E
Berichten
Het tekort aan_ industrie-arbefders
*
Drs W. C. Kroft
:
–
De onderstuningsnorrnen rolgens de
Armenwet
Economische vraagstukken in de
•
irg
Naties
•
*
DrW.L.Valk
Maatregelen tegen speculatîè in’ de
Verenigde Staten
de Boer
•
Naar goedkopere kernenergie
—
*
Vermey
De luchtbevrachtingsmarkt in” 1954
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
40e JAARGANG
•
No1969
WOENSDAG 9 MAART 1955
/
‘S
VERZEKER,
EYINSVIIZtK
‘
ERIN
8
ANK
1
0
1
S
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
AW
Elio
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Gravenhage
-.
Delft – Schiedam
–
Vlaardingen
Beheer en Administratie
van Vermogens
Executele en Bewind-
______
voering
E C 0 N 0 MI S C H –
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Wilt u het
zwart op wit hebben ?
1
[Ko-‘te, Ca’t8c-ptan en
Doe het met 1
SifIwL?inten
KORES vooruw KORESpondentie
I_.
Bank-, Effecten- en Assurantie:aken
N.V. SLAVENBIJEIG’S BA1JK
Rotterdam – Amsterdam – Den Haag – Dordrecht –
Haarlem – Schiedam – Amersfoort – Maassluis
Vlaardingen – IJsselmonde – Utrecht
AGENTSCHAPPEN:
evenbergen – Vianen – Middelliarnis/Somnielsdijk
Vrijhoeve-Capelle – Zwijndrecht
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr!. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-
W.
Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijkid
elen (per zeepost) f29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaér.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Wesizeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de
Koninklijke
Nederlandsche Boekdrukkerj/
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0,60 er mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich hr recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
182
Tekort aan arbeiders in de industrie
1954
)
Waarvan aan:
Tekort in
Aantal
Taa 1
pCt van
mannen
geschool- Bedrijfsklasse
werkzame
e or
het aantal
arbeiders
den; geoe-
werkzame
fenden
arbeiders
Vervaardiging van aar- dewerk, glas, kalk en
40.910
2.547
2.272
1.168
6
Diamantnijverheid
725
19
19
16
3
Grafische nijverheid
.
22.501
1.250
1.086
982
6
Chemische nijverheid
32.131
1.557
1.132 356
5
Bewerking van hout,
kurk
en stro
31.784 3.790 3.646
2.603
12
stenen
…………
47.998
7.894
570
5.701
16
10.238
844
144
506
8
Leder- en rubbernij-
Kleding
…………..
Wasserijen
………….
31.524
2.851
1.562
1.544
9
verheid
…………
Mijnbouw, zoutontgin-
ning, veenderijen enz
53.998
1.967 1.965
401
4
Metaalnijverheid
….
234.811
22.404
20.625
15.195
10
Papiernijverheid
22.950
1.715
826
775
7
105.305 5.773
2.719
3.738
5
Gas-, electr.- en waterl.-
Textielnijverheid
…….
15.963
630
625
426
4
bedrijven
………….
Bereiding van voedings-
en genotmiddelen
106.542
8.177 4.423
1
41T14
1.988
8
Totaal
757.380
1
61.418
1
35.399
1
8
a) Gegevens van 9.051 bedrijven met 757.380 arbeiders. Hieronder
drijven met 261.400 arbeiders, waarin zich geen tekort voordeed.
9Maart1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
183
Het tekort aan industrie-arbeiders
e werkgelegenheid in ons land heeft zich na de oorlog
vrijwel steeds op een zeer hoog niveau bevonden. Slechts
in 1952 en het begin van 1953 gaf de toentertijd snel toe-
nemende werkloosheid aanleiding tot ongerustheid. Het
aantal werklozen, exclusief de D.U.W.-arbeiders, dat in
1950 en 1951 resp. 2,0 en 2,3 pCt van de onzeifstandige
beroepsbevolking bedroeg, was in
1952
aangegroeid tot
het voor na-oorlogse verhoudingen hoge – in 1938 was
het percentage 12,1! – percentage van
3,5.
In de loop
van 1953 nam, ten4ele
dank zij de door de Re-
geringgenomen maatre-
gelen ter stimulering
van de werkgelegenheid,
het aan tal werklozen af
en het jaargemiddelde
kwam te liggen op 2,8
pCt der onzelfstandige
beroepsbevolking. Het
afgelopen jaar breidde
de werkgelegenheid zich
verder Uit, met het ge-
volg dat het aantal werk-
lozen daalde tot gemid-
deld 2,0 pCt. Met inbe-
grip van arbeiders, werk-
zaam op objecten voor
aanvullende werkgele-
genheid, bedroeg het
aantal werklozen gemid–
deld 74.300, hetgeen
neerkomt op minder dan
2 pCt van de totale be-
roensbevolking.
1e vraag ntar arbeidskrachten was in 1954 dermate
groot, dat reeds vrij spoedig klachten omtrent een tekort
aan arbeiders werden vernomen. . Naar de omvang van
dit tekort per ultimo September jI. heeft het Centraal
Bureau voor de Statistiek een onderzoek ingesteld. Dit
onderzoek, waarvan de resultaten onlangs in beknopte
vorm zijn gepubliceerd’), heeft betrekking op industriële
ondernemingen, waarin minstens tien personen werkzaam
‘) Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaargang
1955, no’s 7 en 14. Meer gedetailleerde resultaten worden, naar het C.B.S. mede-
deelt, gepubliceerd in de Februari-aflevering van de Maandstatistiek van de nij-
verheid 1955.
zijn; de kleine industrie, het ambacht en het bouwbedrijf
maken van het onderzoek geen deel uit. Van de ongeveer
10.600 geënquêteerde bedrijven hebben er
9.051,
waarin
757.380 van de 808.300 arbeiders werkzaam zijn, de door
het C.B.S. gestelde vraag naar de omvang van het tekort
aan arbeidskrachten beantwoord.
In 5.200 bedrijven met in totaal 261.400 arbeiders bleek
zich geen tekort voor te doen; in totaal waren er blijkens
nevenstaand staatje 61.408 arbeiders, waarvan 41.614 man-
nen en 19804vriiwen
te v;;iig. Het totale te-
kort was voor 70 pCt
toe te schrijven aan be-
staande vacatures, voor
21 pCI. aan bedrijfsuit-
breidingen en voor 9
pCI aan vervanging van
minder geschikte ar-
beidskrachten.
Tot
slot
nog enkele
gegevens betreffende de
regionale verdeling der
tekorten. Deze lopen
sterk uiteen, met als ui-
tersten Frieslahd met 4
pCt en Noord- en Zuid-
Holland met 10 pCt der
arbeidersbezetting. In
laatstgenoemde provin-
ciën tezamen bedroeg
het tekort ca 45 pCt
van het landelijk totaal
en in Amsterdam en
Rotterdam tezamen bij-
na 20 pCt. Ook t.a.v. de diverse industriële centra
openbaarden zich grote verschillen. In de Baronie van
Breda en het land van Bergen op Zoom was het tekort met
14 pCt der arbeidersbezetting naar verhouding het grootst.
Daarna volgden het industriegebied langs Noord, Merwe-
deen IJsel met 12 pCt en het gebied ten noorden van de
Nieuwe Waterweg, Amsterdam en Rotterdam, alle met
11 pCt. De naar verhouding geringste tekorten bleken zich
voor te doen in oostelijk Noord-Brabant, de Mijnstreek
en Twente: zij bedroegen aldaar resp. 6, 5 en 5 pCt der
arbeidersbezetting.
INHOUD
Blz.
Blz.
Het tekort aan industrie-arbeiders
…………
183
De ondersteuningsnormen volgens de Armen-
wet, door Drs W. C. Kroft
…………….
185
Economische vraagstukken in de Verenigde Naties 188
Maatregelen tegen speculatie in de Verenigde
Staten, door Dr W. L. Valk
…………….
191
Naar goedkopere kernenergie,
door B. de Boer 12
De luchtbevrachtingsmarkt in 1954,
door C.
Vermey
……………………………..
194
Ingezonden stuk:
Betaalzegelsysteem ten laste van de detaillist,
door Drs J. W. van Eijden met naschrft van
Dr Mr J. A. M.van Staay
……………
Mededelingen voor economisten
………….
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet – – –
Statistieken:
Banks laten
………………………….
Wisselkoersen
………………………..
Emissies in 1954
…………………….
Werkloosheid in Nederland
……………..
Recente economische publicaties
………….
196
197
197
198
198
198
198
199
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTJJBSRECRT VOORBEHOUDEN.
184
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHT-EN
9 Maart 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs W. C. KROFT, De ondersteuningsnormen volgens
de Armenwet.
Na een inleiding, waarin schrijver een uiteenzetting
geeft van de in de practijk gevolgde methode van steun-
berekening, volgt een exposé van de door schrijver aan-
bevolen berekeningsmethode. In tegenstelling tot de in de
practijk gebezigde basis van het medisch verantwoorde
voedingspakket baseert hij zich bij zijn berekeningen op
de budgetstatistieken van het Centraal Bureau voor de
Statistiek en wel speciaal op de uitgaven rekeningen van
geoefende en ongeschoolde arbeiders. Aan de hand van
enkele voorbeelden worden de ondersteuningsnormen
voor gezinnen van verschillende grootte berekend.
Schrijver komt voor de kleine gezinnen tot hogere be-
dragen dan de practijk. Aan het eind van het artikel
wordt een beoordeling gegeven van de door schrijver
voorgestane methode en de in de practijk gebruikelijke.
Economische vraagstukken in de Verenigde Naties.
De laatste Jaarvergadering van de Verenigde Naties
heeft zich weer bezig gehouden met de problemen der
minder ontwikkelde gebieden. Eén groep van de aan-
genomen resoluties heèft betrekking op de versterking
van het eigen vermogen van deze landen. Tot deze cate-
gorie behoren resoluties over: landhervorming, stabilisatie
van de prijzen van voedselgewassen en afschaffing van
handelsbelemmeringen. Een tweede groep strekt tot het
beschikbaar stellen van additionele – technische en
financiële – middelen aan de minder ontwikkelde ge-
bieden.• Voor de technische hulp mogen de betrokken
regeringen voortaan zelf suggesties doen voor de allocatie
daarvan, op basis van een zgn. ,,overall planning”.
De financiële bijstand bestaat uit adviezen met als doel
het voorkomen van dubbele belasting en directe hulp.
Tot het laatste behoort de bevordering van ,,the inter-
national fiow of private capital” en de oprichting van
een Special United Nations Fund for Economic Develop-
ment (Sunfed) en van een Internatiônal Finance Corpo-
ration. Schrijver schetst het ontstaan en de betekenis
van deze organisaties.
Dr W. L. VALK, Maatregelen tegen speculatie in de
Verenigde St aten.
Er is een nauw verband tussen beleggingen conjunc-
tuur. De bewegingen van de beurs zijn van het grootste
belang voor de beoordeling van de conjunctuur. Schrijver
gaat in op de vraag, wat gedacht moet worden, gezien dit
verband, van de verlaging van de marges bTj de crediet-
verlening op effecten en het schaarser en duurder maken
van het handelscrediet in de Verenigde Staten. Het ideaal
is een stabiele beleggingsstroom, waarbij bij benadering
evenwicht tussen vraag en aanbod van kapitaal is, het-
geen normale winsten betekent. Schrijver neemt aan dat
thans een punt bereikt is, waarbij het niet wenselijk is,
dat met hevige toekomstige winststijgingen rekening
wordt geh&uden. De maatregelen, die in de Verenigde
Staten werden genomen, hadden tot gevolg, dat een groot
aantal der speculanten hun posities afwikkelden, en een
druk op de markt ontstond, welke in een beleggers-
staking zal kunnen uitmonden. Het goede van de maat-
regel is, dat de stromen van het.geld in normaler banen
komen.
DE BOER, Naar goedkopere kernenergie.
De schattingen met betrekking tot de kosten van
kernenergie lopen nogal uiteen; schrijver constateert,
dat men in het algemeen kan zeggen, dat de post brand-
stof inclusief bewerking daarvan zaUliggen tussen 0,5 en
2,5 cent bij een uraanprjs van f 200 per kg, dat deze
grenzen evenredig met de uraanprijs zullen dalen en
stijgen en dat de investering voor een kernenergiecentrale
vooral in het begin hoger zal zijn dan voor een overeen-
komstige steenkoolcentrale. Op de post voor de inves-
tering zal kunnen worden bezuinigd door een intensief
ontwikkelingswerk. Zweedse gegevens wijzen reeds in de
richting van een zeer efficiënt geconstrueerde reactor
Schrijver gaat tçn slotte na wat de invloed van de grond-
stofprijs op de totale productiekostên is voor op ver-
schillende wijzen geproduceerde energie.
VERMEY, De luchtbevrachtingsmarkt in 1954.
Het afgelopen jaar was voor de luchtvrachtvaart over
bet geheel niet onbevredigend. In toenemende mate
wordt Londen het centrale punt waar vraag en aanbod
elkaar ontmoeten. Het rederjbedrjf behoorde weer tot
de voornaamste cliënten van de onafhankelijke luchtvaart-
maatschappijen. De luchtvrachtcoöperaties verheugen
zich in toenemende populariteit en groei. De hoge kost-
prijs oefent nog steeds een remmende invloed uit op het
goederenvervoer door de lucht. Op de transatlantische
routevervoerden de scheepvaartmaatschappjen 62,9 pCt,
de luchtvaartmaatschappijen 37,1 pCt van het totale
aantal passagiers.
– SOMMAIRE –
Drs W. C. KROFT, Les critères d’assistance dans le cadre
de la ,,Armenivet”.
L’auteur expose un systôme qui, selon lui, permettrait
une meilleure détermination des allocations distribuées
dans le cadre de la ,,Armenwet”, que celle présentement
en usage sur base des critères d’assistance actuels.
Problèmes économiques â l’O.N. U.
La dernière Assemblée Générale des Nations-Unies
s’est occupée â nouveau des problèmes économiques
c6hcernant les territoires sous-développés. L’auteur
étudie les résolutions adoptées. –
Dr W. L. VALK, Mesures contre la spéculation aux
Etats Unis.
Les mouvements de la bourse présentent de plus vif
intérêt pour l’étude de la conjoncture. L’auteur examine
sous cet angle les mesures prises aux Etats Unis en vue de
limiter les crédits.
DE BOER, Vers une éergie nucléaire moins coûteuse.
– L’auteur essaie de déterminer le prix futur de l’énergie
nucléaire et compare celui-ci aux prix d’énergie producée
suivant d’autres méthodes.
VERMEY, Le marché des frets aériens en 1954.
Dans l’ensemble, l’année écoulée a étë satisfaisante
pour le marché des frets aériens, bien que le niveau élevé
du prix coutant constitue encore toujours une entrave.
9Maart1955
ECONOMISCH-STATISTICHE BERICHTEN
185
De ondersteuningsnormen volgens de Armenwet,
Inleiding.
De’ benodigde b’edragen voor huur, fondspremiën en
,,Indien blijkt, dat de aanvrager door de hulp der in-
stelling niet uit de toestand van armiastigheid kan worden
opgeheven, mag de te verstrekken ondersteuhing de grens
van het voor ht levensonderhoud noodzakelijke niet
overschrijden”. Aldus art. 29, derde lid van de Armenwet
van 1912. In dit artikel wordt het öndersteuningsbedrag
dus gebonden aan het noodzakelijk levensonderhoud.
Het begrip noodzakelijk levênsonderhoud wordt echter
niet nader omschreven. De wetgever kon daarvoor geen
vaste regel geven. Weliswaar kan men zeggen, dat de
categorieën van de minimum-behoeften hiertoe behoren,
zoals voeding, kleding en onderdak, maar allereerst dienen
deze categorieën nog te worden vastgelegd wat hun om-
vang betreft, terwijl men zich bovendien nog kan af-
vragen, wat buitendien nog tot het noodzakelijk levens-
onderhoud dient te worden gerekend. ,,Waar hier de grens
ligt van het noodzakelijke hangt weer af van andere
omstandigheden als de plaats, tijd en het milieu van de
behoeftige”
1
).
