Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1927

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 12 1954

0

S

/

E
Benchten

r

S

Belux, gementen en industrialisatie

*

Prof. Dr C. L. Harriss

ccess of government antirnonopoly

policy in the United States

*

Dr A. Houwink

1

De monetaire ontwikkeling in Indonesië
S

S

1949-1953

*

S

Prof. Dr L. Wauters

De Belgische Nationale Deicrederedienst

*

Dr W.
J.
van de Woestijne’

De bedrijfsgrootte in de kruideiiiers-

branche in, Amerika en Nederland

/

(

UITGAVE VAN HET NEDERLANDS CH ECONOMISCH INSTITUUT

39e JAARGANG

S

1.

No 1927

WOENSDAG 12 MEI 1954

/

/
S
)

BERICHT

Hierdoor delen wij onze donateurs, leden en

abonné’s mede, dat dezer dagen gebruik zal wor-

den gemaakt van de ons verleende toestemming

tot automatische giro-afschrijving van aan ons

verschuldigde bedragen.

Nederlandsch Economisch Instituut

• EERSTE NEDERLANDSCHE

Getestigd t.

‘s-Gravenhage

COLLECTIEVE

PE RSON EELVE RZEKERINGE N

Speciale combinaties ioor

Birectieverzekeringen

ADMINISTRATIEKANTOOR TE DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT’ 2 – TELEF. 01850-5345

‘0

R. MEES & ZOONEN

A01720

BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS


S

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Ieo

1851

KAS-ASSOCIATIE N.V.

SPUISTRAAT 172

AMSTERDAM

Giro’s naar alle banken en

giro-instellingen

‘The

BANKER

T
he monthly magazine of internati-

onal banking, finance and economics

with a world-wide readership.
No

other international magazine deals

in such detail with the operations

and effectiveness of modern econo-

niic organisations and international

S.

agencies.

Subscribe now throughyoii’r newsagent,

or directly to
The
BANKER,
9-11 POULTRY,

LONDON, E.C. 2.

Rates Thirty Shullings (f 15,96) Post

Free for a Year or Fifteen Shiffings

(f 7,98) Post Free for Six Months

366

T

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steen weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonneinentsprjjs,
franco
per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo von het kalenderjaar.
Losse nummers 75
cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotierdam-W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mn. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

8

12 Mei 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367

Benelux, gemeenten en industrialisatie

‘Het aan de orde stellen van een bepaald aspect van

Benelux heeft een ruimere betekenis dan de behandeling

van het vraagstuk in engere zin; de aandacht van een

zekere groep wordt weer gericht op dit belangwekkende

experiment van economische samenwerking. Dit geldt

ook voor de Benelux Gemeentedag, welke doör de Bel-

gische Bond van Steden en Gemeenten in samenwerking

met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, op 7

en 8 Mei in Gent werd gehouden, met als onderwerp: de
gemeente on de industrie.
Direct pfactisch bruikbare conclusies mg men van een

dergelijke conferentie – en dit geldt zeker voor een zo

druk bezochte – niet al te veel verwachten. De grote

betekenis, naast de eerder genoemde, is dat de gemeente-

bestuurders van de drie landen een indruk kregen

van de stand van zaken met betrekking tot de indus-

trialisatie in het betreffende gebied. Ook al moge dit in

het huidige stadium weer niet van direct belang zijn, op

de langere termijn kan het wel degelijk van betekenis

blijken, dat de ,,gemeenten”, die ook uit economisch

gezichtspunt een belangrijke grootheid zijn in ons bestel,

weten welke de omstandigheden en richtsnoeren zijn bij

het handelen in de pa’rtnerlanden.
Voor Nederland was kenmerkend, enerzijds het door-

drongen zijn van de noodzaak van industrialisatie en de

taak, welke hierbij door de gemeenten moet worden

vervuld; anderzijds het bewustzijn van het gevaar dat de

gemeenten, in hun industrialisatie-élan en in een zekere

wedijver, de grenzen van hun eigenlijke functies over-
schrijden en risico’s aanvaarden welke niet tot die van
een gemeente behoren. De door de Centrale Overheid,

mede met het oog op de wenselijkheid van landelijke

spreiding van’ de industrialisatie, gegeven richtlijnen,

hebben geleid tot een soepele vorm van sameiiwerking

met de gemeepten, waarbij_aandacht geschonken is aan

de onderlinge concurrentie en waarbij de gemeenten op

actieve wijze hun eigen belang, als component van het

nationale belang, kunnen nastreven. Gedachtig aan de

strijd tegen een sterkere centralisatie van het overheids-

beleid, kon de Nederlandse inleider (Mr H. A. M. T.

Koifschoten) dit met een zeker genoegen constateren.

Dat men de grenzen van de gemeentelijke taak niet

overal even eng trekt als in Nederland, bleek duidelijk

uit de uiteenzetting van Belgische zijde. De risico’s welké
men, als gemeente, daar wel bereid is te dragen en ook de

dienstverlening welke men aan het bedrijfsleven wil

bieden, bleken aanzienlijk groter te zijn dan in Nederland

het geval is. In wezen geldt dit ook voor Luxemburg.

