Ga direct naar de content

Jrg. 40, editie 1970

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 16 1955

Ec
*
o

no-mischmStatistische


Beric
”hten.:

Psychologische shock-therapie

*

Prof. G. Brouwers

Margebeschikking en prijspolitiek

*

Dr A. D. Bonnet

De practische toepassing der

credietverzekering in Nederland

*

Drs G. de Bruyn

Industriële communicatie

Ir D. D. Miedema

-‘

De Franse landbouwpolitiek

*

Mr J. Huijts

Een enander uit de Sowjetbegroting

1955

UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

40e JAARGANG

No1970

WOENSDAG 16 MAART 1955

Spuistraat

II[
E
Amsterdam

KAS-ASSOCIATIE N.V

Verhuur
van brandkasten
en

kluizen voor grote administraties

R. Mees & Zoonen

Bankiers en
Assurantie-make laars

Rotterdam

Amsterdam – ‘s-Gravenhage

Delft – Schiedam – Vlaardingen

SOCIOLOOG

32 jaar oud, op de hoogte van de arbeidsverhoudingen
in het moderne bedrijf, zag
zich
gaarne geplaatst bij

ADVIESBIJIRILAIJ

of

GBOTE ONDERNE1IIING

ter bestudering en uitwerking van personeelsaangelegen-
heden.

Brieven gelieve u te zenden onder no. E.S.B. 11-1,
aan de advertentie-afd. van E.S.B., Postbus 42, Schie-
dam.

MEDEDELING aan adverteerders en

reflectanten op brieven onder nummer

Alle
correspondentie met betrekking tot advertenties

in ,,E.-S.B.” gelieve U rechtstreeks te zenden aan:

Advertentieafdeling

,,ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN”

Postbus 42

Schiedam

JqctLLe)tee4 in cl& .-Pi3.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch
Economisch
Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-

38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adre voor België:
Dr J. Geluck,
Zwijnaardse
Steen-

weg 357, Gen!.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de

Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f29,—, overige landen

f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk

nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het

kalenderjaar.

Losse nummers 75 ets.

Aangetekende stukken
in Nede,-land aan het Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties

le richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/

H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

vraat. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f 0,60 per mm (dubbele kolom) – De administratie behoudt

zich her recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.

INTERNATIONAAL EXPEDITIE.,

TRANSPORT-EN HAVENBEDRIJF,

vraagt een

DIRECTIE-SECRETARIS

Gezocht wordt een ervaren kracht, die
reeds in een soortgelijke functie werk-
zaam is geweest. Verlangd wordt een
uitgebreide talertkennis
;
academische
vorming (jurist of econoom) geeft voor-
keur Leeftijd tussen 30 en 40 jaar.
Candidaten zullen eventueel worden
uitgenodigd voor een psychologisch
onderzoek.

Eigenhandig (
niet met ballpoint)
geschreven
brie-
Ven met
volledige inlichtingen over leeftijd,
opleiding en practijk en vergezeld van twee
recente pasfoto’s (van voren en opzij) v66r
26
Maart as. aan de Nederlandsche Stichting voor Psychotechniek, Wittevrouwenkade
6.
Utrecht. onder nummer
E.S.B. 50207.

202

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

203

Psyëhologische shock-therapie

De grote bezorgdheid van de Regering, en met name

van de Minister van Economische Zaken, voor een infia-

tionistische ontwikkeling van het Nederlandse prijsni-

veau is voldoende bekend. Reeds enige malen heeft de

Regering in de achterliggende maanden een ernstig

beroep op de medewerking van het Nederlandse be-

drijfsleven gedaan. Vermijd zo enigszins mogelijk prijs-

verhogingen; introduceer waar mogelijk prijsverlagingen;

tracht kostenstijgingen door opvoering van. de produc-

tiviteit zo veel mogelijk te compenseren, aldus het advies

van onze Regering.

Ten aanzien van de
ivenselijkheid
bestaat in Nederland

waarschijnlijk volledige eensgezindheid. Ten aanzien van

de
mogelijkheid is
men in de kringen van het bedrijfsleven

minder optimistisch. Met name bestaat bij velen de alles-

zins verklaarbare – maar daarom niet minder foutieve –

geneigdheid te menen, dat het offer maar door de buur-

man, door andere bedrijfstakken, moet worden gebracht,

omdat de ontwikkeling van kesten en prijzen in het eigen

bedrijf of in de eigen bedrijfstak een prijsverhoging onaf-

wendbaar maakt. Trouwens, aldus de redenering van

velen, ongetwijfeld te goeder trouw, wat maakt een kleine

bescheiden prijsverhoging van mijn product nu uit.

Natuurlijk ziet men daarbij over het hoofd dat vele klein-

tjes een grote maken. Iedere prijsverhoging draagt bij

tot het sneeuwbal-effect dat nu eenmaal een infiatio-

nistische prijsontwikkeling kenmerkt.

De recente ontwikkeling van de prjsindexcijfers van het

gezinsverbruik geven een stijging in één maand, van

15 December op 15 Januari, te zien van 127 op 129
1).

Klaarblijkelijk is onze Regering hierdoor zodanig ge-

alarmeerd, dat ingrijpen noodzakelijk werd geoordeeld.

Op 3 Maart ji. is de Prijzenbeschikking Handeismarges

1955
in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd. Deze

beschikking treedt 14 dagen na dato in werking.

Uit economisch oogpunt is dit een interessante rege-

ringsmaatregel, die echter verschillende vragen doet op-

komen:

1. Waarom is het aan de tussenhandel verbodeii de

kostenstijgingen via hogere opslagen voor kosten en

1)
Berekeningen opgesteld door het C.B.S.

winst door te berekenen, terwijl deze mogelijkheid

niet aan de industrie werd onthouden? Is dit billijk of

komt hier de ouderwetse opvatting dat de handel

,,niet productief” is – een overigens onder economen

verlaten zienswijze – toch weer om de hoek kijken?

Heeft de Regering het ernstige voornemen op de al-

gemene naleving van deze prjzenbeschikking zorg-

vuldig contrôle uit te oefenen? Wij kunnen dit niet

geloven, omdat het een wel zeer omvangrijke, om

niet te zeggen onuitvoerbare, opgave zou blijken.

School het kwaad van de recente stijging van het prijs-

indexcijfer van het gezinsverbruik bij de handel? De

publicatie van het C.B.S. kan hierop enig licht werpen.

Het blijkt namelijk dat voor de stijging met name ver-

antwoordelijk zijn: aardappelen, groenten, fruit van

122 op 142, zuivelproducten excl. roomboter van 127

op 136, verzekeringen en belastingen van 124 op 129.

De laatste groep met name ten gevolge van een premie-

stijging voor de vrijwillige ziekenfondsen.

Het moet voor de handel toch wel erg verdrietig zijn

zo ,,in het zonnetje” te worden gezet, wanneer het waar

schijnlijk is dat hij aan de recente stijging nauwelijks schuld

heeft.

De Regering en onze Minister van Economische Za-

ken hebben zich ongetwijfeld tevoren ook deze en andere .-

vragen gesteld. Toch is tot afkondiging van deze prijzen-

beschikking besloten. Met welk doel? Ongetwijfeld om

het Nederlandse bedrijfsleven aan het schrikken te maken

om te laten zien, dat het de Regering ernst is met haar

streven algemene prijsstijgingstendenties tegen te gaan.

Wie niet horen wil moet maar voelen. Of het helpen

zal? Wij hopen het. Daarom spraken wij van psycholo-

gische shock-therapie. Het Nederlandse bedrijfsleven is

ongetwijfeld geschrokken. Als de schrik er nu maar in

blijft, zal de Minister van Economische Zaken denken.

Het zou kunnen helpen, indien ten minste de oorzaken

die tot prijsstijgingen leiden, niet dieper zitten, d.w.z.

grotendeels buiten de macht van de Nederlandse onder

nemers liggen.

Amsterdam.

Drs S. C. BAKKENIST.

INHOUD

Blz.

Blz.

Psychologische shock-therapie,
door Drs S.. C.

Bakkenist …………………………..
203

Margebeschikking en prijspolitiek,
door Prof. G.

Brouwers ……………………………
205

De practische toepassing der credietverzekering

in Nederland, door Dr A. D. Bonnet ………
207

Industriële communicatie,
door Drs G. de Bruyn
209

De Franse landbouwpolitiek,
door Ir D. D. Miede-

ma
………………………………..212

Een en ander uit de Sowjetbegroting
1955, door

Mr J. Huijts ………………………..
214

Bedrijfseconomische notities:

Gouden daken op Amerikaanse huizen,
door

Drs M. P. Gans …………………… 215
Internationale notities:

Een Indonesische noodwet voor de kanalisering

van credieten ten behoeve van de industriële

opbouw…………………………. 216

Aantekening:

Israël een nieuw petroleumland?,
door F. S.

Noordhoff…………………………
217

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
218

Statistieken: Bankstaten …………….. 219

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J.
van Tichelen; R.
Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Maart 1955

DE ARTIKELEN VANDEZE WEEK

Prof. G. BROUWERS, Margebeschikking en prjspolitiek.

De recente margebeschikking en de reacties van ver-

schillende aard, die zij heeft uitgelokt, geven aanleiding

tot een nadere bezinning op de opportuniteit van deze

maatregel in het systeem dçr prijspolitiek, dat door de

huidige omstandigheden wordt vereist. De centrale doel-

stelling der prijspolitiek is het bevorderen van een prijs-

structuur die bij een evenwichtige aanwending van de

beschikbare productiefactoren past. In Nederland is

sinds het begin van 1949 het streven er principiëel en

doelbewust op gericht geweest, uitgaande van een alge-
mene evenwichtspolitiek, door de bevordering der con-

currentie het gedetailleerde ingrijpen in de prijsvorming

overbodig te maken. Drie maal is sedert de liquidatie

van de prijsbeheersing op min of meer algemene wijze in

de prijsvorming ingegrepen. Ditmaal is het een interne

spiraalbeweging die als effect dreigt te bewerkstelligen dat

de prijs- en loonbeweging uit haar structureel bepaalde

baan wordt gestoten. Schrijver geeft een overzicht van de

loon- en prijsontwikkeling in 1954 en het begin van
1955,

welke de dreiging van een nieuwe algemene loonronde

naderbij bracht. Het beleid tot voorkoming daarvan op
korte termijn leidt tot een politiek van prijsstabilisatie,

die in eerste instantie met algemene middelen de rust

in de prijzen tot stand dient te brengen. Dit beleid is

doorkruist doordat de richtlijn volgens welke ‘de wijziging

van het systeem der omzetbelasting niet tot verhoging

der netto-marges aanleiding mocht geven, niet in voldoend

unanieme mate is opgevolgd. Dit noodzaakt er toe de

aftrek der niet meer betaalde omzetbelasting van de in

1954, in het algemeen voldoende te achten marges ver-

plicht te stellen.

Dr A. D. BONNET, De practische toeptssing de, crediet-

verzekering in Nederland.

Momenteel zijn er aan de credietverzekering – welke

het beschermen van uit handelstransacties voortvloeiende

vorderingen tegen betalingsrisico’s tot doel heeft – be-

paalde bezwaren verbonden, die een algemeen verbreide

toepassing in de weg staan. Het economische doel van

de credietverzekering is het steun verlenen aan en het

stimuleren van de handel d.m.v. het mogelijk maken van

meer en grotere transacties ‘op een veilige en zakelijk

verantwoorde basis. De veelal hoge premies en strenge

voorwaarden zijn dikwijls een struikelblok voor de

geïnteresseerde exporteurs. De verzekering loopt tegen

grotendeels cumulatieve risico’s, waardoor premie-

berekening moeilijk is. In Nederland bezit der Neder-

landsche Credietverzekering Maatschappij N.V. een

feitelijk monopolie, Algemeen wordt geklaagd over de

traagheid bij het afsluiten van credietverzekeringen, ten

gevolge van het noodzakelijke debiteurenonderzoek en

de bijna altijd vereiste goedkeuring door de Staat.

Schrijver beveelt daarom o.a. aan, vôôr de debiteurencon-

trôle een dekking aan de exporteur te verlenen met ver-
hoogd eigen risico en zo nodig verhoogde premie.

Drs G. DE BRUYN, Industriële communicatie.

Onder communicatie verstaat schrijver het doen van

mededelingen en het uitwisselen van gedachten. Door de

groei van de onderneming is het persoonlijke contact

moeilijker en ten slotte een probleem geworden. In de

communicatie kan onderscheid worden gemaakt tussen

mededelingen van de leiding aan de arbeiders (verticaal)

en mededelingen en uitwisseling van gedachten tussen

arbeiders onderling (horizontaal). Schrijver geeft een
overzicht van de verticale communicaties en gaat na,

welke communicaties er op achteruitgaan in een groeiend

bedrijf. Daarna bespreekt hij de organen welke voor goede

communicaties nodig zijn.

Ir D. D. MIEDEMA, De Franse landbouwpolitiek.

• Van het merendeel van de Franse landbouwproaucten

is de opbrengst in de laatste drie, vier jaren groter ge-

weest dan het gemiddelde Franse verbruik, zodat de

voorziening van de consumenten en de industrie nauwe-

lijks meer een acuut probleem is, in tegenstelling tot de

jaren véôr 1950. Het decreet van 30 September 1953

voorziet in de oprichting van een algemeen fonds waaruit

de onkosten worden betaald, die moeten worden ge-

maakt voor het op peil houden der producentenprijzen

en het bereiken van een regelmatige en belangrijke export

van landbouwproducten. De overproductie binnen het

gebied van de zuivere akkerbouwgewassen (vooral sui-

kerbieten) en tarwe heeft geleid tot beperkende maat-

regelen. Dit noodzaakt de boeren, naar andere productie-

richtingen uit te zien, hetgeen volgens schrijver leidt tot

verhoging van de dierlijke productie: vlees, melk en

zuivelproducten.

Mr J. HUIJTS, Een en ander uit de Sowjetbegroting 1955.

Schrijver geeft een opsomming van de voornaamste
inkomsten- en uitgavenposten van de Sowjetbegroting
voor 1955 welke in de jongste zitting van de Opperste

Sowjet is vastgesteld. Voorts gaat hij in op de realisaties

i.v.m. het vijfjarenplan, en op de pogingen welke de

Sowjetleiding in het werk stelt om de bureaucratie paal

en perk te stellen.

– SOMMAIRE –

Prof. G. BRO UWERS, Dispositions concernani les marges

bénéficiaires et politique des prix.

L’auteur expose la signification qu’il faut attribuer,

dans le cadre de la politique des prix poursuivie par le

Gouvernement néerlandais, aux dispositions prises en

vue de ffxer les marges bénéficiaires.

Dr A. D. BONNET, L’applicationpratique de l’assurance-

crédit aux Pays-Bas.

Une prinie élevée et des conditions assez sévères entra-

vent actuellement une application gnérale de l’assurance.

crédit aux Pays-Bas. L’auteur recommande quelques

mesures qui favoriseraient l’extension de ce mode d’as-

surance.

Drs G. DE BRUYN, Le problème’ des communications

pour l’industrie.

Le problème des communication se pose â la suite du

développement de l’industrie. L’auteur recherche les

méthodes, qui pourraient contribuer A résoudre ce

problème.

Ir D. D. MIEDEMA, Politique agricole en France.

L’auteur décrit les grandeg lignes de Ja politique

agricole en France. II conciut que la clé de voûte de

l’agriculture française est actuéllement Ja production

animale.

Mr J. HUIJTS, Quelques réflexions sur le budget de

l’U.R.S.S. pour 1955.

L’auteur énumère les principaux postes du budget

soviétique et examine quelques réalisations dans le cadre

du plan de
5
ans.

16Maart1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

Margebeschikking en prijspolitiek

De recente margebeschikking en de reacties van ver-
schillende aard, die zij heeft uitgelokt, geven aanleiding

ons nader te bezinnen op de opportuniteit van deze maat-
regel in het systeem der prijspolitiek, dat door de huidige
omstandigheden wordt vereist. Ter inleiding zij in enkele
woorden uiteengezet hoe dit systeem zich, uitgaande van

een bepaalde centrale doelstelling, in de tién jaar die

sedert het einde van de oorlog zijn verlopen, aan de wis-

selende omstandigheden heeft aangepast. Tegen deze

achtergrond zullen wij dan nagaan in hoeverre de genoem-
de maatregel logisch in deze doelstelling èn de omstandig-

heden van vandaag past dan wel of onthouding resp. een

gespecificeerder ingrijpen in bedrijfstakken, waar de

prijsvorming zorg geeft, meer op zijn plaats zou zijn ge-

weest.

