondanks de toeneming van het aantal rokende
1)
Alle hier vermelde gegevens zijn ontleend aan: ,,Axnerica’sneeda and re-
sources, a new survey”, by J. Frederick Dewhurst and Associates.

vrouwen, in 1952 van de consumptieve uitgaven niet veel

meer in beslag namen dan in 1909, tot uiting.

Het aandeel van de uitgaven voor kleding, schoeisel,

sieraden en uiterlijke verzorging was in 1952 t.o.v. 1909

gedaald; de stijging die zich in 1919 en 1943 in dezen

voordeed, was een gevolg van de in die jaren uitzonder-

lijk hoge prijzen. De uitgaven voor huisvesting, gas, ver

lichting en verwarming, die in 1909 bijna
1/4
der totale

uitgaven vormden, haai-

denin 1952 nog geen 15

pCt, een beweging die

overeenkomt met 4e on-

gevoeligheid dezer uitga-

ven voor inkomensver-

anderingen. De sterke

toeneming in 1933 is ech-

ter niet alleen een gevolg

van deze geringe inko-

menselasticiteit, maar

ook van het feit, dat

de huren een tenden-

tie vertonen bij algemene

prijsdalingen ten achter

te blijven. Gedurende de

tweede wereldoorlog en

onmiddellijk daarna wer-

den de huren van over-

heidswege beheerst: van-

daar het zeer lage aan-

deel der huisvestingsuit-

gaven in 1943. De uit-

gaven van huishoudelij-
ke aard daarentegen ge-

veneen stijging te zien,


die de resultante is van

een reeks van oorzaken,

waartoe de toenemende betekenis van mechanische

hulpmiddelen in het huishouden behoort.
Wat enkele overige uitgaven betreft: de snelle groei

van het aandeel, dat de uitgaven voor vervoer en recreatie

voor hun rekening nemen, houdt enerzijds verband met de

verkorting van de werktijd, anderzijds met de stijging
van de levensstandaard. Duidelijk komt in de tabel de

toenemende betekenis van de ,,eigen auto” – 66,5 pCt

der Amerikaanse gezinnen heeft één auto of meer! –

tot uiting. De relatieve achteruitgang der uitgaven voor

liefdadige doeleinden e.d. ten slotte, weerspiegelt de aan-

vaarding van een toenemende verantwoordelijkheid der

Overheid in de sociale sector.

Uitgaven
1909
1
1919
1929
1
1933
1
1943
1

1947
1

1952

28,8
60,6
80,8
46,3 1102,2
165,6
218,1
Totaal (in mrd dollars)
…….
waarvan (in pCt):
Voedingsmidd., dranken, tabak
34,0
36,3
28,9
27,6
37,1
36,5
35,6
w.o.: voed. midd. en alcoh.-
25,6 30,6 24,4 23,6 28,7 28,8
29,2
alcoholhoudende

dran-
6,3
3,3
2,5
1,4
5,9 5,4
4,1
tabak en rookbenodigd-
2,2 2,4
2,1
2,8
2,5 2,3
2,4
heden

……………..
Kleding enz., uiterij/ke verzor-
ging

…………………
14,9
15,8
14,8 12,8
17,4
15,1
12,5
wo.: kleding, schoeisel, siera-
13,9
14,8
13,4 11,3 15,7 13,7
11,4
kappers, schoonheidinst.
enz
……………….
0,5
0,5
0,7
0,7
0,8
0,6
0,5
Woning,

verwarming,

verlich-
ting e.d.

……………..
24,0
16,9
18,0
22,6
15,0
12,3
14,6
19,3
13,3
14,1
16,9 10,9 8,8 11,0
Woninginrichting, huishoudelij-
11,8
12,1
16,4
15,7 12,8 14,5
14,2
wo.: meubelen, vloerbed., glas,

Vrije dranken
………

aardewerk e.d.

……..
4,3
4,7
4,6
3,7
4,4
5,1
4,4-
t

ken

……………….

mechanische hulpmidde-

..

wo.: huishuur

……………

0,5

.

0,7
1,0
0,9
0,3
1,7
1,1

ke uitgaven

……………

huishoudelijkehulp
2,5
1,6 1,9
1,4
1,4 1,3
1,3

den enz.

…… ……..

Vervoer
van consumenten
5,2
8,1
9,9
8,9 5,9
9,4
11,0

leo

………………

wo.: met eigen auto (in 1909
en 1919 mcl. eigen rijtuig)
2,5
5,8
7,2
6,3
2,8
7,1
.

8,7
Medische verzorging en verze-
2,8
3,4
3,7
4,4
4,3 4,2
4,4
kering

…………………
Recreatie
……………….
3,0

.

3.6
4,8
4,0
4,1
5,2
4,8
wo.: bioscoopbezoek

…….
.


0,2
1,0 1,0
0,9
0,5
radio, televisie, muziek-
instrumenten.

……..
0,6
1,1
1,3
0,5
0,5
1,1
1,3
sportuitrustingen
0,5
0,6
0,7
0,6 0,6
1,1
1,0
Onderwjjs(particulier)
1,4

.

1,2
1,5
1,8
1,7
1,5
1,6
Godsdienst

…………….
1,0

..

1,0
1,1
1,4
0,7 0,5
0,6
Charitas ed.

…………….
1,8
..
1,4
0,8 0,8
0,8 0,5
0,5
Diversen

……………….
.
0,2
..
0,2 0,2 0,2 0,4
0,3
0,3

INHOUD

Blz.

Blz.

Het Amerikaanse verbruikspatroon; veranderin-

gen in de tijd ……………………….739
Hoe
willen wij wonen?,
door Drs Chr. H. Grf/pma
741

De economische toestand van Belgisch-Congo in

1954, door M. H. Vloeberghs ……………
744

Opvattingen omtrent public relations in Neder-

land, door Drs G. de Bruyn ……………..
746

Ingezonden stuk:

Is de Wet Autovervoer Goederen een coördi-

natiewet?, door J. M. Kuijsten en Mr J. G.

Snackers, met een naschrift van J. van Exter
748

Geld- en kapitaalmarkt, door Drs J. Willems …
750

Recente economische publicaties …………..751

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg;
Ch.
Giasz; .,L. M. Koyck;
H. W. Lambers;
J.
Tinbergen;
F.
de Vries. Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. H. Zoon.

COM!(ISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:- F. Collin; J. E. Mertens de Wibnars;

J. van Tichekn; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AU 1UKS1(EÇHT VOORBEHOUDEN

740

EC ON O’MI’SCH-STATIsTISÇHE:BER»ICH.TEN
24 Augustus 1955

DE 4RTFKËLÈN VNEZÉ WEEK

Drs Chr. H. GRIJPMA, Hoe willen wij wonen?
In het voorjaar van,1955 heeft de Stichting Propaganda

Woninginrichting, die als voornaamste taken heeft ‘het

stimuleren van de afzet van woninginrichtingsartikelen en

het -bevorderen van gezonde woonverhoudingen, in de

vorm van een prijsvraag, een onderzoek ingesteld naar

le smaak van het Nederlandse publiek voor de inrichting

van een woning. Het pübliek werd verzocht voor een

zestal afgebeelde interieurs– drie vertegenwoordigden

traditionele huiskamers en drie een gematigd modern

interieur – een waardering toe te kennen die mocht

variëren van 1 tot en met 10. Voorts moesten naam, ge-

slacht, leeftijd, adres, woonplaats en provincie door de

inzenders worden ingevuld. Schrijver geeft een overzicht

van de methode •en de resultaten der enquête. Uit de

gegevens der geënquêteerden zou o.a. kunnen worden

geconcludeerd, dat de belangstelling voor’ de woning bij’

vrouwen groter is dan bij mannen en voor beide sexen
toeneemt met het ouder worden. Mannen en vrouwen,

behorënde tot de

lagere leeftijdsgroepen zijn meer ge

porteerd voor moderne interieurs dan die der hogere

leeftijdsgroepen; de vrouwên, zowel in de hogere als de

lagere leeftijdsgrôepen gevoelen meer voor hèt moderne

dan de mannen in de overeenkomstige groepen. Over het
gehele land gezien kwalificeert de onderzochte groep het

traditionele interieur als goed, maar het moderne als

beter. Schr. concludeert, dat een groot deel’van het Neder-

landse publiek zal bljvn wonen in kamers, die men

pleegt te. bestempelen als traditioneel. Voot de moderne

woninginrichting zal echter een ruimere markt bestaan.

dan vroeger het geval placht te zijn.

Drs. G. DE BRUYN, Opvattingen omtrent public relations

in Néderland. –

Nu public relations in Nederland in de practijk van

het zakenleven en bij het onderwijs steeds meer een rol

spelen loont het de moeite de verschillende opvattingen

omtrent dit begrip hier te lande te bezien. Schr. baseert

zich voor een, beschouwing der Nederlandse opvattingën

op definities van een aantal Nederlandse practici op dit

gebied en op eeh Leidse scriptie, terwijl voorts een Ameri-

kaanse definitie wordt weergegeven. Als elementen van

public relations kunnen worden geabstraheerd:
a.
een

bepaalde instelling of onderneming;
b.
overweging van

de situatie, waartegenover zij staat;
c.
zich wenden tot;

d.
op bepaalde wijze;
e.
tot bepaalde kringen en
f.
om

een bepaald effect te bereiken. Schr. gaatiia, welk element

in elk der vermelde Nederlandse opvattingen overweegt

en welke ‘elementen tevens worden vermeld. Na een

analyse van verschil in opvattingen stelt schrijver als

conclusie, die tevens een eigen opvatting van public

relations inhoudt: public relations is zowel het systema-

tische streveri als het resultaat daarvan, ,gericht op weder

zijds begrip van elkaar en zo mogelijk voor elkaar tussen

enerzijds bepaalde instellingen en anderzijds maatschap-

pelijke kringen, of groepen binnen de instelling, die van

rechtstreeks, indirect of mogelijk belang zijn voor die

instel1inen.

SOMMAIRE

M. H. VLOEBERGHS, De economische toestand. van Dr Chr. H. GRIJPMA, Gomment désire-t-on habiter en

Belgisch-Congo in 1954. . Hollande?

Daar de Congo en kuanda-Urundi essentieel export-

landen zijn van gtond- en voedingsstoffen kan de buiten-

landse handel vaii deze gebieden waardevolle aanduidin-

gen geven, betreffende hun economische toestand. Koper,

cobalt, tin, diamant, katoen en koffie zijn bepalend voor

het geheel der Congolese economie. De waarde van de

uilvoer van plantaardige producten namin 1954 toe onder.

invloed van de hoge prijzen voor koffie, cacao en rubber,

die der minerale producten nam éerder af ten gevolge van

dé sterke prijsdaling van tin en industriediamant. Sedert

1950
vertoont de ,betâlingsbalans belangrijke overschot-

ten, die echter snel vermindereii, hetgeen vooral te wijten

schijnt te zijnaan dé sedert 1951 toenemende tekorten

op de balans der lopende transacties De meest markante

vooruitgang der productie deed zich voor in de nijver

heidssector,.- hetgeen ‘duidelijk de expansieve krachten

der Congolese economie illustreert. In ,de landbouw-

sector werd vooral vooruitgang geboekt bij de productie

van hout, katoen, rubber, koffie en thee, en in de mijn
1

bouw steeg vooral de productie van tantalo-columbiet,

ôobalt, zinkmetaal, mangaaherts, cadmium 6n teen-

kolen. Opvllend is; dat het aandeel der Overheid in de

totale investeningei steeds toeneemt.’ De. nelle groei

van het aantal winkels alsmede die der indutriële prodtic

tie heeft tot gevolg, dat zich het probleem .’a de afzet

in de ‘Côngd ‘zelf bgiiit te tellen.
‘EiS
dient te worden

gestreefd- naaTr ‘erruiming’ dei i.innenlandse markt; het-‘

geen opvoering van de koopkracht der inlandse bevolking

tot voorwaarde heeft.’ . . .’

Dans.cet. article il.est.rend compte de la métlode et

des résultats d’une enquête au sujel du goût du public

hollandais quant –
.A l’agencement de son logement. Vu sur

l’ensemble du pays, le groupe examiné â l’atde d’une

enquête qualifi,e de ,,bon” le traditionnel agencement des

appartements,
mais
de ,,meiileur” l’agencement moderne.

Pour, les installations modernes des habitations il
y
aura

Un marché plus étendu que ce ne fut le cas jadis.