Ondanks het feit dat de gemeenten welke behoefte hebben
aan nieuwe industrie financieel niet
in
de gelegenheid zijn

gesteld ernstige pogingen in het werk te stellen om de

belangstelling te trekken, bleek uit enkele gegeven voor-

beelden dat men ook hier bij de ,,dienstverlening” verder

gaat dan in Nederland geschiedt.

Vooral wanneer men bedenkt dat in Nederland, gezien

de bevolkingsgroei, ook voor de individuele gemeenten,
de noodzaak van industrialisatie veel groter is, dan heeft

deze conferentie wel duidelijk gèmaakt dat de opvattingen

van de bestuurders voldoende verschillen vertonen om

van belang te zijn. Dit te meer, omdat zij ook op an-

dere aanrakingsvlakien tussen Benelux en gemeenten,

dan de industrialisatie, van invloed zullen zijn. Men denke

bv. aan de werkgelegenheidspolitiek. De oorzaken van

deze verschillen bleven, vooral wat betreft België, in het
duister. Mogelijk wordt hierop licht geworpen door mid-

del van het tijdens de discussies geboren plan, dat de

twee werenigingen zullen onderzoeken in hoeverre de
gemeenten via de industrialisatie kunnen bijdragen tot

verwezenlijking van Benelux.

v. d. B.

INHOUD

Blz.

Benelux, gemeenten en industrialisatie,
door Drs

C. van den Berg ……………………..
367

Success of

government antimonopoly policy in

the United States,-
door Prof Dr C. L. Harriss
369

f

De .monetaire ontwikkeling in Indonesië, 1949-

1953, door Dr A. Houwink …………….
370

De Belgische Nationale Delcrederedienst; kre-

dietverzekering voor de buitenlandse handel,

door Prof Dr L. Wauters ……………..
374

-Blz.

De bedrjfsgrootte in de kruideniersbranche in

Amerika en Nederland,
door Dr W. J. van de

Woest ijne …………………………..
377

Bedrijfseconomische notities:

Het jaarverslag 1953 van de }{erstelbank,
dooi’

Drs J. C. Brezet …………………..
379

Aantekeningen:

Recente gegevens over de Amerikaanse land-

bouw, door Drs P. M. van Nieuwenhuyzen ..
381

De loonpolitiek van de Benelux-landen …..382

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
382

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch.. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;

J. van Tichelen; R. Vandepuf te; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

368

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Mei 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZEWEEK

Prof Dr C. L. ‘HARRISS, Success of government anti

monopoly policy in the United States.
Het is in de Verenigde Staten niet toegestaan in ,,inter-

state commerce”, dat ondernemingen op hetzelfde niveau

– kleinhandel, groothandel of industrie – prjsovereen

komsten aangaan. Horizontale prijsfixatie is onwettig.

Deze maatregel omvat niet alles, wat noodzakelijk is

om monopolies te voorkomen. De betekenis van dë ter

men ,,interstate” en ,,commerce” zijn door de gerechts-

hoven zodanig geïnterpreteerd, dat ze het merendeel, van

de economische activiteit insluiten. In tal van omstan-
digheden is het aan ondernemingen niet toegestaan om

gezamenlijk te handelen. Een onderneming, welke meent
dat ze schade ondervindt van monopolistische praktijken

van anderen, kan hen in rechten aanspreken en een

schadevergoeding aanvragen, welke drie maal de schade

bedraagt. Dergelijke procedures komen zelden voor.

Gewoonlijk komt de actie yan de Overheid. Soms wordt
de verdeling van geweldige ondernemingen in mëerdere

eenheden geëist om meer concurrentie te verkrijgen.

Een slechte pers en zeer kostbare processen zijn andere
ernstige straffen voor overtreding van de wet. Over het

algemeen vrezen de ondernemingen deze wet en gehoor-

zamen er aan. Schrijver meent, dat het dikwijls voorkomt,

dat ondernemingen besluiten niet te bezwijken voor de

verleiding om de concurrentie’te beperken.
Dr A. HOUWINK, De monetairç ontwikkeling in Indo-

nesië,
1949-1953.

In 1950 heeft de Republiek Indonesia een ernstige

poging gedaan om, na uitvoering van een geidzuivering
en herziening van de wisselkoersen, aan haar financiële

positie een vaste grondslag voor de koiende jaren te

geven. De geidsanering heeft een vlot verldop gehad.

Om het verschil tussen de de facto geldende prijzen voor

buitenlandse valuta’s en de officiële wisselkoersen te over-

bruggen voerde Indonesië een certificatenstelsel in, waar-

van een gunstige uitwerking op de deviezenpositie zou

mogen worden verwacht, en waardoor wellicht een in-‘

_vesteringsactiviteit van de Overheid zou zijn te financieren.

In het bijzonder wegens de financieringsmoeilijkheden

van de handel die het certificatenstelsel opleverde, werd

het systeem in
1952
gewijzigd. De beoogde doeleinden

van het çertificatenstelsel werden opgegeven. Men voor

zag een onvermijdelijke intering op de deviezenvoorraad
daar de Regering haar investeringsactiviteit niet kon los-

laten. De verdere ontwikkeling zou mede afhankelijk

zijn van ontworpen bezuinigingen in de begrotingen 1953

en 1954. Vervolgens schenkt schrijver aan4acht aan de

gang van zaken met betrekking tot de Centrale bank.