De centrale doelstelling der prjspolitiek is een prijs-
structuur te bevorderen, die bij een evenwichtige aan-

wending van de beschikbare productiefactoren past. In

deze toestand is bij een gegeven algemene stand van fa-
bricage- en organisatietechniek de prijs van een product

gelijk aan de kosten van de meest efficiënte vorm van

productie en distributie. In deze kosten is o.a. begrepen

een loon voor de ondernemer, dat in overeenstemming

is met de grensproductiviteit van zijn speciale soort van

arbeid.

In de dynamische maatschappij, waarin wij leven,

zullen ook bij een over het geheel evenwichtige besteding

der beschikbare productiemiddelen de kosten van een

product niet in alle bedrijven gelijk zijn. Er zijn onder-

nemers, die achterblijven en wier kosten dus hoger zijn dan

het juist omschreven peil. Er zijn er ook, die voor lopen en

wier kosten dus lager zijn. Deze laatsten zijn naar het

woord van Schumpeter de werkelijke ondernemers. Zij

verdienen uit hoofde van de nieuwe techniek,. resp. ver-

beteringen, die zij op de verschillende gebieden van econo-

mische werkzaamheid in toepassing brengen, onder-

nemerswinst, de overigen slechts een ondernemersloon,

afhankelijk van soort en omvang van het door hen ge-

leide bedrijf.

Het is een algemeen bekend feit, dat in de twintigste

eeuw de concrete maatschappij slechts in beperkte mate

aan deze eisen van prijsvorming heeft voldaan. Niet

alleen dat in deze periode sterker dan tevoren de zgn.

monopoloïde prijsvormen zich zijn gaan manifesteren,

het economisch leven van de laatste halve eeuw is boven-

dien aan krachtige algemene schokken onderhevig

geweest, die de prijsvorming sterk van het ideaalbeeld

hebben doen afwijken. Dit heeft verschillende malen ge-

leid tot rechtstreeks ingrijpen van de Overheid in de

prijsvorming, het sterkst tijdens de laatste oorlog en de

eerste jaren daarna.

Het zijn echter wel steeds bijzondere omstandigheden

geweest, die tot rechtstreeks overheidsingrijpen aanleiding

gaven. Ondanks de complexiteit van het moderne econo-

misch leven mag worden aangenomen, dat voor zover

mede met de hulp van de Overheid een toestand van be-

trekkelijk algemeen evenwicht in het economisch leven

wordt gerealiseerd, de onderlinge concurrentie der onder-

nemingen in grote trekken een redelijke benadering van
de theoretisch juiste wijze van prijsvorming geeft, beter

dan een gdetailleerde prijsbeheersing van overheidswege

zou doen, afgezien nog van andere bezwaren, die daaraan
verbonden zijn.

Conditio sine qua non is daarbij echter een voldoende

onderlinge concurrentie der ondernemingen. Deze nu

heeft in de jaren na de oorlog soms geheel, soms in

belangrijke mate ontbroken en in voldoende mate is

zij in deze periode eigenlijk nimmer aanwezig geweest.

D.i. echter voor de Nederlandse Regeringen, die sedert

het einde van de oorlog zijn opgetreden, geen aanleiding
geweest de rechtstreekse prijsbepaling door de Overheid

tot systeem te verheffen. Het tegendeel was het geval.

Zodra de periode van acute schaarste omstreeks het

begin van 1949 een einde nam, is het streven er princi-

pieel en doelbewust op gericht geweest, uitgaande van
een algemene evenwichtspolitiek, door de bevordering

der coxcurrentie het gedetailleerde ingrijpen in de prijs-

vorming overbodig te maken. De kampioen voor de

concurrentie en de vrije prijsvorming is in deze jaren niet

in de eerste plaats het bedrijfsleven maar de Overheid

geweest.

• Drie maal is sedert de liquidatie van de prijsbeheersing
op min of meer algemene wijze in de prijsvorming inge-

grepen. De eerste maal na de devaluatie in September
1949, toen met het oog op de nog weinig stabiele om-.

standigheden door een algemene prjsstop qen onevenre-

dige prijsstijging als gevolg der devaluatie moest worden

voorkomen. Vier maanden later had de Overheid zich

weer ‘volledig teruggetrokken.

De tweede maal deed zich voor toen als gevolg van de
Korea-psychose een abrupte disequilibriteit tussen vraag

en aanbod optrad, die via een plotselinge tijdelijke prijs-

verhoging tot een permanente verhoging van de pro-

ductiekosten, met name de loonkosten, dreigde te leiden,

waardoor onze exportontwikkeling en daarmee onze

betalingsbalans gevaar liep. Om de prijsstijging te beper-

ken tot die welke door de stijging der invoerprijzen on-

vermijdelijk was, werden in een algemene margebeschik-

king de geldsbedragen vastgelegd, waarmee de handel

zijn inkoopsprjzen mocht verhogen, terwijl voor de

prijsbepahng in de industrie richtlijnen werden uitge-

vaardigd. Daarnaast werd in een enkel geval, waar de

winstmarge evident te hoog werd geacht, een afzonderlijke

beschikking vastgesteld als voorbeeld voor wat in grôtere

omvang zou geschieden, wanneer de algemene maat-

regelen niet het beoogde effect zouden hebben. Niet in

de laatste plaats door het wederzijds begrip tussen Over-

heid en bedrijfsleven werd door dit qua intensiteit be-

perkte ingrijpen de prijsvorming weer gebogen in de

baan, die de Nederlandse economische structuur ver

eiste. Zodra het gevaar van de algemene prijsstijging

voorbij was, werden de maatregelen dan ook weer inge-

trokken.
De omstandigheden, waaronder nu voor de derde maal

prjspolitiek ingrijpen noodzakelijk is, verschillen van die,
welke zich de beide vorige malen voordeden. Toen waren

het externe omstandigheden, die abrupte prijsstijgingen

veroorzaakten, waardoor de prijs- en loonbeweging uit

haar structureel bepaalde baan dreigde te worden gestoten.

Ditmaal is het een interne spiraalbeweging, die voor-

alsnog in beperkte omvang, doch wanneer niet ge-

stuit in moeilijk te beheersen mate dit effect dreigt te

bewerkstelligen.

De Nederlandse economie heeft in de laatste vijf jaar,

na de afsluiting van haar herstelperiode en met een korte
onderbreking in
195 l/’52,
een relatief zeer gunstige ont-

wikkeling vertoond. Dit heeft onder geleidelijke ophef-

fing van nog resterende kunstmatigheden een prijs- en

206

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Maart 1955

loonbeweging mogelijk gemaakt, die tot voor kort in

redelijk verband is gebleven met de eisen, die onze export-

positie in samenhang met de mede door de bevolkings-

toeneming bepaalde productiviteitsontwikkeling stelt. Een

bezwaar was daarbij wel, dat met deze stabiele regelmatige

ontwikkeling zich in de prijsvorming een verstarring naar
beneden manifesteerde, die onder moeilijker omstandig-
heden een bedreiging voor onze aanpassingsmogelijkheid

aan nieuwe concurrentieverhoudingen zou opleveren.

De betekenis hiervan werd actueler, toen
ml
het
najaar van
1954
de algémene prijs- en loonontwikkeling

haar na de oorlog traditioneel geworden stabiliteit ging

verliezen. De snelle opeenvolging der loonronden en

branchegewijze loonsverhogingen in 1954 heeft, verder

gestimuleerd door de gunstige conjunctuur, in de laatste

maanden van dat jaar een neiging tot prijsverhoging doen

ontstaan, die vooral ook met het oog op de nauwe ver-

binding tussen loon- en prjsbeweging in ons land, niet

zonder gevaar moest worden geacht. Regering en be-

drijfsleven hebben zich daar in hun onderling overleg
rekenschap van gegeven. Het bleek voorts gewenst in

enkele gevallen, waar doorberekening van de zgn. wel-

vaartsloonronde tot ongemotiveerde prijsverhoging aan-

leiding had gegeven, door prijsstopbeschikkingen een

voorbeeld te ftellen. Daarnaast werd door een verscherpt

toezicht op de kartelvorming de strijd tegen de verstar-

ring aangebonden. In de derde plaats werd in overeen-

stemming met de organisaties van het bedrijfsleven een

richtlijn uitgevaardigd, die moest voorkomen, dat de

per 1 Januari jI. in werking getreden wijziging van het

systeem der omzetbelasting in deze toch reeds labiele

omstandigheden tot verhoging der geidmarge zou leiden.

In het begin van het jaar verscherpte zich de situatie,

toen, overigens in hoofdzaak door prijswijzigingen in de
agrarische sector, een stijging van de kosten van levens-

onderhoud plaatsvond, die in verhouding tot de in de
loop van
1954
opgetreden stijging van het totale reële

loon nog wel binnen redelijke perken bleef, doch die

toch de dreiging ener nieuwe algemene loonronde naderbij

bracht. Indien dit zou gebeuren, moest worden aangeno-

men, dat de labilisatie in de prjsbeweging, die reeds in het

najaar van 1954 was ingetreden, scherpere vormen aan

zou nemen, hetgeen onvermijdelijk op vrij korte termijn

tot nieuwe looneisen zou moeten leiden. Daarmee zou

zich boven de economisch gemotiveerde ,,long term”

loonbeweging een prijs- en loonspiraal ontwikkelen van
zuiver infiationistisch karakter, die, naarmate hij krach-

tiger werd, moeilijker in bedwang zou zijn te krijgen.

De enige logische reactie hierop was een politiek tot

stabilisatie van lonen en prijzen, die de rust op dit gebied

zou moeten herstellen. Was dit geschied, dan zou weer
onbeïnvloed door loon- en prijsinfiatie op basis van de

fundamentele economische ontwikkeling het normale

proces van loon- en prijsvorming voortgang kunnen

vinden. –

Bij dit beleid tot voorkomingop korte termijn van een

nieuwe algemene loonronde, die de loon- en prijsinfiatie

ten detri’mente van onze exportontwikkeling op lange

termijn en van vele groepen in den lande eerst goed in
gang zou zetten, past een poliiiek van prijsstabilisatie,

die in eerste instantie met algemene middelen de rust in

de prijzen tot stand dient te brengen. Tegenover de zelf-

beperking aan arbeiderszijde dient allereerst te staan

zelf beperking aan ondernemerszijde. Deze zelf beperking

kan temeer worden gevraagd, omdat de internationale

prijzen een rustige ontwikkeling vertonen en de prijzen

en marges in 1954_in het algemeen zodanig zijn geweest,

dat er op dit ogenblik slechts in uitzonderingsgevallen

aanleiding zal zijn daarin wijziging naar boven te brengen.

De Overheid is als gezegd in de laatste maanden van

het vorig jaar in overleg met het bedrijfsleven begonnen

deze zelfbeperking te bevorderen. Laatstelijk is daaraan

nog een bijzonder accent gegeven door de gezamenlijke

verklaring van de vier werkgeversverbonden.

Dit beleid is doorkruist door het feit, dat de richtlijn

volgens welke de wijziging van het systeem der omzet-

belasting niet tot verhoging der netto-marges aanleiding
mocht geven,- niet in voldoend unanieme mate is opge-

volgd. Het feit, dat de recente stijging van de kosten van

levensonderhoud daarmee geen of weinig verband houdt

en dat ook verder de invloed daarvan op de kosten van

levensonderhoud beperkt zal zijn, is niet in de eerste

plaats van betekenis. Van betekenis is, dat het tegen de

stabilisatiepolitiek ingaat, waarvan de strikte inachtneming

een dwingend vereiste is. Dit noodzaakt er toe de aftrek

der niet meer betaakje omzetbelasting van de in 1954

in het algemeen voldoende te achten marges verplicht

te stellen. Op het algemeen verzoek der organisaties van

groot- en kleinhandel handhaaft de beschikking overigens
het usantiële systeem der procentuele marges in afwijking

van de vroeger gevolgde striktere methode der absolute

geldsbedragen, welke tegemoetkoming onder de omstan-

digheden van dit moment aapvaardbaar wordt geacht.

De Overheid had ook een andere weg kunnen kiezen,

die van sommige zijden als een minder vèrgaande is aan-

geprezen, doch die in wezen veel ingrijpender zou zijn

geweest en die haar op een pad zou hebben gebracht, dat

zij zo min mogelijk wenst te begaan, nI. dat van de ge-

detailleerde prijsbepaling. Wanneer zij ter realisering
van haar politiek van prijsstabilisatie systematisch en

op grote schaal alle gevallen gaat opsporen waar on-

gemotiveerde prijsverhogingen hebben plaats gevonden,

dan moet zij èn om der consequentie wille èn billijk-

heidshalve ook systematisch in al die gevallen voor-

schriften gaan geven voor de wijze van prijs- en marge-

bepaling. En dan moge het voorts duidelijk zijn, dat

zij, eenmaal op dit terrein der individuele prjsbepaling

gekomen, ook de hoogte der prijzen en marges als zo-

danig binnen de kring van haar beoordeling moet

gaan betrekken. Dit kan noch in het belang van het

bedrijfsleven worden geacht, noch is het de weg, die

de Overheid onder de huidige omstandigheden wil

gaan. Om beide redenen geeft zij er de voorkeur aan,

consequent de algemene lijn van haar prijsbeleid der

laatste jaren onder wisselende omstandigheden vol-

gend, niet meer te regelen dan wat de concreteituatie

– en dat is nu de stabilisatienoodzaak – vergt. Hetgeen

betekent voor te schrijven wat onder de huidige omstan-

digheden redelijkerwijs van ieder kan worden verlangd,

de algemene stand der marges enerzijds en het gevaar

van de infiatiebeweging anderzijds in aanmerking nemend.

In plaats van naar een nieuwe prijsbeheersing te

grijpen, plaatst de Overheid naast dit streven naar zelf-

beperking door het bedrijfsleven, dat zij door de moei-

lijkheden met de wijziging der omzetbelasting met deze

margebeschikking heeft moeten ondersteunen, haar poli-

tiek tot bevordering der concurrentie en bestrijding der

prijsverstarring. Het is aldus, dat niet in het huidige be-

stel passende prijzen en marges zullen moeten worden

geëlimineerd. Er zijn tal van bindingen, die onder andere

omstandigheden er toe bijgedragen hebben, resp. er
toe

zouden kunnen bijdragen een regelmatige bedrijfsvoe-

ring te bevorderen onder verzekering van een redeljk

inkomen, doch die bij de huidige gang van zaken in het

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

207;

economisch leven en de huidige schaarste aan concurren-

tie tot inkomens leiden, die niet in overeenstemming

zijn met de in de aanvang dezer beschouwing gestelde

vereisten ener juiste prijsvorming en waardoor dienten-

gevolge de ontwikkeling van betere productie- en distri-

butiemethoden wordt geremd zo niet volkomen ver-

ijdeld. Zoals het huidige prijsbeleid niet in de laatste

plaats in het belang is van de solide ontwikkeling van het

bedrijfsleven zelf, zo is het evenzeer in het belang van
het bedrijfsleven effectief mee te werken aan de elimi-

nering van niet meer door de huidige tijdsomstandig-
heden gemotiveerde bindingen, waardoor deze solide

ontwikkeling wordt ondermijnd.

Van het effect dezer in nauwe samenwerking tussen

Overheid en bedrijfsleven te voeren politiek van stabili-

satie en prjsverlagiig zal de voortzetting der tot dusver

principiëel op dit terrein gevolgde gedragslijn afhankelijk

zijn.

‘s Gravenhage,

G. BROUWERS.

De practische toepassing der credietverzéker
ing in Nederland
De credietverzekering (verzekering tegen betalings-

risico’s) begint langzamerhand in Nederland meer be-

kendheid te verwerven en een zekere steun voor de handel

in het algemeen en voor de export in het bijzonder te

worden. Het is nog niet zover dat deze verzekering op

grote schaal wordt benut en in de kringen der exporteurs

zeer populair is, doch er is alle kans dat er in de toekomst

een regelmatig gebruik van zal worden gemaakt, zeker

wanneer deze assurantievorm zich zal weten aan te passen

aan het speciale spoedeisende karakter en de behoeften

van de normale handel.