Dat het voor het levensonderhoud noodzakelijke kai
verschillen naar plaats en naar milieu behoeft geen nadere
toelichting. Dat de tijd eveneens van invloed is op het
begrip noodzakelijk levensonderhoud blijkt duidelijk uit
de geschiedenis der uitkeringen volgens de Armenwet.
Hetgeen nu als noodzake]ijk geldt, werd een twintigtal
jaren geleden niet als zodanig beschouwd, zoals de uit-
gaven voor ontspanning, roken, dagblad enz. Er valt dail
ook in dè vaststelling van de steunbedragen, die ingevolge
de Armenwet worden uitgekeerd, een ontwikkeling te
constateren, welke er op wijst dat het begrip noodzakelijk
levensonderhoud objectief niet vaststaat.
De practijk geeft van deze onzekerheid een duidelijk
beeld, zoals naderwordt aangetoond in een artikel in het
tijdschrift ,,Sociale Zorg’ van
5
Mei
19482).
In dit artikel
worden de resultaten besproken van een enquête, die de
schrijver heeft gehouden in een twintigtal gemeenten van
verschillende grootten. De uitkomsten van deze enquête
zijn opmerkelijk en tonen duidelijk aan, dat er geen strikte
uniformiteit valt te ontdekken in het vaststellen van de
steunbedragen, hetgeen dan ook blijkens de enquête
resulteert in aanzienlijk ‘afwijkende bedragen van ge-
meente tot gemeente. Zo was de hoogste norm voor twee
personen in de betrokken groepgemeenten f 18 plus huur,
terwijl de laagste norm was f 14,50 plus huur.
In de practijk blijkt men zich bij het vaststellen van de
ondersteuningsbedragen veelal te baseren op de eerste
levensbehoeften, door uit te gaan van een vastgesteld
leveiismiddelenpakket. De hoeveelheden van de artikelen
in dit pakket vermeld worden vermenigvuldigd met de
kleinhandeisprijzen. Dit pakket wordt vastgesteld voor,
een gezin bestaande uit man en vrouw en het op grond
hiervan berekende bedrag wordt aangevuld met een
De berekening der uitkeringen.
bedrag, benodigd voor andere uitgaven zoals gas en
De hierboven genoemde uitgavenrekeningen van
water, reparatie kleding en schoeisel, krant enz. Daar- gezinnen van geoefende en ongeschoolde arbeiders zijn
naast worden boven het aldus vastgestelde bedrag voor door het C.B.S. gepubliceerd als resultaat van het natio-
kinderen gezinsledenbijsiagen gegeven. Het bepalen van naal budgetonderzoek, dat door deze instelling in samen-
deze bijsiagen geschiedt evenmin op uniforme wijze. Van- werking met de gèmeentelijke bureaux voor statistiek van
daar dan ook, dat in de literatuur omtrent de onder- Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Eindhoven en
steuningsnormen ingevolge de Armenwet verschillende Tilburg in 1951 is gehouden
3
). –
bedragen voor gezinsledenbijslag worden genoemd, die
Het totaal aantal geënquêteerde
gezinnen van geoefende
bijv. variëren van ongeveer f4 tot f 6 per week per kind, en ongeschoolde arbeiders, waarvan de resultaten zijn
•
‘) Nationaal budgetonderzoek 1951. Serie BI no 1: Uitgavenrekeningen van
– handarbeidersgezinnen, onderscheiden naar beroep,, woonplaats en gezinsgrootte.
brandstof worden afzonderlijk verstrekt. Hetzelfde geldt
voor de posten kleding, dekking en , schoeisel, wâarvan
de verstrekking naar behoefte incidenteel geschiedt in
natura of via bonnen.
Wanneer het ondersteuningsbedrag op bovenstaande
wijze is vastgesteld, doet de noodzakelijkheid zich ge-
voelen dit bedrag aan een maximum te binden. Doorgaans
doet men dit door. als maximum te nemen een bepaald
percentage van het loon van een ongeschoolde arbeider.
De redenering die men hierbij volgt is, dat het loon van
een ongeschoolde arbeider niet veel hoger is dan het
noodzakelijk levensonderhoud voor de ondersteunde.
Door het koppelen van het uitkeringsbedrag aan het
loon wordt echter een geheel nieuw element ingeschakeld.
Dit betekent nl. dat het steunbedrag zal wisselen met het
loonpeil. Een eventuele welvaartsverandering, die in een
gewijzigd loonpeil tot uiting komt, zal dus ook de steun-
bedragen wijzigen. De facto komt dit er dus op neer, dat
een stijging van het algemeen welvaartsniveau ook ten
goede zal komen aan de ondersteunden ingevolge de
Armenwet.
Bij het vaststellen van de uitkeringen volgens de Armen-
wet gaat men dus uit van twee criteria, nl. de kosten van
levensonderhoud met als basis het medisch verantwoord
voedingspakket en het loonpeil, welke resp. de minimum-
en maximumgrenzen vormen van het ondersteunings-
bedrag. Een vast richtsnoer betreffende de hoogte, welke
de uitkering
in feite
zal moeten hebben, ontbreekt evenwel.
Het is ongetwijfeld gewenst, dat bij de uitkeringen
ingevolge de Armenwet rekening wordt gehouden met
een algemene stijging van de welvaart. Daarnaast is het
echter evenzeer wenselijk, dat er naar beneden een mini-
mum bestaat. Deze twee wensen nu zijn met elkaar te
combineren door uit te gaan van de budgetstatistieken
van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In deze
statistieken worden de uitgavenrekeningen vermeld van
verschillende bevolkingsgroepen over een bepaalde perio-
de. Bij de berekeningen in dit artikel is gebruik gemaakt
van de uitgavenrekeningen van geoefende en ongeschoolde
arbeiders in Nederland. Op deze wijze wordt tegemoet
gekomen aan de twee criteria, die bij de uitkeringen moe-
ten gelden, nl. het minimum-criterium en het welvaarts-
criterium. Door uit te gaan van de veronderstelling, dat
de uitgavenrekeningen van geoefende en ongeschoolde
arbeiders het minimale welvaartsniveau aangeven, is op
deze wijze het minimum der uitkeringen bepaald. Ander-
zijds wordt echter tevens het welvaartselement ingescha-
keld. De uitgaven van geoefende en ongeschoolde
arbeiders zijn immers in sterke mate afhankelijk van het
loonpeil en dit vormt uiteraard weer een weerspiegeling
van het algemene welvaartsniveau.
‘) Mr H. Fukkink ,,De Armenwet 1912 in tkst en uitleg”
‘) Mr
E.
Vogeleaang: ,,Normen van hulpverlening”.
186 –
ECONOMISCH.-STATISTISCHE B.E
‘
RICH
‘
TE.N
9 Maart 1955
gepubliceerd, bedroeg-
558.
Dit totale aantal valt uiteui
in aantallen van verschillende gezinsgrootten. In tabel -I
is de verdeling van de gezinnen naar grootte weergegeven.
In deze tabel is eveneens vermeld het aantal verbruiks-
eenheden
4),
gemiddeld• per gezin.
TABEL i:
–
–
Aantal geënquêteerde gezinnen onderscheiden naar
gëzinsgrootte en aantal verbruikseenhçden
–
Gezinsgrootte
Aantal gezinnen
Aantal :bruiks-
2 personen ………………….
97
2,01
3
………………..
.
.
16
2,51
4
…………………..
147
3,07
5
…………………..
81
3,70
6 en meer personen
117
4,79
558
Het C.R.S. heeft voor de in bovenstaande tabel ge-
noemde gezinnen van verschillende grootte gepubliceerd,
welke geldbedragen deze gezinnen jaarlijks hebben uit-
gegeven aan de diverse uitgavencategorieën, zoals vocijng,
kleding, schoeisel enz. Deze bedragen betreffen da uit-
gaven, die gemiddeld per gezin zijn gemaakt.
Genoemde jaarbedragen zijn door ons omgerekend tot
weekbedragen, eveneens voor elke uitgavencategorie, door
de jaarbèdragen te delen door
52.
Vervolgens zijn deze
weekbedragen dopr ons in een grafiek vergeleken met het
aantal verbruikseenheden, gemiddeld per bijbehorend
gezin. Het bleek nu, dat het verband tusen het aantal
verbruikseenheden, gemiddeld per gezin, en de week-
uitgaven voor de verschillende categorieën in vrijwel alle
gevallen rechtlijnig was. De aard van dit rechtljnig
verband was evenwel verschillend voor de afzonderlijke
uitgavencategorieën. Dit rechtlijnig verband werd met
behulp van de methode der, correlatierekening in zgn.
regressieformules vastgelegd.. Met &hulp
7
van deze
formules kunnen nude uitgaven voor elke gezinsgrooite
4)
Niet ieder gezinslid beïnvloedt de hoogte en samenstelling der gezinsuitgaven
in
gelijke mate. De uitgaven voor de behoeften vaneen volwassene zijn in het alge-
meen hoger dan die voor kinderen, terwijl kinderen van 10 jaar bijv. weer ïneer
verbruiken dan kinderen van drie jaar. Men kan nu de verhoudingen van het ver-
bruik van kinderen van verschillende leeftijd aangeven door dit verbruik uit te
drukken in het verbruik, van volwassenen. Op deze wijze kan een verbruiksschaat
worden opgesteld. Onderstaand is een
dergelijke
schaal vermeld. Het is de zgn.
Amsterdamso schaal, die in Nederland bij budgetonderzoekingen wordt gebruikt
Schaal-der verbruikseenheden (Anisterdamse schaal).
•
Leeft ijd
Verbruiks-
eenheid
Leeftijd
Verbruiks-
eenheid
0 jaar
0,15
9 jaar .
0,65
0,20
10
,,
0,70
2
,,
0,30
,
11
0,75
3
,,
0,35
–
12
,,
0.80
4
,,
0,40
13
,,
0,85
5
,,
,
0.45
‘
14
,,
0,90
6
,,
0,50
vrouw 14 jaar
0,90
7
,,
.
0,55
en ouder
8
,,
0,60
man 15 jaar
1,00
en ouder
worden berekend, door de bijbehorende verbruikseen-
heden in de formule in te vullen.
In tabel II is het grondmateriaal voor de berekeningen
en zijn tevens de uitkomsten hiervan aangegeven, Achter-
eenvolgens zijn vermeld de. verschillende uitgaven-
categorieën, de regressieformule, de gezinsgrootte, het
aantal verbruikseenheden gemiddeld per gezin, de
werkelijke en de op grond van de formules berekende
weekuitgaven voor iedere gezinsgrootte.
Op grond van de in tabel II weergegeven vergelijkingen
zijn nu te bepalen. de benodigde- uitgaven van gezinnen
van verschillende grootten door het totaal aantal ver-
bruikseenheden, waaruit het betreffende gezin bestaat,
onder V in te vullen en aldus U te berekenen. –
Ter illustratie volgen hieronder enkele voorbeelden van
steunberekening volgens de door ons gevolgde methode.
Er zullen berekeningen worden gemaakt voor enkçle
gezinnen van willekeurige grootten. Op de door ons be-
‘rekende basisbedragen zal in verband met de sinds 1951
gewijzigde prijzen een correctie worden toegepast door
gebruik te maken van de door het
Ç.B.S.
gepubliceerde
prjsindexcijfers van het gezinsverbruik (1949 = 100).
Genoemde correcties gelden voor de maand Sepiember
l954.
VOORBEELD I.
–
Man en vrouw (1,9 v.e.)
Uitgaven- categorie
1
Uitgaven
iii
1951
1
Sept.
1954 1
na correc-
1
tie voor
gewijzigde
1
prijzen
1
Correctie-
1
factor
1 1
i
‘11950
nacor -j
rectie voor 1
gewijzigde
1
prijzen
1
Correctie.
factor
voeding
20,82 22,37
1301121
19,10
111/121
Kleding
5,62
4,78
1141134
4,74
113/134
Schoeisel
1,10
0,97
1201136
0,90
111/136
Woning-
–
inrichting,
huisraad
3,19
2,94
120/130
2,70
110/130
Onderhoud
woning
tl,26
0,31
139/115 0,23 101/115
Reiniging,
WO
,
ningenkled.
1,07 1,00
107/114
0,95 101/114
Lich. ver-
–
zorging
0,77.
0,72
107/114
0,68
1011114
Onderwijs,
•
godsdienst
0.72 0,72
0,72
33,55
–
33,81
1
1
30.02
VOORBEELD IE.
Man, vi-ouw, vier kinderen van 1, 3, 5 en 7 jaar (3,45 v.e.)
Sept. 1954
Uitgavencategorie
na correc-
tie voor
Crrectie-
–
gewijzigde
actOr
prijzen
29l3
31,30
130/121
7,30
6,21
114/134 2,17
1,91
120/136
Voeding
………………………
Woninginrichting, huisraad
4,35
4,02
1201130
Kleding
……………………….
Schoeisel
…………………….
0,35
0,42
‘
139/115
Onderhdud
woning
……………..
Reiniging,
kleding
… …………..
1,41
1,32
107/114
Lichamelijke verzorging
………….
0,89
..
0,84
107/114
Onderwijs,
godsdienst
………….
1,28
1,28
1
46,8
47,30
j
–
TABEL IE.
Werkelijke en berekende uitgaven per gezin van verschillende grootte in de verschillende uitgavenategorieën
Uitgavencategorie Regressieformule
2 personen
2,01 ve.
3 personen
2,51 ve.
4 personen
3,07 ve.
5 personen
3,70 ve.
‘
6 en meer personen
4,79 ve.
werkelijke
–
berekende
werkelijke berekende
werkelijke
berekende
werkelijke
berekende
werkelijke
berekende
uitgaven
ûitgaven
uitgaven
uitgaven
uitgaven
uitgaven
uitgaven
uitgaven uitgaven
uitgaven
U=5,36
V+10,64
21,10
21,41
24,19
24,09
27,35
27,10
30,92 30,47
35,96
36,31
U=l,088 V+ 3,55
5,48
5,74 6,54
6,28
7,12 6,89 7,38 7,58
8,75
8,76
Schoeisel
…………
71
U=0,69
– 0,21
1,08 1,18
1,58
1,52
•
1,98
1,91
2,40
,
2,34
3,02
3,10′
Woninginrichting, huis-
Voeding
…………….
Kleding
…………….
raad
…………..
U=0,752 V+ 1,76
3,25
3,27 3,87 3,65 3,79 4,07 5,69
4,54
5,42
5,36
Onderhoud woning
U0,059
V-l- 0,15
..
0,23
0,27 0,33
0,30
0,37 0,33
0,37
0,37
0,42
0,43
Reiniging, won, en kleding
U0,216 V+ 0,66
..
104
1,09
1;23
1,20
1,37
1,32
‘
1,50
1,46
1,65
1,69
Lich. verzorging
U0,0756 V+ 0,63
0,77 0,78 0,83
0,82
0,87
0,86 0,90
0,91
•
0,99
–
Onderwijs, godsdienst
U=0,366 V+ 0,02
–
0,75
0,76
0,93
0,94
–
1,17
1,14
1,36
1,37 1,77
1,77
9 Maart 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18
VOORBEELD 111.
Vrouw, drie kinderen van 2, 4 en 8 jaar (2,2 v.e.)
Sent 1954
na correc-
Correctie
tie voor
factor
Voeding
……………………..
1
22,43
24,10
130/121
Kleding
……………………..
5,94
5,05
114/134
1,3!
1,16
120/136
Woninginrichting, huisraad
3,41
3,15
120/130
Schoeisel
…………………….
.
..
0,28
0,34
139/115
Onderhoud
woning
……………..
Reiniging, woning en kleding
1,14
1,07
107/114
Lichamelijke verzorging
………….
0,80
0,75
107/114
Onderwijs, godsdienst
0,83 0,83 36,14
1
36,45
1
VOORBEELD IV.
Alleenstaande man (1 v.e.)