Het statuut van de Bank Indonesia houdt een aanmer-

kelijke verzwakking in van de invloed van de Centrale

Bank op de monetaire politiek vergeleken met de positie

die De Javasche Bank te dien opzichte steeds heeft inge-

nomen.

Prof Dr L. WA U

TERS, De Belgische Nationale Del-

– crederedienst; krediet verzekering vooi de buitenlandse

handel.

Schrijver behandelt in dit artikel de organisatie van’

het officieel deicredere, het werkgebied van de Nationale

Deicrederedienst, de vorm der tussenkomst van de Na-

tionale Delcrederedienst, de premieberekening en de
financiële structuur van de Dienst. Schrijver komt tot
de conclusie, dat de Dienst in de na-oorlogse periode

een belangrijke rol heeft gespeeld ten voordele van de
Belgische uitvoerhançlel. De politieke risico’s van het

exportcrediet kunnen door de particuliere exporteur niet

worden gedekt. In sommige gevallen hebben de politieke

risico’s de zuiver commerciële risico’s zonder meer op

het tweede plan geplaatst. Dit heeft men op treffende

wijze kunnen vaststellen voor de exporten van kapitaal-

goederen uit hoofde van officiële handelsovereenkomsten

met o.a. Poln, Joegoslavië, Finland, Spanje, Indië,

Israël, waarbij lange betalingstermijnen werden toege-

staan. Het nut van het officieel delcredere heeft zich bij

de uitvoering van deze overeenkomsten bevestigd, want

het staat vast,-dat veel van deze export niet zou zijn ge-

schied zonder dekking van de Dienst.

Di’ W. J. VAN DE WOESTIJNE, De bedrjfsgrootte in de

kruideniersbranche in Amerika en Nederland.

Schrijver vergelijkt de bedrijfsgrootte van -de Neder-

landse kruideniersbedrijven met de Amerikaanse. Omdat

de grossiersbedrijven een merkwaardig verschil vertonen
met de detailbedrijven zijn de grossiersbedrijven mede in

het onderzoek betrokken. Bij de detailhandelsbedrijven

worden namelijk de verschillen steeds groter naarmate de

bedrijven groter zijn; bij de grossiers worden evenwel de
verschillen groter naaimate de bedrijven kleiner worden.

De detailbedrijven verschillen in Amerika onderling

meer dan in Nederland. Het aantal kruideniersbedrijven

is per 1.000 inwoners in Amerika iets groter dan in Ne-

derland. De grossiersbedrijven verschillen in Amerika,

onderling minder in grootte dan in Nëderland. Het aantal

grossiersbedrijven per 1.000 inwoners is kleiner dan in

Nederland.
I

‘- SOMMAIRE – –

Prof. Dr C. L. HARRISS, Success of government anti-‘

monopoly policy in the United States.

Cet article décrit la législation antimonopole aux

Etats Unis. L’auteur estime que l’existence de celle-ci

empêche souvent les entreprises de céder â la tentation

de lirniter la concurrence.

Dr A. HOUWINK, Le développement monétaire en

Indonésie de
1949â 1953.

L’auteur décrit le développement monétaire de l’Indo-
nésie entre 1949 et
1953.
11 étudie tout -d’abord la poli-

tique d’assainissement de la monnaie ainsi que le système

des certificats. 11 examine enfin la situation de la Banque

Centrale. – –

Prof Di’ L. .WAUTERS,
l’Office
Nationale Belge du

Ducroire; assurance de crédit pour le commerce

extérieur.

Cet rticle étudie l’organisation du ducroire en Belgique,

la compétence de l’Office National du Ducroire, les
modalités d’intervention de cet office, le, calcul des

primes et la structure financière de l’Office.

Dr W. J. VAN DE WOESTIJNE, l’Ordre de grandeur des

entreprises d’ép!cerie aux Etats-Unis et aux Pays-Bas.

L’auteur compare l’ordre de graideur des entreprises

et des maisons de gros dans le domaine de l’épicerie

aux Etats-Unis et aux Pays-Bas.

12Mei1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

369

Success of government antimonopoly policy in the United States

Government action, to check business monopoly has

featured the U.S economy since 1890. Success has been

substantial. In fact, the growth of American output and

productivity owes much to the antimonopoly policy of

the national government. As 1 have stated such conciusions

in the Netherlands, T have found considerable surprise.
The view 1 have met is that American action in dealing

with industrial monopoly has been not only a disappoint-

ment, but also a failure. It is easy to see why such views

are widely held here – many Americans hold them, the

writings of economists for many years now have empha-

sized the elements of monopoly power in our economy

criticism of government antimonopoly policy is wide-

spread among American businessmen and economists,

big businesses have continued to grow, etc. Yet 1 feel

certain that the weaknesses and failures have been much

overstressed, the successes underrated, the resulting

emphasis substantialiy misleading. A brief discussion may

help give a better overall view of what seems to me a

highly important, although far from perfect, element of

the U.S. economy. *

• In 1890, Congress provided that ,,every contract,

combination…. or conspiracy in restraint of” interstate
and foreign trade would be illegal
1).