Momenteel zijn er bepaalde bezwaren aan de crediet-

verzekering verbonden, die een algemeen verbreide toe-

passing in de weg staan. Hieraan zal een beschouwing

worden gewijd en, waar mogelijk, zal worden nagegaan

of verbeteringen kunnen worden voorgesteld. Het oog

zal hierbij vooral op de exportcredietverzekering worden

gericht, omdat deze de belangrijkste functie vervult.

Vooraf willen wij de hoofdpunten dezer verzekering even

memoreren
1).

De hoofdpunten der crediet verzekering.

Het directe doel der crediet’erzekering is het bescher-

men van uit handelstransacties voortvloeiende vorde-

ringen tegen betalingsrisico’s. De binnenlandse vor-

deringen worden door haar beschermd tegen de risico’s

van insolventie van of (sinds tamelijk kort) zeer vertraagde

betaling door debiteuren. De exportvorderingen dekt zij

tegen alle betalingsrisico’s, waaronder zowel de risico’s

van insolventie -van of zeer vertraagde betaling door

debiteuren zijn te begrijpen als de zgn. ,,politieke” risico’s.

De ,,politieke” risico’s worden gevormd door de slechte
kansen van transfermoeilijkheden, intrekking van reeds

verleende in-, uit- of doorvoervergunningen, oorlogsge-

bejirtenissen, beslagnemingen etc. De dekking van de

exportvorderingen is uitermate ruim. –

– Men dient er steeds op te letten dat deze verzekering

beschermt tegen
betalingsrisico’s.
Dit betekent dat er

alleen dan schadevergoeding plaatsvindt wanneer er een

oninbare vordering op een• afnemer of een land – bestaat

en bijv. niet wanneer een goederenschade op een verzen-

ding ten gevolge van inbeslagneming o.d. rechtens voor

rekening van verzekerde komt. Of een dergelijke goederen-

schade rechtens voor rekening van verzekerde komt, hangt

af van de regels betreffende risico-overgang bij koop, welke

op de verzekerde transactie toepasselijk zijn. Het is niet

steeds eenvoudig om deze risico-overgang-regels vast te stel-

len ; zij zijn bij export meestal vervat ininternationale afspra-

ken of gebruiken, waarvan de gemiddelde exporteur zich
nauwelijks bewust is. Er moge hier worden volst,aan met

1)
Voor literatuur zie men o.a.: J. Giebel: ,,Aspecten vanexportcredietverIening in samenhang met exportcre-
dietverzekering en exportfinanciering”, De Naamloze Vennootschap van Januari 1955; idem ,,De ontwikkeling van de credietverzekering” zelfde blad, December
1954; A.C. van Zeggelen: ,,Credietverzekering” diss. 1932; J. Moret: ,,Eenige
beschouwingen over credietverzekering” diss. 1930; Dr W. Schnedelbach: ,,Das
Recht der Kreditversicherung” 1929; Dr G. Schlesinger: ,,Zur Frage des Krediten
u. der Kreditvcrsicherung” 1929; E. Herzfelder: ,,Geschichte der Kreditversiche-
rung” diss. 1903; Paul l3areau: ,,Crcdit Insurance”, brochure.

de opmerking dat condities als c.i.f., f.o.b., franco en

dergelijke geen risico-overgang-regels scjieppen, doch

juridisch gezien uitsluitend kostencondities zijn en dat

in het algemeen de risico van goederen overgaat bij de

levering, de afscheiding of de inlading der goederen.

Het economisch doel van de credietverzekering is het

steun verlenen aan en het stimuleren van de handel

door middel van het mogelijk maken van meer en grotere

transacties op een veilige en zakelijk verantwoorde basis.

Omdat de uitbreiding van de handel en speciaal de uit-

breiding van de export een algemeen landsbelang is,

verleent de Nederlandse Staat zijn medewerking aan de

credietverzekering en wel door het ,,herverzekeren” van

voornamelijk de ,,politieke” risico’s. De staatshulp is
hierbij practisch onontbeerlijk, omdat alleen de Staat

in de gelegenheid moet worden geacht de cumulatieve

,,politieke” risico’s te dragen. Deze staatsmedewerking

heeft vanzelfsprekend een groot nut; zij verschaft ruimere

mogelijkheden aan de credietverzekering. Daar kan echter

tegenover worden gesteld dat de Overheid door middel

van deze steun ook een grote invloed kan uitoefenen op de

zaken der exporteurs en wel middels de acceptatie- en

premiepolitiek. De in haar ogen gunstige en wenselijke

transacties kan zij aldus activeren, de minder wenselijke
kan zij belemmeren. Op het tot nu toe hoofdzakelijk aan

het particuliere initiatief voorbehouden gebied van de

handel is een hieraan verbonden gevaar van indirect diri-

gisme bepaaldeljk niet uitgesloten te achten. De Overheid

zitl
zich eeï wijze zelf beperking op dit terrein moeten op-

leggen, wil haar hulp niet te duur worden gekocht.

De hoogte der premies en de strengheid der voorwaarden.

De, in vergelijking met de voor andere verzekeringen

geldende, veelal hoge premies en strenge voorwaarden van
de credietverzekeringen zijn dikwijls een struikelblok voor

de geïnteresseerde exporteurs.

De premiekwestie is niet eenvoudig. Wanneeris een

premie te hoog? En moet men bij het vaststellen er van

meer letten op de zwaarte der risico’s of op de bedoeling
der verzekering,- zijnde stimulering van en steun aan de

handel? Beide overwegingen zullen moeten gelden en dit

maakt het vraagstuk ingewikkeld. Daarbij komt nog dat

wel de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij

N.V. een commerciële instelling is, welke een zakelijk

verantwoôrd beleid en winst nastreeft, doch dat de belang-

rijkste herverzekëraar, de Staat, dit uiteraard niet is en in

de eerste plaats het landsbelang in het oog dient te houden.

Het is te begrijpen dat de standpunten van deze twee

belanghebbenden gemakkelijk een tegenstrijdige uitwer-

king kunnen hebben. Vervolgens dient te worden beseft

dat de credietrisico’s geheel anders geaard zijn dan de

normale verzekerbare risico’s. Zij zijn namelijk groten-
deels cumulatieve (conjunctuur en ,,politieke”) risico’s,

die zich onverwacht in een bijzonder grote gezamenlijke

omvang kunnen realiseren en dan natuurlijk zeer zware

eisen stellen aan de weerstand van de verzekeraar. Deze

208

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN_

16 Maart 1955
moet zich daartegen wapenen door het vormen van on-

evenredig grote reserves en hij moet deze kunnen vormen

uit de premies. Het feit dat in gunstige jaren een belangrijk

batig saldo van de gedane zaken wordt verkregen, mag
dientengevolge niet aanstonds leiden tot een drastische

premieverlaging. De goede resultaten en de gevormde

fondsen kunnen bij een conjunctuuromsiag of bij een

staatkundige omwenteling in korte tijd volkomen verloren
gaan. De door andere verzekeraars meestal met voldoende

resultaat te hanteren kansberekening laat de credietver

zekeraar merendeels in de steek.

Het zijn deze oorzaken die de premieberekening moei-

lijk maken en soms hoge premies tot gevolg moeten

hebben. Men mag echter verwachten dat de credietver-

zekeraar na de verwerving van de nodige ervaring en

reserves een regelmatig premiebeleid kan gaan voeren

(zoals momenteel door de N.C.V.M. reeds wordt gedaan)

en dat dè lasten voor de verzekerden kunnen worden

verminderd. Enige aanwijzing voor een kostenverlaging

kan worden gevonden in de onlangs bekendgemaakte

premieverminderingen voor de verzekeringen der zuivere

,,politieke” risico’s, welke verminderingen uiteraard ook

hun invloed hebben op de premies voor de volledige

dekkingen (t.a.v. debiteuren- en politieke risico’s te-

zamen). Een vast argument kan aan deze verandering

echter nog niet worden ontleçnd omdat deze verminde-

ringen te danken zijn aan het inzicht van de Staat endeze

geen echte verzekeraar is.

In dit verband zal misschien de vraag opkomen, of

het wel nodig is dat de Staat voor zijn herverzekeringen

premies ontvangt en of hij zijn hulp niet beter zonder

betaling zou kunnen verlenen. Dit schijnt een gezonde

suggestie te bevatten, doch een dergelijke toestand zou

op een subsidiëring van onze export neerkomen en hier

tegen rijzen bezwaren van internationale handelspolitieke

aard. Bovendien zou de Staat, d.w.z. het gehele volk, dan

zonder tegenprestatie de risicolasten van enkelen, ni.

de exporteurs, gaan dragen, hetgeen niet juist zou zijn.

Ten aanzien van de gestrengheid der overige voorwaar-

den der verzekeringen kan het volgende worden opge-

merkt. Evenals elke verzekering, kan ook de credietver

zekering slechts beschermig bieden tegen onvoorziene

gevaren. Het ,,object” der verzekering zal dus minstens

normaal moeten zijn en geen verwachting van verliezen

mogen meebrengen. Een anders gericht beleid zou niet

alleen veel te hoge premies vergen, doch bovendien het

begrip, ,,verzekering” geweld aandoén. Vandaar dat slechts

goede debiteuren onder de dekking kunnen worden ge-

bracht en dat te voorziene gevaren moeten worden uit-

gesloten. Bij de credietverzekering moet daarbij nog wor-

den gelet op het ,,morele risico” aan de kant van de ver-

zekerde zelf. Een verzekerde exporteur zal imniers mense-

lijkerwijze onbewust wat minder scherp letten op en zorgen

voor de goede afloop van ,,toch gedekte” transacties,

wanneer niet allerlei waarborgen zijn geschapen tegen

zijn zorgeloosheid door middel. van eigen risico, declara-

tieplicht, verbintenis tot het nemen van de nodige red-

dingsmaatregelen, onmogelijkheid om – verdere verzen-

dingen te laten gebeuren onder de verzekering naar een

debiteur waaryan wordt bemerkt dat deze achterstaffig is

of dreigt te worden etc. Men is er zich soms niet van bewust

dat wat zeker of minstens waarschijnlijk is, niet voor ver-
zekering in aanmerking kan komen en dat ook de crediet-

verzekering uitsluitend kan gelden tegen de onverwachte

gebeurtenissen.

De monopoliepositie der Nederlandsche Crediet verzekering

Maatschappij N.V..

Het moet worden erkend dat de Nederlandsche Cre-

dietverzekering Maatschappij, N.V. een feitelijke mono-

poliepositie inneemt ten aanzien van de voor Neder-

landse handelszaken gewenste..credietverzekeringen. Het

monopolie op de binn’enlandse markt is geen gevolg van

overheidsbescherming doch van feitelijke omstandig-

heden. Een andere verzekeraar die zich op dit terrein zou

willen gaan meten met de ervaren en goed geoutilleerde

Maatschappij zou eerst belangrijke reserves moeten vor-

men, in staat moeten zijn om regelmatig en grondig op de

hoogte te komen en te blijven van alle politieke en econo-

mische gebeurtenissen in de wereld en een uitgebreid in-

formatie-apparaat moeten scheppen voor de debiteuren-

inlichtingen. Dit zou zeer kostbaar worden en dan nog

zou hij met grote voorzichtigheid te werk moeten gaan.

Hij zou er overigens, voor zover ons bekend, op kunnen

rekenen dat hij van de. Staat. dezelfde hulp zou kunnen

verkrijgen als nu de N.C.V.M. ontvant.

Dat er tot nu toe geen belangrijke mededinger op de

binnenlandse markt is verschenen, duidt er op .dat de

beginmoeilijkheden niet gering zijn en dat de verwachting

-over de baten minder rooskleurig is dan men, afgaande

op de in de laatste jaren behaalde resultaten van de Maat-

schappij, zou denken. Het feit dat deze resultaten zijn

ontstaan in een zeer gunstige conjunctuurperiode zal tot

des te grotere terughoudendheid dwingen. Niettemin is

de mogelijkheid tot concurrentie reeds een goede grond

voor het vertrouwen dat de N.C.V.M. in haar .zakenbeleid

niet gemakkelijk de verantwoorde grenzen zal over-

schrijden. Een zo nu en dan wel eens opduikende concur-

rent vormt op gezette tijden een automatische correctie.

Het monopolie van de Maatschappij ten aanzien van de
Nederlandse zaken is op 4e buitenlandse markt daaren-

tegen grotendeels een uitvloeisel van een overeenkomst

welke zij met haar zustermaatschappijen in de diverse

landen heeft om niet op elkanders terrein te werken. Deze

afspraak is zeker te betreuren, hoewel zij o.a. te danken

zal zijn aan het feit, dat de verschillende overheden, even-

als in ons land, de politieke risico’s voor haar rekening

nemen en dit, niet onbegrijpelijk, slechts ten bate van

eigen onderdanen willen .doen. Voor de verzekeringen van

het debiteurenrisico zou een concurrentietoestand tussen
de credietverzekeringsmaatschappijen in binnen- en bui-

fenland- evenwel mogelijk en gewenst zijn.

Buiten de gespecialiseerde officiële credietverzekerings-

maatschappijen komen wel eens andere credietverzeker

aars in het buitenland voor, doch hun medewerking is
bijna steeds van zeer voorbijgaande aard. Dit duidt er

nog eens op dat de onderhayige assurantievorm bijzonder

moeilijke kanten heeft.

Aldus zijn de Nederlandse handelshuizen practisch

steeds aangewezen op de genoemde. Maatschappij. De

hieruit voor de verzekerden voortvloeiende •bezwaren

zijn duidelijk. Zij zijn ,,overgeleverd” aan de inzichten
en voorwaarden van deze Maatschappij. Gelukkig zijn

deze moeilijkheden tamelijk betrekkelijk omdat het

monopolie van de N.C.V.M. voor het grootste deel
slechts feitelijk en dus aan grenzen gebonden is en

omdat de verzekerden zo nodig van verscheidene op dit

speciale gebied thuis zijnde bemiddelaars gebruik kunnen

maken. Bovendien streeft de Maatschappij, daartoe uiter-

aard enigszins aangespoord door de Staat, er naar om

haar werk, zoveel als doenlijk is, aan te passen aan de voor
de handel meest gunstige mogelijkheden. In deloop van de

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

209

tijd zijn er dan ook reeds ettelijke verbeteringen tot stand

gekomen, zowel in de inhoud van de polissen als in het

algemene beleid van de Maatschappij. Niettemin blijven

er nog steeds meerdere desiderata ter vervulling over.

De traagheid bij het afsluiten van crediet verzekeringen.

Het is een algemeen gehoorde .klacht dat het afsluiten

van een credietverzekering .gewoonljk stroef gaat en

veel tijd vraagt, meer tijd dan een exporteur meestal be-

schikbaar heeft voor het beslissen over een order. Hier-

door is de credietverzekering voor de normale handel

veelal onaantrekkelijk, zo niet zonder zin. De oorzaken

van deze traagheid liggen voornamelijk in’ de omstandig-

heid dat de Maatschappij in principe elke te verzekeren

debiteur eerst zelf wil beoordelen op grond van door haar

in te winnen informaties en in het feit dat bijna iedere

verzekering ook moet worden goedgekeurd door de Staat,

daartoe vertegenwoordigd door een commissie.

Het debiteurenonderzoek werkt in het algemeen het

meest vertragend; de duur hiervan bedraagt gemiddeld
twee tot drie weken en soms aanzienlijk meer. De aan-

vrager kan dit onderzoek wel bespoedigen door reeds

bij het verzoek om een offerte v66r-informatie op te

dragen of door de informaties telegrafisch te laten in-

winnen, maar de daaraan voor hem verbonden extra

kosten zijn dikwijls te bezwaarlijk.