Uitgaven- categorie
U itgaven
in
1951
Sept. 1954
na correc-
tie voor
gewijzigde
prijzen
Correctie-
factor
1950, n
ie
a
voor ge-
correct
wijzigde
prijzen
Correctie-
factor
Voeding
16,00
17,19
130/121
14,68
111/121
Kleding
4,64
3,95
114/134
3,91
113/134
Schoeisel
0,48
0,42
120/136 0,39 111/136
Woning-
inrichting,
huisraad
2,51
2,32
120/130
2,12
110/130
Onderhoud
woning
0,21
0,25
139/115 0,18
101/115
Reiniging,
woning en
kleding
0,88 0,83
107/114
0.78 101/114
Lich.verzorg.
0,71
0,67
1071114
0,63
1011114
Onderwijs,
godsdienst
0,39 0,39
0,39
25,82
1
26,02
1
23,08
VOORBEELD V.
Man en vrouw, acht kinderen van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8jaa;’
(5,25 v.e.)
Sept. 1954 na
Uitgavencategorie
Uitaen
:::e
Crrec5ie-
prijzen
38,78
41,67
130/121
Kleding
……………………..9,26
7.88
114/134
Schoeisel
……………………
.
3,41 3,01
120/136
Woninginrichting, huisraad
5,71
5,27
120/130
Voeding
………………………
Onderhoud woning
…………….0,46
0,56
1391115
Reiniging, woning en kleding
1,79
1,68
107/1 14
Lichamelijke verzorging
………….
1,03
0,97
107/114
Onderw
ij
s, godsdienst
1,94
1,94
62,38
j
62,98
Wij beschikken niet over gegevens om voor alle door
ons als. voorbeeld gekozen gezinsgrootten vergelijkingen
te maken met practische voorbeelden van steunbereke-
ning. Dit is slechts in twee gevallen mogelijk, nl. voor de
uitkering aan een gezin, bestaande uit man en vrouw en
voor de uitkering aan een alleenstaande
Aan een artikel in het tijdschrift ,,Sociale Zorg” van
5 December 1950
5)
ontlenen wij de norm voor twee per-
sonen, die met ingang van 3 September 1950 voor Zuid-
Holland gold. Deze norm was opgebouwd uit een bais-
bedrag (levensmiddelen) van f 14,50 plus f6,50 aan andere
posten, in totaal dus f 21.
Door ons werd in voorbeeld 1 een bedrag berekend van
f 33,55. Wanneer we een correctie maken voor de sinds
1950 gewijzigde prjsindexcijfers van het gezinsverbruik,
dan valt het uitkeringsbedrag volgens onze methode voor
het jaar 1950 te stellen op f 30,02. Dit bedrag is dus
f 9 hoger dan het hierboven vermelde bedrag van f 21
in Zuid-Holland.
Dit verschil wordt voor een belangrijk gedeelte ver-
klaard door de afwijkende bedragen voor voeding. Onze
berekeningen voeren tot een bedrag aan voeding van
fl9,10 (voorbeeld 1), hetgeen dus f4,60 meer is dan de
D. Piso: ,,De koaten voor het noodzakelijk levensonderhoud van gezinsleden”
norm van f’14,50 in Zuid-Holland. Op de oorzaak van
deze afwijking zullen
Wij
nog nader terugkomen.
De uitkering aan een alleenstaande Werd door ons
berekend op f25,82 in 1951 (voobee1d IV) of na correctie
op f 23,08 in
1950.
In het reeds genoemde artikel in
,,Sociale Zorg” komt men tot een bedrag van f
14,50
voor een alleenstaande. Ook hier blijkt.de
door ons be-
rekende ondersteuningsnorm hoger te zijn en wel f8,58.
Dit verschil wordt nog sprekender, wanneer men de
berekende bedragen van een alleenstaande vergelijkt met
die van een echtpaar. Uitgedrukt in het ondersteunings-
bedrag voor een echtpaar bedroeg de norm voor een
1450
alleenstaande in Zuid-Holland 100
x –j-
= 69 pCt.
Het overeenkomstige percentage bij de door ons bereken-
2308
de bedragen is 100
x.
3002
77. Een vrij aanzienlijke
afwijking dus.
Beoordeling van de twee methoden.
Het door ons gevolgde systeem van berekening van de
ondersteuningsbedragen biedt belangrijke voordelen bo-
ven het tot dusverre min of meer algemeen gebruikelijke.
Immers, de uitkeringen zijn in eerstgenoemd systeem ge-
baseerd op de werkelijke uitgaven van geoefende en
ongeschoolde arbeiders. En deze uitgaven worden weer
voor een belangrijk gedeelte bepaald door de werke1ijke
verbruiksgewoonten.
In wezen komt het door ons gevolgde systeem er op
neer, dat wordt verondersteld, dat uitgaven van geoefende
en ongeschoolde arbeiders aan de noodzakelijke levens-
behoeften eveneens de minimaal benodigde uitgaven zijn.
Inderdaad kan men deze opvatting huldigen en de ge-
leidelijk gewijzigde opvatting, wat betreft de gedane
uitkeringen in het verleden, vormt hiervoor een aandui-
‘) Het feit, dat de posten huur, fondspremiön en brandstof niet in onze berekc-
n’ingen zijn opgenomen, wil niet zeggen, dat hiervoor geen uitkering moet plaats-
vinden. Het is welhaast overbodig er op te
wijzen,
dat ook in ons systeem verstrek-
king van de hiervoor benodigde bedragen a1onderlijk plaatsvindt. –
Uitgavencategorie
In de practijk doen zich moeilijkheden voor wat l?etreft
de juiste vaststelling van het uitkeringsbedrag aan een
alleenstaande. Men benadert doorgaans dit bedrag door
een zker percentage te nemen van de norm voor een
echtpaar. Over de grootte van dit percentage bestaat geen
eensluidende mening. Bij onze methode wordt deze
moeilijkheid automatisch opgelost. Men behoeft immers
slechts de verbruikseenheid van een alleenstaande in de
formules in te vullen. En deze formules zijn berekend op
grond van de in de werkelijkheid heersende verhoudingen.
Op deze wijze plaatst men zich op een reële basis om tot
een oplossing te komen voor het in de literatuur op dit
punt tot uiting komende gemis aan een juiste maatstaf.
Een vergelijkingsmogelijkheid voor grotere gezinnen
bestond voor slechts een enkele gemeente. Daaruit bleek
wel duidelijk, dat de verschillen tussen de gevolgde
methoden geringer werden naarmate de gezinsgrootte
toenam.
Wij merkten reeds op, dat bij de uitkeringen in de
practijk de bedragen aan huur, fondspremiën en brandstof
afzonderlijk worden uitgekeerd
6).
Dit is ook het geval
,1
voor de posten kleding, dekking en schoeisel, welke
incidenteel worden verstrekt. Laatstgenoemde drie posten
zijn wel in onze berekeningen opgenomen, maar niet in
de bedragen voor Zuid-Holland, waarmee onze uitkom-
sten zijn vergeleken. De vergelijkingen zijn dus onvolledig.
188
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9Maart1955
ding. Nu kan men stellen, dat de uitgaven van geoefende
en ongeschoolde arbeiders in de practijk niet altijd gelijk
zijn. Er bestaan zowel afwijkingen naar de zijde van het
inkomen als naar de zijde van de uitgaven. Het feit echter,
dat in onze berekeningen is gewerkt met een gemiddelde
van gezinnen van verschillende grootte heft dit bezwaar
op.
Aangezien iedere uitkering genietende wordt aangeduid
met een zekere verbruikseenheid al naar gelang geslacht
en leeftijd, is aan de hand van de practijk na te gaan, wat
werkelijk benodigd is voor gezinnen van verschillende
grootte wat betreft aantal en leeftijd der kinderen
7).
Op
deze wijze wordt ontkomen aan de grote moeilijkheid van
de juiste vaststelling van de toeslagen voor gezinnen met
kinderen.
Tegen het in de practijk gebruikte systeem van steun-
berekening zijn principiële.bezwaren aan te voeren. In de
eerste plaats betreffende de basis, die wordt gevormd door
de medisch verantwoorde voedingstabellen. Hierop wor-
den de uitkeringen voor een belangrijk gedeelte vast-
gesteld. Daarbij begaat men evenwel de inconsequentie,
dat men zich na uitkering niet meer afvraagt of de onder-
steuningsbedragen ook inderdaad worden uitgçgeven
volgens dit ideale voedingspakket. In dit systeem gedacht
zou hêt immers het meest logisch zijn, dat dit inderdaad
geschiedt. Wil men dit echter controleren, dan zou dit
een aanzienlijke aantasting van de consumptievrijheid
betekenen. Gezien echter het feit, dat de uitgekeerde
bedragen in andere verhoudingen aan de diverse voedings-
artikelen kunnen worden uitgegeven moet men nood-
zakelijkerwijze tot de conclusie komen, dat er geen
zekerheid bestaat, dat voldoende is uitgekeerd om het
minimum levensonderhoud te garanderen.
Wij wezen er reeds op, dat het door ons berekende
bedrag aan voeding groter was dan het bedrag, dat men
7)
Indien mest over uitgebreider statistisch materiaal zou beschikken, zou men, in plaats van met verbruikseenheden, kunnen werken met gezinstypen, zoals man
en vrouw plus aantal kinderen van 0
tlm
5 jaar, aantal kinderen van 5 t/m 10
jaar enz. Dit laatste verdient in de practijk voorkeur.
in de practijk van de ondersteuningsuitkering hiervoor
aanhoudt op grond van de medisch verantwoorde voe-
dingstabel. De werkelijke verbruiksgewoonten aan voe-
dingsmiddelen wijken in aanzienlijke mate van deze tabel
af, zowel wat de aard als wat de hoeveelheid der verbruikte
artikelen betreft.
Men zou zich met recht de vraag kunnen stellen, of
genoemd medisch verantwoord pakket tegemoet komt aan
de eis van een zo objectief mogelijke vaststelling van het
noodzakelijke levensonderhoud. Dit noodzakelijke levens-
onderhoud dient immers gebaseerd te zijn op de werkelijke
verbruiksgewoonten, die zich in de. tijd wijzigen.
Slot opmerkingen.
Er is in dit artikel niet nader ingegaan op de verrekening
van neveninkomsten. Onze berekeningen hebben betrek-
king op de basisbedragen wat betreft de uitkeringen voor
gezinnen zonder andere inkomsten. De wijze van ver-
rekening van eventuele neveninkomsten wordt aan de
steunverlenende instantie overgelaten. Op het stellen van
een maximum aan het uit te keren bedrag en de wijze van
berekening van dit maximum is evenmin ingegaan. Dit
is een beleidskwestie, welke onder de competentie valt
van het ondersteuningsorgaan. De door ons berekende
bedragen vormen echter het noodzakelijk minimum.
Enkele uitgavencategorieën, bijv. de uitgaven voor
ontspanning, maatschappelijke uitgaven enz., zijn door
ons bij de,berekening buiten beschouwing gelaten, hetgeen
niet betekent, dat de ondersteuning ontvangende hiervoor
niet in aanmerking komt. Dit bezwaar kan worden opge-
lost door een bepaald bedrag hiervoor beschikbaar te
stellen. Het is nuttig er nogmaals expliciet op te wijzen,
dat de door ons berekende normen regelmatig herziening
behoeven, nl. ten eerste bij zich wijzigende prijzen en ten
tweede bij veranderingen in het inkomenspeil van ge-
oefende en ongeschoolde arbeiders. Dit impliceert, dat
de in dit artikel gegeven berekeningen aan nieüw ver-
schijnende budgetstatistieken moeten worden aangepast.
Ned.Econ.Tnstituut.
Drs W. C. KROFT.
Economische vraagstukken in de Verenigde Naties
Men schrijft ons:
Evenals in voorgaande jaren heeft de laatste Jaarver-
gadering van de Verenigde Naties in de herfst van
1954
zich wederom bezig gehouden met economische vraag-
stukken. Zoals bekend, vindt behandeling daarvan plaats
in de zgn. Tweede Commissie, waarvan de besluiten uit-
eindelijk ter goedkeuring worden voorgelegd aan de
Plenaire Zitting.
Ook tijdens de laatste Jaarvergadering hadden de
economische vraagstukken, die door de Tweede Com-
missie werden behandeld, betrekking op de ontwikkeling
van de minder-ontwikkelde gebieden. Indien men de. vele
resoluties nagaat, die uiteindelijk werden aangenomen,
dan kan men een verdeling maken in twee categorieën.
Eén groep van resoluties heeft betrekking op de verster-
king van het eigen vermogen der betrokkenen voor de
ontwikkeling van hun gebieden. Een andere groep houdt
verband met het beschikbaar stellen van additionele
middelen aan de minder-ontwikkelde gebieden.
Tot de eerste categorie behoren resoluties over de
landhervorming, de stabilisatie van de prijzen van voed-
selgewassen en de afschaffing van handelsbelemmeringen.
De resolutie over de landhervorming heeft tweeërlei
doel: in de eerste plaats beoqgt zij voor pachters de mo-
gelijkheid te openen land in eigendom te verkrijgen, in
d6 tweede plaats wil zij de ontginning vn nieuw land
bevorderen. Indien beide doelstellingen worden bereikt,
wordt de agrarische productie in het betrokken land
Vanzelf vergroot.
Wat de stabilisatie van de prijzen van voedselgewassen
betreft, het. is de Costaricaanse delegatie geweest, die, in
samenwerking met een paar andere minder-ontwikkelde
gebieden, waaronder Indonesië, een resolutie heeft inge-
diend, die de aanbeveling inhoudt, de gedachte van het
instellen van buffervoorraden in nadere studie te doen
nemen. De aanneming van deze resolutie is in zoverre
baanbrekend geweest, omdat met name verschillende
hoger-ontwikkelde landen, waaronder de Verenigde
Staten, zich – tot dusverre althans – hebben verzet
tegen de gedachte van de instelling van buffervoorraden
als een middel tot stabilisatie van prijzen. Ofschoon men
de stabilisatiegedachte als zodanig nog niet heeft aan-
vaard, kan de aanbeveling tot verdere studie toch niet
zonder betekenis worden geacht. De stabilisatie van de
prijzen van voedselgewassen zal leiden tot groter stabili-
teit van het inkomen; hierdoor zal het vermogen van het
betrokken land de economische ontwikkeling te finan-
cieren worden versterkt.
9Maart1955
EC9N’OMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
189
De afschaffing van handelsbelemmeringen zal leiden
tot vergroting van de handel, waardoor het inkomen aan
buitenlandse betaalmiddelen van het betrokken -gebied
zal worden verruimd. Nu is dit geen eenvoudig vraagstuk,
vooral niet omdat hierbij ook politieke overwegingen een
rol spelen. Indien nL de Russen en Amerikanen het
hebben over de afschaffing van handelsbelemmeringen,
dan hebben zij het in wezen niet over hetzelfde. De Russen
wensen met deze afschaffing, dat de vigerende verbods-
bepalingen met betrekking tot de export van goederen
naar hun gebied, worden afgeschaft. De Amerikanen
daarentegen zijn niet geporteerd voor deze afschaffing
zolang de koude oorlog nog voortduurt; met afschaffing
van de handelsbelemmeringen bedoelen zij meer de nor-
male belemmeringen in de vorm van invoerrechten enz.
Het is begrijpelijk, dat volledige overeenstemming op
dit punt moeilijk valt te bereiken. Uiteindelijk heeft men
een iesolutie aangenomen, die in wezen neerkomt op het
doen van een aanbeveling al het practisch mogelijke te
– verrichten ten einde te komen tot de afschaffing der
handelsbelemmeringen. Voor vele minder-ontwikkelde
gebieden ligt het vraagstuk bovendien in zoverre anders,
dat zij, ten gevolge van de achteruitgang in’ hun deviezen-
positie, gedwongen waren tot het invoeren van import-
beperkingen, welke zij bepaaldelijk niet kunnen opheffen
zolang enige stabilisatie
–
van hun deviezeninkomen ‘niet
mogelijk is.