M. H. VLOEBERGHS, La situation économique du
– Congo belge en 1954.

L’aiituj fournitune vue d’ensemble du développement

de l’importation -et de l’exportation, de la balance des

payements, de la production .industrielle, de l’agriculture

et de l’exploitation minière dans le Congo beige et en

Ruanda-Urundi. La prospérité dont ont pu jouir ces

régins depuis plusieurs années, s’est maintenueen
1954.

Drs,’ G. – DE.BRUYN,’ Les opinions. auxPays-Bas au slijet

de ,,pubjiç relations”.

Piusieurs opimons au sujet de la notion ,,pubhc rela-

tions” sont

,

étudiées dans cet article. L’auteur dqnnd une

vue d’iisernble des éléments faisant partie de ces défini-

iions. C’ëstsuf base de ces éléments qu’il arrive d une

conclusion, qui comporte en outre ses propres idées sur
les ,,public rélatioiis”.

24Augustus
1955

ECONOMLSCHST.ATIS’TISCHE BEÏUCH:tËN

f
741

Hoe willen
wij
wônen?

Inleidtng.

Een van de meest Idemmende vragen, waarvoor onder-

nemers, zowel fabrikanten, groothandelaren als detail-

1isten op het gebied van de woninginrichting, zich ge-

plaatst zien, luidt: ,,Hoe denkt het Nederlandse publiek

over stijl? Zal op de duur aan het moderne interieur

voorkeur worden gegeven of prevaleert het traditionele?”.

Met deze en dergelijke vragen verdiept men zich in

de ontwikkeling van de koopkrachtige vraag naar arti-

kelen ten behoeve van de inrichting der woning. Over

de potentiële vraag ligt bijna immer een sluier en zelfs

wanneer de feiten over de gerealiseerde verkopen bekend

zijn geworden, blijft nog steeds het ongewisse ge-voel van

onbekendheid met de mogelijkheden, die wellicht onver-

bruikt zijn gepasseerd.

Het ‘kan daarom aantrekkelijk zijn kennis te nemen

van een recent onderzoek naar de smaak van het Neder-

landse publiek voor de inrichting van de woning.

De huidige betekenis van de woninginrichting in de Neder-

landse economie.

Teneinde een globaal inzicht te krijgen in de omvang

van de markt, waarover de analyse zich heeft uitgestrekt,

volgt hier een overzicht van de consumptieve uitgaven

voor de woninginrichting.

Consumptieve uitgaven ‘voor de woninginrichting a)

(in mln gld) .

1923

(
1938

.1
1948
1953
19i4
Meubilair en woningt9xtiel
…..-
246
170
386
375 424
Totale consumptieve uitgaven (excl.
belasting en verzekeringen)
….
4.579
4.400
11.114 14.300
15.770
Meubilair en woningtextiel in pCI
van dc totale consumptie
5,4
3,9 3,5
2,6 .2,7

a)
Bronnen:

Berekend uit Statistische- en Fconometrische Onderzoekingen, jaargang
1949 no 3; 95 pCt van post 19 en 20, blz. 1361137,
1923 en 1938: 46,05 oCt van 1. volgens Huishoudrekeningen 193511936.
1948: National Account of. the Netherlands, blz. 76 cv.; 1953 en 1954:
Consumptie-index.
1923 en 1938: zie 1., blz. 139. 1948: zie 2., blz. 81.
1953 en 1954: C.E.P. 1955, tabel II 9

Zeer opmerkelijk is de, voor de Nederlandse fabri-

kanten, grôssiers en detaillisten van deze artikelen, pijn-

lijke conclusie, dat tot
1953
het percentage, dat het pu-

bliek bereid was van zijn totale consumptieve uitgaven

te besteden aan ,e inrichting van zijn woning, een steeds

dalende lijn vertoonde: dalende van 1923 tot 1953 van

5,4
pCt tot 2,6 pCt. Bovendien daalde na 1948 de abso-

lute waarde ‘van de omzet. Een van de belangrijkste

oorzaken, die in de jaren na 1948 tot deze achteruitgang

heeft bijgedragen, was de afvloeiing van koopkracht naar

fabrikanten van bromfietsen, wasmachines, radio’s etc:

Ook de grote omzetten van organisatoren van luxe va-

cantiereizen en de steeds stijgende productie van verze-
keringmaatschappijen droegen hiertoe bij. Al . deze be-

stedingsmogelijkheden werden met reclamegeweld ge-

pousseerd.

Men kan daarom met recht zeggen, dat de – door 16

nationale vakorganisaties opgerichte – Stichting Propa-

ganda Woninginrichting (S.P.W.) in 1952 uit de nood

werd geboren. De S.P.W. kreeg als vçornaamste taken:
het stimuleren van afzet van: woninginrichtingsarti-

kelen;

het bevorderen van gezonde woonverhoudingen

S.P.W. heeft daarmee o.a. tot taak marktverdedigend

‘en marktveroverend te opereren, mede ten gunste ‘van

de 51.984 personen (bedrijfstelling
1950),
die in de onder-

havige branche werkzaam zijn en die voor zichzelf en

voor hun gezinnen, in totaal rond 200.000 personen, in

‘deze tak van bedrijvigheid het dagelijks brood moeten

verdienen..

De economische basis voor het inkoinn van woning-

inrichter.
Dat de economische basis voor het inkomen van wo-

ninginrichters in’ de alom en steeds aanwezige behoefte

aan artikelen voor de inrichting der woning ligt, is evi-

dent. Dat deze behoeften niet constant zijn, maar door

allerlei soorten, prikkels beïnvloed kunnen worden, is
evenzeer voor de hand liggend. Om latente behoeften

manifest te maken, te activeren en omte zetten in ‘koop-

krachtige vraag, is een bewustmaking door stimulantia

van buitenaf aangevoerd soms noodzakelijk. Te dien

einde gaf S.P.W. in het voorjaar 1955 o.a. een krant uit,

waarin aandacht werd gevraagd voor het goede en ge-

zellige woonmilieu en waarmee gepoogd werd een zekere

,,woningbewustheid’ te kweken.

Prijsvraag annex, enquête

Voprtreffelijke auteurs verleenden medewerking aan

deze krant, die in een oplage van 500.000 exemplaren over


Nederland werd verspreid. Om de maximale kans op het le-

‘zen van ‘de artikelen te waarborgen en,het ,,leven” van de

krant zoveel mogelijk te vérlengen, werd gebruik gemaakt

‘van ‘alle moderne daartoe bruikbare middelen. Een van

die geijkte middelen is het publiceren van een prijsvraag.

‘Er werd derhalve in het blad een prijsvraag opgenomen,

waarmee aantrekkelijke prijzen waren te winnen. De

‘opgave was voor ieder der interieurs, die op 6 afgebeel-

de foto’s te zien waren, een waardering .toe te kennen,

‘die mocht variëren van 1 t/m 10. Dus 6 cijfers dienden te

worden toegekend. Verder moest op een invulformulier

worden aangegeven: naam, geslacht, leeftijd, adres, woon-

plaats en provincie.

Door mi4del van een wiskundig bepaald afvalsysteem
werden de prijzen toegekend. Het publiek behoefde zich
dus niet .te vermoeien met slagzinnen, het opzoeken van

fouten, het tellen van namen of dergelijke akelige bezig-

heden. Slechts het geven van een cijfermatig ‘oordeel

was voldoende- om deel te nemen aan de prijsvraag. Aan

de prijsvraag kon daardoor tevens een enquête verbonden

worden naar, de smaak van het Nederlandse publiek.

Drie der gepubliceerde foto’s vertegefLwoordigden tra-

ditionele huiskamers en driê andere foto’s vertoonden

een – gematigd’ modern, interieur. De 12 gegevens, die

aldus per deelnemer binnenkwamen, leverden geen mdi-

caties op voor het inkomen, noch voor het beroep of

andere bij marktanalyses soms wel gevraagde gegevens.

Hiervan werd afgezien om zoveel mogelijk oplossingen

voor de prijsvraag binnen te krijgen, die om bovenbe-

doelde reden van primair belang was. Immers, eenvoud en

beknoptheid van -vraagstelling verhoogt de ‘aantrekke-

lijkheid van een prijsvraag.,

Hoe is.de
smaak van het publiek?

Een onderzoek naar de smaak van het publiek is een

penibele taak. Men kan ‘zich achter de doodcioener ver-

742

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1955

schuilen, dat over smaak niet valt te twisten, doch dit•

neemt niet weg, dat fabrikanten, grossiers en detaillisten

van artikelen, die aan mode onderhevig zijn, met de

smaak en de smaakontwikkeling van het publiek reke-

ning hebben te houden: Hoe leert een fabrikant van meu-

belen de smaak van het publiek kennen? Hoe komt een

grossier in gordijnstoffen aan de weet of een bepaald

dessin inslaat? De meubelfabrikant kan het afleiden uit

bestellingen, die door de detaillist worden gegeven voor

zijn prodcten; de textielgrossier acht die stof ,,en vogué”

die per kilometer de deur uitgaat. Hoe belangrijk deie

indicatie ook moge zijn, het blijft een tijdverslindend

middel om de steeds wissêlende smaak te leren kennen.

Probleemstelling.

Teneinde de vraag, die met de enquête beantwoord

kon worden, zo nauwkeurig mogelijk voor ogen te heb-

ben, moge het volgënd voorbeeld als hulpmiddel dienen.

Indien een banketbakker, de enige opeen klein dorp,

taartjes vervaardigt, dan kan hij op een zekere afzet

rekenen in verband met feestjes, die ongetwijfeld in de

familiekringen van zijn klanten voorkomen. De bknket-

bakker kan van mening zijn een voortreffelijk product

te brengen en het is bovendien denkbaar, dat ook zijn

klanten tevreden zijn met het gebodene. Echter, indien
de zoon van de banketbakker, die juist afgestudeerd, is
van de banketbakkersschool, terugkeert in zijn dorp en

een beter soort gebak vervaardigt, dan ligt het in de lijn

der verwachting, dat de klanten, hoewel zij het gebak

voorheen .met smaak opgegeten hebben, van het nieuwe

product meer zullen afnemen. Het komt beter met de

gangbare smaak overeen.

-. Deze redenering omvat geen enkel nieuw element;

deze situatie komt dagelijks voor. De belangrijke vraag,

die echter als les hieruit getrokken kan worden, luidt:

,,Heeft de winkelier een assortiment voorradig, dat de

kans op een zo groot mogelijke omzet in zich draagt?”.

Als antwoord op deze vraag, die ook in het algemeen

gesteld kan worden, kunnen aan de hand van onder-

staande gegevens enkele opmerkingen worden gemaakt

met betrekking tot het. assortiment in woninginrichtings-

artikelen.
De uitslag dér enquête.

Voor de bewerking van de enquête kwamen aan geheel

ingevulde vragen-formulieren binnen 10.559 exemplaren,

die op ponskaarten werdèn overgebracht. Niet volledig

ingevulde formulieren werden terzijde gelegd. De ge-
middelde leeftijd van alle deelnemende personen was

34 jaar. Om een inzicht te verwerven omtrent de opinie

van hen, waarvan verwacht mag worden, dat hun mening

uitgekristalliseerd is en omtrent de opinie ian hen, waar-

van verwacht mag worden, dat hun meniig nog aan,

,,ingrijpende” wijzigingen onderhevig is, werd de groep

van deelnemende mannen gesplitst in mannen onder de

34 jaar en mannen boven 34 jaar. Op die leeftijd zijn nl.

de meeste mannen tenminste
5
jaar getrouwd en ver-

wacht mag worden, dat in die tijd hun mening is uitge-

balanceerd. Hetzelfde geldt voor de vrouwen, echter met

dien verstande, dat de leeftijdsgrens,dan bij 30 jaar moet

worden gelegd, aangezien vrouwen een aantal jaren eerder

gehuwd zijn dan mannen.

Gegevens over de geënquêteerde groep

Aantal

J

Geslacht

Leeftijdsgrens

1
Gemiddelde leeftijd

1.728

….

mannen

tot 34 jaar

21,1
1.830
….

mannen

vanaf 34 jaar

46.5

2.356
….

vrouwen

tot 30 jaar

23,5
4.645

vr
.

ouwen

vanaf 30 jaar

45.2

• Uit deze tabel zou als conclusie kunnen worden ge-

trokken, dat de belangstelling voor-de woning bij vrouwen

groter is dan bij mannen en voor beide sexen toneemt
met het ouder worden. Men zou het woord ,,woning”

in de vorige zin ook kunnen vervangen door het woord
puzzies, maar zeer waarschijnlijk zijn beide conçlusies

waar.. De vraag, of de onderzochte groep representatief

is voor geheel Nederland, kan helaas
niet
met een vol-

mondig ja worden beantwoord.