Is dit eigen onderzoek Uoor de ‘Maatschappij nood-

zakelijk te achten? Ongetwijfeld zijn er goede argumenten

voor aan te voeren. Het is in de geschiedenis meermalen

gebleken dat credietverzekeraars die de debiteurenbe-

oordeling aan de verzekerde overlieten op de duur zeer
slechte resultaten kregen en haastig mqesten afzien van

het verder zakendoen in deze branche. Dit is niet zo

verwönderlijk. Een verzekerde zal zich, hoezeer ook te
goeder trouw, gemakkelijker tot transacties Platen ver-

leiden dan een onverzekerde exporteur. Hij zal allicht

wat soepeler in zijn credietbeoordeling zijn dan misschien

wel goed is. Met het oog op zijn eigen behoud zal de cre-
dietverzekeraar, naar is gebleken, een contrôle over de te

verzekeren debiteuren moeten blijven uitoefenen. Wanneer

de creditverzekering echter een behoorlijke functie in het
zakenleven wil gaan vervullen, dan zal deze cöntrôle niet

mogen leiden tot een vertraging der zaken. Er dient een

oplossing te worden gevonden die zowel de exporteur tot

een spoedig beslissen in staat stelt als de Maatschappij
voldoende waarborgen geeft dat haar dekkingen niet in

haar nadeel worden misbruikt. Het komt ons voor dat

een dergelijke oplossing zou kunnen liggen in het, v66r

de debiteurencontrôle door de Maatschappij, verlenen

van dekking aan de exporteur, doch met een verhoogd

eigen risico en zo nodig tegen een verhoogde premie en

onder voorwaarde dat de transactie alleen verzekerd is

indien de debiteur volgens objectieve koopmansmaatstaf

goed is te achten op grond van eigen informaties, agenten-

inlichtingen of eigen ervaring van de verzekerde. Na het

doorvoeren van de informaties door de Maatschappij

kunnen dan het eigen risico en de verhoogde premie ver-

vallen, indien de verkregén inlichtingen gunstig zijn; zij

kunnen blijven bestaan indien zij niet gunstig zijn. Het

verhoogde eigen risico in de tussenperiode dient om de

verzekerde tot een grotere nauwgezetheid en omzichtig-

heid aan te sporen; de verhoogde premie dient om een

tegenprestatie te verschaffen aan de Maatschappij voor

het zwaardere risico dat zij desondanks kan lopen. Een

dergelijke oplossing zal vermoedelijk een belangrijk be-
zwaar kunnen opheffen.

Een andere vertragende factor is, voor zover wij weten,

dat de meeste verzekeringen aan de staatscommissie ter

beoordeling moeten worden voorgelegd. Het is wel aan-

vaardbaar dat de Staat steeds op de hoogte wil blijven met

de risico’s die hij voor zijn rekening neemt, doch hetis de

vraag of dit mag leiden tot een onaantrekkelijkheid van

de credietverzekeringen, die immers met de staatshulp
een stimulans van de handel moeten vormen. Het is op

het gehele overige assurantiegebied goed gebruik dat de

herverzekeraars wel contrôle uitoefenen op de eerste ver-

zekeraars, maar.hun overigens voldoende volmacht geven

om een vlot handelen mogelijk te maken. Nu de Staat

zich toch eenmaal op het assurantiegebied beweegt (zij

het in beperkte. mate)4. zou het toe te juichen zijn indien

hij dit gebruik zoveel mogelijk volgde en aan de N.Ç.V.M.

een ruimere volmacht gaf. De door hem verleende steun

zou dan ongetwijfeld doeltreffender werken.

Samenvatting.

Hiermee zijn enkele onderwerpen aangeroerd die de

practische toepassing van de credietverzekering in Neder-

land betreffen. Als resultaat van een en ander kan het

volgende worden gezegd. Voor de premiehoogten en ge-

strengheid der polisvoorwaarden zijn, evenals voor de

monopoliepositie van de Nederlandsche Credietverzeke-

ring Maatschappij. N:V., rechtvaardigende verklaringen

te vinden; bij de critiek hierop past enige voorzichtigheid.

De langzame procedure schijnt echter voor verbetering
vatbaar, welke verbetering reeds zou kunnen bijdragen

tot een meer algemene gebruikmaking van deze specifieke

handeisverzekering, ook ten bate van de normale trans-
acties op korte termijnén.

Amsterdam.

Dr A. D. BONNET

Industriële communicatie

Door de groei van menselijke gemeenschappen, ook

industriële, worden bepaalde eertijds bijna onbewust

verlopende processen daarin geleidelijk tot problemen.

Het overzicht en een zekere eenheid in de grondslagen

voor opvattingen en actie gaan steeds meer verloren.

De leiding tracht dit alles te behouden door indoctri-

natie (bijbrengen van bepaalde geestelijke instelling) en

organisatiemethoden met hulp van specialisten.

Zo is het ook gesteld met de communicatie. In een

bedrijfje met bijv. de eigenaar als leider van drie arbei-

ders, geeft de baas opdrachten met de nodige toelichting.

De arbeiders kunnen vragen stellen en opmerkingen

maken. De baas zal ook eens een praatje maken over

andere dingen en zeker niet vergeten door vragen en

opmerkingen belang te stellen in de persoonlijke om-

standigheden of liefhebberijen van de arbeiders. Aldus

kan men komen tot beter persoonlijk begrip voor elkaar
en zodoende tot betere resultaten van het werk. Door de

groei van de onderneming wordt het geschetste per-

soonlijke contact moeilijker en ten slotte een probleem.

Geen wonder, dat het al spoedig is onderkend in de

grote bedrijven in de Verenigde Staten. Daar hebben

210

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Maart
1955

de ,,communications” geleid tot maatregelen in grote

ondernemingen, onderzoekingen en literatuur. Dat geldt,

mutatis mutandis, ook voor Nederland
1).

Onder
communicatie
zullen we hier verstaan:
het doen

van mededelingen en het uitwisselen van gedachten. De

probleemstelling is: de stoffelijke resultaten van een

onderneming worden in hoge mate bepaald door de

capaciteiten en de samenwerking van leiding en per-

soneel, door de vlotheid, de nauwkeurigheid en het in-

zicht waarmede opdrachten worden uitgevoerd en door

de geestelijke yoldoening van de medewerkers. Deze

voldoening, die de erkenning van de maatschappelijke

positie der ondernemingen ten goede komt, hangt mede

af van de menselijke betrekkingen (,,human relations”)

in de onderneming. In de industrie spreekt men van

,,industrial relations” nI. tussen: a. leiding en personeel,

b. personeel onderling en c. mensen en werk
2).
Wie

streeft naar goede ,,industrial relations” zal: 1. de juiste

geestelijke instelling daarvoor moeten hebben, 2. dat

moeten laten blijken, 3. dat op de juiste wijze moeten

doen. Aldus is communicatie een functie in de zakelijke

betrekkingen (zoals bij instructies en opdrachten) en

in de persoonlijke betrekkingen (zoals belangsteffing

in iemands persoonlijk welzijn). De geest, de mate en

de vorm, waarin die functie wordt vervuld, is van be-

lang in de verschillende organen van een onderneming,
zoals functionarissen en afdelingen, vooral in de indus-

triële ondernemingen met hun vele en velerlei mensen.

Verticale onderscheidingen.

In de communicatie kunnen we onderscheiden:

verticale communicatie, d.w.z. mededelingen van

de leiding (hogere en lagere functionarissen) aan de

arbeiders en de uitwisseling van gedachten;
horizontale communicatie: mededelingen en uit-
wisseling van gedachten tussen de arbeiders onderling.

Hoe belangrijk punt b. ook is, deze oriënterende be-

schouwing zal alleen punt a. behandelen.

De voornaamste verticale onderscheidingen,
waarvan

de verschillende punten met de groei van de onderne-

ming steeds meer en meer gescheiden raken, waarbij

bepaalde onderdelen licht worden verwaarloosd, zijn:

de onderneming, dan zal de topleiding steeds meer van

zijn bevoegdheid aan lagere leiders moeten delegeren.
Tussen die leiders, hiërarchisch verbonden of met een

functionele taakverdeling, zal het levende woord een

belangrijke plaats moeten afstaan aan het kille schrift.

Toch komt het er op aan, de lagere leiders de begrips-

vorming voor opdrachten (A 2) en het contact over

persoonlijke aangelegenheden (A 4) van de werknemers

te doen behartigen. Maar de begripsvorming voor de

onderneming als geheel (A 3) komt licht in de verdruk-

king, omdat dit begrip bij de lagere leiders zelf misschien

minder sterk leeft of omdat zij het odium ,,uits1o’er”
willen ontgaan. De persoonlijke opvattingen omtrent
communicatie A 4 kunnen bij genoemde leiders
oek

terk uiteenlopen.

Ook de communicatie, gezien onder B, gaat er op

achteruit. De tweezijdigheid inzake A 1 zal natuurlijk

zo goed mogelijk worden verzorgd. Maar de simul-

taniteit en het verband tussen communicatie naar be-

neden en naar boven worden bezwaarljker naarmate

werkvoorbereiding en uitvoering meer gescheiden raken.

De werkbaas en de arbeiders kunnen gemakkelijk over

leggen, maar het contact van werkbaas via zijn chef en

verdere schakels met de constructeur wordt al heel wat

minder eenvoudig.

Niet alleen de opdracht gaat over meer schijven

lopen, waardoor de communicatie over de gehele lijn

zwakker wordt, maar 66k de verantwoording van de

gebruikte arbeid, tijd, materiaal en machines voor het

gedane werk, hoe
,
goed die verantwoording is georga-

niseerd door rapporten in woorden en bedrijfsover-

zichten in cijfers: Bovendien zijn opdracht en verant-

woording veelal tot twee gescheiden papieren kanalen

met vertakkingen geworden. Hoe volmaakt ze in hun

soort en gegeven omstandigheden mogen zijn, zij blijven

toch onvolkomen substituten voor de gedachtenwisse-

• ling zoals die in het kleine bedrijf plaatsvindt. Al is er

van schakel toc schakel, chef en direct ondergeschikte,

een goede communicatie, toch gaat er verder veel con-

tact van mens tot mens verloren, evenals begrip voor de

onderneming als geheel en het besef van een zekere gees-

telijke band daarmede. Communicatie A 2 gaat speciale

A. Inhoud
zakelijk,
bijv.
opdracht
begripsvorming voor 1.
begripsvorming voor •de
onderneming als geheel
mededeling omtrent exter-
ne feiten van belang voor de
arbeiders
mededelingen omtrent per-
soonlijke aangelegenheden
verantwoording van lagere
instanties aan hogere.

B.
Richting
eenzijdig van baas aan per-
soneel met de inhoud Al, bij
voorkeur samen met A2 en
soms ook A3
tweezijdig, doordat de baas
mededelingen

Al-S doet,
maar opmerkingen en gedach-
tenwisseling uittokt, dus res-
ponsie.

C. Omvang
individueel, met 1 arbeider
over de punten A 1-5 in de
richting
BI
of
B2.
collectief van baas tot
meerdere arbeiders volgens
Al-5 of BI of2.

D. Vorm
auditief: rechtstreeks ge-
sproken woord of indirect via telefoon of luidspreker
visueel: gedrukt woord,
statisch beeld of dynamisch
beeld
combinaties’ 1 en
2,
zoals
film en televisie.

E. Middel
bevel
verzoek
suggestie
werkkaart
veiligheidsboek
introductiebrochure
personeelsjaarverslag
Nieuwjaarstoespraak tot personeel of tot de kern
personeelsblad, enz.

Er zijn nog andere factoren, zoals de ,,aankleding”

van de communicatie, bijv. een muzikaal thema in

plaats van een belsignaal aan het begin en het einde van

de werktijd, doch bovenstaande systematiek is o.i.

voor het ogenblik voldoende.

De grote onderneming.

In een zeer klein bedrijf zal de communicatie volgens

A
1-5
eenvoudig en goed kunnen worden verzorgd.

De instructies en werkopdrachten kunnen geheel naar

behoefte individueel (C 1) of collectief (C 2) zijn. Groeit

1)
,,E.-S.B.” van 22 December 1954, blz.
1020:
vijf onderzoekingen, waarvan
no 4 betreft communicatiepatronen en groepsproductiviteit.
‘) Vergelijk M. J. Kingma: ,,Het begrip industrial relations”,
,,E.-S.B.”
van
19 Mei
1954,
blz. 397/398.

zorg vereisen als’ middel tegen afstomping tegenover

het werk; voor A 3 geldt hetzelfde ter voorkoming vaix
afstomping tegenover de onderneming. Een Amerikaan

zou hierbij nog wijzen op communicatie A 4 om de

leden van een industriële gemeenschap in levend besef

te houden van het goede in ,,the American way of life”.

Deze problematiek schuilt achter de termen ,,human

relations’ en de hierboven omschreven ,,industrial

relations”. Verder spreekt men in de Verenigde Staten

over ,,personnel relations” (betrekkingen van onder-

neming tot personeel), ,,labor relations” (onderneming-

vakverenigingen), ,,community relations” (onderneming-

plaatelijke gemeenschap, welke betrekkingen soms

rechtstreeks en soms via het personeel op het werk

invloed hebben). Over de ,,public relations” hieronder.

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

211

Organen voor communicatie.

Alle betrekkingen tussen mensen leven en worden

sterk bepaald door de communicatie. Dit is dan een

functie, ni. het doen van mededelingen en het uitwisselen

van gedachten. Hogere en lagere leiding van de onder-
neming gebruiken commünicatie in de bovenvermelde

verschillende onderscheidingen. Bepaalde inhouden zijn

onmisbaar (A 1 en A 6). Andere inhouden, vooral A 3,

4, en
5,
komen licht in de verdrukking in het grote

bedrijf. Dat blijkt nadelen op te leveren. Ter voorkoming
daarvan draagt de topleiding aan andere dan de leidend-

uitvoereide organen de zorg op voor verwaarloosde
communicatie-inhouden, bijv. aan de personeels- of

sociale afdeling met haar soms zeer gedifferentieerde

onderdelen en aan een afdeling ,,public relations”.

Voor hun resultaten is beslissend hoe de top-leiding

tegenover het probleem der menselijke betrekkingen

staat. De sociale en de ,,public relations”-afdelingen

adviseren de topleiding, deze bepaalt richtlijnen en neemt

de essentiële beslissingen inzake de communicatie,

waarna genoemde afdelingen de leidend-uitvoerende
afdelingen die richtlijnen helpen uitvoeren en het ten

dele zelf doen.

De typische betekenis van de
,,public relations”-

afdeling
verdient nadere beschouwing. Van de honderden

definities van public relations kiezen wij: het systema-

tisch bevorderen van de goede verhoudingen met die

groepen van mensen, waarvan men als bedrijf in zekere

zin afhankelijk is
8).
Men onderscheidt: 1 interne ,,pubûc

relations”, d.w.z. de betrekkingen met de publieksgroe-

pen binnen de onderneming en 2 externe ,,public relations”

met betrekking tot publieksgroepen buiten de onder-

neming. Er
,
bestaat een nauw verband tussen 1 en 2.

Dat blijkt, wanneer iets belangrijks omtrent de onder-

neming bij het personeel bekend wordt. Dat nieuws
bereikt snel, maar meestal onnauwkeurig de buiten-

wereld en publiciteitsorganen zoals de pers. Door tijdige,

goed gekozen voorlichting van personeel en buiten-
wereld kan misverstand en wanbegrip worden voor-

komen. Wij schreven hierboven, dat alle betrekkingen

tussen meisen leven en sterk worden bepaald door

communicatie. Vandaar, dat
de leider van de afdeling

,,public relations” een communicatiespecialist moet zijn
4).

Met zijn kennis van mogelijkheden en media, van de
werking van vorm, inhoud en tijd van communicatie

kan hij de topleiding, de lagere leiders, de personeels-

afdeling en de redactie van het personeelsorgaan, voor

zover nodig, adviseren inzake communicatie in de as-

pecten A tot en met E. Hij kan opsporen, op welke

punten van de communicatie-inhoud manco’s bestaan

en dan de verantwoordelijke functionarissen adviserend

en inspirerend benaderen. Het begin is natuurlijk zoveel

mogelijk ieder van hen bewust te maken van het belang
van de juiste communicatie naar binnen en naar buiten.

Een deel van de industriële communicatie, nl. de

collectieve, houdt nauw verband met de publicistiek,

ni. alles wat betreft het openbaar maken van feitën en
uitingen van gedachten en gevoelens met de doelstel-

lingen: informeren (inlichten), influenceren (voorlichten),

converteren (van mening of houding door propaganda)
of inspireren (tot daden .zoals kopen, gelijk de reclame

beoogt, of tot politieke daden door agitatie). Pers,

radio, film en geleidelijk de televisie zijn de meest be-

‘) F. E. Hollander: Public relations. Doelmatig Bedrijfsbeheer, April 1952,
blz. 54.
) 1 A. R. Pimlott: ,,Public Relations down to earth”, ,,Harvard Business
Review” Sept./Oct. 1953 (vol. 31 nr 5).

kende publicatiemedia. Dat verklaart, dat de afdelings-

leider, of de in vrij beroep werkzame adviseur voor

,,public relations” bij ondernemingen meestal journa-

listieke ervaringen

,

heeft. De industriële communicatie

eist echter nadere specialisatie op bedrijfs-psycholo-

gische grondslag.