De maategelen, die strekkentot het beschikbaar stellen
van additionele middelen voor de verdere ontwikkeling
van de minder-ontwikkelde gebieden, hebben tweeërlei
karakter. Zij zijn eensdeels technisch van aard en ander-
deels financieel. De technische hulp is vervat in de zgn.
Technische Bijstand (Technical Assistance), welke sinds
jaren door de Verenigde Naties aan vele minder-ontwik-
kelde gebieden ter bschikking wordt gesteld. Terzake
werd tijdens de jongste Vergadering van de Verenigde
Naties een resolutie aangenomen, die een nieuw element
bevat. In voorgaande jaren heeft men zich beperkt tot
de aanbeveling de verschuldigde contributies op tijd te
betalen en deze zo mogelijk te verhogen. Ook deze aan-
bevelingen werden dit jaar gemaakt, doch daarnaast is
een grondige wijziging gekomen. in de wijze, waarop
voortaaii de middelen van de Organisatie van de Techni-
sche Bijstand beschikbaar zullen worden gesteld aan “de
deelnemende landen. In het verleden kregen de organi-
•saties, die het werk van de Technische Bijstand verrichten,
een vast percentage toebedeeld van de beschikbare mid-
delen. Zo kreeg de W.H.O. (World Health Organization)
een bepaald percentage toegewezen uit de’ binnengekomen
contributies. Men heeft terecht ingezien, dat deze methode
in wezenniet soepel is en ook weinig rekening houdt
met de werkelijkheid. Het is immers denkbaar, dat in een
bepaald land de gezondheidstoestand minder zorg ver-
eist dan bijv. de ontwikkeling van de een of andere
(Inge2onden medede’ing)
industrietak. De vaste percentages evenwel maken het
onmogelijk, dat een groter deel van de middelen aan de
betrokken industrietak wordt toegewezen. Op basis van
de jongste resolutie ial dit in het vervolg wèl mogelijk
zijn. De betrokken regeringen nI. mogen voortaan zelf
suggesties doen voor de allocatie van de aân haar ter
beschikking te stellen middelen. Uiteraard zal overleg
moeten worden gepleegd met het bestuur van de Tech-
nical Asistance en het ligt in de bedoeling, dat de betrok-
ken regeringen met een zgn. ,,overall planning” te voor-
schijn komen. Deze laatste vereiste is van grote betekenis,
– omdat, in tegenstelling tot het verleden, voortaan teclmi-
sche hulp zal plaatsvinden in sectoren, die volgens de
ontwikkelingsprioriteiten vân het betrokken land worden
bepaald. Zij heeft bovendien deze’ opvoedende waarde,
dat de ontvangende landen. genoodzaakt zijn zich reken-
schap te geven van de aard, richting en omvang van de
economische ontwikkeling, welke zij beogen. –
De tweede categorie van resoluties, die betrekking
heeft op het beschikbaar stellen van additionele middelen,
draagt, zoals gezegd een financieel karakter. Deze res-
luties zijn weer onder te verdelen in twee groepen, t.w.
indirecte additionele hulp en directe. De indirecte additio-
nele hulp is vervat in een resolutie, die betrekking heeft
op het voorkomen van dubbele belasting. Deze aange-
legenheid heeft sinds jaren op de agenda gestaan van de
Verenigde Naties. In wezen komt zij neer op het bevor-
deren van investeringen in de’ minder-ontwikkelde ge-
•
bieden. Deze gebieden voelen het bestaan van dubbele
belâstingen in verschillende landen als een belemmering
aan’ voor bedoelde investeringen. Over het algemeen ge-
sproken, moeten investeerders in het land, waarin zij
kapitaal hebben gestoken, belasting betalen over de aldaar
verkregen winsten. Er zijn evenwel moederlanden, die
over hetzelfde inkomen nog eens belasting heffen. Het
vraagstuk is moeilijk, omdat het in wezen het probleem
van de souvereiniteit raakt. Evenals, het minder-ontwik-
kelde gébied vrij is op diens territoir belasting te heffen,
zo wil het hoger-ontwikkelle gebied diezelfde vrijheid
blijven bezitten. Zou men afstand doen van het recht tot
belastingheffing. op de verdiensten van het geïmporteerde
kapitaal, dan wordt zulks door verschillende landen als
een inbreuk beschouwd op hun souvereiniteit. Met dat
al wordt de behoefte gevoeld terzake een regeling, te tref-
fen en in de betreffende resolutie van verleden jaar wordt
– daartoe alsnog een aanbeveling gedaan.
De maatregelen, die op directe wijze additionele mid-
delen beschikbaar willen stellen aan de minder-ontwik-
kelde gebieden, zijn drieërlei. In de eerste plaats is een
resolutie aangenomen betreffende de bevordering van
,,the internationl flow of private capital for the economic
development of under-developed ountries”. In gedetail-
leerder vorm dan in voorgaande jarèn het geval is ge-
weest, beveelt deze resolutie de kapitaalimporterende
met papier gersoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroorn
IL
koperdraad en koperdraadkabel,
abeigarnitu ren ,vuimassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
190
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9
Maart
1955
en kapitaalexporterende landen aan, al datgene te doen
hetwelk nodig is voor een grotere stroom van kapitaal
van het ene land naar het andere. De kapitaalimporteren-
de landen wordt aanbevolen hun binnenlandse politiek,
wetgeving en bestuurspraktijken zoveel mogelijk aan te
passen aan een gunstig investeringsklimaat. Dit houdt
o.a. in, dat te zware belastingen dienen te worden ver-
meden en verder dat geëigende voorzieningen dienen
worden getroffen voor de repatriëring van het kapitaal,
alsmede voor de transfer van de winsten. De kapitaal-
exporterende landen wordt o.a. in overweging gegeven
adspirant-investeerders vân de betekenis te doordringen
binnenlands kapitaal, d.w.z. kapitaal in de betrokken
minder-ontwikkelde gebieden, mede op te nemen in de
aldaar op te richten bedrijven. Tot de Secretaris-Generaal
-wordt het verzoek gericht jaarlijks een rapport op te
stellen over het feitelijke beloop van de investeringen in
minder-ontwikkelde gebieden en haar bijdrage tot de
ontwikkeling van de internationale ecdnomie. Ook heeft
de Secretaris-Generaal te rapporteren over maatregelen
in diverse landen genomen met betrekking tot deze in-
vesteringen in minder-ontwikkelde gebieden.
De Financiële Bijstand, welke verder wordt beoogd
door de Verenigde Naties, is terug te vinden in twee
resoluties betrekking hebbende op primo de oprichting
van een Special United Nations Fund for Economic
Development (Sunfed) en secundo de oprichting van een
International Finance Corporation (I.F. C.). Sunfed be-
oogt het beschikbaar stellen van internationaal kapitaal,
samen te brengen door regeringen en particulieren, voor
de financiering van zgn. ,,non-self-liquidating projects”
en wel hetzij in de vorm van schenkingen of tegen bijzon-
der lage rente. Het gaat om bijv. het aanleggen van
bruggen, irrigatiewerken e.d. Het verschil met de Inter
–
national Bank is, dat Sunfed geen regeringsgarantie ver-
eist voor de te verstrekken gelden. I.F.C. wil particulier
kapitaal als het ware tot zich trekken en dit kapitaal via
haar Organisatie weer ter beschikking stellen aan de
minder-ontwikkelde gebieden en wel voor meer commer-
ciële doeleinden. I.F.C. wordt gedacht als een organisatie
onder supervisie van de International Bank.
Grote aandacht en veel tijd hebben de onderwerpen
betreffende Sunfed en I.F.C. gehad. De achtergrond van
de discussies is, dat de hoger-ontwikkelde gebieden, de
Verenigde Staten en Engeland in het bijzonder, zich altijd
hevig hebben verzet tegen de gedachte van de oprichting
van beide instellingen. De andere Westeuropese landen
hebben lange tijd in het voetspoor gelopen van de Ameri-
kanen en Engelsen. De gedachte een internationaal fonds
en een financiële corporatie op te richten voor het beschik-
baar stellen van additionele middelen aan minder-ont-
wikkelde gebieden, bestaat eigenlijk reeds sinds
1951.
Destijds vergaderden de Verenigde Naties te Parijs. Van
jaar op jaar werd de strijd om de oprichting van beide
lichamen aan weerszijden met grote hardnekkigheid
voortgezet. Het bezwaar van de Amerikanen is in wezen
tweeërlei. In de eerste plaats beseffen zij zeer goed, dat zij
uiteindelijk het leeuwendeel van het kapitaal moeten
verstrekken. En wanneer dit toch het geval zal moeten zijn,
zijn zij meer geporteerd voor bijstand, niet via een inter-
nationale Organisatie, doch langs bilaterale weg, omdat
men hierbij immers tal van voorwaarden naar voren kan
brengen, die vaak van politieke of militaire aard zijn. De
Engelsen hebben aan de aidere kant hun Colombo-plan.
De andere Westeuropese landen volgen de beide grote
mogendheden over het algemeen zeer getrouw.
Het heeft altijd zeer veel moeite gekost zelfs maar de
gedachte over de oprichting van beide organisaties leven-
dig te houden. Elk jaar pogen de hoger-ontwikkelde ge-
bieden deze gedachte in de kiem te smoren door haar als
practisch onverwezenlijkbaar voor te stellen. Het voort-
gezette en zelfs toenemende verzet van de kant van de
minder-ontwikkelde gebieden, die ten slotte meer dan de
helft van de mensheid representeren, heeft uiteindelijk
kunnen voorkomen, dat de beide ondérwerpen onder de
tafel werden gewerkt. Van jaar op jaar is men echter niet
verder gekomen dan de gedachte verder te doen be-
studeren.
Een belangrijke ontwikkeling deed zich voor toen ter
Jaarvergadering van 1953 de Amerikanen, bij monde
van President Eisenhower, zich bereid verklaarden een
bijdrage te leveren aân een internationaal fonds zoals
bijv. Sunfed, mits een internationaal gecontroleerde ont-
wapening zou plaatsvinden. Men juichte de principiële
bereidheid uiteraard toe, doch een taaie strijd vond plaats
over de door de Amerikanen gestelde conditie met betrek-
king tot de ontwapening. Uiteindelijk kwam in.l953 een
resolutie tot stand, die in zoverre een compromis inhield,
dat, hoewel men de Amerikanen niet kon binden aan een
adhaesie tot het oprichten van Sunfed zonder dat ontwa-
pening heeft plaats gehad, zij zich toch niet meer verzetten
tegen de gedachte, dat een dergelijke oprichting ook
mogelijk zou zijn zonder ontwapening. De Jaarvergade-
ring in de herfst van 1954 heeft de gedachte tot oprichting
van Sunfed iets verder gebracht. Er waren in 1953 reeds
tekenen, dat in de houding der Westeuropese landen
enige aarzeling was gekomen. De economische achter-
grond daarvan is, dat de Westeuropese landen afzetge
bieden nodig hebben voor de handhaving van hui
productie en werkgelegenheid. Zoals bekend, zijn de
Amerikanen minder afhankelijk van exportmarkten dan
West-Europa. Met name bleek in 1953 Nederland bereid
te zijn met de minder-ontwikkelde gebieden samen te
werken. Met grote beslistheid heeft de Nederlandse dele-
gatie tijdens de jongste zitting, eerst. bij monde van de
Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de openings-
zitting van de Verenigde Naties, later in de Tweede
Commissie, gepleit voor zelfs de onmiddellijke oprichting
van het ontwikkelingsfonds. De minder-ontwikkelde ge-
bieden hebben uiteraard deze medewerking niet afgesla-
gen en uiteindelijk is het verzet van de Amerikanen en
Engelsen in zoverre gebroken, dat zij thans accoord gaan
met het idee door een ad hoc commissie van deskundigen
een rapport te doen samenstellen ,,giving a full and precise
picture of the form or forms, functions and responsibili-
ties which such a special United Nations fund for econo-
mic development might have”.
De oorspronkelijke bedoeling van de minder-ontwik-
kelde gebieden was, dat statuten moesten worden ont-
worpen voor Sunfed, doch de gedachte aan statuten
vonden de Amerikanen en Engelsen dermate bindend,
dat men uiteindelijk is gekomen tot de formulering als
hierboven vermeld. De ad hoc commissie van experts zal
binnenkort te New York vergaderen. Haar voorzitter is
de President van de Economic and Social Council in 1953,
de Belg Raymond Scheyven, die reeds in 1953 werd aan-
gewezen om diverse regeringen te sonderen over haar
houding ten opzichte van Sunfed. In de ad hoc com-
missie is ook een Nederlandse deskundige, n.l. Prof. Dr
J. Tinbergen, benoemd.
De oprichting van een International Finance Corpo-
ration is plotseling een belangrijke stap nader gekomen
door een verklaring van de Amerikaanse Regering dd.
11 November 1954, waarin zij mededeelde bereid -te zijn
9Maart1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
191
te contribueren aan de I.F.C. Hiermede heeft Amerika
een jarenlang ingenomen standpunt
tegen
deze corporatie
prijs gegeven. In de betreffende resolutie wordt de Inter-
national Bank thans uitgenodigd statuten te ontwerpen
voor de I.F.C.
Zo heeft de behandeling van economische vraagstukken
door de Verenigde Naties verleden jaar op enkele gebieden
meer vooruitgang geboekt dan in voorgaande jaren. Meer
en meer begint het besef door te dringen, dat het probleem
van de ontwikkeling van de minder-ontwikkelde gebieden
er één is van grote draagwijdte. Het kan alleen tot vreugde
strekken, dat de belangstelling voor dit vraagstuk minder
platonisch is geworden, doch dat men, zij het nog aarze-
lend, meer bereid is tot daadwerkelijke actie over te
gaan. Men begint in internationale kringen te spreken
van een ,,revolution of rising expectations” in de minder-
ontwikkelde gebieden. Daarmede wordt bedoeld, dat Be
volkeren in genoemde gebieden zich in toenemende mate
bewust worden van de lagere levensstandaard, waarin zij
verkeren. Het is begrijpelijk, dat de veelvuldige aanraking
met de volkeren buiten hun gebieden in hen het verlangen
wekt naar grotere welvaart. Daarbij doen zich &panningen
voor, waarvan het wenselijk is, dat zij niet leiden tot
explosies of gevaarlijke toestanden. Hieraan kan de
Organisatie van de Verenigde Naties in belangrijke mate
medewerken.
Maatregelen tegen speculatie in de Verenigde Staten
Bedrijvigheid en conjunctuur hangen in eerste instan-
tie af van de investeringen. Hei bedrijfsleven investeert
geregeld vrijkomende gelden, doch daarnaast moeten
gelden van buiten aangetrokken worden om de zaak
drijvende te houden of uitbreiding mogelijk ie maken.
Er is dus een nauw verband tussen belegging en con-
j unctuur. De motor der belegging is de winst en in mindere
mate de interest;en het winstkapitaal wordt voor een be-
langrijk deel door de beurs opgebracht. Het is dus duide-
lijk dat de bewegingen van de beurs van het grootste be-
lang zijn voor de beoordeling van de conjunctuur.
Nu heeft het begin van het jaar in dit opzicht een ver-
rassing gebracht. In de Verenigde Staten heeft men de
marges bij de credietverlening op effecten verlaagd en,
omdat veel aan de handel gegeven geld voor speculatie
gebruikt kan worden, tegelijk het hahdelscrediet wat
schaarser en duurder gemaakt. Men voorzag een gevaar-
lijke ontwikkeling der dingen op de beurs en heeft hieraan
een einde willen maken. Wat moeten wij hier nu van
denken?
In het leven, zowel als op de economische markten, kan
men in de regel een fout alleen maar goed maken, door
een nieuwe fout te maken. Daar is nu eenmaal niets aan
te doen en men moet alleen overwegen, of de kwade ge-
volgen van de nieuwe fout opwegen tegen de voordelen,
die zij brengt. Om te beoordelen, in welke mate dit thans
het geval kan zijn, moeten wij ons even bezig houden met
het effect van overspeculatie op de beurs.