In 1914, Congress made certain kinds of practices –

price discrimination, rebating, exclusive sales contracts,

interlocking directorates of corporations, etc.– illegal

if they would tend to lessen competition substantially.

There have been later statutory changes, some providing

exemptions (notably for labor unions). Closely associated
is a body of law regulating the kind of practices comjeti-

tors may use, or not use. Most development has been in

the form of decisions by the courts and growing admini-

strative practices. After several decades of experience,

however, the law remains vague – at least there are many

vague spots which seern to arouse dispute and uncertainty.

There is indeed much room for controversy, and the
‘doubt about the laws’ meaning has bad features. Yet

there is a huge area, one of crucial importance, in which

there is no doubt about what the law means.
It is illegal for firms (in interstate commrce) on

the

same level – retailing, wholesaling, or manufacturing –

t& agree to fix prices. Businesses of the kind which would

normally be competitors (rather than successive units in

the process ‘of production and distribution) violate the

law if they work together to set prices. Horizontal price
fixing
is
illegal. A rule so broad does not cover all of

what is necessary to prevent monopoly and insure the

basic elements of competition, but it includes a very great

deal of what is essential. Restrictions on expansion of

productive capacity by old or new firms are not per-

mitted. Such rules go to the heart of the problèm. 1f

made effective in practice, much’ of the need

to worry about monopoly disappears. So we must ak:

,,How well has the United States succeeded in making

this broad rule effective?”

The answer is more encouraging than popular im

pressions seém to suggest. For one thing, courts have

broadenèd the meaning of two crucial terms – ,,inter

state” and ,,cotnmerce” – so that they include the great

‘) Before 1890, the common law as It existed provided various restraints on
monopoly, but for numeroua reasons the effects were far from satisfactory. Today a few States have their own laws reenforcing those of the national government.

bulk of economic activity. At the, moment there is a

case testing whether building constructidn in a single city

falis within the class of interstate commerce
2
,).
The law

itself provides certain specific exemptions, agricu1tur1

groups, exporters inome cases, labor unions, and some

others, exemptions which have ‘encouraged the growth of

certain monopoly power. –

The Supreme Court held for many years to a ,,rule

of reason” which made the test of’obeying the law

,,reasonable” use of power: Now, however,it holds that

the mere possessin Of overwhelming size èf a firm in its

industry (even without abuse of that power)is a violation’

of the law. Po’wer of a few firms to restrict competition

and intent to use thât power are il1egil even if the power

is not used. Firms may not acquire competitors if the

effect will be to lessen competition substantially. ,,Pa-

rallelism of action” is evidence of guilt. Under many

circumstances it is illegal for businesses to act tÖgether

ön matters other than price – pooling’ of patents,

restricting quality or type ‘of service as a form of compe-

tition, joint action retarding the introduction of improve-

ments, and other ,,cooperative” or common practices.

Market sharing and pooling of output are, of course,

illegal. Even practices which the Ameriéan Medical

Association tried to justify as enforcing high standards
of medical care were held illegal
3).

A business ‘which believes that’ it is being hurt by

monopolistic practices of others can sue them and collect

damages upto three times the amount it has suffered.

‘In fact, however, such procedure and awards are rare.

Enforcement more commonly comes from government.

Upon a suggestion from someone who believes himself

injured or on other information, government officials

b’ègin an investigatiôn. They eamine company files and

records in great detail. 1f they find evidence of violation,

they try to arrange a ,,consent decree” with the firms

involved; the decree provides that the businesses will not

do certain things; in signing, firms do not admit that

they have in fact been doing such things but promise not

to do them in the fu’ture; if they do, they are punishable

under simple processes of judicial award without lengthy

trial. The law also provides imprisonment – never

used – and modest fines for violation. Dividing, giant

firms into more units is sometimes required (motion

picture .companies had to separate their producing and

theatre ownership) to insure more competition. Bad

publicity and highly expensive trials are other serious

penalities of alleged ‘violation of law.

Evçn though the penalities may seem rather mild in

relation tô the large potential profits of actions that
restrict competition, businesses fear the statute and

generally try to obey it. The fact that a court has once

decided that a certain kind of action i illegal means that

businesses are ,on notice to avoid that sort of thing. No

one can possibly tell how often il.rms decide not tb yield

to temptation to use some restricting device because of

its illegality. My personal belief is that cases are highly

‘) Economista have a widespread feling that local construction, which in fact
has been poorly covered by the law to date, is a part of our economy which has
suffered most from lack of competition. Buainesaea with unions and government
officials have used many devices to obatruct growth of efficiency and progress
in technology.
I ‘
1
) The assoctation was using ita control over hospitals to prevent doctors from
practicing in groupa. The Associated Preas and an important group of insurance
companies were other groups found viotating the law, groups wich had aeemed to
be rather far from the original scope of the statute. – –

370

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12Mei1954

common andhat the beneficial resuits pervade our

economy. The law is a preventive which, like pure water

or good lubrication in a motor, saves us from untold

trouble; we tak;it for granted rather than consciously

blessing it everda,’. Cooperating to fix price’s, being

illegal, is far less&ommon than would otherwise be the

case There isnq way to compelothers who do not want

til cooperate to’lo so The less efficient cannot force a

sacrifice of the public interest to protect high cost firms.