Tiveezijdigheid bepleit.

De publicistiek omvat overwegend de eenzijdige,

collectieve communicatie. In de industriële onderne-

ming is bovendien de individuele en zo mogelijk goede

tweezijdige communicatie belangrijk. Een vervelende

stugge werkbaas kan bij de. arbeiders heel wat plezier

in het werk en in de onderneming bederven
5).
Oniangs

heeft de Amerikaan Earl
6)
de betekenis van de twee-

zij digheid nog ‘eens uiteengezet. Hij definieert commu-

nicatie zelfs als ,,a two-way of information”
7).
Om tot

een dergelijke ,,industrial communication” te komen,

zijn vier fasen vereist: ,,l to keep listening to employees;

2 to get attention and receptivity; 3 to get readability

and comprehension; 4 to get employee responses and
attitudes to the communication”.

arl ziet als doel van de communications: a orders en instructies moeten worden
begrepen: b erkenning van de menselijke waarde. Hij gaat uit van de conclusie,
Uit verschillende onderzoekingen getrokken, dat het personeel in zijn betrekking
tot de onderneming vier basis-verlangens heeft; ,,l security (ook gij, Amerikanen!);
2 opportunity for advancement; 3 treatment as human being; 4 realization of
doing something useful”.
Bi.i de communicatie heeft men volgens Earl acht belemmeringen goed in het
oog te houden: ,,l individual differences in feeling, motives, attitudes and interents;
2 differences in group status; 3 differences in group interests; 4 differences in group
attitudes; 5 certain company policies and communication policies choke off effective
communication; 6 organization structure itself can hamper effective communica-
tion; 7 the role of the supervisor is diflicult; 8 the omission of ,,Roger” can have
serious repercussions”. Onder ,,Roger” verstaat men in een bepaalde sector van het
radioverkeer: ik heb Uw bericht ontvangen. Dat is dus een bevestigende reâctie.

De conclusie van Earl is:
,,the communication process

is only complete when the employee is not only allowed

but invited to express his reaction to what is told him.

This is two-way communication”.

Het is in feite ondoenlijk ieder personeelslid op alle

communicatie tot een persoonlijke responsie te brengen.

De leiding en de hulpdiensten zouden dat niet kunnen

verwerken. Zoveel responsies zijn ook niet nodig. Wan-

neer de leiding en hulpdiensten vooral bij de collec-

tieve communicatie responsies van het personeel aan

moedigen en gemakkelijke wegen daarvoor openen,

zal meestal toch slechts een gedeelte responderen. De

wetenschap bij allen, dat zulke responsies welkom zijn,

bevordert goede ,,industrial relations”, mits de enkelen,,

die respondeerden, de ervaring opdoen, dat de respon-

sies op de juiste wijze worden opgevangen en behandeld.

Die ervaring wordt aan velen medegedeeld en met velen

tesproken in de horizontale communicatie. Men voelt,

dat de leidingshiërarchie met ieder persoonlijk coiltact

zou willen onderhouden, indien mogelijk. De weder-

kerige commûnicatie met enkelen, als representatie voor

allen, wordt gevoeld als een erkenning van ieders men –

selijke waarde. Dit is één der grondslagen voor goede in-

dustriële communicatie.

Responsies: mogelijkheden en meting.

Op de communicatie, welke van de onderneming

uitgaat, kan het personeel langs verschillende wegen

responderen. Bij de rangschikking daarvan volgen we

de gemaakte verticale onderscheidingen:

A 1 (zakelijk): ideeënbus, commissies voor overleg tus-
Zie Dr Ir M. G. Ydo: ,,Plezier in het werk”, Stenfert Kroese, Leiden.
Elmer W. Earl Jr. ,,Fundamentals of Communication”, ,,Management
Record” van September 1954.


id. blz. 330.

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16Maart 1955

sen afdelingen, voor simplificatie, werkvoorbereiding,

tariefkwesties enz.;

A 2 (begrip voor opdracht): overleg met onmiddellijke

chef met beroep op hogere chef, periodiek gelegenheid

tot vragen aan bijv. de afdeling werkvoorbereiding na

uiteenzetting over de fabrikaten;

A 3 (begrip voor de onderneming): ingezonden stukken

in het personeelsblad, discussiegroepen, ontwikkelings-

cursussen;

A 4 (externe feiten): discussiegroepen en ontwikkelings-

cursussen;
A
5
(persoonlijke aangelegenheden): maatschappelijk

werk, counseling d.w.z. de gelegenheid om moeilijkheden

rustig aan iemand te kunnen voorleggen, die nadere

belangstellende vragen zo inkleedt, dat de werknemer

uit zijn eigen antwoorden zelf een uitweg ontdekt,

waarover op zakelijke punten zo nodig een kort concreet

advies volgt.

Wat de
meting
van de responsies betreft, men kan als

volgt te werk gaan:

1. de spontane responsies van het personeel, verdeeld

over de punten A 1-5 per periode tellen;

2. bij. een personeelenquête of bij ondervraging bij het
verlaten van de betrekking de responsies als boven ru-

briceren, in elke rubriek de responsies verdelen in posi-

tieve en negatjeve en elk dezer twee soorten in enkele

graden verdelen (zeer gunstig, gunstig, goed, voldoende,
neutraal, onvoldoende, Vrij slecht, slecht en zeer slecht).

Deze responsieresultaten kunnen in verband worden

gebracht met het verloop van het personeel per afdeling,

per periode en zo mogelijk in andere bedrijven. Gegeven

de invloed van de industriële betrekkingen op de indi-

viduele en groeps-productieresultaten naar hoeveelheid
en kwaliteit, alsnfede op de uitvalpercentages, kan men

deze eveneens in de vergelijking betrekken, ofschoon in

de productieprestaties moeilijk abstraheerbare factoren

zoals scholing enz. van belang zijn.

Deze vergelijkingen komen echter pas aan de orde

na een systematische analyse van de industriële commu-

nicatie, de even systematische behartiging daarvan en

het aanmoedigen, verwerken en kwantitatief-kwalitatief

analyseren van de responsies. —

Rotterdam.

G. DE BRUYN.

De Franse landbouwpolitiek

,,Het doel: de consumenten een geregelde voorziening met levensmiddelen
en de industrie met grondstoffen te waarborgen, en tevens het doel: het
in evenwicht brengen van de betalingsbalans door een regelmatige en
belangrijke export van landbouwproducten, wettigen de uitbreiding van
de landbouwproductie. Een voldoende stabiliteit van het inkomen van de ,producent blijft evenwel voorop staan”.

Aldus begint de officiële toelichting bij het decreet

van 30 September
1953,
betreffende de ,,organisation des

marchés agricoles”; een decreet, dat tot op zekere hoogte
is te beschouwen als de grondslag van het tegenwoordige

landbouwbeleid in Frankrijk. Alvorens stil te staan bij

de problemen van deze marktordening is het wefficht
van belang na te gaan in hoeverre de genoemde doel-

einden tot nu toe zijn bereikt.
Van het inerendeel van de landbouwproducten is de

opbrengst in de afgelopen drie, vier jaren groter geweest

dan het gemiddelde Franse verbruik, zodat de voor-

ziening van de consumenten en de industrie nauwelijks

meer een acuut probleem i’s, in tegenstelling tot de jaren

v66r 1950.

– De export levert in zoverre geen bezwaren op, dat

er voldoende te exporteren producten aanwezig zijn.

Maar de prijzen liggen minder gunstig. Alle binnenlandse

Franse prijzen bevinden zich op een hoger niveau dan

de wereldmarktprijs of in ieder geval dan de prijs, die

men bij export kan bedingen. Globaal genomen neemt

van enkele belangrijke producten dit niveauverschil

toe in de volgorde: vlees, zuivel, tarwe, suiker, alcohol.

Bij vlees bedraagt het enkele tientallen procenten, bij

alcohol is de binnenlandse prijs een veelvoud van de

exportprijS.
Van het binnenlandse prijspeil, zoals dat zich in de

jaren 1952 en 1953 heeft ontwikkeld kan zeer in het

algemeen gezegd worden dat het voldoet aan het crite-

rium: ,,een voldoende stabiliteit van het inkomen van
de producent”. De prijzen per eenheid product waren

in 1953 lager dan in 1952, maar de hogere oogsten van

1953 hebben dit verschil gecompenseerd. Tenminste

volgens de jaarlijkse berekening van het totale inkomen

van de landbouwsector door het INSEE
1).

‘ Instifut National de la Statistique et des Etudes Economiques.

In het najaar van 1953 bleek echter duidelijk uit de

ongeregeldheden, •die zich voordeden, dat in elk geval

bij de vleesproducenten niet meer aan het criterium werd

voldaan. Door de Regering is toen een hoeveelheid

vlees uit de markt genomen, met als automatisch gevolg

een prijsstijging. De Regering is dus genoodzaakt een

oplossing te vinden, die enerzijds de afzet, in casu de

export, onder zo gunstig mogelijke voorwaarden doet

plaatsvinden, anderzijds de producentenprjs niet be-

neden een bepaalde merkstreep doet dalen.

Het decreet van 30 September 1953 voorziet – als

kernpunt van de marktregeling – in de oprichting van

een algemeen fonds waaruit de onkosten wdrden be-
taald, die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de

gestelde doeleinden. De inkomsten van het fonds kun-

nen verkregen worden uit de handel in landbouwpro-

ducten, maar omdat er momenteel alleen overschotten

weggewerkt moeten worden beperken de inkomsten

zich thans tot heffingen, te betalen door de producenten,

en subsidies uit de openbare kas. Vooflopig zijn er alleen

fondsen voor bepaalde producten tot stand gekomen.

De samensmelting van deze fondsen tot een algemeen

fonds heeft vele voeten in de aarde. Het strijdpunt hierbij

is de vraag in hoeverre de producenten van artikelen

met een gunstige marktsituatie de collega’s, die in slech-

tere omstandigheden verkeren, moeten bijspringen.

Alle belangrijke producten hebben nu een fonds:

vlees, zuivel, tarwe, oliezaden, suiker, alcohol en wijn.

Daar een fondsvoriing zonder meer naar alle waar-

schijnlijkheid de voortbrenging van artikelen die veel

verlies opleveren in stand zal houden, of zelfs stimuleren,

zijn er daarnaast maatregelen afgekondigd, die ten doel
hebben vraag en aanbod meer in evenwicht te brengen.

Hierbij is men er van uitgegaan, dat het ingrijpen in de

eerste plaats dient te geschieden op het niveau van de

groothandel en pas daarna op het niveau van de pro-

ductie.

Practische overwegingen spelen hierbij de hoofdrol.

Areaalvoorschriften, zoals men die in Nederland en

de Verenigde Staten kent, zijn uitermate moeilijk reali-

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213

seerbaar, zodat er alleen in uiterste noodzaak ‘toe zal

worden overgegaan. Daardoor wordt het probleeM

van de aanpassing van de productie aan de markt er

niet eenvoudiger op, zoals een voorbeeld kan aantonen.

In de laatste jaren

bedroeg de Franse tarwe-oogst

gemiddeld 9 mln ton, zijnde 2 mln meer dan de nôrmale

binnenlandse consumptie. Speciaal voor de oogst van

1953 is men er in geslaagd een belangrijk deel van het

overschot te exporteren, zij het tegen een gevoelig ver-

lies. Het overschot van oogst
1954
zal waarschijnlijk

niet in zijn geheel als zodanig kunnen worden geëx-

porteerd, zelfs niet tegen lage prijs. Om toch een plaats

te vinden voor deze tarwe is in principe de mogelijkheid

geopend, dat dit product beschikbaar wordt gesteld

tegen een prijs ongeveer gelijk aan die van de voeder-

granen (haver en gerst), als compensatie voor het reali-

seren van een exporttransactie van vlees. Tot een con-

crete uitvoering is het nog niet gekomen, hetgeen begrij-

pelijk is indien wordt bedacht, dat tarwe en vlees anomeme

grootheden zijn. Hoe is de zekerheid te krijgen, dat tarwe,

aangekocht voor de productie van vlees, niet weer op de

markt zal verschijnen als broodgraan? Wellicht zal een

terugbetaling op- reeds volledig betaalde tarwe, onder

overlegging van een exportbewijs voor vlees de minste

kans op fraude geven. Deze regeling is een noodsprong,

want indien het er om gaat vlees te-produceren, kan dit

veel goedkoper geschieden door het verbouwen van

voedergewassen op het areaal, dat nu de voedertarwe

levert. Een ha groenvoedergewassen -levert bijv. belangrijk

meer voedereenheden dan een ha tarwe. Voor oogst

1955 is nu voorgeschreven dat slechts een zgn. kwantum

van 6,8 mln ton van een prijs- en afzetgarantie zal profi-

teren. De vraag is dan alleen nog: welke tarwe valt binnen

het kwantum en welke er buiten? De laatste categorie

zal in ieder geval een lagere prijs opbrengen.

Tegelijkertijd is bepaald, dat alleen tarwe, welke vol-
doet aan een minimum-eis voor bakwaarde, zal worden

geaccepteerd. Als criterium voor de bakwaarde is ge-

kozen het resultaat, bereikt met de zgn. methode Cho-
pin: het W-getal. Deze methode is echter moeilijk toe-

pasbaar: de uitkomsten wisselen al naar de ouderdom
van de tarwe en de fijnheid van malen. Aannemende,

dat iedere producent slechts twee verschillende
,
partijen

tarwe aanbiedt, dan betekent dit, dat een 4 mln nogal

omslachtige analyses noodzakelijk zijn, die ieder voor

zich aan discussie onderhevig zijn. Hoe loffelijk ook de
gedachte is, die aan de uitvaardiging van deze bepaling

ten grondslag ligt – nl. het stimuleren van de kwali-

teitsproductie – de uitvoering er van lijkt onmogelijk.
Gelukkig bestaat er nog een andere methode om de

tarwe in kwaliteitsklassen in te delen; een methode die

relatief simpel is: de scheiding naar variëteiten: De bak-

waarde is een raseigenschap, die slechts binnen nauwe

grenzen varieert. Een indeling volgens deze methode kan
evenwel slechts op den duur effect geven omdat momen-

teel de totale opbrengst van de variëteiten met een alge-

meen erkende goede bakwaarde beneden het, kwantum

ligt. Bovendien overlappen de uiterste waarden van

verschillende

variëteiten elkaar zodat het moeilijk blijft
een schéidslijn te trekken, die critiekloos is. In het hui-

dige stadium kan dan ook aan de vaststelling van het

kwantum nog geen andere betekenis worden toegekend

dan dat de producenten onder druk worden gezet, met
als doel: inkrimping van het tarwe-areaal.

Binnen het gebied van de zuivere akkerbouwgewassen

zijn de uitwijkmogelijkheden geting. Vooral ook omdat

de suikerbietenverbouw onder sterke druk is gezet.
Voor zover deze bieten tot suiker worden verwerkt

zijn de moeilijkheden nog niet eens zo erg groot, omdat

productie en consumptie elkaar niet zoveel ontlopen.

Maar de helft van de bieten verschijnt sinds, een halve
eeuw als alcohol op de markt. En zoals boven reeds is
vernield: de marktsituatie voor dit product is meçr dan

slecht, terwijl er bovendien nog een voorraad is van

4,5
mln hI. In 1953 werd het alcoholcontingent, waar-

voor een prijs- en afzetgarantie gold reeds enigszins

beperkt, maar in 1954 is pas een drastische beperking

tot stand gekomen. Zonder
ifl
te gaan op de details

van de regeling blijkt alleen al uit de reacties van de

producenten; dat de oppervlakte suikerbieten zal moeten
worden verminderd.

De gecombineerde werking van de marktordening

voor tarwe en suikerbieten dwingt de boeren dus naar

andere productierichtingen uit te zien. Een gédeeltelijke
compensatie wordt geleverd door de oliezaden, speciaal

koolzaad, waarvan de regeling een kleine uitbreiding

toestaat, vergeleken met voorgaande jaren. Maar dit

is niet voldoende. Blijven eigenlijk alleen over de groen-

voedergewassen, die, hetzij vervoederd op het bedrijf

zelf, hetzij verkocht als hooi e.d., de dierlijke productie
zullen stimuleren. Om technische redenen is de uitbrei-

ding van het areaal secondaire granen (gerst, haver,

mais) moeilijk. Mocht deze wel plaatsvinden dan is

het resultaat uiteraard hetzelfde als bij de overgang op

groenvoedergewassen. –

Ook uit andere richtingen koiiieii er tendenties tot

verhoging van de dierljke productie. Om paal en perk

te stellen aan. de overschotten op de wijnmarkt, krijgen

degenen, die een deel van hun wijnstokken rooien een

vergoeding van de Overheid. Waarschijnlijk kan de

vrijgekomen oppervlakte deels worden bestemd voor

de fruitteelt, deels wederom voor de veevoederproductie.