De kapitaalmarkt is in evenwicht, wanneer vraag en
aanbod van kapitaal elkaar niet teveel ontlopen. Dit zal
nu in het algemeen het geval zijn, wanneer het rendement
der aandelen zodanig is, dat bij die stand van zaken vraag
en aanbod ongeveer gelijk aan elkaar zijn. De redelijke
vraag naar geld van het bedrijfsleven kan dan bevredigd
worden en het rendement is voor de belegger voldoende
om hiertoe over te gaan. Natuurlijk zijn er andere geld-
bronnen dan de beurs, maar daarover zwijg ik nu.
De koersen hangen in hoofdzaak af van de winst-
verwachtingen ten aanzien van de naaste toekomst,
hoewel ook andere factoren invloed kunnen uitoefenen,
zoals in de afgelopen periode de stroom van kapitaal uit
Amerika, die hier infierend op de effectenkoersen werkte.
Wanneer nu de winstverwachtingen stijgend zijn, dan gaat
men veel meer geld voor aandelen geven. Wanneer men
dan na enige tijd een stuk verkoopt, dan maakt men vaak
een aanzienlijke koerswinst en dan is men minder ge-
neigd, op het werkelijk rendement der aandelen te letten.
Zo kon men in de afgelopen tijd op deze wijze gemakkelijk
10 of 12 pCt voor zijn geld maken en menigeen had dan
weinig interesse voor de werkelijke winstvooruitzichten,
omdat de koerswifist hoofdzaak werd.
Het is duidelijk, dat hieruit een kompasvervalsing voor
de kapitaalmarkt kan ontstaan en dat, indien de koersen
zo hoog komen, dat geen behoorlijk rendement meer ge-
maakt wordt en dit steeds erger wôrdt, dit vroeg of laat
aan het licht moet komen en dan ernstige gevolgen kan
hebben. Op het ogenblik schat men het werkelijk rende-
ment op aandelen in Nederland op
5
pCt en er zijn landen,
waar het geringer is, o.a. de Verenigde Staten. Nu is
5
pCt
niet veel, doch bij een interest van iets meer dan 3 pCt
laat dit bedrag nog 2 pCt over voor vergoeding van zorg,
risico en in het beleggen verbruikte energie en tijd, die
men niet moet onderschatten. De toestand is dus hier nog
niet alarmerend, in Amerika echter iets minder gunstig.
Bovendien heeft overspeculatie enige nevengevolgen,
die niet fraai zijn. Wanneer men in korte tijd
12
pCI voor
zijn geld kan maken, zal menigeen minachtend neerzien
op andere beleggingen. In 1929 bijv., toen men in Ame-
rika om te speçuleren 24 pCt voor cali-geld gaf, was
geld voor hypotheken niet wel te krijgen, waardoor
het bouwbedrijf, een belangrijké factor in de conjunc-
tuur, ernstig getroffen werd.
Het ideaal is een stabiele beleggingsstroom, waarbij bij
benadering evenwiçht tussen vraag en aanbod van kapi-
taal is, hetgeen normale winsten betekent. In de tijd na
een dejressie moet de winst zich van een laag peil omhoog
werken, doch, indien de gemiddelde winst haar normale
hoogte heeft bereikt, is het wenselijk, dat zij normaal
blijft, hetgeen niet impliceert, dat zij in het geheel niet
mag veranderen. Laten wij aannemen, dat thans een
dergelijk punt is bereikt; dat zou heel goed het geval
kunnen zijn, want, hoewel de dividenden nog veelal
stijgen, is dit met de winsten reeds niet meer zo algemeen
het geval. Hier te lande hebben loonsverhogingen, die
van conjunctureel standpunt verdedigbaar waren, daar
het hunne toe bijgedragen.
In zulk een tijd is het niet wenselijk, dat met hevige
toekomstige winststijgingen rekening wordt gehouden.
De stijgende neiging tot anticipatie van hogere winst, die
de hausse ontketent, moet dan ophouden en het is dan dus
te verdedigen, dat tegen te felle speculatie maatregelen
worden genomen. Op zich zelf hebben deze een ongunstig
effect, want zij doen de koersen dalen en werken niet goed
op het aanbod van kapitaal. Maar, voor zover zij de
hierboven bedoelde winstanticipaties wat normaler
maken, kunnen zij goed werk doen. Natuurlijk moet men
zich afvragen, of niet tegelijkertijd andere ,,ongunstige”
factoren in het spel zijn; zou er een grote bank springen
192
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9Maart1955
of een oorlog, waarvan de geyolgen voor de onder-
nemingen niet ineens te voorzien zijn, uitbreken, dan
treedt hier natuurlijk een cumulatie van gevolgen op.
Een oorlog betekent na enige tijd hoogconjunctuur, doch
bij het uitbreken van een oorlog is er veel onzekerheid
omtrent het lot van maatschappijen. Is de gemiddelde
winstvoet der ondernemingen, en vooral die der ,,leaders”,
reeds aan het wankelen, of aarzelen de grondstoffen-
markten, dan kan zulk een maatregel de laatste druppel
zijn, die de emmer doet overlopen.
Hoe staat het nu met de maatregelen, die men in de
Verenigde Staten heeft genomen? Door de verlaging der
marges moest een groot aantal der speculanten zijn
posities afwikkelen, waardoor een druk op de markt ont-
stond. Men wijst er gaaine op, dat de aandelen nu in
handen komen van financieel krachtiger personen en dat
de markt dus steviger wordt. Het is echter niet van tevoren
vaststaand, dat er genoeg kapitaal is, om die verkochte
fondsen op te nemen. Bovendien vreest men in zulke
omstandigheden, dat er nog meer tegen de beurs gerichte
maatregelen zullen komen en niemand koopt gaarne bij
dalende winstvooruitzichten. De speculanten vormen een
groot deel van de markt; vele beleggers wijzigen voort-
durend de inhoud van hun portefeuilles om meer te ver
–
dienen of verliezen te ontgaan en de belegger, die honden-
trouw demonstreert aan de maatschappijen, waarin hij
belegt, dreigt een zeldzaamheid te worden. Een speculan-
tenstaking, en die forceert men op deze wijze, moet dus in
haar gevolgen niet onderschat worden: zij kan in een
beleggersstaking, een crisis dus, uitmonden. Hier staat
tegenover, dat er een soori serum-werking van de maat-
regel uitgat; wanneer later een crisis mocht uitbreken,
kan het zijn, dat een aantal personen door deze maat-
regelen geïmmuniseerd is.
Het bfeken van speculatiewinsten heeft ook invloed
op de consumptie: vele auto’s worden gekocht met op de
beurs verdiend geld. En wanneer men, zoals in Amerika,
ook het geld voor de handel duurder en schaarser gaat
maken, kunnen andere complicaties optreden. Hogere
rente betekent minder winst en werkt ook direct ongunstig
op de koers der aandelen en ten slotte is hier een defla-
toire beweging aan het werk, die voor de conjunctuur
gevaarlijk kan zijn.
• Men ziet: er wordt getracht, een oude fout met een
nieuwe te herstellen en de gevolgen zijn nog niet te over-
zien. Het spreken over oorlog in hei Verre Oosten drijft
op het ogenblik, dat ik dit schrijf, de koersen der ,,war
babies” weer omhoog en daarom is het gevolg van de
maatregelen tegen de speculatie quantitatief niet wel te
beoordelen. Intussen bedenke men, dat er méér zwakke
plekken op de markt zijn, een vraag, waaraan ik thans
voorbij moet gaan. Of men in zulk een tijd de kermistent,
waarin men vroeger zijn destructieve neigingen placht af
te reageren, moet openen is iets, dat men ernstig over-
denken moet, voordat men verdere maatregelen van deze
aard neemt.
Nogmaals: als de conjunctuur volgroeid is – en dat is
zij thans wel, getuige het geringe werkloosheidscijfer, ook
al is dit niet het enige criterium, dat men moet raad-
plegen – dan is een zekere mate van stabiliteit in de winst-
verwachtingen onvermijdelijk. Dit zal ten allen tijde de
speculanten van de markt drijven, want die moeten het
van de ,,ups” en ,,downs” hebben. Maar dit moet geleidelijk
geschieden en op een ,,natuurljke” wij ze. De meest natuur-
lijke wijze is die, welke via loonsverhogingen tot het ge-
wenste doel leidt, maar ook dit middel moet voorzichtig
en met in achtneming van alle bewegingen der conjunctuur
worden gehanteerd. Natuurlijk moet alleen de
gemiddelde
winst zo worden geformeerd, zodat de winsten van zeer
goede zaken ver boven dit gemiddelde uitsteken en die
van minder goede onder het gemiddelde kunnen blijven.
Door een nivelleren in dezen bederft men het beleggings-
kompas met grote schade voor de gehele maatschappij.
Uit de aard der zaak zal zulk een boetsering van de ge-
middelde winst internationaal moeten geschieden.
En geleidelijk: de speculanten verwijderen zich dan ook
langzamerhand van de markt en de kapitaalmarkt zal dan
weer wat moeilijker worden. Maar dat is goed, want de
stromen van het geld komen dan in normaler banen. Om
dit te bereiken is niet alleen nodig, dat de winst wordt ge-
normaliseerd (nogmaals een normale winst is
niet
een
geheel stabielç, doch een, die bij benadering markt-
evenwicht schept), maar ook, dat eenieder dit begrijpt en
weet, dat het weglopen der speculanten en het voorzich-
tiger worden van beleggers door deze toestand
op
zichzelf
geen reden tot ongerustheid over de conjunctuur is. Anders
is het natuurlijk, wanneer de kopers van aandelen weg-
lopen, omdat zij dalende winsten verwachten; dat is ten
allen tijde het einde van een goede conjunctuur.
Leiden.
Dr W. L. vALK.
Naar goedkopere kernenergie
Bij het ter perse gaan van het artikel, waarin werd
uiteengezet welke tendenties te onderkennen zijn bij de
vorming van een grondstoffenmarkt voor de kern-
energie
1),
werd de veronderstelling reeds bewaarheid,
die in de laatste alinea was uitgesproken, nl. dat Rusland
zeker spoedig met een daad zou komen in dezelfde trant
als het Amerikaans-Engelse aanbod om aan derden inlich-
tingen te verschaffen en splijtbaar materiaal te leveren
ten’ dienste van de vredelievende ontwikkeling van de
kernenergie. Immers, de Sowjet-Unie heeft inmiddels
bekendgemaakt dat zij aan haar satellietstaten op soort-
gelijke wijze bijstand zal verlenen bij het ontwikkelen van
de kernenergie als basis voor de energievoorziening.
Weliswaar dreigt nu een minder prettige situatie, ni. dat
ook bij de vredelievende ontwikkeling van de kern-
t) zie E.-S.B. van 19 Januari 1955.
energie de wereld in twee blokken zal zijn verdeeld, maar
het is te hopen, dat de komende conferentie in Genève
een verbetering van deze toestand tot resultaat zal hebben.
Hoe het zij, in ieder geval is het aantal landen dat zich
actief bezighoudt met de ontwikkeling van de kernenergie,
de laatste tijd aanmerkelijk uitgebreid, hetgeen de prijs-
ontwikkeling zeker ten goede zal komen.
We willen thans trachten een indruk te krijgen van de
toekomstige situatie met betrekking tot de energieprijs.
Wij zijn nog veelal geneigd ons in de eerste plaats af te
vragen of een nieuwe energiebron op korte termijn met
economisch voordeel een oude kan vervangen. Het is
echter van even groot belang verder in de toekomst te
zien teneinde te kunnen beoordelen inhoeverre de ont-
wikkeling van een nieuwe energiebron dient te worden
gestimuleerd. Dat men zelfs op vrij korte termijn niet altijd
9 Maart 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
193
voldoende rekening houdt met de mogelijkheden, welke
liggen in een nieuwe vorm van bedrijvigheid moge blijken
uit een recente uitspraak van L. Hafstad, die een leidende
positie inneemt bij het Amerikaanse atoomonderzoek.
Hij meende dat nu reeds de industrie in de Verenigde
Staten onvoldoende was voorbereid op de mogelijkheid
om de kernenergie vôor een deel de rol van de steenkool
te doen overnemen. Weliswaar maakte het absolute
staatsmonopolie ten aanzien van vrijwel iedere activiteit
op dit terrein het voor de private industrie vrijwel on-
doenlijk een gezonde belangstelling aan de dag te leggen,
doch Hafstad meende dat de betrokkenen hadden kunnen
voorzien dat de veranderingen in de ,,Atomic Energy Act”
aan deze ongezonde situatie een einde zouden maken.
Hoe kunnen wij nu komen tot een verantwoorde
schatting van de situatie in de toekomst? De schattingen
met betrekking tot de kosten van kernenergie lopen nogal
uiteen; er is echter een sterke tendentie om de oudere
globale berekeningen als pessimistisch te beschouwen.
Uit de ons ten dienste staande gegevens kunnen wij
echter in het algemeen zeggen, dat:
de post brandstof inclusief bewerking daarvan zal
liggen tussen 0,5 en
2,5
cent bij een uraanprijs van
f200 per kg;
dat deze grenzen evenredig met de uraanprijs zullen
dalen en stijgen;
dat de investering voor een kernenergiecentrale vooral
in het begin hoger zal zijn dan voor een overeenkom-
stige steenkoolcentrale.
Het onder a. en b. gestelde is weergegeven in de grafiek,
waar op de abcis de prijs voor uraanmetaal is aangegeven.
Het gebied tussen de beide hellende lijnen geeft de post
voor brandstof weer; de horizontale lijn bij 6 cent is ge-
trokken om een indruk te geven van de huidige energie-
prijs per kilowatt-uur in Nederland Het is dus eenvoudig
om uit de grafiek af te lezen tot welk bedrag de investering,
berekend per kilowatt-uur, mag gaan zonder dat de totale
prijs die van electriciteit uit steenkolen overschrijdt.
De onderbroken lijn geeft de energieprjs voor de Ver-
enigde Staten; deze wordt opgegeven als zijnde 6 muis per
kilowatt-uur, ofwel 2j cent. We zien dat er in de ver-
enigde Staten heel wat minder speling is voor -de in-
vestering dan in Nederland; hieruit zal een zeer sterke
neiging voortvloeien te streven naar verlaging van de
kostprijs voor kernenergie in dat land, wanneer de steen-
kolenvoorziening in gevaar dreigt te komen. De verticale
lijn bij f 200 geeft ongeveer de huidige situatie weer met
betrekking tot de prijs van uranium per kg. We zien, dat
zelfs bij de meest onvoordelige brandstofprijs kernenergie
lonend zal zijn wanneer men een kernenergiecentrale kan
o bedrog noG, brondscot
,tng per KW0
colprcjc per
rw,,
0
Ned
00 nee ene rg cc pr.pc
bedrog neon b,afldstof –
cng per KWcc
bouwen tegen dezelfde kostprijs als een klassieke centrale
met steenkool als brandstof.
Wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de vraag-
zijde hebben we enig houvast aan een uitlating van
J. C. Johnson, directeur van de ,,Raw Materials Division”
van de Ameiikaanse Atoomenergie-commissie. Deze
meent dat het mogelijk is om in
1975
jaarlijks 14.000 ton
uraan te produceren, wanneer men de productie over de
gehele wereld tezamen neemt. Dit uraan.zou $ 10 per lb.
moeten kosten. De situatie in 1975 zou dus in onze grafiek
worden weergegeven door een verticale lijn bij ongeveer
f
85.
Er is reden
–
om aan te nemen dat de lijn, die het
maximum voor de post brandstof aangeeft, als gevolg van
de technische ontwikkeling, niet meer zo hoog zal be-
hoeven te worden getekend als in deze figuur gedaan is.
De marge voor de investering zal dan dus zo groot ge-
worden zijn, dat zelfs een centrale, die een betrekkelijk
laag aantal uren.per jaar werkt, met voordeel door kern-
energie zal kunnen worden gedr’ven
2).