The unprogressive cannot hold back the better businesses.

Restrictive agreements cannot be enforced in court; if

such were made, anyone seeing advantage in breaking

away could do sô without fear of punishment through

the law. Informal, ,,entlemens’ ” agreements are unen-

forceable. Newcomers cannot be restricted from ,ntering

the industry by thé concerted action of existing meribers
4).

The American system is far from perfect. (One defect

is that we do not know what perfetion would be). The

chief weakness has been lack of willingness of Congress

and the Executive to provide adequate funds and staff
to do a thorough enforcement job. The $ 3,000,000 or

so we spend a yearis small in relation to tle importance

of the job and trivial in relation to total government

spending. At times we have suffered because the enforcers

were rather too sympathetic with groups against which

they were to adt. Another weakness is a lack of dear

guides about what should be done in many borderline

cases, especially in the case of oligopoly where there are

a few large firms who do not need any formal agreement

to pursue policies of less than the utmost competition.

A third weakness is the strong desire of groups to escape

the rigors of the law; a respected element of the ,,American

tradition” is that monopoly is bad
5),
but many groups

want some form of monopoly power for themselves.

Enough groups (especially labor unions) succeed to make

some inroads against the broad policy of encouraging

competition.

Our achievements leave muchto be desired, and those
who write on the subjeçt are likely to concentrate on the

unsatisfactory features, the unsblved problems. They

naturally write about the things yet to do. Consequently,

the excellent accomplishments tend to be taken for

granted, overlooked. (Perhaps the greatest accomplishment

is the proof that this method of m(!eting difficulties can

) Big merchandising organisations, such as Sears, Roebuck, will Set up new
firms (or finance old ones) to produce items if the existing industry seems to
be charging too much. The president ofSears, Roebuck, taid recently that they
had liked to find indpstriet that had producers’ agreementS because usually
there was an undeveloped mass market to be exploited by someone able and
willing to produce and seIl for less. Existing firms could not then ulaintain
their restrictions and high prices.
‘) Economists in recent years have probably been at fault in not spelling Out
clearly and repeatedly the economie, political, and social dangers and evils of mo-
nopoly and the positive. merits of competition. One econOmjSt who did so was
the late Professor Henry C. Simons in ,,Economic Policy for a Free Society” (Vnu-
verSity of Chicago, Prets 1948).

.be made to work). Conceivably, there are better ways of

meeting the problems, but for our situation T feel that

we are on the right track. One alternative is to permit or

encourage monopoly and try to regulate it in the public

interest. Considerable experience- along these lines has

‘been accumulated ih the U.S., chiefly with electric,

telephone, gas, railroad, public utilities (general-

ly privately owned). The results are varied. They leave

littie doubt, however, that this metliod is at best made-

quate; more generally, it seems to be a poor substitute

for even restricted competition (except where natural

monopoly is required). The difficulties are numerous.

Perbaps the greatest is getting enough ,,controllers” who

are highly competent and adequately interested in pro-
tecting the broad public interest, rather than the owners
and employees of the industry. Governments have been

unwilling to provide money for regulating utilities

thoroughly. 1f we were to try to substitute regulation for

even imperfect enforcement of antimonopoly laws, the
vastly greater job would not receive the funds and per-

sonnel needed (to say nothing of other obstacles).

Very discöuraging for the economy as a whole has

been the gradual growth of union-management coopera-

tion on a broad (industry) basis. Despite some good

results, this working together has built great power which

in fact lies largely outside the antimonopoly laws and

which is abused. These groups acquire in public opiniôn,

and in thëir own eyes, a certain moral sanction (because

of the inclusion of unions and the aura of good feeling

that reduces dispute). Yet working together they find the

comfortable pleasures of monopoly – and the public as

a whole suffers; prices are higher, technical progress is

likely slowed, employment in the industry is reduced.

Anything like adequate protection of the public interest

seems completely unobtainable; this was trueeven when

the country faced great emergencies and’ the government

was doubtless sincere in its claims to a desire to respect

the national interest. Hard as
ft
has been to make anti-

monopoly laws generally effective, such a job is not

impossible; our experience suggests, however, that control

of industry groups of unions and businesses would be

nearly impossible.

This brief summary rests necessarily on personal

judgments. My views, however, are widely shared. T think

they rest ori solid fact.’Much of the competitiveness and

progress of our economy would not have come without

our antimonopoly laws. The dominant result of the laws

is success, not failure. The job is far from done. It re-

quires eternal vigilance. It needs supplementation from

more delibèrate efforts to stimulate competition positively.

Yet it has succeeded far more fully than seems generally

recognized.

New York/Rotterdam.

C. LOWELL HARRISS.

, De monetaire ontwikkeling in Indonesië

1949-1953

Nu de berichten uit Indonesië omtrent de financiële

toestand
1
de laatst&tijd minder gunstig luiden, kan het

zijn nut hebben zich nog eens rekenschap te geven van de

gang van zaken in dat land over een ietwat langere

periode dan welke de dagbladpers in haar berichtgeving

pleegt te betrekken. Als uitgangspunt kiezen wij het jaar

1950, toen de Republik Indonesia een ernstige poging

heeft gedaan om, na uitvoering van een geldzüivering en

herziening van de wisselkoersen, aan ‘s lands financiële

positie een vaste grondslag voor de komende jaren te

geven. Er was daartoe alle aanleiding omdat, naar het
scheen, na een tijdvak van oorlog en revolutie kalmer

yaarwatei was bereikt.