Verder komt vroeg of laat de ciderproductie in de knel,

door de beperkingen op de alcoholmarkt. Cider 6f

appelwijn is een specialiteit van het Westen, waar ook

de veehouderj zeer belangrijk is. Vrijwel automatisch

zal de producent in die streek voor de verminderde in-

komsten uit de cider compensatie zoeken in de dierlijke

productie.

Het is dus nauwelijks overdreven om te concluderen,

dat de tegenwoordige Franse landbouwpolitiek leidt

tot een verhoging van de productie van vlees, melk en

zuivelproducten. Deze producten bezitten een markt-

regeling, inhoudende een prijs- en afzetgarantie, zonder

kwantitatieve beperking. Deze beperking kan er ook

niet zijn, willen de doeleinden in de aanhef genoemd, ver-

wezenlijkt worden. Immers daar wordt duidelijk ge-

sproken over een uitbreiding van de productie, wat in

de practijk alleen kan betekenen uitbreiding van de

dierlijke productie, omdat bij de andere belangrijke

producten contingenten zijn vastgesteld.
Het heeft er dus alle schijn van dat het oude axioma:

“l’alcool est la clé de voûte de l’agriculture française”

definitief is verlaten. Deze functie is nu overgenomen

door de dierlijke producten. . Niet alleen uit sociale

overwegingen, maar ook uit economische is

deze ver-

andering toe te juichen, omdat de export van deze pro-

ducten de minste verliezen oplevert. Op dit terrein zal

het dus ook gemakkelijker zijn om het nog bestaande
prijsverschil tussen de Franse en de wereldmarkt weg

te weken. De toepassing van de klassieke middelen:

rationalisatie en verbetering van de kwaliteit zal bij
deze productierichting een redelijke kans op succes

hebben.

214

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16Maart1955

Een klein voorbe1d kan aantonen dat de moeilijk-

heden echter niet onderschat moeten worden. Een deel

van de Franse boterproductie vindt nog plaats op de

boerderijen. Een eventueel gebrekkige kwaliteit van het

product kan min of meer gemaskeerd worden door het

toevoegen van conserveringsmiddelen, hoewel een vol-
ledige compensatie natuurlijk niet mogelijk is. Een ver-

bod tot toevoeging van deze middelen zou de produ-

centen dwingen de kwaliteit als zodanig te verbeteren.
Een maatregel in deze zin is ook afgekondigd, maar de

tegenstand, tot in de ,,Assemblée Nationale” was zo

sterk, dat de uitvoering voorlopig is opgeschort. Wel

is het gelukt om het personeel van de landbouwvoor

lichtingsdienst met 200 man uit te breiden, waardoor

het mogelijk is de producenten iets intensiever dan tot

dusverre bij te staan in de uitoefening van hun functie.

Op het niveau van de productie wordt dus wel het

mogelijke gedaan om een betere aanpassing aan de
markt te krijgen. Op het niveau van de consumptie

lijken in Frankrijk ook nog wel mogelijkheden aan-

wezig om het verhoogde aanbod van dierlijke producten

op te vangen. Speciaal geldt dit voor de melk, omdat de

consumptie van dit product veel lager is dan die in de

meer Noordelijk gelegen landen. Toch zal hier niet

te veel hoop op moeten worden gevestigd. Uit onder

zoekingen van het ,,Instituut de l’Hygiène” blijkt, dat

het totale voedselpakket van de Fransman weinig wensen

tot verbetering overlaat. Een eventueel verhoogde melk-

consumptie, die thans gestimuleerd wordt door het ver-

strekken van dit product op scholen en in kazernes,

kan gaan ten koste van de wijncomsumptie, maar ook

ten koste van het vleesverbruik. Dit betekent slechts

een verschuiving.

Blijft over de export. In de eerste plaats gaan hierbij

de gedachten uit naar de gebieden van de Franse Unie

in Afrika, waar een belangrijk deel van de thans ge-

consumeerde dierlijke producten afkomstig is uit niet-

Franse gebieden. Uitbreiding van de Franse afzet in

deze gebieden kan op korte termijn alleen geschieden

door vermindering van de afzet van andere landen.

Dus zowel bij afzet in de Franse Unie als daarbuiten

heeft de verhoogde productie een groter aanbod op de

wereldmarkt ten gevolge.

Uit het voorgaande kunnen we concluderen, dat de

tegenwoordige Franse landbouwpolitiek doelbewust aan-

stuurt op een verhoging van de dierlijke productie.

Deze verhoging zal in de heersende omstandigheden

leiden tot een geregeld aanbod van vlees en zuivel uit

Frankrijk op de wereldmarkt. Dit feit is des te opmer-

kelijker daar Frankrijk voor bedoelde producten sinds

ongeveer 75 jaar niet meer als verkoper op deze markt

voorkwam.

Katwijk a/d Rijn.

Ir D. D. MIEDEMA.

Een en ander uit de Sowjetbegroting
1955

De begroting van de Sowjetunie voor dit jaar, welke

in de jongste zitting van de Opperste Sowjet is vast-

gesteld, komt tot een totaal van inkomsten van
590,2
mrd

roebel en van uitgaven van 563,5 mrd (de werkelijke

inkomsten en uitgaven over 1954 belopen volgens de

voorlopige cijfers
557,5
en
552,8
mrd).

De inkomsten komen voor het overgrote deel van de
staats- en coöperatieve ondernemingen en organisaties

(497,3 mrd, v.j. 481,3). Daarvan wordt 117,5 mrd tege-

moet gezien als afdracht van winst, 233,2 mrd in de

vorm van omzetbelasting.

Uit directe belastingen wordt niet meer dan 48,4 mrd

d.i. 8,2 pCt van de totale inkomsten, verwacht. De ta-

rieven blijven onveranderd. Daarentegen moeten de

staatsleningen, welke de laatste twee jaar tot aanmerkelijk

lagere bedragen dan voorheen waren uitgeschreven, met

30,5 mrd haast het dubbele opbrengen van verleden jaar

en nauwelijks minder dan in het verleden gebruikelijk was.

Voor. de financiering van de volkshuishouding is

222,3 mrd iitgetrokken, waaraan moeten worden toe-

gevoegd 112,9 mrd uit de eigen middelen van onder-

némingen en economische organisaties. Voor sociaal-

culturele maatregelen is in totaal 147 mrd uitgetrokken.

Met niet minder dan 30,4 mrd stijgt het bedrag, dat

in totaal voor de zware industrie is uitgetrokken, tôt

163,6 mrd. Voor de landbouw is met 65,2 nird 9,2 mrd

minder uitgetrokken dan verleden jaar en voor de lichte

en levensmiddelenindustrie met 27,9 mrd 8,7 mrd minder.

De uitgaven voor het transportwezen zijn met 40,5 mrd

1,7 mrd hoger geraamd.
Voor de landsverdediging is met 112,1 mrd 11,8 mrd

meer uitgetrokken dan verleden jaar. In de toelichting

zegt de Minister van Financiën, dat in de internationale

situatie geen veranderingen zijn gekomen, die een ver-

/

slapping van de aandacht voor de betreffende vraag-

stukken veroorloven.

Het ziet er niet naar uit, dat de Sowjetbevolking dit

jaar een verdere verlaging van de prijzen van ge- en ver-

bruiksartikelen te verwachten heeft. De •Minister wijst

er op, dat deze in vier jaar tijds met ruim 25 pCt zijn

gedaald en dat daarmee het lopende vijfjaarsplan in

vier jaar is vervuld. Hetzelfde geldt voor het reële arbeids-

loon, dat in deze periode met 37 pCt is gestegen, terwijl

het vijfjaarsplan 35 pCt voorzag. Elders wijst de Minister

er op, !at een verhoging van de arbeidsproductiviteit

aan die van de lonen vooraf moet gaan om de nodige

accumulaties voor de uitbreiding van de industrie,

prijsverlaging en verhoging van het levenspeil der be-

volking mogelijk te maken.

Wel zullen met ingang van 1 April de en gros prijzen

voor de producten der zware industrie en de tarieven

voor het vrachtvervoer worden verlaagd.

Hoewel over de ministeries en departementen in hun

geheel gerekend het industriële plan voor 1954 op en-

kele uitzonderingen na is uitgevoerd, verwezenlijkt een

groot aantal ondernemingen nog steeds niet de afleverings-

plannen. Sommige ondernemingen en organisaties over-

treffen wel de plannen voor producten, waaraan geen

gebrek is, maar niet die van hoofdproducten. Aan de

centrale instanties is nu categorisch verboden producten

van minder belang of met beperkte vraag boven het

plan af te leveren.

Voor dit jaar wordt gerekend op een daling van de

pioductiekosten in de industrie met 4,5 pCt en in het

bouwbedrijf met 3 pCt. De kosten van de traçtorarbeid

voor de landbouw moetén met 5 pCt dalen, de omzet-

kosten van de kleinhandel met 10 pCt. Voor de arbeids-

productiviteit in de industrie is een stijging met 6,5 pCt

16 Maart
1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

215

• en met 9 pCt in het bouwbedrijf geraamd. In een aantal

takken van industrie is ht tot duver bereikte peil der

arbeidsproductiviteit aanmerkelijk lager dan in het

• vijfjaarsplan werd voorzien.

In het bijzonder worden de ministeries voor de hout-

industrie, de steenkoolindustrie, gekleurde metalen,

vlees- •en melkproducten en van visserij aan critiek onder-

worpen.

Opnieuw wordt de klacht gehoord, dat de industriële

productie in de loop van een maand te onregelmatig

verloopt. Door de vaststelling van betere normen moet

de arbeider meer geïnteresseerd worden bij een juist

gebruik van de techniek. Een aantal ondernemingen

geeft teveel uit aan arbeidsloon; dit loopt klaarblijkelijk

zo’n vaart, dat het tot een ernstig vergrijp tegen de

staatsdiscipline verklaard is en de schuldigen met strenge

maatregelen moeten rekenen. Te weinig aandacht wordt

besteed aan spaarzaamheid en beperking van onpro-

ductieve uitgaven. Het aantal ondernemingen, dat met

verlies werkt, is de laatste jaren weliswaar gedaald,

maar is toch nog aanzienlijk.

Waarschijnlijk omdat de Sowjetregering zich genood-

zaakt heeft gezien een zoveel groter deel van de beschik-

bare middelen voor de zware industrie te bestemmen,

worden de lagere instanties in den lande opgeroepen om

meer aandacht te besteden aan de vecdere uitbreiding

van de productie van gebruiksartikelen en de voorziening

in de behoeften der bevolking door middel van de plaat-
selijke industrie en handwerkscoöperaties.

Het grootste deel van de middelen, welke voor de

industrie bestemd zijn (93,5 mrd roebel, oftewel meer
dan de helft van alle kapitaalsuitgaven voor de volks-

huishouding), dient voor kapitaalinvestering.

Aan de bouwindustrie wordt de eis gesteld sneller,

goedkoper en beter te werken. Daartoe moet algemeen

worden overgegaan tot de toepassing van industriële

bouwmethoden, onder gebruikmaldng van pre-fabricated

gewapend betonconstructies.

Financiële en materiële middelen, zowel als de be-

schikbare arbeidskrachten, moeten dit jaar geheel ge-

concentreerd worden op de voornaamste aan voltooiing

toe zijnde bouwwerken en mogen niet worden versnipperd.

In overeenstemming met onlangs door het Centrale

Comité der partij genomen besluiten wordt de landbouw

de eis gesteld in vijf of zes jaar tijds de bruto graanop-

brengst tot ten minste 163 mln ton op te voeren (hetgeen

betekent dat de Sowjetunie bij lange na niet de ver

wachtingen in vervulling ziet gaan, die Malenkow in

1952
wekte, toen hij bij een voor dat jaar geschatte

opbrengst van 131 mln ton tegen dit jaar een stijging met

40-50 pCt, als eis stelde) en de opbrengst van de voor-

naamste veeteeltproducten ten minste te verdubbelen.

Voor de verdere ontginning van maagdelj ke en braak-

liggende gronden, waarmee verleden jaar op grote

schaal is begonnen, wordt 11 nird uitgetrokken. Voor het

onderhoud en de oprichting van nieuwe machine-

tractorstations, die meer en meer het centrale punt in de

landbouworganisatie worden, wordt 32,6 mrd bestemd,

ruim anderhalf maal zoveel als in 1953. De klacht blijft,

dat heel wat machine-tractorstations de tractoren en

verdere landbouwmachines te weinig rationeel gebruiken.

Over 150 gecontroleerde stations hadden de tractoren

15 pCt van de arbeidstijd stilgestaan, omdat zij reparatie

behoefderi. Voor de tekortkomingen, welke in het werk

van de staatslandbouwbedrjven worden opgemerkt,

wordt in het bijzonder het betreffende ministerie, dat te

bureaucratisch optreedt, aansprakelijk gesteld.
Reeds geruime tijd spant de Sowjetleiding zich in om

aan de bureaucratie paal en perk te stellen. Volgens de

begroting wordt dit jaar, in vergelijking met het vorige,

een vermindering van de uitgaven voor het onderhouden

van het totale bestuursapparaat met 6 mrd verwacht.

Het thans bestaande administratieve en bestuursappa-

raat, aldus de Minister van Financiën, onttrekc een te

groot aantal werkers aan de rechtstreekse deelneming

aan de materiële productie, terwijl de verdere ontwikke-

ling van de Sowjeteconomie in aanmerkelijke mate af-

hangt van een juiste verdeling van de bronnen van

arbeid tussen productie en bestuur.

Van de verwachte besparingen komt 4,7 mrd voor

rekening van de economische organisaties en 1,3 mrd

voor die van het eigenlijke bestuursapparaat, waarvoor

de uitgaven dit jaar op 12,6 mrd worden geraamd. Voor

dit doel is dit jaar 2,2 pCt van de totaal begrote uitgaven

bestemd, tegen 3,1 pCt in 1952. Alleen in de centrale

organen zijn verleden jaar omtrent
5.500
of bijna de

helft van alle ,,sectoren”, ,,bestuursafdelingen” en hoe

de onderdelen verder mogen heten, opgeheven. Bovendien

zijn 5.600 trusts, kantoren en verdere organisaties op-

geheven. Ingrijpende maatregelen zijn op dit punt ook te

verwachten voor de Organisatie van de inzameling van

landbouwproducten. Chroesjtsjew heeft in zijn jongste

rede in het Centrale Comité hierbij geruime tijd stil-

gestaan.

Rotterdam.

Mr J. J-IUIJTS.

BEDRIJFSECONOMISCHE
NOTITIES

Gouden daken op Amerikaanse huizen

Het systeem van de ,,voorfinanciering” heeft thans ook

in de Verenigde Staten zijn intrede gedaan, en wel op

het gebied, van de hypotheaire leningen. Een van de

reuzen. onder de’ levensverzekeringmaatschappijen, de

Prudential Life Insurance Company of America, heeft

onlangs $ 60 mln (als onderdeel van een totaal programma

voor
1955
ter grootte van S 350 mln) aan hypotheken

tijdelijk ,,overgedaan” aan een groep handelsbanken,

onder de verplichting ze na 18 maanden terug te nemen.

,,Prudential” kan daardoor op een ogenblik dat de

vraag naar hypothecaire leningen bijzonder groot is,

hieraan in sterkere mate tegemoetkomen dan in over-

eenstemming is met haar
huidige
liquiditeitspositie. Voor

de banken. heeft de regeling het voordeel dat zij op een

lening met een looptijd van anderhalf jaar een rendement

maken van 3
a
4 pCt, aanzienlijk meer dan anders

mogelijk zou zijn geweest. Deze wijze van financiering
wordt in de Verenigde Staten ,,warehousing” genoemd:

de hypotheken worden als het ware tijdelijk bij de banken

,,opgeslagen”.