Weliswaar is het algemene beeld, dat bijv. de provincie

Noord-Brabant oplevert met 2.745 geënquêteerde per-

sonen, in hoofdzaak congruent met het algemene beeld

van de overige provincies, bijv. dat van de provincies
Drente en Utrecht’met resp. 347 en
825
genquêteerde

personen, doch het enige dat positief hieruit volgt is,

dat de resulaten in ieder geval gelden voor hen, die in

een zekere bewustheid leven van hun eigen woonmilieu.

Hoe groot het deel is van de Nederlandse bevolking,

dat hiertoe mag worden gerekend, is onbekend. Is het

90 pCt, is het 25 pCt? Schrijver dezer regelen is geneigd

het percentage ruim te nemen, doch dit is slechts een

privé-mening.

De zeer belangrijke vraag, of de 3 afgebeelde traditio-

nele en de 3 moderne interieurs gelijkwaardig waren;

heeft de ontwerpers van de enquête nauwkeurig voor de

geest gestaan. Met de beantwoording van deze vraag

staat of valt een gedeelte van de waarde van deze enquête:

Zou bijv aan een groot aantal Nederlanders de vraag

worden voorgelegd, welke auto zij mooier vinden, een

Volkswagen of een Cadillac, dan kan verwacht worden,

dat de Volkswagen het verliest. Toch ‘ziet men deze laatste

wagen meer op de wegen. Hierin schuilt geen tegenstrj-

digheid, maar het is een gevolg van de invloed van de prijs.

Zou het traditionele interieur met relatief betere (duur-.

dere) woorbeelden worden gerepresenteerd dan het mo-

derne, dan zouden de gegeven waarderingen vooi

het

moderne en traditionele interieur onderling onvergelijk-

baar ‘zijn en alleen op zichzelf genomen een indicatie

bevatten. De onderlinge gelijkwaardigheid van de inte-

rieurs op de foto’s is niet exact meetbaar, kan niet. op

een schaaltje worden afgewogen. Toch is naar volledige,

overtuiging van de samenstellers de moeilijkheid opgelost

door uit een groot aantal interieurfoto’s .6 opnamen te

kiezen, die, in twee groepjes van ieder 3 huiskaiiers, op

adequate en evenwichtige wijze thans gangbare opvat-

tingen over het traditionele en moderne interieur repre-

senteren.

In de
provincie
gaven voor traditioneel
of modern

een onvoldoende,
in pCt van het aan-

1

tal inzendingen uitgedrukt

een voldoende, in
pCt van het aantal
inzendingen
uitgedrukt

Groningen traditioneel
38
62
modern
13
87

Friesland
traditioneel
31
69
modern
12
88

Drente
traditioneel
37
63
modern
1.1
89

Overijssel
traditioneel
32
68
modern
15


85

Gelderland
….
traditioneel
30


70

………..

modern
16
84

Utrecht
traditioneel
38
62
modern
13
87

Noord-Holland
traditioneel
32


68

……….

modern
14
86

Zuid-Holland
traditioneel
35
65
modern

14
86

Zeeland
traditioneel
.28
72

11”

modern
19
.

Noord-Brabant
traditioneel


30
,,7.O

J311

.
modern

15
25
85
7

Limburg
traditioneel
modern

.
16


,.84

1.,

24Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTE.N

743

Uit de tabel op blz. 742 is nu te zien hoe zij, die in een

zekere bewutheid voor hun woning leven, over traditio-

nele resp. moderne woonkamers denken.

Voorbeelden.

Tot slot volgen hier nog ter illustratie twee willekeu-

rig gekozen overzichten van smaakverhoudingen, te

weten over de provincie Ge1derind en de stad Ti1buig

Geslacht
Leeftijd
Traditio-
neel

of
modern
Onvoldoen.
de gaven in
pCt van het
aantal
inzendingen

Voldoede
gaven in pCt
van het
aantal
inzendingen
traditioneel
34
66
tot 34 jaar

/
modern
13
87
mannen

traditioneel
25 75
boven 34 jaar
modern
20
80
Gelderland
traditioneel
39
61
tot 30 jaar
1..

vrouwen
modern
10
90

traditioneel
26
74
‘boven 30 jaar
modern
15
85

traditioneel
25 75
tot 34 jaar
,,,
mannen
modern
14
86

traditioneel
27 73
/

boven
34
jaar
modem
18
82
tilburg

traditioneel
29
71

tot 30 jaar
__..
modern
12
88
vrouwen
traditioneel
22 78
boven 30 jaar
modern
17
83

Uit deze en’ andere overzichten
1
die – behoudens

enkele typische afwijkingen voor een stad als Eind-

hoven met een sociologisch aparte bevolkingsopbouw –

in hét gehele land hetzelfde patroon volgen, kan afge-

leid worden, dat de mannen en vrouwen, behorende tot

de jongere leeftijdsgroepen, meer geporteerd zijn voor

moderne interieurs dan mannen en vrouwen van de

oudere groepen. De vrouwen, zowel in de oudere als
in de jongere groepen, zijn meer geporteerd voor het

moderne dan de mannen in de overeenkomstige groepen.

De mannen tonen zich meer behoudend voor datgene,.

wat zij gewend zijn in vergelijking tot de vrouwen; doch

ook zij waarderen, zowel in de oudere als in de jongere

groepen, het moderne interieur hoger. In geen enkele

provincie of onderzochte stad is daarop een uitzondering

geconstateerd. Deze conclusies komen, geheel overeen

met de ook op andere terreinen gedane waarnemingen,
die aantonen dat de mannen de dragers der traditie zijn

en dienovereenkomstig handelen
1).

Nog zij opgemerkt, dat het algemene beeld, dat ver-

kregen werd door de uitgebrachte waarderingen te split-

sen in onvoldoenden en voldoenden, zich niet wijzigt

indien de’ onvoldoenden resp. de voldoenden worden ge-

wogen m6,t de absolute hoogte der uitgebrachte waar-

dering. Uit deze laatste berekening zou bijv. volgen, dat
de jonge vrouwen in de stâd Amersfoort, voor zover zij

een voldoende .voor het traditionele interieur over hadden,

hiejan gemiddeld een 7 toekenden en voor zover zij een

voldoende överhadden voor het moderne interieur, hieraan

gendddeld een 8 toekenden. Aangezien deze becijferings-

1)1.
M.
Mead en R. Métraux: Culture ata distance.
2. De
conservatieve
partij is in Engeland de partij met relatief het kleinste
aantal vrouwen.

methode tot geheel gelijke conclusies leidt, werd hierop

niet nader ingegaan.

Conclusies.

Over heel het land gezien kwaijficeert de onderzochte

groep het traditionele interieur als goed, maar het moderne

interieur als beter.
Want het aantal voldoenden, dat

gegeven werd in de verschillende provincies voor het

traditionele interieur, beweegt zich rond de 68 pCt van

de uitgebrachte waarderingen. Voor het moderne in-

terieur bedraagt dit rond 86 pCt. Hieruit volgt een belang-

rijke consequentie. Het moderne interieur slaat, positief
aan bij dat deel van het Nederlandse publiek, dât ,,wo-

ningbe.vust” is.

Het lijkt logisch om voorts de conclusie te trek-

ken; dat de weerstanden, die de Woninginrichters ont-

moeten bij het verkopen van hun artikelen, gemakkelijker

te overwinnen zouden zijn met moderne goederen. Hoe

juist deze conclusie op het eerste gezicht ook moge lijken,

er zijn enige belangrijke factoren, die de betekenis er

van uithollen.

Indien men zijn smaak vrijelijk mag uiten, zonder

te letten op de prijs van het vervullen van zijn wensen,

dan is dit nog iets anders dan het doen van een aankoop

in de practijk, waarbij met de mogelijkheden, die het
inkomen openlaat, rekening moet worden gehouden.

En het is een feit, dat moderne meubelen lang niet

altijd de goedkoopste zijn.

Bij elke enquête of een ondervraging doet een mens
zich gaarne beter voor dan hij in werkelijkheid is en

het staat nu eenmaal gekleed om modern, om pro-

gressief te zijn.

Voor de Verenigde Staten is uitgerekend, dat van alle

aanschaffingep, die het publiek verricht voor de wo-

ning, 86 pCt uit vervanging bestaat van versleten of

anderszins onbruikbaar geworden huisraad, 10 pCt

wordt aangekocht bij verhuizing en slechts 4 pCt be-

treft echte eerste aanschaffing van splinternieuw meu-

bilair voor het inrichten van een huis, bijv. door jong-

gehuwden. Wanneer het is toegestaan deze cijfers voor

Nederland te gebruiken, vanzelfsprekend rekening

houdend met een ruime foutenmarge (in Nederland

wordt door de woningnood minder verhuisd dan voor

de oorlog het geval was), dan moet worden gelet op

het feit, dat de meeste mensen, die een aankoop ver-

richten, reeds meubelen, voor hun woning bezitten

en derhalve er öp zullen toezien, dat de nieuwe aan-

winsten bij het bestaaiide interieur passen.

Werd onder punt 3 reeds geduid op de grote plaats,

die de vervanging inneemt en de gevolgen daarvan,

er is nèg een belangrijke rem op de vorengestelde con-

clusie. Deze wordt gevormd door de omstandigheid,

dat bij won inginrichtingsartikelen de feitelijke keuze

bij aankoop langzaam achter de mode van het ogen-

blik aanloopt, of beter gezegd kruipt. Dit ,,naijlen”

achter de mode wordt o.a. veroorzaakt door de traag-

heid, waarmee mode-opvattingen in deze branche

worden verspreid. Maar wat vandaag mode is, is

over 20 jaar verouderd en binnenhuisarchitecten van

1975
zullen misschien hun’ schouders ophalen over

velen hunner collegae van thans. Zodoende zal de

verkoop van werkelijk moderne woninginrichtings-

artikelen nooit de hele markt beheersen, doch beperkt

blijven tot een bepaalde sector. Hier dient echter aan

te worden toegevoegd, dat de grootte van deze setor

variabel_is.

744

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24Augustus 1955

Het aantal factoren, dat hier werd genoemd, is niet

limitatief. Op de invloed van imitatiedrang, geldings-

drang (de behoefte om zich ,,rijk” te voelen) is niet in-

gegaan. Het is echter voldoende om te concluderen, dat

een groot deel van het Nederlandse publiek zal blijven

wonen in kamers, die men pleegt te bestempelen als

traditioneel. Hieruit volgt, dat zowel voor de traditionele

als voor de moderne woninginrichting in Nederland een
plaats aanwezig is.
Voor de moderne woninginrichting

zal een ruimere markt dan vroeger het gevaÏ placht te zijn,

bestaan, omdat de vier genoemde vertragende factoren

de neiging hebben zwakker te worden in hun invloed

door welvaartsvermeerdering, het vergrote, aanbod van

woonruimte en de toenemende voorlichting, -die gewoon-

lijk geen informaties geeft over wat bestaat: het traditio-

nele, maar wel over datgene, dat komende, dat ,,en

marche” is: het moderne.

Amsterdam.

Drs Chr.
H.
GRIIPMA.

De economische toestand van Belgisch-Congo in 1954

De econonische voorspoed, waarin Belgisch-Congo

en Ruanda-Urundi zich sedert verschillende jaren moch-
ten verheugen, is ook in 1954 gehandhaafd gebleven.

Hoezeer de laatste jaren ook de vestiging van ver-

schillende nijverheden is toegenomen toch blijven Congo

en Ruanda-Urundi essentieel exportlanden van grond-

en voedingsstpffen. Congo’s voorspoed blijft bijgevolg

in grote mate afhankelijk van de stand der internationale
goederenmarkten en dus van het internationaal conjunc-

tuurverloop.

De buitenlandse handel.

De buitenlandse handel van Congo en Ruanda-Urundi

kan dus bijzonder waardevolle aanduidingen geven be-

t’reffende hun economische toestand. Tabel T geeft de

e’olutie van in- en uitvoer sedert 1948.