Zoals men zich zal herinneren, werd de geldzuivering

In AIR lic h t b e z i e n.ö.
t

/

Het resultaa van Uw reclame-cam-

te onderscheiden. Daarbij
1
1d
e
ge-

pagne hangt v66r alles af van U

hele opzet van Uw réclame ten

vermogen, om door zorgvuldig on-

nauwste betrokken. Hier zÏØenke1
e

derzoek Uw ,,marktpositie” duidelijk

aspecten:

Er is een ruim voldoende reclamebudget beschiklaar.
De nodige reclamemiddelen kunnen dus, consequent,
:N

in de juiste opeenvolging en in voldoende mate wti’

II
.

1

den toegepast.

Er is een bescheiden bedrag beschikbaar gesteld

voor een proefcampagne of een voorzichtig begin,

,3. I-Iet reclame-budget is door diverse incidentele actie.;
u

d
;

-, versnipperd. De reçlame moet
4s
op een nieuwe

baszs worden gesaneerd

4. Het reclame-plan kan pas worden verweenljkt,

als interne aanpassingen inrake de productie, werk-
– 1

verdeling, verkooporganisatie en marktonderoek gun-

stïe. omstandigheden hèbben geschapen.

Baarn voor een Juiste analjse van Uw

RECLAME-ADVIESBUREAU B. VAN BORSSUM WÂAL.KES

BAARN —TELEFOON 2245 (K 2954)

ERKEND ADVERTENTIEBUREAU SINDS 1.921

371

372

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Mei 1954

in Incone,i geheel, anders uitgevèerd daii de operatie

met gIjk doel in Nederland in d&jaren 1945/1947. Op

grond van de ‘destijds in IndonesIë gemaakte globale

berekeningen. zou de overtollige koopkracht ongeveer de

helft bedragen van de fiduciaire geldcirculatie en van de

direct opvraagbare saldi en deposito’s bij -de handels-

banken. De totale geidhoeveelheid bedroeg ruim Rp. 4

mrd, nagenoeg gelijkelijk verdeeld over chartaal en giraal

geld. De toegepaste techniek om deze geldhoeveelheid

voor de helft te consolideren bestond in het beschikbaar

stellen van nieuwe bankbiljetten voor de rechterheift van

de in omloop zijnde bank- en muntbiljetten met een waar-

de hoger dan Rp. 2,50, zulks uiteraard tot een bedrag

gelijk aan de helft van het op de oude biljetten aangegeven

waardebedrag; met de linkerhelften kon worden inge-

schreven op een gedwongen langlopende lening van de

Republik Indonesia, de 3 pCt lening 1950, thans in

Djakarta noterende ca
55
pCt. Ook werden de girale

saldi gehalveerd; 50 pCt bleef beschikbaar voor het

lopende betaling’sverkeer terwijl met de wederhelft moest
worden ingeschreven op evengenoemde lening. De geld-

sanering heeft op deze voor Indonesië noodzakelijke

eenvoudige voet een vlot verloop gehad; met name had

zij, in vergelijking met het Nederlandse stelsel van 1945/47

het voordeel, dat geblokkeerde rekeningen met de daaraan

onvermijdelijk verbonden deblokkeringsprocedure werden
vermeden.

Het was de bedoeling van de geldsanering de binnen-
landse waarde van de Rupiah te steunen. Maar de maat-

regelen zouden niet zonder gevolgen k.innen blijven voor
de buitenlandse waardering van de Rupiah, zoals deze tot

uitdrukking komt in de wisselkoersen. Er was trouwens

reeds een aanmerkelijke dispariteit waarneembaar tussen

de de facto geldende prijzen voor buitenlandse valuta’s

en de officiële koersen. Om het verschil te overbrug-
gen voerde Indonesië een certificatenstellel in hierop

neerkomendeç dat de ,exporteurs certificaten in Rupiahs

ontvingen voor de helft van de tegenwaarde van door hen

aan het Deviezenfonds afgedragen valuta’s. Deze certifi-

caten werden door tussenkomst van een bank Vrij ver-

haridelbaar gesteld. Importeurs en andere kopers van

buitenlan4se valuta werden daartegenover verplicht, ter.

verbijgng van valuta’s, zich eerst certificaten aan te

schaffen tot de volle tegenwaarde van de buitenlandse

wissels. De openingskoers voor de certificaten werd door

het Deviezenfonds op 12 Mart 1950 vastgesteld op

200 pCt. Dit fonds’kreeg de bevoegdheid voor de helft

van de valuta’s waarvoor het geen certificaten aan expor-

teurs âfgaf, zelf certificaten af te geven; de winst welke
het Fonds op deze wijze maakte kwam aan de Schatkist

ten goede. Als steun stonden achter het nieuwe stelsel

credieten van $100 mln en f200 mln die van de Verenigde
Staten, respectievelijk Nederland waren verkregen
1).