De samenkoppeling van geld- en hypotheekmarkt,

die aldus tot stand wordt gebracht, zou kunnen blijken

van grote betekenis te zijn. Algemeen wordt het hoge

peil van de activiteit in de bouwnijverheid beschouwd als

één van de belangrijke factoren die het uitgroeien van

de recessie in
1954
tot een depressie van enige betekenis

hebben tegengegaan (uiteindelijk is het bruto nationaal

product in 1954 slechts 2 pCt lager geweest dan in 1953,

maar nog altijd 3 pCt hoger dan in 1952!). Deze activiteit
is (mede) mogelijk geweest dank zij de ruime hypotheek-

faciliteiten die beschikbaar zijn en waarop nog onlangs

216

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Maart
1955

door Prof. Harriss in ,,E.-S.B.” d.d. 23 Februari ji.

(blz.
145)
werd gewezen. Daar thans blijkt, dat, ter finan-

ciering van de huizenbouw, een beroep op de geldmarkt

dient te worden gedaan, moet worden vastgesteld, dat

een verkrapping op deze geldmarkt van invloed zal zijn

op de activiteit in de bouwnijverheid en daarmee op één

van de steunpilaren van de Amerikaanse economie.

In 1929 zijn het de bijna ongebreidelde prolongatie-

credieten geweest, die een belangrijke bijdrage .hebben

geleverd tot ee ongezondç ontwikkeling van het eco-

nomisch leven. Deze hebben thans aan belang verloren,

hoewel men door alleen te letten op door makelaars en

banken verstrekte credieten op onderpand van effecten,

een verkeerde indruk kan krijgen. Uit een onderzoek van

de Federal Reserve Board is immers gebleken d3t per

8 Februari ji. bij de leden van het Federal Reserve

System,
naast de
$
4,4 mrd die als prolongatiecredieten
te boek stonden, nog
$
3 mrd credieten weliswaar onder

een andere naam waren geboekt, maar in feite toch als

zodanig moesten worden geclassificeerd. Van alle cre-

dieten bleek aldus 12 pCt betrekking te hebben op finan-

ciering van effectentransacties!

Leningen op hypotheek winnen het in betekenis echter

verreweg van de prolongatiecredieten: ultimo 1954

bedroeg de hypotheekschuld op ,,one-to-four-family

houses”
$ 75
mrd. Degenen, die door de recente ge-

beurtenissen het geloof aan een ouderwetse conjunctuur-

inzinking nog niet hebben opgegeven, dienen o.i. dan

ook de ontwikkelingen in deze sector van de kapitaal-
markt nauwlettend gade te slaan.

In feite komt de hypotheekfinanciering voor woningen

in de Verenigde Staten neer (althans voor de eigenaar)

op het kopen van een huis op afbetaling : ,,mortgages

pay like rent”, d.w.z. men betaalt voor bijv. 20 of 30 jaar

een bepaald constant bedrag per maand (annuïteit),

waarin een aflossingsbestanddeel is begrepen en wel

zodanig, dat na afloop van deze periode de hypotheek
is afgelost. Het is dus verantwoord om het bedrag aan

uitstaande hypotheken te ‘stellen naast dat voor de ge-

wone afbetalingscredieten, te weten
$
22,4 mrd per

ultimo 1954, d.w.z. ca 30 pCt van de op die datum

uitstaande hypotheken. Het is overigens interessant op
te merken, dat van genoemde
$
22,4 mrd,
$
10,4 mrd

voor rekening komt van de op afbetaling gekochte

auto’s. Aannemende dat dit alleen nieuwe auto’s betreft,

verder dat deze gemiddeld
$
2.500 per eenheid kosten,

dan stelt deze
$
10.4 mrd ruim 4 mln auto’s voor, zijnde

ongeveer
2/3
van de geraamde jaarafzet voor 1955.

Deze cijfers met betrekking tot afbetalings- en hypo-

thecaire credieten beziende, rijst de vraag, of hier niet

langzamerhand reeds van een overspannen situatie sprake

is. De Argus Research Corporation te New York heeft

getracht op deze vraag een antwoord te geven. Volgens
haar schattingen hebben de vaste lasten voortvloeiende

uit: rente en aflossing van hypotheken, huren, licht,

brandstof en aflossing op afbetalingscredieten, in 1954

22,1 pCt van het beschikbare inkomen bedragen. Dit
percentage is sedert 1946, toen het 12,2 bedroeg, ge-

leidelijk tot het huidige niveau gestegen. Het is echter

nog iets lager dan het percentage voor 1940 (22,3). Het
jaar 1954 heeft dus nog geen record gebroken, maar het

is de vraag in hoeverre de sterk stijgende tendentie hiertoe

toch uiteindelijk zal leiden. De uitgaven voor voedsel,

dranken en tabak bedroegen in 1954 31,0 pCtvan het

beschikbare inkomen.
In het kader van bovenstaande vergelijking tussen

hypotheken en afbetalingseredieten verdient een betrek-

kelijk nieuwe vorm van hypotheek, de zgn.
,,open-end •

home mortgage”
de aandacht. De geldgever is hierbij

bereid om tijdens de looptijd van de hypotheek het door

de geldnemer
reeds afgeloste
bedrag weer ter beschikking

van laatstgenoemde te stellen, voor de aanschaffing van

al of niet duurzame goederen, zoals bijv. een automobiel.

Op deze wijze kan de huiseigenaar bepaalde artikelen

aanschaffen en ze gedurende de resterende looptijd van

de hypotheek afbetalen. Zo kunnen’ bijv. auto’s, die

normaliter voor slechts drie jaar mogen worden ,,ge-

financierd”, over een periode van bijv. twintig jaar,

tezamen met de hypotheekaflossing, worden betaald.

Hetzelfde geldt voor bontjassen e.d.. Terecht spreekt de

Wall Street Journal hier van afbetalingscrediet ,,van de

wieg tot het graf”.

Een zekere mate van ongerustheid over een dergelijke ont-

wikkeling lijkt wel op zijn plaats. Anderzijds betekent dit

weer niet, dat er, ook als door het (al of niet via de geld-

markt) aan banden leggen van de hypotheekverstrekking

moeilijkheden zouden dreigen in dë woningbouwsector,

een catastrofe noodzakelijkerwijze het gevolg moet zijn.

Men denke aan het door President Eisenhower bij het

Congres ingediende wegenplan, waarmee een bedrag van

$
101 xnrd gemoeid zal zijn; en voorts aan een recente

uitlating van de President dat het bestaande tekort van

370.000 schoollokalen tegen 1960 zal zijn aangegroeid tot

720.000. Er zou in de eerstkomende vijf jaar volgens

Eisenhower
$
540 mrd moeten worden uitgegeven, wil in

het tekort worden voorzien. Uitwijkmogelijkheden ge-

noeg dus, zowel voor de bouwnijverheid als voor degeen

wien om een oordeel over de conjunctuurontwikkeling

wordt gevraagd. ‘

Amsterdam.

M. P.
GANS.

INTERNATIONALE NOTITIES
Een Indonesische noodwet voor de kanaliséring van
credieten ten behoeve van de industriële opbouw

Men schrijft ons:

Het is bekend, dt de Indonesische Regering er in is

geslaagd in verschillende Europese landen, waaronder

ook Nederland, zgn. langjarige credietn te verkrijgen.

Hierdoor wordt Indonesië in de gelegenheid gesteld

kapitaalgoederen te kopen, die het niet contant behoeft

te betalen. De betaling wordt uitgespreid over een periode

van 4 tot 7 jaar. Deze credietverlening strekt tot weder-

zijds voordeel. Voor Indonesië vergemâkkeljkt zij de

aankoop van essentiële goederen, welke vermoedelijk
achterwege zoii zijn gebleven dan wel naar een latere

periode verschoven, indien geen leveringen op crediet

konden worden verkregen. Voor de betrokken landen

zelf betekent het inruimen van credieten aan Indonesië

vergroting van de export, die anders niet plaats zou heb-

ben gevonden in verband met de bekende moeilijke

deviezenpositie van vele minder-ontwikkelde gebieden,

waaronder Indonesië. De credietarrangementen dateren

uit de tweede helft van verleden jaar en thans is men

begonnen met daarvan gebruik te maken.

De bedoeling aan Indonesische kant is het proces van

de industrialisatie, waarmede men hier en daar is begon-

nen, niet te doen onderbreken uit gebrek aan deviezen.

Bij dit industrialisatieproces moet men vooral niet denken
aan grootscheepse objecten. Men heeft meer het oog laten

16Maart1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2
f7

vallen op de kleine en middelgrote industrieën, welke

hetzij de in het land aanwezige grondstoffen kunnen

verwerken dan wel importesparend van karakter zijn;

in beide gevallen wordt voorkeur gegeven aan arbeids-

intensieve bedrijven.

De moeilijkheid voor de Indonesische Overheid is, dat

het verkrijgen van buitenlandse credieten het vraagstuk’

nog niet heeft opgelost. Tegenover de buitenlandse

valuta immers zijn binnenlandse betaalmiddelen als

tegenwaarde vereist. Deze moeten in eerste instantie

worden opgeleverd door de betrokken importeur!

industrieel. In het kader van de nationale politiek wenst

men, “dat de industrieën in nationale handen’ blijven,
althans voor zover het deze kleine en middelgrote be-

drijven betreft. De Indonesische betrokkenen zijn over

het algemeen weinig kapitaaikrachtig. Men heeft dan ook

gemeend de Indonesische adspirant-industriëlen en/of
industriëlen te helpen door credietverstrekking van de

kant van de daartoe in het leven geroepen bank, namelijk

de Bank Industri Negara (industriële staatsbank).

Kort geleden heeft men naast de inschakeling van voren-

genoemde bank in Indonesië ook nog een andere moge-

lijkheid geopend. In Indonesië is nogal veel zwevende

koopkracht aanwezig. Deze zwevende koopkracht, in

Indonesië veelal gekarakteriseerd met de term ,,hot

money”, blijft niet in de kassen van de eigenaren, doch

zij werpt zich nu eens op het ene, dan weer op het andere

goed, aldus onrust en prijsstijgi,ngen verwekkend, die

voor de algemene gang van zaken niet bevorderlijk zijn.

Het zou wenselijk zijn, dat de houders van deze koop-

kracht er toe zouden worden bewogen zich meer te werpen

op productieve doeleinden, zoals bijv. de industrialisatie.

Een moeilijkheid vormt de nogal enge interpretatie van
het begrip ,,nationaal”. Zou de Regering er. toe kunnen

besluiten onder ,,nationaal kapitaal” mede te verstaan

het biTmenlands ‘kapitaal, dat is dus kapitaal, hetwelk

niet om transfer van winsten etc. vraagt, dan liggen hier

inderdaad mogelijkheden.

Onlangs is nu door de. Indonesische Overheid een

noodwet afgekondigd, die houders van zwevende koop-

kracht in de gelegenheid stelt deel te nemen aan het

industrialisatieproces. ,,Nationaal kapitaal” wordt be-

schouwd als te behoren tot de Indonesische sfeer, zodat

in feite het begrip ,,nationaal” in dit opzicht samen valt

met het begrip ,,domestic”. Dit wil zeggen, dat voortaan

alle bezitters van kapitaal in Indonesië, die niet om trans-
fer van winsten, afschrijvingen etc. vragen, in aanmerking

kunnen komen deel te hebben aan de mogelijkheid tot

het importeren van kapitaalgoederen, waarvoor credieten

door het buitenland zijn verstrekt, met het doel klejnere
of middelgrote industrieën op te zetten. Ter stimulering

van deze deelneming wordt in genoemde noodwet boven-
dien gesteld, dat houders het vaderschap van hun kapitaal

niet behoeven aan te tonen, verder dat zij Vrij zullen zijn
van navordering van de kant van de belastingdienst. Met

andere woorden, zgn. zwart kapitaal kan door middel

van de noodwet wit worden gemaakt. Deze gelegenheid

– staat open tot 1 Januari
1956.

Het is te hopen, dat de verruiming, die de noodwet

biedt, zal leiden tot een groter gebruik van de door het

buitenland verstrekte credieten. Hierdoor zouden moge-

lijkheden voor de verdere industriële opbouw in Indo-

‘nesië worden geopend.

AANTEKENING

Israël een nieuw petroleumland?

De kansen op een eigen petroleumproductie in Pales-

tina werden reeds véér 1914 gunstig beoordeeld. Er was

toen reeds viermaal een onderzoek naar de vermoedelijke

petroleumrijkdommen van dit land ingesteld. Het laatst

was dit geschied in het begin van deze eeuw qoor drie

geleerden op grond van wier rapporten de ,,Standard

Oil Company of New Jersey” een concessie aanvroeg,

welke echter door de Turkse Regering werd geweigerd.

Vlak v66r de eerste wereldoorlog kreeg genoemde maat-
schappij eindelijk een concessie, maar van het verrichten

van exploratiewerkzaamheden is toen uiteraard niets

gekomen.

In 1918 werd een nieuw onderzoek ingesteld door

Dr Homer. In zijn eerst jaren later voor publicatie

vrijgegeven rapport – de Engelsen waren in die tijd

allerminst gebrand op ontsluiting van nieuwe bronnen
in verband met de bestaande overproductie – lezen wij

o.a.: ,,In Palestina moeten dusdanig uitgebreide olie-

reserves zijn, dat de exploitatie er van het land tot één

van de grootste industriële centra zou maken”. Ook nu

bleef de zaak echter rusten. In
1935
werd door een expert

voor de zesde maal een onderzoek ingesteld en in zijn

rapport verklaarde deze dat minstens 2.500 km
2
van het
land’als gunstig is te kwalificeren voor het vinden van

aardolie en aardgas, terwijl het absoluut zeker is dat op

een gebied van 250
km
2
deze producten kunnen worden

gewonnen en wel in de Negeb-woestijn, in de bergen van

Juda en in Galilea.

Desondanks moest het tot 1945 duren voordat er

31 boorconcessies werden verleend, zodat in 1947 eindelijk

met het werk kon worden begonnen. Toen echter de

oorlog tussen de Joden en de Arabieren in 1948 uitbrak,

moesten de boringen worden stopgezet en werden de

-boormachines buiten het land gebracht. De lopende

concessies, die door de toenmalige (Engelse) Mandaats-

regering waren verleend aan de ,,Iraq Pretoleum Com-
pany”, de ,,Anglo-Iranian Oil Company” en de ,,Royal

Dutch-Shell”-groep werden later ingetrokken. Hiermede
ging de Engelse invloed in Israël volledig te loor.

**
*

De nieuwe machthebbers van Israël hebben hun hoop

gericht op gunstige resultaten van verdere activiteiten

op petroleumgebied. Dit blijkt uit een artikel van Dahi

M. Duif: ,,Israel ready to drili”
1),
waarin o.a. een ex-

ploratiekaart is afgedrukt, waarop 38 concessiegebieden

zijn aangegeven die tezamen meer dan 53 pCt van de

oppervlakte van Israël beslaan. Meer dan de helft dezer

gebieden is dicht bij de kust van de Middellandse Zee

gelegen. Op een totaal van meer dan 2,7 mln acres hebben

vijf ondernemingen concessies voor meer dan 300.000

acres; ten name van de ,,Continental Oil Company”

staan zelfs 782.100 acres te boek
2)

In verschillende delen van het land wordt reeds hard

gewerkt: de Petroleumwet, waarop wij hieronder nog

terugkomen, schrijft immers voor, dat men binnen vier

maanden na de verlening van een concessie met boringen
moet beginnen en dat naarstig moet worden doorgewerkt,

tot er’ olie wordt aan’geboord. De verwachting, die is

1)
,,The Oil and Gas Journal” van 26 Juli 1954.
‘)
Een merkwaardige bijzonderheid moge niet onvermeld blijven. De wereld-
maatschappijen, die overal ter wereld exploratiewerkzaamheden verrichten, doen
dit niet in Israil. Zij zijn zô nauw betrokken bij de gang van zaken in de Arabische
landen, dat zij het antagonisme niet mogen riskeren dat zou worden gewekt, indien
zij in Iaral aan het exploratiewerle zouden gaan deelnemen.

218

ECONOMISCH-STATISTISCH E BERICHTEN

16 Maart
1955

opges1oten in de titel van Duif’s artikel is in vervulling

gegaan: op 8 Februari ji. seinde Reuter uit Tel Aviv, dat de

Canadese oliemaatschappij ,,Pontiac Petroleum Corn-

pany” had bekend gemaakt, dat zij bij boringen naar olie

in Israël oliehoudende rots had aangeboord vlak bij de

berg Karmel. Het Karmelgebergte ligt ten Zuiden van de

havenstad Haifa. De concessies in• dit gebied beslaan

voor de genoemde oliemaatschappij een oppervlakte van

ruim 40.000 hectare
3).
De directeur van de maatschappij
verklaarde tevens dat, wanneer voldoende oliehoudende
formaties aangetroffen zouden worden, de maatschappij

in Israël met de commerciële oliewinning zal beginnen.