‘TABEL
1.
De buitenlandse handel van Belgisch-Côngo

en Ruanda-Urundi

Invoer b) Uitvoer b)

waarde (in millioenen franken)
Waarde (in millioenen franken) Januari
Totale
Ruil-
Algemene
.
Totale
hoeveel-
termen

hoeveel-
verbruiks.
Bevoor-
Uitrus- Andere heden
Plantaar-
Delf-
md.
c)

heden in
goederen radings-
tings-
verbruiks-
Totaal
in
dige en
stoffen
prod. Totaal

tonnen
voor in-
stoffen
goederen goederen
tonnen dien.
producten
.
landers

756.284 2.034
1.754
3.285
1.300
8.376
844.345

1
5.120
5.717
176
11.014

912.811
2.261
1.928
4.542
1.566 10.297
823.514

1
5.008
5.816
159
10.983 100 879.451 1.878
2.028
3.809
1.691
9.406
909.438
6.538,
6.665
175
13.378
114,9
1948

………………

1.125.558
3.314
3.662
5.930 2.549
15.455 1.075.825
9.804 9.767
313
19.884
126,1

1949

………………
3950

………………

1.513.216
3.476
4.951
8.962
2.790 20.179
1.063.311
7.742
12.107 215
20.064
.117,9
1951

…………….
1952

……………
1.432.314
2.275 4.269
8.685 2.943
18.172
1 8. 504
1.178.430
7.147
13.082
202
20.430
122,9
1953

……………
1954
a)
1.627.171
2.813
4.824
7.327
3.540
1.347.330
7.297
12.634
293
20.225
130,4

Voorlopige cijfers.
Volgens het Tijdschrift van de Centrale Bank van Belgisch.Congo en Ruanda-Urundi.
) Sectie Statistiek van het Gouvernement-Generaal.

Het tr’aditionele overschot van uitvoer op invoer is dus

in 1954 tamelijk gevoelig ingekrompen, vergeleken bij

1952,
jaar waarin de invoer van uitrustingsgoederen

tot 8.962 mln steeg (na-Koreaanse periode). Vergeleken

bij
1953
is de invoer van uitrustingsgoederen in 1954 ge-

daald van fr.
8.685
mln tot 7.327 mln. Deze verihindering

schijnt men vooral te mogen toeschrjven aan het ver-

tragen van het investeringsrhythme in de private sector,

daar de leveringen van in 1950 en 1951 bestlde machines

beginnen af te nemen.

Ondanks de lichte vermindering van de totale uitvoer-

waarde in 1954 en de stijging van de totale waarde van de

invoer, die volgens de douanestatistieken het batig saldo

van de handelsbalans van C.fr. 2.407 mln in 1953 tot

C.fr. 1.931 mln deed slinken, blijven de ruiltermen voor
t.

Congo en Ruanda-Urundi zeer gunstig daar volgens de

berekeningen van het Gouvernement-Generaal (basis

Zo men de structuur van de uitvoer van nabij bekijkt

stelt men vast dat koper, cobalt, tin en diamant in de

sector der mineralen en oliën, katoen en koffie in de

sector der plantaardige producten determinerend zijn

voor het geheel der Congolese economie. Deze stelling

wordt duidelijk geïllustreerd door tabel 2, waarin per

product de percentages van de totale waarde van de

Uitvoer zijn weergegeven.

• Volgens de tolstatistieken is de totale waarde van de

uitvoer in 1954 vergeleken bij 1953 met ongeveer 205 mln

verminderd ondanks een stijging van de totale uitvoer

in hoeveelheden van 1.178.430 t. in 1953 tot 1.347.330 t.

in 1954. Voor de eerste maal sedert verschillende jaren
stelt men dus in 1954 een vermindering van de waarde

van de totale uitvoer vast vergeleken bij het vorige jaar.

De waarde van de totale invoer steeg nochtans van

-8.172 mln tot 18.504 mln vooral onder invloed van de

toename der verbruiksgoederen voor inlanders, der

bevoorradingsstoffen en der andere verbruiksgoederen.

TABEL
2.

Uitvoer van Belgisch-Congo en Ruanda- Urundi
in 1954

Produkten
Tonnen
Waard
1

e
m
r.
pCt van de
totale uit-
voer(waarde)

169.950
365.801
1,8
2.795
152.331
0,8
34.391
1.934.906
9,6
22.547
409.630 2,0
7.241
71.889 0,3
42.239
1.524.036 7,5
lil
237.499
2.066.783
10,2
5.716

97.867
0,5
5.787
70.209-
0,4

Hout

…………………………
Cacao

……………………….

54.604 0,3


.
27.154
0,1

Koffie

……………………….
Rubber

……………………….

Cobait (cobaithoudende produkten)
.3.263
2.065.023
10,2

Copal

…………………………
Katoen

……………………….

Koper

……………………..
226.766
6.683.599
33,1

Paimon

……………………..
Aardnotenolie

.
…………………

Mais
………………………….20.387
Urena

……………………….2.178

18.016 1.258.265
6,2

Katoenzaadolie

………………..

29.980
266.641
1,3
oud

………………….kg
11.371
634.471
3,1

rin en ertsen

………………….

Sierdiamant

…………….car
628

..

133.135
0,7

Zink

…………………………

industrieel diamant

……….car
11.574
731.370.
3,6
508.575
1.676.564
8,3
Andere produkten

………………

j
Totaal
.
…………………..

.
1.347.330
20.224.665
100

24Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

745

1949 = 100) het verschil tussen dë prjsindex van in- en

uitvoer meer dan 30 pCt zou bedragen.

Evolutie van de prijzen der voornaamste exportproducten

Zo men nu de evolutie der indexcijfers der noteringen

van de voornaamste uit Belgisch-Congo en Ruanda-

Urufdi uitgevoerde goederen vergelijkt met de voor-

naamste wereldindexcijfers stelt men vast dat deze aan

veel grotere schommelingen onderhevig waren dan de

globale indexcijfers der Congolese producten.

TABEL 3.

Indexcijfers der wereldnoteringen en der

voornaamste uit Belgisch- Congo en Ruanda-
Urundi uitgevoerde goederen

Maanden
(iid)

Index berekend door de
Centrale Bank van Bel-
gisch Congo en

uan-
da-Urundi
(1948-1949

100)
Moody
o

ns
Reuter
cial
Times
Delf-
Plant-
Gb-
contant
stof-
aardige
bale
fert
pro-
mdcx
ducten

1954
141,84 119,74
131,39
418,3
176,45
485,8
87,46
Februari


141,73
121,68
132,25
425,6
184,63
488,5
89,37
Januari

…….

Maart
139,85 132,94
131,85
437,8
191,28
488,5
93,80
April

……..
141,-
123,89
13291
438,2
190,69
493,7 94,12
Mei

……..
140,59
122,01
131,80
438,0
193,93
488,1
94,84
141,52 120,30
131,48 433,1
192,81
483,4 95,94
Juli

……….
141,43
120,31 131,44
428,9
194,48
481,6
95,39
Augustus
140,67 113,72
127,92
415,7
186,75
480,7
92,87
September ..
145,16
111,30 129,14
404,3
178,12
485,2 90,36
144,87 110,67
128,69
406,3
179,49
490,2
92,05
November
144,47
111,08 128,68


492,4
91,69
October
…….

December
143,59

.

115,32 130,22
415,1
179,28
501,6
92,26

Juni
………..

1955

.

..

Januari
149,16
115,22
133,11
417,2
182,49
511,5
94,05
Februari

..
158,94
111,09
136,31
402,3
173,75
508,8
91,77
162,59
109,01
137;25
403,7
168,80
492,5
89,90
April

……..
162,81
108,72
137,23
398,1
167,87
483,9
88,86
Maart

….

….

Mei

……..
159,09
..
107,30
134,59
397,6
169,51
493,2
89,21
Juni

……..
.160,16
.
109,32
136,11
404,8
165,72
501,0
91,86

Deze grotere stabiliteit van de globale indexcijfers is

gedeeltelijk toe te schrijven aan een divergente evolutie

van de prijzen der delfstoffen en der landbouwpröducten.

In de eerste helft van 1954 kenden de delfstoffen een tame-

lijk stabiel verloop: koper steeg eerder langzaam (het is

pas bij de
s&aking
in Noord-Rhodesia in Januari jI. dat

een snelle prijsstijging inzet); de tinprijzen verzwakten

heel het jaar door en verbeterden pas sedert Januari

1955.
De zinkprjzen stegen in 1954 in geringe mate en

de kobaltprijzen bleven onveranderd.

In de sector van de plantaardige producten stelt men

integendeel, in de eerste maanden van het jaar, een stij-

gin& van de prijz;n vast. De indexcijfers der noteringen

werden voor deze periode grotendeels beïnvloed door de
vertikale stijging van koffie, cacao en thee. Later echter,

op het ogenblik dat de koperkoersen gaan stijgen en ook

de zinkprjzen toenemen, kan de blijvende hausse van

de rubber, de val van de koffie en
,
de cacao niet compen-

seren en komt er Mdus een kentering in de evolutie der

indexcijfers.

Het is aan de hand van deze beschouwingen dat men de

totale exportcijfers dient te interpreteren. De waarde van

de uitvoer van plantaardige producten neemt in 1954

toe onder invloed van de höge prijzen voor koffie, cacao,

thee en rubber. De waarde van de uitvoer der minerale

stoffen neemt eerder af ingevolge de sterke prijsdaling van

tin en industriediamant.

.0e betalingsbalans.

Sedert1950 liet de betalingsbalans van Belgisch-Congo

en Ruanda-Urundi belangrijke boni die nochtans pro-

gressief snel verminderden. De hiernavolgende globale

saldi van de betalingsbalans sedert 1950, ontleend aan
het jaarverslag van 1954 der C.B.B.C.R.U., geven een

duidelijk beeld van de evolutie.

TABEL 4.

De betalingsbalans sede,’t 1950

Jaren

Globale saldi

5aldi der lopende
transacties

(in mihioenen franken)

1950

………..
…………..

.+ 5.864

+ 3.087
1951

…………………….
+ 3.722

+ 1.361
1952

…………………….
+ 1.931

-1.801
1953

…………………….
+

827

-1.668
1954

…………………….
+

42

-1.978

Het afnemen der globale saldi sedert 1950 schijnt vooral

te wijten aan de sedert 1951 toenemende tekorten op de
balans van de lopende transacties. In het Tijdschrift van

de Centrale Bank van B.C. en R.U., nr 4, April
1955,
werd dit verschijnsel toegeschreven aan het feit dat de

buitenlandse uitgaven het expansie-rhythme van de

ontvangsten overtreffen.

De groeiende mali van de balans der lopende transacties

werd nochtans steeds gecompenseerd door het overschot

op de kapitaalsbewegingen, zodat voor 1954 de globale

betalingsbalans ongeveer in evenwicht sluit met een

boni van C.fr. 42 mln. Belgisch-Congo schijnt dus een

groeiende behoefte te hebben aan buitenlandse kapitalen.

In de hoger aangehaalde analyse van de betalingsbalans
1)

werd in dit opzicht de nadruk gelegd op de noodzake-

lijkheid van het opdrjven van de invoer in België van

Congolese producten, zodat meer bepaald het groeiend

tekort van Congo aan Belgische franken zou worden

vermeden.

De productie.

De productie in Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi is

sedert enkele jaren snel toegenomen, dit zowel wat de

landbouwproductie als de delfstoffenproductie betreft;

de stijging slaat trouwens evengoed op de productie van

de inlandse landbouwers als op deze van de Europese

kolonisten. (Zie tabel
5).

De meest markante vooruitgang inzake productie

werd in de nijverheidssector geboekt; hieruit blijken

duidelijk de expansieve krachten der Congolese economie,

waarin zich een belangrijke binnenlandse markt ontwikkelt.

In de landbouwsector werd vooral vooruitgang ge-

boekt in voortbrengst van hout, katoen, rubber, koffie
en thee. Wat de mijnbouw betreft steeg vooral depro-

ductie van tantalo-columbiet, cobalt, zinkmetaal, man-

gaanerts, cadmium en steenkolen.

Dit brengt ons dan meteen tot het investeringsprobleem

dat zo nauw verband houdt met de productie. Volgens

het jaarverslag over 1954 van de C.B.B.C.R.U. verliëpen

de investeringen sedert 1951 als volgt (1954 nog niet

beschikbaar):
TABEL 6.

De investeringen sedert 1951

1

1951

1

1952

1

1953
1

(in milhioenen franken)

Bruto investeringen:

van de Staat
…………………
2.920

3.190

4.220
van de parastatale instellingen

1.440

2.000

2.550
van de particulieren

………….6.760

9.580

9.500
Wijzigingen in de voorraden

.180

1.900

– 570
Lening aan de rest
vrs
de wereld

.

.370

– 1.470

– 1.700

‘) Tijdschrift van de C.B.B.C.R.(J.,
ce
4, April 1955.