Uiteraard zal ook op de post voor de investering
kunnen worden bezuinigd als gevolg van een intensief
ontwikkelingswerk. Hierover kan echter geen schatting
gemaakt worden op dezelfde wijze als is gedaan bij de
berekening van de grenzen, waartussen de post brandstof
zich zal bewegen.’ Immers, bij deze berekening zijn wij
uitgegaan van algemene gegevens die de wijze van energie-
winning uit de atoomkern betreffen
3).
Men zou op
soortgelijke wijze de kosten voor de bouw van een centrale
kunnen ontleden in de kosten voor de reactor en die voor
het gedeelte,, dat bij beide types centrale hetzelfde is.
Dit is echter niet meer mogelijk sinds de technische ont-
wikkeling de bouw van centrales mogelijk heeft gemaakt
waarbij deze onderdelen niet meer te scheiden zijn.
Dëze nieuwe constructiewijze die is voorgesteld door de
Amerikaanse onderzoeker W. H. Zinn, maakt een veel
goedkopere bouw mogelijk. Wat betreft deze post zullen
we dus afhankelijk zijn van gedetailleerde berekeningen
die betrekking hebben op voorgenomen projecten.
Nu heeft onlangs de Zweedse deskundige Dr Liljeblad
een en ander medegedeeld over de plannen tot productie
van goedkope kernenergie in zijn land. Hij noémde
een energieprjs van ruim 3 öre per kiiowatt-uur. Dit is
volgens huidige begrippen een ongewoon lage prijs.
De heer Liijeblad deelde ons desgevraagd een en ander
over zijn berekeningen mede. Voor investering is een
bedrag gecalculeerd van 720 Zweedse kronen per kiiowatt
netto-capaciteit. Dit is in Nederlandse munt uitgedrukt
ongeveer f
540.
Men zou zich dan een hoge uraanprijs
kunnen permitteren, iets wat er op zou wijzen dat-men
rekening houdt met de mogelijkheid deze reactor te
fourneren met uraan uit de Zweedse mijnen.
Wanneer dit Zweedse prbject inderdaad kan – worden
gerealiseerd tegen de kosten, zoals die door Dr Liljeblad
zijn berekend, dan betekent dit zelfs voor landen die be-
schikken over waterkracht, dat zij over bijv. tien jaar,
wanneer de goedkoop te exploiteren watervallen uitgeput
zijn, hun capaciteit zonder belangrijk economisch nadeel
kunnen uitbreiden met behulp van centrales die spljtbare
stof als brandstof gebruiken. Om een indruk te krijgen
van de kosten van waterkracht zij vermeld, dat men in
Noorwegen voor de centrales in het gebied rond Oslo,
met name de centrales Hol 1, 2 en 3, een energieprijs van
minder dan een cent per kiiowatt-uur heft berekend.
Dit is zelfs voor Noorwegen laag, en normaliter rekent
men bij een hoog aantal bedrjfsuren per jaar met een
)Zie voor dc invloed van het aantal uren op de prijs: ,,E.-S.B.” van 28Juli1954.
‘) Zie: Bram de Boer: ,,Enige kostprijsaspectcn van de kernenergie” in
ee
DC
Eco-
nomist” van December 1954.
KW0
– 194
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Maart 1955
energieprijs van ongeveer anderhalve cent per kilowatt-
uur. Wanneer de Zweedse centrale, die een capaciteit van
110.000 kilowatt electrische energie zal hebben, inderdaad
tegen dusdanig lage kosten kan worden gebouwd als mede-
gedeeld werd door Dr Liljeblad, dan wijst dit in de rich-
ting van een zeer efficiënte constructie van de reactor.
De, heer Liljeblad bevestigde dit.
Al met al ziet het er naar uit, dat een goedkope vorm
van electrischeenergie door de ontwikkeling van• de
kernenergie in het vooruitzicht wordt gesteld_ De lagere
investeringen, de lage toekomstige prijs voor kernenergie,
beide wijzen in die richting. Wel is het uiteraard van
belang te weten of de door Johnson genoemde 14.000
ton inderdaad aan de vraag zullen’ kunnen voldoen.
Zou dit niet het .geval zijn, dan is er nog een behoorlijke
reserve aan uraan in de aardkorst aanwezig; die een
aanvulling, zij het tegen een hogere prijs, piogeljk maakt.
Men neemt thans aan dat een erts 0,1 .pCt uraan moet
bevatten, wil het voor exploitatie in aanmerking komen.
Het is echter zeer wel mogelijk dat armere ertsen lonend
gewonnen kunnen wcrden, wanneer zij het uraan als bij-
product leveren naast een andere stof, als bijv. het veelal
tezamen met uraan voorkomende vanadium. Ook zal in
bergachtige, moeilijk te ontginnen streken het uraan uit
arme ertsen kunnen worden gewonnen als ,,bijproduct”
bij een werkverschaffing aanseizoenswerklozen. Voor de
arme ertsen in Noorwegen is dit een denkbare situatie.
Er is dan ook een plan om de ertsen uit het gebied van
Holandsford in het noorden van Noorwegen te ver-
werken voor de gecombineerde productie van grafiet,
glimmermeel en uranium. Het gehalte aan uraan is vaak
lager dan 0,01 pCt.
Het is niet goed na te gaan of en in hoeverre bij de
schattingen met betrekking tot de uraniumreserves met
deze arme ertsen rekening is gehouden. Over het algemeen
neemt men bij dergelijke schattingen de reserves, waaruit
te putten valt zonder dat de productieprijs de huidige met
bijv. 100 pCt overschrijdt, in de berekeningen op. Op
grond van deze verondersteffing zijn schattingen gemaakt,
die er op wijzen dat voldoende uraan in de aardkorst aan-
wezig is om ernstige moeilijkheden bij toenemende schaar-
ste aan steenkool te voorkomen. Wanneer men echter
electriciteit uit steenkolen vergelijkt met kernenergie, dan
zal men niet voor beide grondstoffen dezelfde maatstaven
voor’ toekomstige lonende productie mogen aanleggen.
Immers, de post brandstof maakt bij kernenergie een veel
geringer deel van de energieprjs uit dan bij steenkolen
het geval is. Daardoor laat kernbrandstof een veel grotere
relatieve prijsvariatie toe dan steenkolen bij eenzelfde
onderlinge verhouding van de prijzen voor op de twee
verschillende wijzen geproduceerde energie. Met andere
woörden: wanneer op een gegeven moment de prijs ‘an
kernenergie gelijk zou zijn aan die van energie, gewonnen
uit steenkolen, dan zal een gelijke relatieve prjsvermeer
dering voor de grondstoffen resulteren in een lagere prijs
voor kernenergie. Dit betekent, dat de noodzaak een
hogere prijs voor de grondstof te betalen bij kernenergie
veel minder ernstige consequenties voor de uiteindelijke
energieprjs heeft dan bij steenkool het geval is. Het is
daarom te verwachten dat vele landen die zelf over minder
rijke uraniuinertsen beschikken, toch zullen overgaan tot
hetexploiteren hiervan. Dit geldt des te meer, zolang de
handel in splijtbaar materiaal nog wordt belemmerd
door de politieke situatie.
Wat betekent een en ander nu voor ons land? In een
rapport, dat in
1952
werd gepubliceerd door de Commissie
voor de bestudering van het vraagstuk van de toekomstige
energievoorziening in Nederland, wordt de kernenergie
slechts terloops genoemd. Men beroept zich op de on-
mogelijkheid definitieve voorspellingen te doen ten aan-
zien van de mogelijkheid om in Nederland met behulp
van de kernenergie de capaciteituit te. breiden.,We lezen
o.a.: ,,Sir John Cockroft veronderstelt, dat de eerste
10 jaren zullen worden gebruikt met voorproeven om te
komen tot de eerste volledige kernenergiecentrale. In de
loop van de tweede 10 jaren van de periode, die in dit
rapport wordt overzien, kan een dergelijke centrale dus
in bedrijf komen. Van algemene toepassiig is dan nog
geen sprake”.
Er is in de drie jaar sinds het verschijnen van dit rapport
wel een en ander veranderd. We zullen de opening van de
eerste energiecentrale op een vroeger tijdstip kunnen
meemaken dan door Sir John is voorspeld. Het inmiddels
in Groot-Brittannië gepubliceerde tienjarenplan vöor de
kernenergie, waarop wij t.z.t. nog hopen terug te komen,
wijst op een sterk optimisme ten aanzien van de mogelijk-
heden voor goedkope kernenergiewinning in een niet te
verre toekomst. Wanneer het Britse optimisme en de
boven aangehaalde voorspelling met betrekking tot de
ontwikkeling van de uraanprjs worden bewaarheid, dan
zal aan het einde van de door het Nederlandse rapport
bestreken periode de kernenergiecentrale een ook, econo-
misch waardige partner van de steenkool- of waterkracht-
centrale geworden zijn. Het is daarom verheugend dat
men thans oôk in Nederland tot de bouw van een der-
gelijke centrale zal overgaan. Het is zeer wel denkbaar
dat in genoemde periode een aanvulling van de huidige
capaciteit kan worden bereikt door de bouw van kern-
reactoren. Het behoeft geen nader betoog dat een inter-
nationaal contact nodig is om de beste condities te schep-
pen voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. .
Bussurn.
BRAM DE BOER.
De luchtbevrachtingsmarkt in 1954
Het afgelopen jaar was voor de luchtvrachtvaart over
het geheel niet onbevredigend. De periodiek geringere
bedrijvigheid op de luchtbevrachtingsmarkt was in -1954
korter van duur dan het jaar te voren. In toenemende mate
wordt Londen het centrale punt waar vraag en aanbod
elkander ontmoeten. Het vrij grote aantal vliegtuigen,
waarover de in Engeland gevestigde onafhankelijke lucht-
vaartmaatschappijen beschikken, verleent aanzienlijke
steun aa,nde markt. Het coördineren van ladingaanbod
en- beschikbare ruimte wordt hierdoor belangrijk ver-
gemakkelijkt. Eén der factoren toch, die oorzaak is dat
de luchtvrachttarie’en zich vaak op een zodanig peil
bewegen, dat ‘luchtvervoer te kostbaar is, ni. het één-
richting verkeer, kan door combinatie zoal niet steeds
vermeden, dan toch beperkt worden. Het behoeft geen
betoog dat gecombineerde uit- en thuislading vervoerders
in staat stelt de tarieven aanmerkelijk te verlagen.
Ook in het afgelopen jaar behoorde het rederjbedrjf
wederom tot de voornaamste cliënten der onafhankelijke
luchtvaartmaatschappijen. Het vervoer van scheeps-
bemanning, hetzij om afgemonsterde dan wel nieuw
aangemonsterde bemanning snel ter plaatse van bestem-
ming te brengen, hetgeen aanzienlijke kostenbesparing met
zichbrengt, dan wel het transport van onmisbare scheeps-
9Maart1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
195
onderdelen, indien in het buitenland reparaties moeten
worden uitgevoerd, vindt in toenemende mate door de
lucht plaats. De hogere vervoerskosten worden ruim-
schoots gecompenseerd door de tijdsbesparing! Zo ooit
dan geldt hier: ,,tijd is geld”. Er is dan ook een onmisken-
bare wisselwerking tussen scheepvaartconjunctuur çn
geneigdheid der reders om gebruik te maken van het
vliegtuig bij aan- en – afmonsteren in het buitenland.
Stijgende vrachten doen niet slechts sneller besluiten het
duurder luchtvervoer in te schakelen, maar dit laatste be-
perkt ook het anders onvermijdelijk oponthoud en maakt
het mogelijk ten volle van een gunstige stemming op
de vrachtenmarkt te profiteren.
De luchtvrachtcoöperaties, beogend combinatie van
kleinere hoeveelheden lading voor eenzelfde bestemming,
waardoor vrachtverlaging mogelijk, resp. minimum-
vrachten vermeden worden – in een vorig overzicht
1)
werd op deze ontwikkeling reeds gewezen – verheugen
zich in toenemende populariteit en groei. In de verschil-
lende Westeuropese landen zijn dergelijke coöperaties
door samenwerking tussen expeditiebedrijven met een
behoorlijk ladingpotentiëel opgericht en deze coöperaties
werken, waar mogelijk, onderling wederom samen ten-
einde een zo nuttig mogelijk effect te bereiken. In feite
vervullen deze coöperaties eenzelfde functie als de bekende
,,Sammelladungsdienste” bij spoor- en wegvervoer. Zij
bevorderen het vervoer door de lucht van kleinere zen-
dingen, welke normaliter over land of zee zouden worden
verzonden. Zij staan overigens, hoe bevredigend de groei
ook is, nog slechts aan het begin ener ontwikkeling die
beloften voor de toekomst inhoudt.
Troepenvervoer, alsmede het gedurende het ‘voorjaar
en de zomermaanden van
1954
omvangrijke toeristen-
vervoer verschaften in het afgelopen jaar eveneens vrij
regelmatig en belangrijk emplooi aan de vloot der onaf-
hankelijke Engelse maatschappijen die gedurende de
wintermaanden ook toeristenreizen naar de wintersport-
centra organiseerden.
Hoezeer ook het vervoer van goederen door de lucht
van jaar tot jaar toeneemt – en het zijn niet alleen de
zgn. Charter Companies maar evenzeer de geregelde
lijndiensten, die van deze ontwikkeling profiteren – de
nog steeds hoge kostprijs oefent een remmende invloed
uit. Naarmate speciaal voor goederenvervoer geconstru-
eerde grote en snelle vliegtuigen in de vaart worden ge-
bracht, zal deze factor aan betekenis verliezen en zal het
mogelijk zijn de thans geldende tarieven zodanig te ver-
lagen, dat tal van goederen, welke thans ten gevolge van
te hoge vrachten niet voor luchtvervoer in aanmerking
komen, in de toekomst eveneens van dit moderne vervoer-
middel gebruik maken. Vermelding verdient in dit ver-
band dat in Amerika plannen worden uitgewerkt om ten
behöeve der militaire autoriteiten grote en snelle straal-
vliegtuigeR voor goederenvervoer te doen bouwen.
Verwacht mag immers worden, dat ook de civiele lucht-
vaart de oplossing van het kostprijsprobleem in deze
richting zal zoeken. Daarnaast moet men hopen dat de
vaak weinig tegemoetkomende houding van sommige
regeringen, die een aanzienlijk financieel belang bij haar
nationale luchtvaartmaatschappijen hebben, en weinig
of geen geneigdheid tonen onafhankelijke luchtvaart-
maatschappijen ter wille te zijn, plaats zal maken voor
een juister opvatting omtrent de nuttige rol welke deze
laatste in de ontwikkeling van het luchtverkeer kunnen en
maar al te gaarne willen vervullen.
In dit verband verdient de houding der Engelse Rege-
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 10 Maart 1954.
ring, die alle medewerking en ook regelmatig vergunning
aan onafhankelijke Engelse maatschappijen verleent om
op bepaalde trajecten regelmatige diensten te organiseren,
waardering. De samenwerking tussen enkele grote Engelse
scheepvaartondernemingen en zgn. Charter Companies
daar te lande – ook hierop werd reeds in een vorig
overzicht gewezen – is eveneens een ontwikkelingsfase
die aandacht verdient en een bewijs temeer voor de groei-
ende betekenis van het internationale luchtverkeer.
De in de loop van 1954 op de luchtbevrachtingsmarkt
in Londen betaalde vrachten varieerden uiteraard al naar
gelang van de aard der vluchten en de omvang van de
vraag. In Januari 1954 werd voor Dakota’s 4/- tot
51-
per
mijl, voor Vikings 4/6 tot
5/6
per mijl, voor Bristol
Freighters 7/- tot
9/-,
voor Yorks 8/- tot 10/- en voor
Skymasters 12/- tot 13/- per mijl betaald. In Juni waren
deze vrachten successievelijk gestegen tot
51- ii. 7/-
per
mijl voor Dakota’s, 6/- tot 7/- voor Vikings, 7/- tot
10/-
voor BristolFreighters,
9/-
tot 11/- voor Yorks en 12/-
tot 14/- per mijl voor Skyma.sters. Aan het eind van het
jaar bedroegen de vrachten resp. 4/- tot
5/6
per mijl voor
Dakota’s,
51-
tot 6/6 voor Vikings, 7/- tot 8/- voor Bristol
Freighters,
9/-
tot 10/- voor Yorks en Tudors, en 11/- tot
13/- per mijl voor Skymasters. De seizoensinvloed –
toeristenverkeer gedurende de zomermaanden – weer-
spiegelt zich duidelijk in het verloop der chartervrachten.