Het zou ons te ver voeren tot in bijzonderheden op de

werking van de geldzuivering en van het certificatenstelsel

in te gaan. Wij kunnen volstaan met de vermelding dat

de.economische betekenis van het’ systeem voornamelijk’

school in’ tee factoren waarvan als eerste te noemen

valt de sanering van de monetaire situatie. De consoli-

datielening van de Staat zou de mogelijkheid van infiatoire.

financiering door middel van crediet van De Javasche

Bank stuiten. Hiervan zou een gunstige uitwerking op de

deviezenpositie mogen w rden verwacht; en, in iets verder

perspectief, zou bij het blijven vloeien van de staats-

inkomsten uit hoofde van de verkoop van een gedeelte

‘).
De certificaten zijn niet in een bepaalde papiervorm in omloop gebracht;
zij werden verhandeld in de vorm van boekpoaten bij de banken.

/
der certificatën wellicht een investeringsactiviteit van de

Overheid te financieren zijn. Deze activiteit blijft- voor en

na zeer wenselijk in Indonesië omdat ‘de particuliere

spaarfunctie aldaar nog zo weinig ontwikkeld is’en de

gelden voor investeringen dus slechts uit overschotten op

de begroting of uit’ buitenlandse credieten, dan wel

intering op de deviezenvoorraad, te putten zijn. In dit

verband openden de reeds genoemde credieten van de

Verenigde Staten en Nederland interessante vooruitzich-
ten Er werd een commissie benoemd tot beoordeling van

de projecten die uit deze credieten te financieren waren,
zoals uitrusting, voor de scheepvaart, mijnbouw, Spoor-

wegen en dergelijke. –

De bedragen die uit hoofde van de consolidatielening

werden gestort leverden ongeveer Rp. 1,5 mrd op; de’

ontvangsten uit de verkoop van certificaten beïnvloedden

speciaal de cijfers voor 1950 en 1951, zoals uit de volgende

opstelling blijkt:

Begrotingscjfers Republik Indonesia

(In mln Rupiah)

1948
1949
1950a)
1951-b)

1

1952a)

1953a)

Netto uitgaven

. . . .
3.548,7
3.907 5.829 9.108
13.506
9.374
Netto ontvangsten

..
2.003,2 2.602
4.093
10.303
9.179
7.580


,

Mtnus
……….
1.545,5
1.305
1.736
+1.195

4.327
7
794
1

1.

a) Ramingen.

b) voorlop3ge uitkomsten.

Het certificatensysteern werkte uit als een stelsel van

multipele wisselkoersen. De oude pariteit van de Rupiah

bleef de jure gehandhaafd, maar de facto vormden zich

in de markt koersen die van de pariteit afweken. Practisch

werd voor de Nederlandsë gulden ter betaling van invoeren

uit dit land Rp. 3 betaald; bij uitvoer naar Nederland

bracht de Nederlandse gulden slechts Rp. 2 voor de

exporteur op. Voor de andere valuta’s golden uiteraard

dienovereenkomstige verschillen. Een nevenfacet van het

certificaatstelsel was, dat het Deviezenfonds, hetwelk

onder beheer staat van De Javasche Bank, het in zijn hand

had de liquiditeitsvoorkeur van importeurs en exporteurs

wezenlijk te beïnvloeden door voorschriften te geven om-

trent het tijdstip, waarop de certifiëaten moesten worden

betaald, resp. werden afgerekend. In het algemeen werd
bij import bepaald dat de betaling van het certificaatbe-

drag, dat
2/3
gedeelte van de totale kostprijs uitmaakte,

gestort moest worden op het moment van credietopening

in het buitenland. Dit wilde zeggen’dat bedoelde som voor

importeurs werd geïmmobiliseerd gedurende het tijdsver-

loop tussen credietopening in het buitenland en aankomst

van de goederen in Indones,ië. Exporteurs ontvingen het

certificaatbedrag in de regel op het moment van in-

levering van de uitvoerdocumenten bij de bankrelatie in

Indonesië. Behalve in de monetaire sector had mitsdien

het certificaatstelsel een sterk verkrappende invloed in de

credietsector en zulks rechtsireeks. Naarmate het certi-

ficaatstelsel langer in werking – was, traden de bezwaren

hieraan verbonden meer naar voren. Als een overgangs-

regeling bedoeld, moest met het vorderen van de tijd de

prijsverhogende werking wegens de relatieve duurte van

de importgoederen zich in de Indonesische economie doen

gevoelen.

Stellen wij de indexcijfers voor de prijzen van sommige

belangrijke importgoederen in 1950 op 100, dan geven

1951 en 1952 de volgende indexen:

12 Mei 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

373

Indexcijfers van goederenprjzen, 1950 = 100

1951′

j

I95’2
Consumptiegoederen

……………………………..
113114

waarvan: rijst
…………………………………
105

132
tapiOca

……………………………..
.III

125
ti
Katoene

stukgoederen
……………………………
143

106
Grond- en huipstoffen

……………………………
173

143
Kapitaalgoederen

……………………………….
105

116
Niettegenstaande de verhoogde invoerprjzen, nam de

waarde van de invoer nog toe, waaraan de nawerking

van de oorlogvoering in Korea niet vreemd is geweet.