746
ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN
24Augustus 1955

Indexcijfers van landbouw, mjjnbouw en
nijverheidsproductie in 1948 en 1954 a)
TABEL
5.

Landbouwproductie
Delfstoffenproductie
Nijver-
Jaren
Belgisch Congo

1

Ruanda-Urundi
1
1
heids-
_______________________________

Belgisch
t

Rtsanda-
1

totaal
productie
Inlandse

Europese

Totaal

Inlandse

Europese

Totaal

Congo
t

Urundi
1

96,1
97,2
1

96
1
2
1

87,1
1
1

87
99,8
94,0
1

99,6
96,4
1948

………………
.
.
1954

b)
…………….
.
126,7
1

164,7

1

133,3

1

178,4

t

170,4
1

178,3
156,2
1

153,3

1

156,1

Jaarverslag 1954 van de C.B.B.C.R.U.
Voorlopige cijfers.

Opvallend is dat het aandeel van de Overheid in de

totale investeringen steeds toeneemt. In 1954 werden de

overheidsinvesteringen in het raam van het tienjarenplan

van 5,6 mrd in 1953 tot 6,2 mrd gebracht. Het grootste

deel der private investeringen werd door autofinanciering

gedekt. Wat de overheidsinvesteringen betreft, deze ge-

schieden in grote mate door leningen geplaatst in de

Kôlonie, in België en in het buitenland.
Het nationaal inkomen van Belgisch-Congo werd door
de diensten van de C.B.B.C.R.U.
2)
voor 1952pp 41.780
mln geraamd en voor 1953 op 43.160 mln, waarvan het

inkomen der inlanders resp. 54,6 pCt en
55,5
pCt bedroeg.

Voor 1954 zijn nog geen cijfers beschikbaar. He’t is echter

gevaarlijk uit deze cijfers gemiddelden af te leiden aan

de hand van de totale inlandse bevolking die nu ongeveer

12,5 mln bedraagt en deze van Ruanda-Urundi 4,3 mln.

In feite verschillen de inkomèns van de inlandse bevolking

van streek tot streek, terwijl men eveneens gevoelige

verschillen vaststelt tussen de inlandse inkomens in rurale

middens en deze in de handëls- en industriële centra.

Tot slot van deze algemene beschouwingen, waarbij

nog heel wat punten over de economische toestand van

Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi in het midden werden

gelaten past het ook enkele woorden te wijden aan de

distributiesector.

‘) Tijdschrift van de C.B.B.C.R.U., nr 10, October 1954.

Zo het, door het feit van de uitgestrektheid en de ver-
scheidene structuur, moeilijk is over Congo en Ruanda-

Urundi als een geheel te sprekçn waar de economische

en sociale problemen zich nagenoeg op dezelfde wijze

stellen, kan men toch inzake de verdelingssector enkele

algemeen geldige opmerkingen maken. Overal in Congo

heeft men sedert enkelç tijd een snelle groei van het aantal

winkels en tussenpersonen in de groot- en kleinhandel

van de binnenlandse markt vastgesteld. Dit geldt zowel
voor de handel in producten voor inlanders bestemd als

voor de Europese distributiesector. In sommige centra

is er trouwens een tendentie aan de dag getreden waardoor

deze twee sectoren minder streng gescheiden zijn. De

snelle groei van het aantal winkels heeft natuurlijk ren-

tabiliteitsproblemen voor de uitbaters gesteld.

Eenzelfde vraagstuk stelt zich trouwens voor de binnen-

landse industriële productie die sedert enkele jaren met

reuzenschreden is vooruitgegaan. Ook hier begint het
probleem van de afzet in Congo zelf zich dringend te

stellen. De productiecapaciteit is nu reeds aanwezig om

vele potentiële behoeften te dekken. Uiteraard dient er

dus gestreefd te worden naar de verruiming der binnen-

landse markt, en dit stelt dan op dringende wijze het
opvoeren van de koopkracht der inlandse bevolking,

wier behoeften natuurlijkerwijze toenemen met het voort-

schrijden van hun ontwikkelingsproces.
Kessel-Loo

M. H. VLOEBERGHS.

Opvattingen omtrent public relations in Nederland

Public relations gaan in Nederland in de practijk van

het zakenleven
1)
en bij het onderwijs
2)
steeds meer een

rol spelen. Daarom loont het de moeite de verschillendè

opvattingen van dat buitenlandse begrip hier te lande

eens nader te bezien. De uitgebreide en nog groeiende

boek- en tijdschriftliteratuur, alsmede de invloed van

de, buitenlandse ontwikkeling op Nederland, moeten

we op een enkele uitzondering na buiten beschouwing

laten.. Zonder het primeurschap van een Nederlandse

publicatie over public relations hiervoor op te eisen, kan

als voorbeeld van overgang tussen buitenlandse literatuur

en Nederlandse opvattingen de volgende aanhâling uit

een artikel van October 1946 dienen: ,,Daarnaast hadden

tal van ondernemingen en munitiefabrieken (in Engeland

in oorlogstijd, schr.) hun public relations officers, in dit

geval burgerfunctionarissen, met de taak het contact

‘)Zie:
Brochure Hooftman: Het public relations begrip. Augustus 1952.
Ledenhijst Nederlands Genootschap voor Public Relations 1954. Welvaart door Handel. Publicatie van de Steenkolen-Handeisvereeniging
N.V. op blz. 2 van E 55-nummer van Mei 1955 van de N.R.C.
2)
a. Prospectus N.O.I.B. te Breükelen voor de cursus 1955/’56.
b. Commerciële Economie als nieuw studievak aan de Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool. (Mededelingenblad van de vereniging van Afge-studeerden der Nederlandsche Economische Hoogeschool: Commerciële Economie als nieuw studievak, Juni 1955).

tussen onderneming en buitenwereld door pers, represen-
tatie bij belangrijke gebeurtenisseh enz. te verstevigen en
aldus begrip voor het werk der ondernèniingen te kweken
en omgekeerd de directies op bepaalde meningen van het

publiek opmerkzaam te maken”
3).

Voor een beschouwing van de Nederlandse opvattingen

baseren wij ons op de volgende definities en citaten van

een aantal Nederlandse practici op dit gebied (onder-

staande nrs 1, 2, 3, 4, 6 en 7) en op een ¶Leidse scriptie, die

in brochurevorm is verschenen (nr
5).
De onderstaande
citaten zijn chronologisch gerangschikt. De laatste jaren

en maanden zijn er regelmatig artikelen over public

relations verschenen, bijv. in het periodiek op reclame-

gebied ,,Ariadne”, doch wij menen met onderstaande

selectie te kunnen volstaan:

1. Rapport van de vier samenwerkende Nederlandse werkgevers-
organisaties:
Het bijdragen tot de interne en externe harmonie is.
de taak van public relations in de ruimste zin des woords. De beteke-
nis van deze taak brengt met zich mede, dat zij in het geheel van het
ondernemersbeleid een top-management-functie is. De zorg voor
public relations betekent het zich bewust bezinnen op het uitdragen
van een stelsel van maatregelen, welke op deze harmonie zijn gericht.

‘) Overheidsbemoeiing met maatschappelijk leven. Weekblad voor de
Nederlandse strijdkrachten Pen Gun, 24 October 1946. blz. 2.

24Augustus 1955

ECONOMISCH-STATISTISHE BERICHTEN

747

Goede public relations leidt dan ook tot onderling begrip en ver-
trouwen. (Rapport over public relations, uitgebracht op het Eerste
Internationale Industrie-Congres te New York op 4December 1951, blz. 50).

Opvatting

Overwegend element

venelde
elementen

1

f.
harmoni intern en extern

c
2

f. bezieling, actieve medewerking

a-e
3

f.
gunstige publieke opinie

a-c-d
4

f. goede verhoudingen

a-e
5

f.
gunstige publieke opinie

a-b-c-d-e
6

b. zich rekenschap geven

f-e
7

t’. belang van relaties

a-e

Indien wij de Nederlandse opvattingen toetsen aan dé

geciteerde Amerikaanse; dan treft ons, dat het ,,continuing

process” bij ons is te vinden in ,,voortdurend streven”

bij Hooftman, in ,,voortdurend en oprecht streven” bij

Aghina en Hooftman, dat het in scherpere vorm is ver-

werkt bij Hollander, nl. als ,,systematisch bevorderen” en

meer wijsgeriger is neergelegd in het rapport van de

Nederlandse werkgevers als ,,bewust bezinnen op ht

uitdragen”.

De doelstelling van public relations: ,,to obtain good-

will and the understanding” vindt men bij bovenstaande

analyse van elementen vrijwel in elke Nederlandse op-

vatting terug, zij het soms met veel scherper accent, zoals

,,bezieling en actieve medewerking” of in veel wijsgeriger

vorm zoals ,,harmonie, intern en extern”.

In de analyse van de elementen trekt de onde’ 6 ver-

melde Nederlandse opvatting de aandacht, ii],. ,,het zich

rekenschap geven van zijp eigen plaats in het geheel en het

hiernaar handelen”. De geciteerde Amerikaanse opvatting

luidt op dit punt: ,,through selfanalysis and correction”.

Dit punt is overigens bij geen der andere dan de onder 6

vermelde Nederlandse opvattingen te vinden. De onder

1 vermelde opvatting gaat in die richting. De verklaring

hiervan kan zijn, dat de onder 6 vermelde auteur volgens’

het jaarverslag
1950-51
van het Verbond van Nederlandse

Werkgevers in die periode werd benoemd tot adviseur

voor externe betrekkingen. De woorden ,,externe be-

trekkingen” vormen een d&r weinige pogingen tot ver-

taling van ,,public relations”, welke in Nederland zijn

gedaan, doch geen van alle burgerrecht hebben verkregen.

Hoe dit zij, het genoemde Verbond heeft zijn aandeel in

dat rapport geleverd en dat Verbond had Dr M Weisgla’s

tot adviseur voor exterîïe betrekkingen.
uucuioi vttii
ue ivisioii or
riousrng, state
01
JNew
Y
oric,
citeren, welke na een enquête bij ongeveer 2.000 toon-
Academische analyse, practische conclusie.
aangevende personen op het gebied van public relations

in Amerika een van de beste definities werd geacht:

Hoe academisch het lijkt om zich te vërdiepen in het

,,Public relations is the continuing process by which vooropstellen van het element ,,zich rekenschap geven
management endeavors to obtain the goodwill and thevan zijn eigen plaats in het geheel en het hièrnaar ban-‘

understanding of its customers, its employees and the ‘delen” iii de ene opvatting en het vooropstellen van

public at large; inwardly through selfanalysis and correc- ,,goede verhoudingen” met groepen, waarbij een instelling
tion, outwardly through all means of expression” belang heeft, in andere definities, toch komt er een prac-

tische conclusie uit de bus, wanneer men eens achter die

(Îiooftman. Het public relations begrip, Aigustus l952)7 opvattingeti kijkt. Die conclusie komt overeen met levens-

Analyse van elementen.’

.

ervaring en zal met vrucht in het oog kunnen worden
gehouden bij practisch public relations werk, te meer

Uit al de Nederlandse opvattingen kan men als elemen- omdat zij in al die opvattingen en definities niet duidelijk
ten van public relations abstraheren:

is aangegeven.


a. een bepaalde instelling of onderneming;

Het genoemde. verschil in opvattingen krijgt relief als.

b. oVerweging van ‘,de situatie, waartegenover zij staat; men naar de werkzaamheden van de auteurs kijkt. De

H. Kahrel:
Intern: bezieling van allen en een goede samenwerking
van hen, die aan het bedrijf verbonden zijn, zijn van essentiële
betekenis. Extern: verkrijgen van de belangstelling van de ,,buiten-
wereld” (publiek, autoriteiten, fitters, leveranciers, vak- en beroeps-
verenigingen, pers en buitenland) voor hèt bedrijf. Verkrijgen van
actieve medewerking van de buitenwereld. (Artikel over ,,Public
Relations in het Waterleidingvak”, in Polytechnisch Tijdschrift,
uitgave B,
5
Februari 1952, blz. 70 a).

J. F. E. M. Aghina en J. C. Hooftman:
Wij kunnen de public’
relations van een bedrijf of instelling beschouwen als het complex
van externe en interne betrekkingen, resulterend uit een voort-
durend en oprecht streven, dat er op is gericht, een publieke opinie
te helpen vormen of, zo deze reeds aanwezig is, haar in gunstige zin
te beïnvloeden. (Spoor- en tramwegen, 7 Februari
1952,
blz. 36).