Ofschoon geen direct verband houdend met lucht-
bevrachting, resp. goederenvervoer door de lucht, moge
volledigheidshalve de overigens weersproken mededeling
van Sir William P. Hildred, Directeur-Generaal der
International Air Transport Association (I.A.T.A.)
worden geciteerd. Sir William wees er op dat verleden
jaar voor de eerste maal meer passagiers door de lucht
dan over zee werden vervoerd. In totaal vervoerden de
I.A.T.A. luchtvaartdiensten volgens Sir William 44 mil-
ben passagiers, een vermeerdering van bijna 10 pCt
vergeleken met het jaar tevoren. Voorts werden
527.400.000 tori/mijlen lading vervoerd, een stijging van
4 pCt. Op de Noordatlantische route vervoerden de 12
I.A.T.A. luchtvaartdiensten 580.000 passagiers, 7.200 ton
mail en 12.000 ton lading in 15.000 vluchten. Gedurende
het afgelopen jaar vertrok practisch om het half uur een
transatlantisch vliegtuig! De bij de Atlantic Conference
aangesloten 24 scheepvaartmaatschappijen, welke passa-
giersdiensten tussen Europa, Noord-Amerika’s Oostkust
en Canada onderhouden, ontkennen de juistheid der door
Sir William ten aanzien van het transatlantisch passagiers-
vervoer verstrekte cijfers. Zij hebben er op gewezen dat in
1954 door haar op de uit- en thuisreis in totaal 944.564
passagiers over zee werden vervoerd. Het aantal lucht-
reizigers op de transatlantische roite bedroeg 573.335,
m.a.w. de scheepvaartmaatschappijen vervoerden 62,9
pCt, de luchtvaartmaatschappijen 37,1 pCt van het totale
aantal transatlantische passagiers. De Atlantic Conference
wijst er overigens op dat in tal van gevallen reizigers ge-
deeltelijk over zee en gedeeltelijk per vliegtuig reizen.
De scheepvaartmaatschappijen zijn zich tea volle bewust
van de potentiële mogelijkheden, die het vliegtuig als snel
vervoermiddel biedt, en zij ondervinden ook de concur-
rentie der luchtvaartdiensten maar er is haars inziens in
feite slechts ééngebied waar de luchtvaart wat passagiers-
vervoer betreft in het voordeel is, nl. de Middellandse Zee,
Equatoriaal Afrika en delen van het Nabije Oosten waar-
leen de afstand per vliegtuig in luttele uren kan worden
afgelegd terwijl de reis over zee één of meer weken duurt.
Resumerend kan gesteld worden dat de luchtvaart
zowel wat betreft het passagiers- als goederenvervoer jaar-
196
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9
Maart
1955
ljks aan betekenis wint. Naarmate speciaal voor goederen-
vervoer gebouwde, snelle en economische toestellen in de
vaart komen, zal ook het goederenvervoer in omvang
toenemen en het bezwaar dat luchtvervoer in vele ge-
vallen nog te duur is, worden ondervangen.
Rotterdam.
C. VERMEY.
INGEZONDEN STUK
BetaaFzegelsysteem ten laste van, de detaillist
Drs J. W. van Eijden te Amsterdam schrijft ons:
In ,,E.-S.B.” van 9 Februari1955 wordt door Dr
Mr
J.
A. M. van Staay het rapport van de Staatscom-
missie Af betlingswezen besproken voor zover dit rapport
de betaalzegelkas behandelt.
In het bijzonder gaat de schrijver in op het probleem
van de aan de kas verbonden kosten, welke in belang-
rijke mate bestaan uit incasso- en informatiekosten.
De consument-credietnemer geniet van de zegelkas
crediet in de vorm van zegels, die hij bij de detaillist als
betaalmiddel ‘voor te kopen artikelen kan inleveren.
Voor de kosten van het crediet moet hij een opslag be-
talen aan de zegelkas. De werkelijke aan dit systeem ver-
bonden kosten zijn echter aanmerkëlijk hoger dan de
door de credietnemer betaalde opslag. De meerdere kosten
worden door de detaillist betaald, daar deze bij inlevering
van de door hem in ontvangst genomen zegels bij de
zegelkas een reductie’ van maximaal 9 pCt moet geven
op de nominale waarde van de zegels.
Naar Dr van Staay mededeelt acht de Staatscommissie
het onbevredigend, dat de detajilist meedraagt in de
credietkosten.
Dr van Staay is het echter niet eens met de Staatscom-
missie. Hij ziet de provisie van 9 pCt als een prijs voor
de diensten, welke de zegelkas de detaillist bewijst. De
kas maakt het de winkelier mogelijk in feite op afbetaling
te verkopen zonder dat hij dit zelf ter hand behoeft te
nemen. Daardoor ontstaat voor hem de mogelijkheid
van het creëren van een additionele omzet, hetwelk hem
een offer in de vorm van een aan de kas te betalen pro-
visie waard is.
Naar mijn mening geeft Dr van Staay een onjuist beeld
van de werkelijkheid. De winstmarge van de detaillist
is normaliter zodanig, dat de detaillist bij een bepaalde
omzet. zijn kosten inclusief een ondernemersloon kan
dekken en wel bij contante betaling. Indien de detaillist
als regel geen contante betaling ontvangt, doch crediet
moetgeven, zal hij een hogere winstmarge moeten calcu-
leren dan wel zal hij ten aanzien van degenen die crediet
nemen zijn normale marge met een opslag moeten ver-
hogen, zoals bij het afbetalingsbedrijf geschiedt. De cre-
dietkosten komen, aldus ten laste van de consument-
credietnemer. Zulks echter niet bij de zegelkas, want
daar worden de credietkosten in belangrijke mate gedra-
gen door de detaillist. Dit is bepaald een onjuiste gang
van zaken. Welk redelijk argument zou
–
een detaillist
kunnen aanvoeren tegen een koper, die bereid is contant
te betalen doch een aftrek van tenminste 9 pCt’op de
verkoopprijs verlangt?
De koper, die met spaarzegels betaalt, geniet, zij het
langs een omweg, een reductie van 9 pCt waarbij de de-
taillist zich nog de moeite moet nemen van het inwisselen
van de zegels. Hij kan dus evenzeer een contante koper
een reductie van iets meer dan 9 pCt geven, daar hij ten
aanzien van deze koper geen verdere moeite heeft.
Mijns inziens betekent het spaarzegelsysteem in de
huidige vorm een aanmerkelijk gevaar voor verwatering
van de winstmarges.
Dr van Staay meent, dat de detaillisten dit bezwaar
vrijwillig aanvaarden, daar zij zich vrijwillig melden bij
de zegelkassen. Dit moge juridisch juist zijn, doch stellig
niet in economische zin. De detaiffist meldt zich omdat
hem anders omzet ontgaat ten gunste van zijn concurrent.
Voor de detailhandel in zijn geheel bezien, is de omzet
aan met zegels betalende klanten geen additionele omzet.
Deze klanten zullen, in het algemeen, hun behoeften moe-
ten bevredigen ook indien er geen credietsysteem bestaat.’
Het is voor elke detaillist verleidelijk een additionele
omzet te verkrijgen en daarvoor een reductie te geven op
zijn prijs. Doch het is tevens uitermate gevaarlijk, daar
– in het algemeen gesproken – elke omzet als additio-
neel, als een verhoging van de normale, beschouwd kan
wordén. In de gedachtengang van Dr van Staay zou de
detaiflist bereid mogen zijn aan elke koper een reductie
te geven. Het behoeft geen betoog, dat dit zijn ondergang
zou betekenen; tenzij de gecalculeerde marge te hoog
is en deze een verlaging zou behoeven.
Resumerende zouden naar mijn mening de zegels bij
de kas zonder de reductie van 9 pCt ingewisseld moeten
kunnen worden. De kas zou dan genoopt zijn een hogere
opslag te vragen aan de credietnemer. De consument-
credietnemer zou daardoor ten volle de consequenties
dragen van zijn keuze van het systeem van eerst kopen
en dan sparen in plaats van eerst sparén en dan kopen.
Het huidige betaalzegelsysteem verdoezelt deze conse-
quenties.
Ik heb niet gesproken van de consumenten, die eerst
• zegels sparen om pas daarna te kopen, daar dit verschijn-
sel van aanmerkelijk minder belang is dan de op crediet
verkregen zegels.
Naschrift.
Naar het mij voorkomt, maakt mijn geachte opponent
een gedachtenfout. Zijn stelling, als zou de detaillist in
belangrijke mate in de credietkosten bijdragen en dat
deze evenzeer een contante koper een reductie van iets
meer dan 9 pCt zou kunnen geven, gaat voorbij aan het
feit, dat de koper met zegels geen contante koper zou zijn
geweest. Om in de terminologie van mijn opponent -te
blijven, de deLaillist meldt zich omdat hem anders omzet
ontgaat, echter nieften gunste van zijn concurrent, maar
omdat de koper anders niet als zodanig in de markt zou
zijn gekomen of zich tot bijv. de afbetalingshandel zou
hebben gewend. Voor de uitsluitend a contant verkopende
detaillist is derhalve wel degelijk sprake van additionele
omzet en vormen, naast de aan de kas te betalen provisie,
slechts de aan de verkoop verbonden variabele kosten
een aftrekpost. Van een verwatering der winstmarges
kan dan ook geen sprake zijn; integendeel, de netto winst
wordt door de zegelomzet vergroot mét het verschil
tussen de gebruikelijke marge tussen verkoop- en in-
koopprijs verminderd met de hierboven genoemde af-
trekposten.
Overigens gaat mijn opponent geheel voorbij aan de
door mij nog belangrijker genoemde functionele taak
van de kas als differentiatie van de detailhandel. Het
feit, dat de detailhandelaar zelf de door de kas vervulde
functie
niet
ter hand neemt, wijst op de aanwezigheid
van een economische dienst, waarvan de prijs (de marge),
gelijk ik reeds stelde, wordt bepaald door de kosten,
welke de detaillist zou moeten maken, wanneer hij zelf
de credietgeving ging verzorgen. En niets of niemand
dwingt hem er toe zulks na te laten.
‘s-Gravenhagc.
• Dr Mr J. A. M. VAN
STAAY.
F
/
9 Maart
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
197
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
De Êuropese toekomst van Benelux
Onder auspiciën van de Nederlandsche Kamer van
Koophandel voor België en Luxemburg te Brussel en
van het Comité Benelux, Afdeling ‘s-Gravenhage, zal
Prof. Mr Dr J. van }ioutte, oud-Eerste Minister van
België, op Donderdag 17 Maart
1955,
te 16 uur, in het
Kurhaus te Scheveningen, een lezing komen houden
over het onderwerp:
,,De Europese toekomst van Benelux”.
Voor deze conferentie zijn verschillende hoge auto-
riteiten en vooraanstaande persoonlijkheden uit het be-
drijfsleven en uit financiële en economische kringen
uitgenodigd.
Personen, die deze lezing wensen bij te wonen, kunnen
zich ter verkrijging van een uitnodiging wenden tot de
Nederlandsche Kamer van Koophandel voor België en
Luxemburg te Brussel (Warandeberg 4, tel. 12.16.00),
alsook tot het bijkantoor der Kamer te ‘s-Gravenhage
(Nassauplein 24, tel. 11.22.99.).
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
Het feit, dat de uitstaande hoeveelheid schatkist-
bijetten, resp. -promessen op 7, 14, 21 en 28 Februari
onveranderd f 2.789 mln, resp. (slechts) f
245
mln be-
droeg, illustreert nog eens de fundamentele wijziging,
die de laatste jaren op de geldmarkt plaatsvond. Werd de
basisfactor van deze markt tot voor enkele jaren gevormd
door het regelmatig, tot dagelijks toe, vrijkomen van
middelen uit geëchelonneerde schatkistpapierporte-
feuilles, waardoor de geldgevers qua liquiditeit een zeer
onafhankelijke positie innamen en de Schatkist als sluit-
post fungeerde, thans wordt deze m,arkt grotendeels
beheerst door de politiek van de Centrale Bank.
Ook de afgelopen week kwam dit laatste in sterke mate
tot uiting. Vnl. ten gevolge van de verhoging per 22
Februari van het verplichte minimumkaspercentage door
De Nederlandsche Bank tot 10 pCt, kwamen sommige
banken krap te zitten, toen i.v.m. de ultimo de bank-
biljettencircukitie in één week met niet minder dan fl30
mln steeg. Placht tot voor kort de Centrale Bank aan een
dergelijke krapte tegemoet te komen door het in disconto
nemen van kort papier tegen 1 l5Ct, waardoor zo’n krapte
weinig invloed had op de open markt, ditmaal weigerde
zij naar verluidt discontering tegen 1 pCt en zelfs tegen
1 1/8 pCt. De geldmarkt werd hierdoor aan zichzelf
overgelaten, hetgeen resulteerde in het oplopen der
marktdisconto’s tot ca 1 1/8 â 11 pCt voor driemaands
papier en het handhaven van de calirente op pCt
( pCt boven het minimum).
In . geldmarktkringen wordt verondersteld, dat de
houding van de Centrale Bank verband houdt met haar
wens, het afvloeien van middelen naar de Engelse geld-
markt, waar hogçr disconto’s heersen, tegen te gaan.
Resultaat hiervan is inmiddels, dat de rente op de Neder-
landse geidmarkt, zij het in lichte mate, door buitenlandse
invloeden omhoog wordt getrokken, hetgeen een merk-
waardig pendant vormt van de rendementsdaling op de
Nederlandse aandelenmarkt ten gevolge van internatio-
nale nivellering, speciaal t.o.v. Amerika.
ALM110
cenfr tam
I.idnstrievestlglng in Twente
Tel. 05490-5301
(Advertentie)
De kapitaalmarkt.
Op de Amsterdamse aandelenmarkt stond men ge-
durende de verslagweek bij wijze van spreken met Wall-
street op en ging er mee naar bed. De Amerikaanse (en
in mindere mate ook Zwitserse en Franse) vraag richtte
zich achtereenvolgens voornamelijk op Philips, Konink-
lijke en A.K.U.; speciaal aandelen Koninklijke onder-
gingen hierdoor een forse koeisstijging. De stemming
bij de handel na de officiële beurs, die i.v.m. de beurs-
tijden in New York goeddeels door arbitragetransacties
wordt bepaald, was hierbij geregeld meer toonaangevend
van karakter dan die tijdens de officiële beurshandel.
Bij deze laatste treedt het Nederlandse publiek nog steeds
per saldo als verkoper van de grote internationaal ge-
oriënteerde Nederlandse fondsen op, waardoor – mede
bij gebrek aan grote emissies – de geldruimte in de
risicodragende sfeer verder toeneemt. Wel is er de laatste
tijd belangstelling bij de Nederlandse beleggers waar te
nemen voor nieuw geïntroduceerde Amerikaanse fondsen
(waaronder de afgelopen week de investment-trusts
Atomic Fund en Fidelity Fund).
Zowel in Walls:reet als in Amsterdam werden gedurende
de verslagweek weer nieuwe hoogterecords geboekt.
In eerstgenoemd centrum steeg Dow Jones Industrials tot
419,7 op 4 Maart, tegen 411,9 een week tévoren. De
stijging in Amsterdam bracht mede, dat het algemene
aandelenindexcijfer, gepubliceerd door De Twentsche
Bank (1938 = 100), de afgelopen week het cijfer 200
overschreed. Wat de onderdelen van deze index betreft,
was de stijging t.o.v. 1938 het grootst bij de internationale
concerns, die thans ruim 300 (basis eveneens 1938 = 100)
staan. Het A.N.P.-C.B.S. koersgemiddelde vertoont in
grote lijnen dezelfde ontwikkeling. De huidige stand van
het algemene gemiddelde ad 239 is niet ver af van het
dubbele van het 1938-cijfer ad 126. Het industriële ge-
middelde ad 343 bedraagt ruim
2+-maal
het overeen-
komstige cijfer voor 1938 ad 134.