**
*

De Regering van Israël heeft zich er dadeljk, nadat zij

haar handen vrij kreeg bij de beëindiging der oorlogs-

handelingen toe gezet een Petroleumwet te doen ont-
werpen. Volgens deze wet, die steunt op het principe

van mededinging tussen groepen van gegadigden, zullen

drie verschillende vergunningen worden verleend, ni.

voor geologisch onderzoek, voor proef boringen en voor

de feitelijke e’Zploitatie. Candidaat-exploitanten dienen

te beschikken over minstens $
5
mln, waarvan de helft in

harde valuta. Ten behoeve van het onderzoek zal Israël

in vier districten worden verdeeld. In totaal kunnen 58

vergunningen worden verleend, voor dertig jaar, met

mogelijkheid van verlenging. Volgens Duif zijn er tot

dusverre 38 uitgereikt. Israël zal de prioriteit hebben bij
de aankoop i’an petroleum voor eigen gebruik en export

zal slechts worden toegestaan nadat de binnenlandse

behoefte is bevredigd.

Een merkwaardige bijzonderheid is ongetwijfeld, dat

de Israëlische Regering bij deze aangelegenheid o.a, is

bijgestaan door twee bekende Amerikaanse petroleum-

experts. Wat de financiële kant van de zaak betreft,

sluit het wetsontwerp zich nauw aan bij de desbetreffende

bepalingen in Canada en Venezuela. Een royalty van

12+ pCt is ook gebruikelijk in de Verenigde Staten, even-

als een inkomstenbelasting van 50 pCt. Voorts dient

vermelding dat de concessies voor proef boringen voor de

tijd van drie jaren worden verleend, mits de maatschap-

pijen, zoals gezegd, binnen vier maanden met boringen

beginnen en naarstig doorwerken totdat zij olie aanboren.

De wet is inmiddels van kracht geworden en direct na

het aanvaarden er van werden de eerste vier concessies

verleend en wel aan een Zwitsers-Belgisch-Amerikaanse
groep, een Canadese, een Zuidafrikaanse en een Ameri-

kaanse groep; alle zijn zij echter gekoppeld aan Israëlische

groepen.
**
*

Een eigen petroleumproductie zou er toe kunnen bij-

dragen Israël uit zijn economische moeilijkheden te

helpen. De handelsbalans is zeer ongunstig niet in de

laatste plaats omdat Iraël dure olie uit Venezuela moet

aanvoeren ten gevolge van de stopzetting door Irak van
het vervoer van olie uit dat land door de daartoe aange-

legde buisleidingen naar Haïfa. Er is nu sprake van dat

de Anglo-Iranian Oil Comp. haar olie in Haïfa zal laten

bewerken. Zou Israël in zijn petroleumbehoeften door

eigen productie kunnên voorzien, dan zou dat een be-
sparing betekenen van $ 4 mln per jaar, zijnde 20 pCt

van de totale invoer.

De petroleum-commissaris in Israël,
I. R.
Kosloif,

meent dat Israël drie bijzonder gunstige mogelijkheden

‘) ,,Pontiac Petroleum of Calgary”, Alberta heeft een ruimte van 800.000 acres
toegewezen gekregen. Deee maatschappij onderhoudt, in overeenstemming met
wat de Petroleumwet vereist, nauwe relaties met de Israel Continental Oil Co.

biedt voor petroleumondernemingen. In de eerste plaats

is het veel sterker ontwikkeld en aan Westerse omstandig-

heden aangepast dan andere landen in het Nabije Oosten,

zodat uitgaven voor huisvesting e.d., voor aanleg van

wegen, voor de vestiging van magazijnen, voor de aan-

stelling van geschoold en haifgeschoold buitenlands

personeel in aanzienlijke mate kunnen worden beperkt.

Verder kan de prijs voor olie uit Israël door de onrniddel-
lijke nabijheid van de Middellandse Zee op een veel hoger

peil worden gesteld dan die uit Irak en •uit de omgeving

van de Perzische Golf
4).
Israël verbruikt ten slotte zelf

zeer veel olie, ni. meer dân 7 mln vaten per jaar, zodat de

petroleumondernemingen niet uitsluitend of bijna uit-

sluitend zullen zijn aangewezen op de uitvoer van door

haar gewonnen olie.
**
*

Gaat het nu eindelijk ernst worden met de winning van

petroleum in Israël? Wij dienen dit af te wachten. In

elk geval zou het ons te ver voeren na te gaan, welke

economische en dan ook politieke gevolgen zich zouden

voordoen, indien de in het begin van onze beschouwing

geciteerde woorden van Dr Homer werkelijkheid zouden
worden. oor zover onze gegevens strekken heeft hij niet

(evens medegedeeld, van welke omvang de reserves zouden

kunnen zijn. Dat behoeft geen verwondering, te wek-

ken. De wetenschap van de vaststelling van ,,proved and
possible reserves” is nog jong en vooral in de Verenigde
Staten sterk ontwikkeld. Bij elke nieuwe exploitatie van

een of ander veld doet men daaromtrent nieuwe ervaringen

op. Zo ver is men in Israël nog niet en daarom zal hét

nog wel enige tijd duren, voordat de vraag hoeveel olie

vermoedelijk in de bodem van Israël aanwezig is, op be-

vredigende wijze zal kunnen worden beantwoord.

‘) wij tekenen hierbij aan dat de Westeuropese landen ernstige bedenkingen
hebben tegen de prijspolitiek, die in het Nabije Oosten wordt gevolgd.

Haarlem.

F.
S.
NOORDI-LOFF.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Op de geldmarkt heerste de afgelopen week een voor

de laatste jaren ongekende krapte. Met ingang van 10

Maart werd de caligeidrente zelfs verhoogd tot het maxi-

mum van 1 pCt, hetgeen na
1952
niet meer was voorge-

komen. De marktdisconto’s voor kortiopend papier

liepen op tot
11/4
pCt; dat de stijging nog niet verder

ging was slechts toe te schrijven aan interventie van De

Nederlandsche Bank. Had deze instelling de vorige week

geweigerd in te gaan op aan haar gedane aanbiedingen

van schatkistpapier met maximaal 105 dagen resterende

looptijd tegen disconto’s van
7/s,
1, en 1
1
/
8
pCt per jaar,

thans achtte zij de verkrapping – die zij overigens

zelve had veroorzaakt door de verhoging van het mini-

mumkaspercentage tot 10 pCt – blijkbaar voldoende

voortgeschreden en aanvaardde zij genoemd papier tegen

een disconto van
11/4
pCt per jaar. Naar in marktkringen
verluidt, zou op deze wijze voor ettelijke tientallen inil-

lioenen guldens papier naar de Centrale Bank zijn ver-

huisd.

Een symptoom van krapte vormde voorts het feit,

dat op de open markt enig aanbod van bankaccepten

verscheen. In de ruime geldmarktsituatie, die hier te

lande na de oorlog meestentijds heerste, bleef dergelijk

16 Maart 1955

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

219

papier tot dusverre meestal tot de vervaldag veilig binnen
de betreffende bankportefeuilles opgeborgen.

Het is niet onmogelijk, dat deze sterke verkrapping

yerband houdt met het uitblijven van een deviezenaanwas,

waarop door de geldgevers enigermate was geanticipeerd

ter bereiking van het vereiste gemiddelde minimumkas-

percentage over de periode 22 Februari-22 Maart. Op 9

Maart bedroeg de totale goud- en deviezenvoorraad van
De Nederlandsche Bank nl. f 2 mln minder dan veertien

dagen tevoren. Voor buitenstaanders is niet na te gatn,

in hoeverre laatstgenoemde deviezenontwikkeling is toe

te schrijven aan de zuigkracht van buitenlandse geld-

markten – .speciaal Londen – waar door de monetaire

autoriteiten geen ultra-goedkoopgeidpolitiek als in Ne-

derland wordt gevolgd. –

De kapitaalmarkt.

Wallstreet bracht de afgelopen week een voor velen

onaangename verrassing in de vorm van een plotselinge
aanzienlijke koersdaling over de gehele linie. In de loop

van één week daalde het koersgemiddelde Dow Jones

Industrials hierdoor met niet minder. dan 18 punten nI.

van 419,7 op 4 Maart tot 401,1 op 11 Maart ji. Wat

velen hierbij onbehagelijk stemde was de grote aandelen-

omzet bij de daling _ er was sprake
4
van ware verkoop-

golven waarbij de ticker bij de handel achterbleef –
en de relatief kleine omzet op Donderdag, toen een

(tijdelijk) herstel plaatsvond. Als motieven voor de koers-

inzinking werden genoemd de uitspraak yan Prof. Gal-

braith voor de Senaatscommissie tot onderzoek der

koersstijgingen, dat de huidige hausse op de Amerikaanse

effectenmarkt wellicht met een ineenstorting als van 1929

zal eindigen, alsmede hernieuwde ongerustheid over de
situatie om Formosa.

Hoewel men in Amsterdam in het kielzog van New
York bleef varen en de koersontwikkeling aldaar met

argusogen gadesloeg, bleven de schommelingen hier toch

relatief beperkt. Op Maandag overschreed Koninklijke

zelfs tijdelijk de koers van 600 pCt, terwijl U’nilever

Dinsdag op een haar na de 400 pCt bereikte, alles vnl.

door buitenlandse vraag. Lang niet alle beleggers, vooral

niet de particuliere, kunnen bij dergelijke koersen de
verleiding tot winstneming, leidend tot verkoop naar

het buitenland, weerstaan. Het blijven aanhouden van de

sterk opgelopen internationale fondsen heeft echter tot

dusverre met name aan het Rotterdamsch Beleggings

Consortium en andere investment-trusts die deze politiek

volgden, geen windeieren gelegd.
Op de markt voor niet risicodragend kapitaal werd het

gerucht van de emissie van een Belgische staatslening

bevestigd. Het wordt – evenals in Juli 1954 – een
33/4

pCt lening van f 100 mln, gemiddelde looptijd 17
1
/ jaar
a pan: Dat het kapitaalverkeer zelfs binnen de Benelux

practisch slechts in naam geliberaliseerd is, blijkt wel

uit de toestemming van De Nedenlandsche Bank die

hiervoör ook nu weer nodig was. Deze verbond hieraan

zelfs een zekere beperking door hierbij te kennen te

geven, dat zij voorfinanciering in dit geval ongewenst

acht, terwijl zij tevens nog eens herinnerde aan het ver

bod tot aankoop van effecten met geleend geld.

Aand. indexcijfers


4 Maart 1955
11 Maart 1955
Algemeen
.

……………………………
238,7
239,6
Industrie

.

……………………………
342,7
343,2
Petroleum

……………………………
313,2
326,5
Scheeivaart

………………………..
237,8 235,2
Banken

…………………………………
187,8
188,7
Indon.

aand.

…………………………
74,2
74,3

Aandelen
4 Maart 1955

11 Maart 1955

Kon.

Petroleum

……. . …………….
569½
5931k

Unilever
.
……………………………
382
1
h. 396
1
/2
Philips

…………………………………
363½ 362½
A.K.0.

……………………….. .. ………
309
307/4
Kon. N. Hoogovens
285½

.
285
Van

Gelder

Zn

………………………
275%
274
H.A.L .

…………………………………
r93
1
/.
193
3
/4
Anisterd.

Rubber
……………………
114
113%
H.V.A.

…………………………………
147%
148
1
/2

Staatsfondsen

2%

pCt N.W.S.

………………………
79%
78%
3-3%

pCt

1947

………………. . …….
100″jjg
lOOil/ic
3 pCt Grootboek 1946
10071/c


1005/ja
3

pCt

Dollarlening

…………………
96
1
5/16
97/

Diverse obligaties

3½ pCt G-em. R’dam 1937 VI
102% 102%
3% pCt Bkv.Ned. Gem. 1954 11/111
1001
1
/in

100%

pCt

Philips

1948

………………
103% 103%
3% pCt Westi. Hyp. Bank
100
100

.
J.

C.
BREZET.

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCHE BANK
(voornaamste posten in duizenden guldens)

.9

s
1-
°n
0-u

1
Data

0

0

nau’oaO
JOB

••a8

0

X
2.0

01
n

1

7 Febr.

1955

3.029.711

1.509.279

– 1.375

228.148

28.807
14 Febr.

1955

3.028.993

1.537.898

1.265

213.027

1

28.766
21 Febr.

1955

3.029.016

1.552.225

1.175

215.199

1

28.509
28 Febr.

1955

3.031.098

1.576.311

1.740

200.278

51.152
7 Maart 1955

3.031.143

1.585.246

1.634

191.975

1

40.659
14 Maart 1955

3.031hZ

1.559.661

1.572

218.640

1

33.695

0

Saldi in rekening courant
20.
1

-.

…uZ3.n
Data

1

.
1

i’

a0
.0
1

•”u

u.0

7 Febr.

1955

3.461.569

1.863.508

671.420

3ii

i3T

72.542
14 Febr.

1955

3.426.717

1.903.170

662.840

652.834

32.682

23.140
21 Febr.

1955

3.452.804

1.894.769

645.458

652.834

36.859

22.392
28 Febr.

1955

3.583.083

1.801.741

616.103 1 652.834

48.088

21.963
7 Maart 1955

3.522.721

1.853.946

614.179 1 652.834

51.700

22.962
14 Maart 1955

3.470.670

1.990.041

616.044 1 652.8341 38.855

22.542

OEL-

=

111111

N

Voor bedrijven, die hun export

N
H

willen uitbreiden, is de N.H.M. de

H

aangewezen bank. Zij kon alle door

M

N

U gewenste inlichtingen recht-‘ N

H

.

streeks inwinnen bij haar talrijke

H
H

eigen kantoren in Azië, het Mid-

H
den Oosten, Afrika en Amerika.

Nederlands ehe

N Handel-Maatschappij, INN.

Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijze1traat 32

•=

111111

•=

111111 === 111111 ==IIIIII

=U

.

KWANTITEIT

of

KWALITEIT

?’

Wanneer het U oora1 om de

kwantiteit van de reacties op

door Uw onderneming ge-

plaatste personeelannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te moe-

ten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-‘

derden reacties voorspellen wij

U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijle grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is voor wat betreft
het ,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

soneelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus
42 –
Schiedam

TRICOTBEST N.V

gevestigd te Best (N.Br.)

UITGIFTE van

t. 1.125.000,— gewone aandelen aan toonder,

in stukken van’f 1000,– nominaal,

voor drie vierden delende in de resultaten van het boekjaar

1955 en ten volle delende in de resultaten van

de volgende boekjaren.

De ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovenvermelde aan
delen, uitsluitend voor houders van claims van gewone aandelen, bij hun
kantoren te Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Breda en Eindhoven, voor
zover aldaar gevestigd, openstellen op
DINSDAG,
22
MAART 1955
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.
op de voorwaarden van het prospectus dd. 11 Maart
1955.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten alsmede – tot een beperkt aantal –
exemplaren van de statuten en van het verslag over het boekjaar 1954 zijn
bij ‘de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

VAN MIERLO EN ZOON N.V.
Amsterdam

Breda

‘ 11 Maart
1955.

NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.

– GEVESTIGD TE ROTTERDAM

Uitgifte van:

f 3.450.000.- aandelen, op naam, â 100
0/0

in aandelen van t 1000.-,

resp. onder-aandelen van t 500.-

waarop verplicht te storten 10
0/0,
ten volle delende in de winst

over het boekjaar 1955 en volgende jaren.

De inschrijving op bovengenoemde aandelen met recht van voor-

keur voor de tegenwoordige aandeelhouders, zal openstaan tot

VRIJDAG, 23 MAART 1955, des namiddags 4 uur

ten kantore van

de Heren R. MEES &ZOONEN te Rotterdam en ‘s-Gravenhage;
de ROTTERDAMSCHE BANK N.V. te Rotterdam, Amsterdam

en ‘s.Gravenhage;

de Heren BEELS & Co.—DE CLERCQ & BOON HARTSINCK

te Amsterdam,

âp de voorwaarden van het prospectus dd. 12
Maar&
1955.

Prospectussen en inschrijvingsformulieren alsmede – tot een

beperkt aantal – exemplaren van de Statuten ‘en van het laatste
jaarverslag zijn hij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.

Rotterdam, 12 Maart1955

Auteur