F. E. Hollander:
Het systematisch bevorderen van de goede ver-
houdingen met die groepei.van mensen, waarvan men als bedrijf
in zekere zin afhankelijk is. (Doelmatig Bedrijfsbeheer, April 1952,
blz. 54).

J. C. Hooft man:
Het complex van externe en interne betrekkingen, resulterend uit een voortdurend streven, dat er op is gericht, enerzijds door het geven van volledige en objectieve voorlichting en daarmede
door het wekken van begrip ‘bij alle publieksgroepen, anderzijds
door het laten gelden van meningen en suggesties van respectievelijk
uit deze groepen bij het te volgen beleid, een gunstige publieke opinie
ten aanzien van het bedrijf of de instelling te kweken of te doen
voortleven. (Het public relations begrip. Brochure; Augustus 1952).
Dr M. Weisgias:
Het zich rekenschap geven van zijn eigen j,laats
in het geheel en het hiernaar handelen, ten einde deze plaats een zo
hecht mogelijke te doen zijn. In een vrije democratische samenleving
betekent dit het verwerven van algemeen vertrouwen, waartoe alleen
het wezenlijke beleid van de betrokken insteffing of groepering de
rechtvaardiging kan geven. Het gevoerde beleid is primair. Een
beleid, dat vertrouwen rechtvaardigt, zal dit evenwel alleen ver-werven, indien dit beleid ook bekend is. Het is de taak der public
relations om enerzijds op dit beleid een invloed uit te oefenen, welke
er toe bijdraagt, dat het dit vertröuwen waard is, anderzijds om dit
beleid uit te dragen naar degenen; wier vertrouwen nodig en gewenst
is. (,,E.-S.B.” van 21 October 1953, blz. 828).

B. Folkerisma:
Public relations is een van de vele termen met
betrekking tot het bedrijfsleven, die uit Amerika tot ons gekomen zijn. Te midden van alle zakelijke hardheid en harde zakelijkheid
dreigt het begrip wel eens verloren te gaan voor het feit, dat wel en
wee van het bedrijf uiteindelijk sterk beïnvloed worden door de
betrekkingen met de mensen, waarvan het intern en extern af-
hankelijk is…. leveranciers, afnemers, plaats- of streekgenoten en
de mensen die er werken. Aan de betrekkingen met al die mensen,
de public relations, moet daarom aandacht besteed worden. (Public
relations van bovenaf werkend en van onderaf bekeken, in Mede-
delingen van De Nederlandse Dagbladpers 1945, Januari
1955,
blz. 3).

Naast deze Nederlandse opvattingen mogen we de

opvatting van de Amerikaan J. C. Seidel, Public Relations
– –

“-‘

c. zich wenden tot (via publicatiemiddelen);

‘d. op bepaaldewijze;

tot bepaalde kringen;

om bepaald effect te bereiken.

Indien men nagaat, ‘welk element in ,lk der vermelde

Nederlandse opvattingen .overweegt en welke elementen

tevens worden vermeld, dan komt men tot het volgende

resultaat:

748

1
ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN
24Augustus
1955

aard van dat werk heeft invloed op hun opvattingen om-

trent public relations. Zoals in de aanhef gezegd, hebben

wij de opvattingen van practici als grondslag voor deze
beschouwingen gekozen. Het maakt dan een groot vera

schil of a. men public relations werk verricht voor een ge-

vestigde instelling of organisatie van zulke instellingen,

welke in de maatschappelijke evolutie van deze tijd zich

in zekere zin in een defensieve positie bevindt, van waaruit

men – door tactisch positie kiezen in de evolutie – de

best mogelijke positie in het zich ontwikkelende maat-

schappelijke bestel kan bereiken, of b. wanneer men

public relations werk doet voor een nieuwe instelling,

bijv. de Bescherming Bevolking
3
welke zich moet ontwik-

kelen tegen gemakzuôht, defaitisme en misschien ressenti-

menten in, of c. dat men voor een commerciële instel-

ling in een concurrentiestrijd een zekere zakelijke aggressi-

viteit moet ontwikkelen om mee te komen.

Men houde ons ten goede, dat wij de voorgaande alinea

niet nader detailleren met naam en toenaam van mensen

en van de instellingen, waarvoor zij werken. Dit zou te

veel treden in de persoonlijke sfeer van een actuele situatie.

Het lijkt ons echter wl geoorloofd te constateren, dat

men in de omstandigheden b. en c., waârin er nog veel

te, winnen is, een meer militanteen agressieve inslag in het

public relations werk zal aantreffen dan in geval a., waar

het gaat om voor een gevestigde positie een aan de moge-

lijkheden van de tijdsomstandigheden aangepaste basis

vöor het heden en de toekomst te doen aanvaarden door

de, instellingen zelf en door andere maatschappelijke

kringen.

Bij public relations werk voor een gevestigde positie
zal men bedacht moeten zijn op aanpassend handhaven

of handhavend aanpassen door zich in zekere zin doen

aanvaarden door andere instellingen van grote maat-

schappeljice: betekenis. Door begrip voor die betekenis

kan men tot een co-existentie komen met een zekere

harmonie, zoals men in een kartel van weinige maar

krachtige ondernemingen kan aantreffen. Ieder respec-

teert de ander tot op zekere hoogte en voor zover er strijd

is aan de conferentietafel, houdt ieder zich aan bepaalde

regels daarvoor om éen catch-as-catch-can over de ge-

hele linie te vôorkomen, omdat ieder zoveel van zichzelf

en de positie van de ander weet, dat de winnaar —zo er

een winnaar na een algemene strijd zou zijn – zeer zwaar

zou worden gehavend.

• Bij public relations werk voor ëen potentiële ,,macht-

positie” is wat meer agressiviteit mogelijk en nodig tegen-

over traagheid en misverstanden (met zorgvuldig ontzien

van de dragende subjecten daarvan en hun gevoeligheden

daaromtrent!), welke mendoor begrip en goede wil

tracht te vervangen.

Als
conclusie,
die dan tevens een eigen opvatting van pu-

blic relations inhoudt, zouden we willen stellen: public re-

lations is zowel het systematische streven als het resultaat

daarvan,’ gericht op wederzijds begrip van elkaar en zo

mogelijk voor elkaar tussen enerzijds bepaalde instellingen

en anderzijds maatschappelijke kringen of groepen binnen

de instelling, die van rechtstreeks, indirect of mogelijk

belang zijn voor die instellingen. Dit wederzijdse begrip
legt of handMaft een gunstigé grondslag voor bestaande

of mogelijke zakelijke betrekkingen. Het genoemde stre-

ven moet zich, wat betreft intensiteit en methoden, aanpas-

sen aan de bestaande maatschappelijke posities en de aard

van de bestaande of potentiële zakelijke betrekkingen.
Rotterdam.

G. DE BRUYN.

iNGEZONDEN STUK

Is de Wet Autovérvöer Goederen een coördinatiewet?

De iieren J. M. Kuijsten en Mr J. G. Snackers te

s-Graven1iage schrjven ons.

– In no
1985
vaii dit tijdshrift heeft de heer Van Exter

de vraag aan de orde gesteld, of de Wet Autovervoer

Ç3oederen al’ dan,niet een coördinatiewet is. Hij meent
dezè viaag bevestigend te kunnen beantwoorden aan de

hand van een aantal bepalihgen en voorschriften uit deze

‘wet en derzelver uitvôeringsbesluiten.

L.
Alvorn op de argumentatie van de heer Van Exter

nader in te gaan lijkt het ôns nuttig het begrip coördinatie-

wet nader te bepalen. Waar in de vervoerspolitiek ge-

sproken wordt . ov&r coördinatie bedoelt men daarmee

aan te geven het streven . om een economische taakver-

deling tussen de onderscheiden vervoerstakken (water-,.

iail-, weg- en luchtvervoer) tot stand te brengen. Een

coördinatiewet nu in eigenlijke zin kan slechts genoemd

worden,, een et waarin dit streven wordt geregeld of

I!i.aw. een wet waarin organen worden aangewezeii

welke worden belast mét de t’tstandbrenging van zulk

een coördinatie en aan wie daartoe de nodige bevoegd-

heden worden verleend.

– Het is wel evident dat de Wet Autovervoer Goederen

geen coördinatiewet in deze zin is. Immers, nergens treffen

wij daarin enige opdracht tot het treffen van eei taak-

verdeling tussen de onderscheiden vervoerstalken aan,

en bpvendien worden ook nergens in deze wet aan de

door haar gecreëerde organen bevoegdheden toegekend

om iii te grijpen in het ,werkingsgebied van andere ver-

voerstakken dan het wegvervoer, hetgeen in een coör-

dinatiewet in eigenlijke zin zeer zeker niet gemist zou

kunnen worden.

Al kan men dus zeker niet volhouden dat de Wet

Autovervoer Goederen een coördinatiewet in de eigenlijke

zin is, is het dan wellicht mogelijk dat men deze wet als

zodanig karakteriseert omdat men van mening is dat bij

haar uitvoering coördinatievraagstukken van over-

wegende betekenis zijn?’Naar onze mening zou ook,dit

echter te ver gaan.

De W.A.G. stelt algemene regelen nopens het vervoer

van goederen met vrachtauto’s ‘met – zoals uit de

Memorie van Toelichting blijkt – het doel het bereiken

van gezonde verhoudingen binnen de vervoerstak en het

verzekeren aan deze vervoerstak van de hem toekomende

plaats binnen het Nederlandse vervoerwezen, als geheel

gezien, als onderdèel derhalve van de coördinatie van het

vervoer. Zij geeft echter aan de vergunningverlenende

organen niet meer dan de mogelijkheid om in de gevallen

waarin duidelijk coördinatievraagstukken aan de dag

treden daarmede bij het nemen van beslissingen rekening

te houden maar in geen geval legt zij aan die organen de
verplichting op te gaan coördineren.

Daar weigering van een vergunning, resp. van een

inschrijving enkel kan geschieden op grond van het al-

S

24 Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

749

gemeen vervoerbelang, zijn uiteraard de Richtlijnen voor klaring van gee

n bezwaar geweigerd wordt indien door

de verlening van vergunningen en inschrijvingen van
inwilliging van een aanvraag of een verzoek terzake ‘van

groot belang. Zij immers bevatten de aanwijzingen welke
dit vervoer de belangen van 1,et beroepservoer in zodanige

de

vergunning-

resp.

inschrijvingverlenende

organen
mate worden aangetast, dat dit zijn functie niet meer kan
in acht moeten nemen bij het nemen van beslissingen en
vervullen op een wijze als met het oog op de belangen van

p

derhâlve als een nadere uitwerking van het begrip

verladers gewenst is. M.a.w. strijd met het algemeen

algemeen vervoerbelang te beschouwen. In tegenstelling
vervoerbelang begint, wanneer het om het verrichtën

tot de heer Van Exter nu menen wij dat, zoals het algemeen
van eigen vervoer gaat, eerst te bestaan als het beroeps

vervoerbelang nader bepaald wordt in II.A.l. der Richt vervoer zodanig wordt ondermijud, dat de belangen van

lijnen Goederenvervoer, deze algemene richtlijn op haar
de verladers in het gedrang komen.