. –
Op de obligatiemarkt deden zich de laatste maanden
geen opzienbare ontwikkelingen voor. Het gerucht
circuleert thans, dat er hier opnieuw een Belgische 4 pCt
staatslening zal worden geëmitteerd, hetgeen die beleggers,
welke ruim in hunliquide middelen zitten, uiteraard niet
onwelkom zou zijn.
Aand. lndexcijlers
25 Febr.
1955 4
Maart
1955
Algemeen
……………………………
236,4
238,7
Industrie
………….. . ………………
338,1
342,7
Petroleum
……………………………
298,1
313,2
Scheepvaart
………………………….
243,0
237,8
Banken
…………………………………
189,2
187.8
Indon. aand. …….. . …………………
73,6
74,2
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
542
569½
Tjnilever
……………………………
377
382½
Philips
…………………………………
353
363½
A.K.0 .
…………………………………
301
309
Kon. N.
Hoogovens
284
1
/-
,
285½
Van
Gelder
Zn
………………………
272
275½
H.A.L.
…………………………………
196½
193
1
/2
Amsterd. Rubber
……………………
114½
114
H.V.A.
…………………………………
142½
147’/.
198
..
ECONOMISCH-STATISÏISCHE BERICHTEN
9Maart.-1955
Staatsfondsen
–
25
Febr.
1955- 4
Maart
1955
BANK INDONESIA
2
pCt N.W.S. ………………………
8O’/jt
79%
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’a)
3-3½ pCt
1947 ………………………
lOO7J
j
g
10011/10
3
pCt Grootboek 1946
100
‘
1007/jg
3 pCt, Dollarlening ….. . ……………
.
96%
9611/10
Diverse obligaties
-nuC
.’
‘5
3
pCt
dem. R’dam 1937
VI …
102’/j
102%
31% pCt Bkv.Ned. Gem’.1954 11/111
100%
1
00
11
/16
3V2 pCt Philips
1948
103
3
/je
103%
3%
pCt
Westi. Hyp. Bank
99%
.
100
J.
C.
BREZET.
STATISTIEKEN..
DE NEDERLANDSCHE BANK
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
.9
.2
•.
0•’0O
‘0
o
Data
–
O5
0
0._ ‘5
3! Jan.
1955
3.030.041
1.687.509
1.487
221.486
T
7 Febr.
1955
3.029.712
1.509.279
1.375 .
228.148
28.807
14 Febr.
1955
3.028.993
1.537.898
1.265
213.027
28.766
21 Febr.
1955
3.029.016
1.552.225
1.175
‘
215.199
28.509
28 Febr.
1955
3.031.098
1.576.311
1.740
200.278
51.152
7 Maart 1955
3.031.143
1.585.246
1.634
191.975
40.659
Saldi in rekening courant
._.0 Data
.00
1
.
‘5
1
1
1.
31 Jan.
1955
3.538.631
1.936.881
440.923
ÏÏ)
Ir
22.978
7 Febr.
1955
3.461.569
1.863.508 1 671.420
652.834
35.587
72.542
14 Febr.
1955
3.426.717
1.903.170 1 662.840
652.834
32.682
23.140
21 Febr.
1955
3.452.804
1.894.769 1 645.458
652.834
36.859
22.392
28 Febr.
1955
3.583.083
1.801.741
616.103
652.834
48.088
21.963
7 Maart 1955
3.522.721
1.853.946f 614.179
652.834
51.700
22.962
NATIONALE BANK VAN
BELGIË
(Voornaamste posten in millioenen francs
u
o’0
‘0
md
0
Data
0
O_
50
–
0,9
o
0
Sz
0
0’5’0
3)1
‘d
0 0
0
27 Jan.
1955
39.044
4.073
10.057
14:010
331
3
Febr.
1955
39.044
4.132
10.243
15.016
441
10 Febr.
1955
39.115
4.043
10.377
14.714
345
17
Febr.
1955
39.580
4.453
. 9.707
13.953
203
24 Febr.
1955
39.834
4.034
9.832
14.293
240
3
Maart
1955
40.251
3.505
10.275
15.123
475
1
Rekening-courant saldi
Co.
het buiten-
Verbintenissen
Data
S
Schatkist
.9
land i.v.m.beta-
i-
1
lingsaccoorden
n
..-
.-
-en
0
n
je
c
0
27
Jan
1955
608
100.5711
3
1
93
968
1.639
136
468
3
Febr.
1955
610
102.1291
4
1
93
1
935
1.467
106
459
10 Febr.
1955
643
101.6151
4
1
93
913
1.676
127
478
17
Febr.
1955
685
100.8511
4
1
96
910
1.884
82
477
24
Febr,
1955
696
101.2651
3
1
96
899
1.742
85
464
3
Maart
1955
683
103.3851
5
1
96
t
165
1.190
79
1.223
Abonneert U op de E-.S.B.’
Data
‘
,
to
500
–
1
2
1
09
to
•
-.
o
>
12
Jars.
1955
1.055.228
399.431
1.457.508
465.285
4.652.117
26
Jan.
1955
1.055.243
313.859
1.562.958
467.979
4.617.992
2
Febr.
1955
–
1.055.243
308.338
1.588.470
477.442
4.522.271
9
Febr.
1955
1.055.243
321.728
1.570.423
441.432
4.618.667
16
Febr.
1955
1.055.243
351.488
1.589.749
453.059
4.657.607
23
Febr:
1955
1.055.243
339.679
1.583.066
393283
4.719.572
–
.
Rekening courant saldi
–
0
a
.
v/d Reg. v/d Rep. Indon.
–
Data
9
rekening
–
0′
–
–
0
–
Bijzondere
a
inzake de
E.C.A.
‘5
hulp
12
Jan.
1955
7.243.853
1,721,583
494.868
2,116.941
26
Jan.
1955
7.370.558
1.694:051
494.868
1.993.559
2
Febr.
1955
7.350.495
1.709.878
494.868
1.935.250
9
Febr.
1955
7.455.247
1.670.428
494.868
1.926.635
16
Febr.
1955
7.471.115
1.693.455
494.868
1.979.658
23
Febr.
1955
7.464.097
1.696.48.8
494.868
1.950.654
OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN
DE NEDERLANDSC}LE BANK –
–
Van
19
Februari
1955
af
Schriftelijk en t.t.
Plaats
Lor deviezenbankeni
Voor derden
Brussel ………………….. ..
7,5432- 7,6572
Frankfort a/Main ………….
89,80 – 91,157
Kopesihagen .. ……………. ..
54,6045- 55,4297
Lissabon
………………..
..
13,15 – 13,28
Londen
………………..
..
10,56 – 10,72
New York (t.t.) …………….
3,77 – 3,83 –
Oslo
……………………..52,80 – 53,60
Parijs …………………….
.
.07,76 -109,389
Praag
…………………….52,62 – 52,94
Stockholm
….
…………..
.
72.9065- 74,008
Wenen
………………….
.
. l4,58 – 14,64+
Zürich (,,accoord” – frs) ………
86,25 – 87,555
1)
Minimum aankoop- en maximum verkoopkoes’s.
EMISSIES IN 1954
(Reële bedragen in duizenden guldens)
– –
Uit om7et-
ting van Maand
Obli-
Aande-
T
1
Waar-
andere be-
Nieuw
leen
gaties
leo
otaa
convef-
e8f-
geld
sies
keerd te-
goed
Maart
56
2.352
2.408
–
56
2.352
Januari
………..
309.447
100
309.547
–
197
309.350
Februari
………
33.071
4.808
37.879
–
46
37.833
A5ril
……………
6.161
5.854
12.015
–
18
11.997
Mei
…………….
158
5.770
5.928
–
8
–
5.920
Juni …………..
….
507
3.285
3.792
–
2
–
‘3.790
Juli
……………
96.417
5.567
101.984
–
23
10L961
Augustus
………..
1.782
–
1.782
–
32
L750
September
………
26.904
1.224
28.128
–
4
28.124
October
………..
27.215
11.206
38.421
–
216
–
38.205
November ………
.
23.523
8.716
32.239
,_-.
24
–
32.215
December
27.310
22.775
50.085
–
–
5
50.010
Totaal ……..
1954
1552.551
1
71.657 1624.208
–
631
623.577
Totaal ………
1953
1653.174 1
29.355 1682.529
. –
448
682.081
WERKLOOSHEID IN NEDERLAND 1)1)
–
lotaal
1
waarvan
–
aantal
Maand
‘
werklo-
nijverheid
landbouw
arers
31
Jan.
1954 ………..109.800
35.400
19.500
– 19.900
27.
Febr.
1954
108.800
34.200
20.800
19.800
31
Maart
1954 ………..69.400
19.800
7.900
13.600
29
April
1954 ……….
1
59.700
– 15.300
7.900
– 11.800
–
31
Mei
1954 …………47.400
12.100
5.200
10.000
30
Juni
1954 ………..41.500
10.700
4.400
8.500
–
31
Juli
1954 ………..45.100
13.800
4.800
8.700
31
Aug:
1954 ………..42.200
12.700
3.100
– –
8.400
30
Sept.
1954 ………..37.500
10.000
1.400
6.800
30 Oct.
1954 ………. ..38.100
–
10.50
0
1.500
6.700
30
Nov.
1954 ……….45.100
15.700
5.800
9.400
31
Dec.
1954 ……….67.000
24.000
13.100
13.300
31
Jan.
1955 ……….82.600
.25.800
– 17.600
– 15.400
11) Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centtaal Bureau voor de
Statistiek.
) Gegevens yan arbeidsbureaux; afgerond op honderdtallen.
)
Inclusief personen, die tewerkgesteld waren – op Sociale Werkvoorzienings.
objecten voor band- en hoofdarbeiders.’
89,75 – 91,20 1)
54,57 – 55,46 ‘)
13,15 – 13,28
10,55+- 10,721
1
)
3,768- 3,83j
1
)
52,77 – 53,63 107,69 -109,46 ‘)
52,62 – 52,94
72,85 – 74,06
1)
14,58+- 14,646
86,20 – 87,60
/
Recehte econörnische publicaties
De invloed van het ziekteverzjim op de arbeidsproductivi-
leit.
Den Haag 1954, 85 blz., f 3,50..
0. Kamm: Investor’s handbook.
Cleveland 1954, 308
blz., f21,10. A reference book for those planning to
invest in the stock market. Each chapter explains
one term or one investment procedure.
Kolbe: Gesamtwert und Geschâftswert der Unterneh-
mung.
Keulen 1954, 92 blz., f
6,75.
Fiir die Beurtei-
lung einer Unternehmung sind der Wert einer
Unternehmung im ganzen und der Geschftswert
von groszer Wichtigkeit.
Dr L. M. Koyck: De eînpirische betekenis van de theorie
van het consumentengedrag.
Intreerede Rotterdam.
Haarlem
1955,
24 blz., f 1,20
Dr K. Mellerowüz und Dr H. Jonas: Bestimmungsfactoren
der Kreditföhigkeit.
Berlin-München 1954, 284 blz.,
f 19,75.
van Nimwegen: De grondslagen van de administratieve
organisatie.
Alphen a/d Rijn 1955, 273 blz., 5e druk
f 15,50.
Pritzkoleig: Bosse, Bönken, Börsen. Herren über Geld
und Wirts.ehaft.
München 1954, 440 blz., f 20,40.
Problems of business Management.
O.E.E.C. 1954, 85 blz.,
f 4,—.
H. Roth: Rationelle Hotelbetriebsführung. Zürich
1954,
198 blz.,f 16,20.
Prof. Dr A. Schmalenbach: Die Beteiligungsfinanzierung;
Die Finanzierung der Betriebe.
Band II 9 neubearb. u.
erw. Auflage. Keulen 1954, 192 blz., f 18,55.
Sociaal-Economische Raad; Overzicht van de vrije onder-
nemersorganisaties in Nederland.
1954, 449 blz.,
f 8,—.
P. Stryker: A Guide to Modern Management.
Mac-
Graw Hill, 1954, 300b1z., f
15,05.
Verschenen:
–
Jacht en Taal
Prjs:f2,O
het nieuwe standaardwerk van Dr A. G. J. Hermans.
Behoort in elke jagers-bibliotheek – Verkrijgbaar bij de
boekhandel of bij de uitgever:
H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van:
Prof. P. Hennipman, A. M. de Jong, Prof. P.
B. Kreukniet, Prof. H. W. Lambers, Prof. J.
Tinbergen, Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof.
F. dé Vries, Prof. J. Zijlstra.
Abonnementaprijs
f
22.50; fr. p. post
1
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10.
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM
Verschenen:
DE ONDERNEMER EN HET
EIGEND OMSR ECHT
Een samenvatting van en-
kele lezingen, gehouden
dQor Dr Ir J. G. J. C.
Nieuwenhuis. Een brochure,
die in brede kring belang-
stelling verdient.
S
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE
‘
ZAKEN
Bij de
Dienst voor de Economische Voorlich-
ting en Exportbevordering
kan een
ERVAREN RESEARCHKRACHT
worden geplaatst in de rang van referendaris 2e klasse.
Salarisgrenzen:
1
5.787,60 tot
1
8.064,48 per jaar! Aan-
vangssalaris nader vast te stellen naar gelang leeftijd en
ervaring. In .aanmerking komen doctorandi in de econo-
mie. Gegadigden dienen zin voor studie te hebben, sty-
listische vaardigheid gewenst. Soil. onder motto vD/Evo
51 (in linkerbovenhoek env. en brief) aan de Centrale
Peisonee1sdienst, Bezuidenhoutseweg 15, Den Haag.
rHBUTERhBU,
I
Bij de .HOOFDDIRECTIE der
I
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
kan op haar
Contrôle-afdeling
worden
geplaatst een
1
energieke krcwht
1
Hem, die beschikt over een goede ttip
I
en tevens bekend is met de behandeling
en verwerking van bedrijfs-economisciie
gegevens, wordt een interessante werk-
I
kring geboden.
Middelbare schoolopleiding, leeftijd
I
max. 35 jaar
Eigenhandig
geschreven uitvoerige sollicitaties, met
recente
pasfoto,
te zenden aan Afdeling Personeel-
I
zaken der Hoofddirectie, Heren gracht 434- 440,
Amsterdam
(C)
L
Verkrjgbaar in de boek-
handel. Prijs
f
0.50. Een
uitgave van de Kon. Ned.
Eoekdrukkerlj
H. A. M.
Roelants, Schiedain.
13
niz
..
Er is een gemakkelijker
en snellere manier
v
om Uw boekhoudproblemen op te lossen!
het cijfer-
Met de Burroughs Sensimatic gaat 1
werk niet alleen stukken sneller, met de grootste
accuratesse en baren ook grote hoeveelheden werk
–
U geen zorgen meer, mar bovendien gaat Uw boek-
houding véél minder geld kosten!
‘Gaarne zullen wij U op Uw verzoek het bewijs
leveren, dat de Burroughs Sensimatic boekhoud-
‘ /7
,
–
,
. machine ook in Uw’ bedrijf zijn geld ten volle waard
is. U zult het zelf ontdekken:
‘de Burroughs Sensimatic betwilt zichzelf!
PRAAT EENS MET DE BURROUGHS BOEKHOUD-ADVISEUR
BURROUGHS KAN U HELPEN MET DESKUNDIGE, KOSTELOZE ADVIEZEN, DE
JUISTE MACHINES VOO,R UW ADMINISTRATIE, PERFECTE ONDERHOUDS-SERVICE.
•
Burro
.
,
ughs
VESTIGINGEN DOOR HET GEHELE LAND –
–
GEBOUW ATLANTA, STADHOUDERSKADE 6,AMSTERDAM-W., TEL. K 2900-82082
/