.

beurt een verdere uitwerking ondergaat in de daarop
De laatst geciteerde richtlijn gaat er zeer duidelijk van

volgende richtlijnen. uit, dat de vrije keuze van de verlader primair is en ook de

Nu in de Richtlijnen Goederenvervoer staat dat op.
Richtlijnen Goederenvervoer moeten in het licht van dit

aanvragen en verzoeken ter zake van vergunningen ten
beginsel worden gezien. Reeds hierom kan de ontwikke-

behoeve van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen en haar
ling van het wegvervoer niet aan banden worden gelegd,

dochterondernemingen in het algemeen niet afwijzend
zoals

blijkens de ter openbare zitting van de C.V.G.

wordt beschikt, tenzij inwilliging van deze aanvragen of gemaakte opmerkingen

door de N.V. Nederlandsche.

verzoeken een uitbreiding zou betekenen van het vervoer
Spoorwegen wordt gewenst. Daarenboven: coördinatie-

waarop zij historische rechten kunnen doen

gelden,
wet of geen coördinatiewet, uitdrukkelijk is indertijd door

heeft het vergunningverlenend orgaan zich bij het nemen
de toenmalige Minister Vos in de Memorie van Ant-

van een beslissing enkel af te vragen, of de aanvraâg of woord vastgesteld dat ,,noch subordinatie van het weg-

het verzoek een uitbreiding betreft en (in verband met de
vervoer aan een andere vervoerstak noch subordinatie

tweede alinea der richtlijn) of andere ondernemingen in
van het ene deel van het wegvervoer aan het andere in
het desbetreffend vervoer kunnen voorzien en daartoe
overeenstemming zou zijn mçt de bedoeling van het

bereid zijn. Meer niet. Waar II.A.8 van genoemde Richt-
wetsontwerp. De strekking gaat. veeleer in andere rich
:

lijnen voorschrijft, dat in het algemeen op aanvragen of
ting.
.. .”.
En verder: de Minister ,,acht het onmogelijk

verzoeken van ondernendngen, waarmede een gehele of
om zelfs met een extreem gebruik (van de bevoegdheden

gedeeltelijke vervanging van de ene vervoertechniek door
der organen, belast met de uitvoering der Wet) de ont-

een andere wordt beoogd, in het algemeen niet afwijzend
plooiing van het- autovervoer, hetgeen zeer zeker tegen

wordt beschikt tenzij de belangen van andere vervo&r-
de bedoeling der regering zou zijn, tegen te houden”
ondernemingen of van verladers daardoor in onevenredige
Minister Spitzen verklaarde dat hij het zeker niet zoi

mate worden geschaad, dan ligt in dit onevenredige mate
aandurven om op het levende vervoersbedrijf ineens een

en alleen dââr het criterium waarop het bij het nemen van
concrete ordening toe te passen, gesteld al dat men zou

de beslissing aankomt. En het is o.i. niet anders bij het
kunnen aangeven, watdaarvan de nauwkeurige inhoud

beoordelen ,van aanvragen of verzoeken waarop II.C4.
zou moeten zijn. Hij verwierp het dehkbeeld van een

van de Richtlijnen Goederenvervoer betrekking heeft:
langs theoretische weg• geformuleerd .einddoel der coör
;

de tekst van deze richtlijn beperkt de overwegingen die
dinatie

zoals het trekken van grenzen tussen de werk
t

aan de beslissing ten grondslag moeten liggen tot de
terreinen der onderscheidene vervoerstakken.e-n legde dq

beoordeling van de behoefte aan vervoergelegenheid voor
nadruk op het dynamische karakter vau’het vervoerwezen.

de .voorziening waarin de onderneming (wel,ke het ver-
Naar onze mening is het derhalve zo dat zelfs .daar waar

zoek of de aanvraag deed) naar haar aard in aanmerking
de Richtlijnen Goederenvervoer hiervoor niet

reeds,. een

komt. In tegenstelling tot II.B.3 wordt hier niet in gespro-
aanwijzing geven, bij de uitvoering :van de W.A.p.-de

ken over de behoefte aan vervoergelegenheid in het al-
afweging der belangen steeds zodanig zal, moten ge

gemeen maar over de behoefte aan vervoergelegen.heid
schieden, dat de wegvervoerbelangenprimair en die
;

voor de voorziening waarin de betrokken onderneming in
andere bedrijfstakken op het, gebied van het -veroe

aanmerking komt, terwijl uit het tweede déel der richtlijn
secundair worden gesteld eh de ontwikkeling van ie
volgt dat met de belangen van andere ondernemingen pas
wegvervoer niet wordt belemmerd,’ ook al zou die ont rekening mag worden gehouden zodra, het totale laad-
wikkeling nâdelige gevolgen voor de andere bedrijfstakken
vermogen een omvang zou aaiinemen, die niet meer ver- op het gebied van het vervoer hebben.

.

-.

.
antwoord kan worden geacht in verband met de totale
Uit het vorentaande blijkt, dat de wetgever verwacht
behoefte aan gelegenheid

niet tot vervoer in het al
heeft dat bij de uitvoering der W.A.G. coör
dinatiepro-
gemeen, maar tot ongeregeld vervoer met vrachtauto’s.
,

blemen aan de orde kunnen komen. Daarto

heêft hij
Strijd met het algemeen vervoerbelang in bredere zin’
in deze wet voor de vergunning- en inschrjvingverlenende

wordt hier dus pas aanwezig geacht als het totale laad-
organen de ,bevoegdheid open gehouden’ om daarmede

vermogen voor ongeregeld vervoer met vrachtauto’s een
enigermate rekening te houden. In de -Richtlijnen heeft
bepaalde omvang overschrijdt. Ten aanzien van de
hij voor de uitoefening van deze bevoegdheid enkel
inschrijvingen voor het verrichten vân eigen vervoer,
zeer gematigde directieven gegeven dôch het werkt naar

welke niet steunen op historische rechten, is in de Richt
;

onie mening misleidend om op deze grond de Wet Auto
lijnen Rijksinspecteurs bepaald, dt door de R T de ver
1

veryoer Goederen als

oordinatiewet te karakteriseren

IT

Tot’ mijn.leedwezen geeft.
de bedrijfstak van het wegvervoer alleen,- dan wel of de

mij nauwelijks gelegenheid het dooi mij• ontwikkelde
W.A.G.
mede
dient -tot het bepalen van de plaats, we1ke

betoog te verdedigen of nader te adstrueren. In mijn arti-
het wegvervoer inneemt temidden van de andere vervoers-i

kel is uitsluitend de vraag behandeld of de W.A.G. een
takken. Ik kwam daarbij na onderzoek van- wet, uitvoe-
instrument is tot ordening van de verhoudingen binnen
ringsbepalingen en richtlijnen tot de conclusie, dat dit

750

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1955

laatste het geval is en bij de toepassing van de W.A.G.

dus inderdaad de coördinatie een rol dient te spelen.

Wanneer nu mijn critici – uitgaande van een geheel

andere definiëring van het begrip coördinatiewet – zich
wensen bezig te houden met de bepaling van de plaats,

die het wegvervoer zal dienen in te nemen bij de ,,even-

wichtige behartiging der onderscheidene bij het vervoer

betrokken belangen” (het algeméen vervoerbelang volgens

art. 1 sub k van de W.A.G.), dan begeven zij zich op een

terrein, dat ik in mijn artikel niet betreden heb. De aan-

haling uit de Memorie van Antwoord van Minister Vos

dat ,,noch subordinatie van het wegvervoer aan een

andere vervoerstak, noch subordinatie van het ene deel

van het wegvervoer aan het andere in overeenstemming

zou zijn met de bedoeling van het wetsontwerp”, is dan

ook een slag in de lucht, daar ik dat nergens verdedigd

heb. Mijn betoog hd slechts ten doel om aan te geven, dat

vergunningverlening voor wegvervoer krachtens de be-
palingen van de W.A.G. slechts kan geschieden met in-

achtneming tevens van de belangen der andere takken van

vervoer, en op
dit
punt heb ik in de – als zodanig toch

bedoelde – critiek geen enkele bestrijding gevonden.
Overigens zij n.a.v. de aanhaling uit de Memorie van

Antwoord van Minister Vos nog wel opgemerkt, dat

men met citaten moet oppassen het gezegde niet uit zijn

verband te rukken. Minister Vos heeft die uitlating ge-

bezigd als antwoord op de in het Voorlopig Verslag tot
uitdrukking gebrachte twijfel, of de wetsbepalihgen (in

hun toenmalige redactie)’ wel zouden leiden tot
bevor-

dering
van coördinatie. Hij liet in zijn antwoord echter

nog iets volgen op de aangehaalde woorden:

,,De ondergetekende moet dan ook met klem weerspre-

ken cie mening van de leden, die van oordeel zijn, dat.

het wetsontwerp generlei zekerheid tegen onjuiste toepas-

sing, als door hen bedoeld, inhoudt en dat het aan de

Regering op dit gebied een blanco volmacht geeft.

Het tegendeel blijkt reed§ uit het
centraal stellen van het

algemeen vervoerbelang. . .”.

Ook Minister Vos stelt het algemeen vervoerbelang

bij de vergunningverlening dus reeds in het middelpunt.
En wanneer dan nog wordt gerealiseerd
;
dat de definitie

van het algemeen vervoerbelang in het ontwerp van

Minister Vos later door Minister Spitzen is gewijzigd

door in de daarin voorkomende term ,,vervoer van goe-

deren met vrachtauto’s” de laatste twee woorden doel-

bewust te schrappen, dan krijgt het door mijn critici

aangehaalde citaat wel een heel andere betekenis, dan

zij ‘daarmede willen suggereren.
Alhoewel er overigens irnrechtstreeks verband tot mijn

artikel nauwelijks aanleiding bestaat verder op de critiek

in te gaan, is er een enkel aanrakingspunt, waarop het

naar mijn mening voor een recht begrip van deze nieuwe

materie wel van belang is de vinger te leggen.

De critici stellen dat – waar de weigering van een ver-

gunning slechts kan’ geschieden op grond v,an het alge-

meen vervoerbelang – de inhoud deî richtlijnen voor
de beoordeling van dat algemeen vervoerbelang een

grote rol speelt. Op grond van de redenering, dat de

bijzondere richtlijn II C 4 voor ongeregeld vervoer een

nadere uitwerking geeft van de algemene richtlijn II A 1

(de richtlijneu voor vrachtautodiensten en afhaal- en

besteldiensten worden door critici buiten beschouwing

gelaten en zouden m.i. ook niet geheel in hun redenering

passen) komen de critici nu via een uit zijn verband ge-

rukt citaat uit de Memorie van Antwoord van Minister

Vos tot de gedurfde conclusie, dat bij ,,de uitvoering

van de W.A.G. de afweging der belangen steeds zodanig

zal moeten geschieden, dat de wegvervoerbelangen primair

en die der andere bedrijfstakken op het gebied van het

vervoer secundair worden gesteld”.

Aangezien de Wet de categorische eis stelt, dat bij de
vergunningverlening het algemeen vervoerbelang dient

te worden betrokken en daarbij ,,een evenwichtige

behartiging der onderscheidene bij het vervoer van goe-

deren betrokken belangen” in acht . genomen dient

te worden – en Wet nog steeds praevaleert boven Ko-

ninklijk Besluit – zijn de critici er m.i. alleen in geslaagd

aan te tonen, dat indien hun redenering juist zou

zijn – .çle desbetreffende ministeriële richtlijnen in strijd

zijn met de Wet.

Utrecht.

J. VAN EXTER.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Nadat in.de
periode
8-15
Augustus nog voor f 58 mln

schatkistpapier door de Agent was afgegeven (waarvan

ca f 50 mln 5-jaarspapier en f 8 mln jaarspromessen)

terwijl het saldo van de S,çhatkist bij .De Nederlandsche

Bank per 15 dezer op meerdan f 400 mln was gekomen,

zette de Agent de afgifte van schatkistpapier weer stop.

Met ingang van 17 Augustus kan De Nederlandsche

Bank weer in de eventuele behoeften van de markt voor-

zien, zij het in een wat ander assortiment dan de Agent

bood. Zoals bekend, kwam de Agent per 1 Augustus

weer in de markt met de volgende tarieven: jaarspapier

1 pCt; 2-jaar: 1 7/r6; 5-jaar: 1 7/8 pCt. Thans geeft

De Nederlandsche Bank af 3-maandspapier â 3/4 pCt

(hetzelfde tarief als per 28 Juni jl. doch 1/4 pCt hoger dan

per 1 Januari
1955),
1 jaar â 1 pCt (eveneens onveranderd
vergeleken met 28 Juni doch 1/4 pCt hoger t.o.v. 1 Januari

1955),
terwijl thans, in afwijking van de voorgaande

operaties dit jaar, ook 3-jaarspapier A
.
1 7/16 pCt verkrijg-

baar is. –

Daar de geldmarkt thans minder ruim is, verwacht men,

dat er slechts in bescheiden mate papier bij de Bank zal

worden afgenomen. Volgens de laatste weekstaat per

15 Augustus, waren de saldi van de Nederlandse banken

al met ruim f 77 mln gedaald tot f
537
mln. Thans staat
de nieuwe periode 22 Augustus – 22 September voor de

deur, waarbij de verplichte 10 pCt kasreserves, op basis

van de crediteurencijfers per 3
r
Juli ji. wel hun invloed

op de markt zullen hebben.
De discontomarkt was, behalve de twee laatste dagen
dat de Agent nog papier afgaf, vrij kalm met nauwelijks

veranderde noteringen. Cailgeld bleef 1/2 pCt.

De kapitaalmarkt.

Zoals uit ,onderstaand indexcijfer- en koersstaatje

blijkt, veranderde het aandelenindexcijfer algemeen van

12 Augustis tot 19 Augustus van 221,5 tot 222,0. Hier-

mede is de stemming ter beurze wel gekarakteriseerd:

geen verandering van betekenis. ,,De gang is er uit”

volgens de pessimisten; ,,de markt houdt zich goed”

beweren de optimisten. In elk geval acht men de markt

toch zo..sterk, dat ook in dit vacantieseizoen nog regel-

matig emissies en introducties ter beurze plaatsvinden.

Wij noemen van de recente bekendiiakingen R. S. Stok-

vis, Stoomvaart Mij ,,Oostzee”, Fridor. Het moge hier

om bescheiden bedragen gaan, maar vele kleintjes maken

24Augustus
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

75

een grote. De emissiestatistiek Januari tot en met Juli

van dit jaar geeft een totaal bedrag van meer dan f1 mrd

(f 1.08 mln) aan emissies nieuw geld, waarvan fl72 mln

in aandelen en f 885,5 mln in obligati.es
.

Een recente obligatie-emissie, die van de Anglo Amen

can Rhodesian Development Corporation Ltd, £ 24 mln,

41 pCt, 15 jaar, koers van uitgifte 98
4
pCt, deed op de

obligatiemarkt nogal ‘van zich spreken doordat deze

stukken zo kort na de uitgifte enkele punten disagio

deden In vakkringen overheerst de mening, dat dit niet

zozeer een kwestie is van het zwakke £, waarin deze

stukken zijn genoteerd, of ook onvoldoende, zorg van

emittenten, doch dat de vooruitzichten voor de Londense

obligatiemarkt hier van grote invloed zijn geweest.

Immers, een meer stringente monetaire politiek in dat

land – die welhaast zeker te verwachten is

zal via de

stijging van de rentestand niet zonder invloed blijven op

de obligatiekoersen. Een verschijnsel dat wij ons nog wel

herinneren uit de periode rond
1951,
met zijn lage obli-

gatiekoersen.

Aand. indexeijfers (1953 = 100) ,

12 Aug. 1955 19 Aug. 1955

A’gemeen

…. ………………………..

221,5

222,0

Internat. concerns
…………………..
283,3

283,6
/

Industrie
………………………………
170,4

171,0

Scheepvaart

…………………………
169,9

167,7

Banken
…………………………………
155,5

154,2

Indon. aand
. …………………………

168,6

168,8

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………
638 633

Unilever

……………………………
468
471%

Philips

…………………………………
451%
460
1
k

A.K.0
.

…………………………………
356
357%

Kon.
N
Hoogovens
343%
344

Van

Gelder

Zn

……………………….
326
330%

H.A.L
.

…………………………………
236%
233

Amsterd. Rubber
……………………
148% 143%

H.V.A

…………………………………
161
158%

Staatsfondsen

2%

pCt
N.W.S
.

………………………
80
80

3-3%

pOL

1947

…. …………………..
100% 100%

3
pCt Grootboek 1946
99%
99
11
/16

3
pCt Dollarlening
…………………
98
11
/10
997/
je

Diverse obligaties

–3% pOt
Gem. P’dam 1937 VI
.;
101%
101

3% pCt Bkv. Ned. Gem. 1954 11/111
991/
99
15
/16

3%
pCt Philips 1948
102%
101%

8% pCt Westi. Hyp.
Bank
99½
99%

J. WILLEMS.

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES

Boulding, Kenneth Ewart: Economic Analysis.
3rd ed.

U.S.A.
1955,
925 blz., f26,80. The revisions inciude

the re-wriing of part 2 on macro-economics, ând

part 3 on the elements of the marginal analysis.

Colm, G.: Essays in Public Finance and Fiscal Policy.

Oxf. Un. Press 1955, 394 blz., f22,40.

Conference on Research in income and wealth: Input Out-

put 4nalysis, an appraisal, studies in income and

wealth.
Dietz Press 1955, 381 blz., f30,90. The seven

papers on general problems and on the• evaluation

of methods and results.

Dirlam, Joel B. and Kahn, Alfred E. :-Fair competition,

the law and economics of antitrust policy.
Ithaca N.Y.
1954, XI & 307 blz., f 18,90.

Flppo, Edwin B.: Profit Sharing in Americdn Business.

A study of methods used to maintain and sustain-

profitsharing plans. Columbus, Ohio 1954, XIII &

183 blz., f 12,60.

Haicrow, Harold G.: Contemporary readings in agricul-

tural economics.
Prentice Hall
1955,
430 blz., f 16,60.

Hennipman, Prof Dr P.: Monopolie: Beletsel of stimulans

voor de ecnomische vooruitgang?
Sçrie: Vraagstukken

van Heden en Morgen, no 58 z.j., 42 biz., f0,50.

Heuss, Ernst: Wirtschaftssysteme und internationaler

Handel.
Ztirich 1955, 224 blz., f20,15.

Hilferding, Rudolf: Das Finanzkapital,
eine Studie tiber

die ‘jüngste Entwicklung des Kapitalismus. Berlin

1955, XXXV & 564 blz., f6,80.

Hooykaqs, Dr J. C. en anderen: De Middengrote onderne-

ming in Nederland.
Prae-adv. Ned. Mij voor Nijver-

heid en Handel 1955, 86 blz., f 1,50.

Horst
Pfril,
Dr Gerd: Steuerreform als internationales

Problem.
Berlin 1955, 188 blz., f 13 Finanzwissen-

schaftliche Forschungsarbeiten, Heft
9.

Ilersic, A. R: Government Finance and Fiscal Policy.

Staples Press
1955,
278 blz., f 14,75.

The International Bank for Reconstruction and Develop-

ment, 1946-1953.
Loudon 1955, 273 bLz., f 18,90.

International bibliography of economics. Vol.
I
(Works

published in 1952, in English and French), Columb.

.Univ.Press 1955, 429 blz., f30,90.

Klein, L. R. and A. S. Goldberger: An econometric model

of the United States, 1929-195’2.
Amsterdam z.j.,
165
blz., f 17. (Contributions to economie analysis,

Ed. by J. Tinbergen, P. J. Verdoorn and H. J. Witte-

veen, no 9)

Krause, Walter: The International Economy.
,
Houghton

1955, 444 blz., f23,10. Problems and Policies in

International Economics.

Lee, Maurice W.: Economic Fluctuations.
Irwin 1955,
648 blz., f24,70.

‘riiCtST 0

RQ

vervaardigt

voor

BUIZEN
J

L
BUIZEN

Q

industridle doeleinden

.-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 Augustus 1955

Een onzer relaties in Twente, zich be-
wegend op textielgebied, zoekt een

CHEF DE BUREAU

die in staat is leiding te geven aan het
kantoorpersoneel en verantwoordelijk
kan zijn voor de financiële en bedrijfs.
administratie, w.o. het voorbereiden van
de balansen en het opstellen van finan-
ciële overzichten, benevens de finan-cieel-economische bewaking vatt het
productieapparaat.

Procuratie wordt in het vooruitzicht
gesteld.

T.a.v. huisvesting wordt aan woning-
ruil de voorkeur gegeven, doch bij

00.
spoedige sollicitatie bestaat de kans op
directe beschikbaarstelling.

Geheimhouding wordt verzekerd.

00
00

Sollicitatiebrieven, voorzien van uitvoerige
beschrijving van levensloop eic., le zenden


onder
no. 25
aan het

TWENTS INSTITUUT VOOR

BED R Ii FS PS YC HOL OG IE
lo
Grundellaan 18, Hengelo (0)

Wij zijn gemachtigd aan serieuze reflec-
40

tanten nadere inlichtingen te verschaffen.
Linthorst Homan, Dr J.: Europese Integratie; de spanning
tussen economische en politieke factoren. ‘s-Graven-

hage 1955, VII & 256 blz., f13,50.

McKenna, Joseph P,: Aggregate economic analysis.
Dryden

Press 1955, 256 blz.,
f
16,80.

Rper, Burkhardt: Die Vertikale Preisbindung bei Mar-

kenartikeln.
Untersuchungen über Preisbildungs-

und Preisbindungsvorgânge in der Wirklichkeit.

Tübingen
1955,
IV & 194 blz.,
f7,85.

Schmölders, Günter: Finanzpolitik.
Berlin-Heidelberg

1955,
VIII & 340 blz., 3 abb. & 23 tab., f29,20.

Schöllhorn, Dr Johann: Internationale Rohstoffregulierun-

gen.
Berlin
1955,
184 blz., f15,60. Schriftenreihe des
IFO-Instituts für Wissenschaftsforschung, München.

Spiethoff, Arthur: Die wirtschaftlichen Wechsellagen Auf-

schwuig, Krise, Stockung.
Ztirich
1955, f26,45.

(Hand- und Lehrbücher der Sozialwissenschaften).
Erklârende Beschteibung, X & 235 blz.

Lange Statistische Reihen Uber die Merkmale der

wirtschaftlichen Wechsellagen, mit einem deut-

schen Preisindex für 1889-1939 von W. Gehihoif,

28 blz., 47 taf.

Under-developed countries: Processes and. Prob,lems
of

Industrialization in.
. N. York
1955,
152 blz.,
f5,70.

Akerman, Johan: Structures et cycles économiques. Tome

* Premier. Paris
1955,
234 blz., f 14,40.

Granger, Gilles-Gaston: Méthodologie Economique. Paris

1955, 401 b1., f14,40.

Backer, Morton
(ed.):
Handbook
of
Modern accounhing

theory.
New York
1955,
IX & 620 blz., f38,10.

Beicher, David W.: Wage and Salaiy administration.

Prentice Hall
1955,
512 blz., f37,10.

Brown, George H.
(ed.):
Readings in Marketing from

Fortune..
New York
1955,
VIII & 134 blz., f6,60.

Centraal Bureau voor de Statistiek: Bevolking der Gemeen-

– ten van Nederland op 1 Januari 1955.
Utrecht 1955,

47 blz., f1,25.

GATT: GATT, an analysis and appraisal of the General

Agreement on Tariffs and Trade. U.S.
Council

Chamber of Commerce
1955,
104 blz., f4,75.

Grünig, Ferd. und Rolf Krengel: Die Expansion der West-

Deutschen Industrien.
Duncker & Humblott
1955,

965 blz., f12,60.

Helvoort, Dr M. A. M. van: Beschouwingen over het eigen

huisbezit.
VUGA-boekerij, z.j., 188 blz., f 12,60.

Hepner, Harry Walker: Modern marketing dynamics and

management.
McGraw Hill
1955,
607 blz., f24,70.
Parton, James Allen Jr and Chris P. Steres: Production

Control Manual.
Conover Mast,
1955,
463 blz.,

f24,70.
A guide to good production control prac-

tices and methods, showing how the company

organization as a whole is involved in the activities
of controffing production.

Rubenstein, Albert H.: Coordination control and Financing

of Industrial Research.
King’s Crown Press 1955,

447 blz., f 35. Proceedings of the 5th Annual Con-

ference on Industrial Researcb Juni
1954.

Scholoinowitsch, 1. A.: Die Betriebsanalyse in der Industrie.
Berlin
1955,
240 blz.,
f
12.

Smithies, A.: Budgetary Process in the United States.

McGraw
1955,
486 blz., f28,42.

Visser, A.: Boekloze Boekhouding,-
efficiency in kleine

admiftistraties. Leiden 1955, 52 blz., f2,90.

Waffenschmidt, Prof. Dr Ir Walter G.: Produktion.
Meis-
senheim
1955, 255
blz., 98 abb., f 19,70.

&ktehtee4 iv
.-.j’j3.

N. SAMSOM N.V.

ALPHEN AAN DEN RIJN

zoekt voor haar verkoopafdeling
,,Doeltreffen-

de administratie en organisatie”
een

jonge

commercieel-administratieve

kracht (mnl)

die na grondige opleiding in staat zal zijn om
nieuwe systemen voor de moderne bedrijfs-
administratie bij industriële ondernemingen te
pousseren, hetzij schriftelijk, in de toonzaal
of door persoonlijk bezoek.

Vereisten:
leeftijd 23-28 jaar, diploma Mo-
derne bedrijfsadministratie, administratieve
ervaring, commerciële feeling.

Het bezit van het Staatspractikdiploma strekt tot aan-
beveling, evenals middelbare schoolopleiding.

Met de hand geschreven sollicitaties, vermeldende levens-
loop en verdere gegevens als leeftijd, schoolopleiding, ervaring, godsdienst enz. worden gaarne ingewacht bij
de directie, onder letters A.O.

Auteur