Waarde van de invoer, excl. olie

(in mln Rupiah) a)

1950
1951
1952

676,3
1.545,4
1.741,4
Consumptiegoederen

……….
………..
Grond- en hûlpstoffen
. ………
……….
491,8
951,3
888,7
Kapitaalgoederen
227,9 402,2
552,0
1.396O

1
2.898,9
3.182,1
a) Op basia US $1
=
Rp. 3,80.

In het bijzonder wegens de financieringsmoeilijkheden

van de handel die het certificaatstelsel oplevede, werd

het systeem in
1952
gewijzigd;’Indonesië wilde in principe

terugkeren tot het enkelvoudige koersstelsel, in dier voege

dat De Javasche Bank een koerslijst uitgaf waarbij voor

alle valuta’s in vergelijking met 1949 een koersverhouding

van 3 1 werd vastgesteld. Uiteraard zou de ,,recht-

trekking” van de im- en exportkoersen nadelig moeten

uitwerken op de Öntvangsten van de Schatkist. Er moesten

derhalve middelen worden gevonden om de ontvangsten

uit de verkoop van de deviezencertificaten op te vangen.

Daar dit langs de normale weg van belastingheffing niet

mogelijk bleek, was de eerste maatregel een additioneel

uitvoerreclt van 25 pCt af te kondigen op uitvoergoe-

deren die sterk genoeg geacht werden om dit recht te
kunnen verdragen (Februari
1952).
In Augustus van

hetzelfde jaar zag de Regering zich genoopt ter ver

sterking harer inkomsten . en ter bescherming van de

deviezenpositie een stelsel van invoerbewijzen in te voeren,

welke door importeurs moesten worden aangeschaft al-

vorens tot aankoop in het buitenland te kunnen overgaan.

Reeds van vroeger kende men voor luxe-importen der

gelijke bewijzen, maar thans werd dit systeem meer alge-

meen gesteld en gedifferentieerd. Alle goederen, met uit-

zondering van essentialia werden er onder gebracht, met

dien verstande da groepsindelingen naar gelang van de

sterkte werden gemaakt. De prijs van de invoerbewijzen

(T.P.I.) kan variëren van 33
1
/
pCt tot 200 pCt van de

invoerwaarde; de koersen kunnen variëren van 3 : 1 tot

9 : 1. De inkomsten uit dezen hoofde werden voor 1953

geschat op Rp.
1.650
mln; voor 1952 beliepen zij Rp.

255 mln. Deze bedragen, hoewel belangrijk en onmisbaar

.voor de staatsfinanciën, zouden aanmerkelijk beneden de

opbrengst van de certificaten in 1950 en 1951 blijven; wij

vinden hiervoor in 1950 en 1951 bbdragen vermeld van

respectievelijk Rp. 830 mln en Rp. 3.990 mln.

Het bij het certificaatstelsel beoogde doelwit gelegen

in het bereiken van evenwicht of zelfs van een overschot

in de gewone ontvangsten van de begroting met het oog

op de investeringsactiviteit van de Regering en de be-

scherming van de deviezenpositie, werd blijkens een Nota

van het Ministerie van Financiën ‘in 1952 opgegeven.

Men voorzag een onvermijdelijke intering op de deviezen-

voorraad daar de Regering haar investeringsactiviteit niet

kon loslaten; van de eerder genoemde buitenlandse cre-
dieten werd in ruime mate gebruik geinaakt. De verdere

ontwikkeling zou mede afhankelijk zijn van ontworpen

bezuinigingen in de begrotingen 1953 en 1954. Het is de
vraag, of Indonesië de nodige kracht zal opbrengen voor

maatregelen in die richting en men mag met belangstelling
het jaarverslag van de Bank Indonesia over 1953 tegemoet

zien, dat zowel nu als vroeger de voornaamste informatie-

bron over de Indonesische economie vormt. .Tijdens het

schrijven van deze beschouwingen komen berichten uit

Indonesië over een noodwet, waarbij in bepaalde gevallen

een koers van
5
: 1 toepasselijk zou zijn. In verband met

belastingfacetten die in de nieuwe regeling zijn verwerkt,

is de wijziging in de
transfer
niet zo alarmerend als uit

gemelde. koersverhouding zou volgen. Deze maatregel

moet gezien worden als een afronding in de sector van de

,,invisibles” van de reeds besproken regeling betreffende

de invoerbewijzen van
1952.

**
*

In verband metde monetaire ontwikkeling in Indonesië

verdient de gang van zaken met betrekking tot de Centrale

Bank nadere aandacht. Reeds van de souvereiniteits-

overdracht af kwamen wensen uit Indonesische kring naar

voren om De Javasche Bank te nationaliseren. Deze

wensen kregen vastere vorm door de benoeming in 1951

van een Nationalisatiecommissie. Als de eerste vrucht van

de arbeid van deze’Commissie kwam in 1951 een wet tot

stand waarbij de Regering werd gemachtigd alle aandelen

van De Javasche Bank op te kopen. Deze operatie werd

met bekwame spoed afgewikkeld door ter beurze van

Amsterdam een bod van 120 pCt op genoemde aandelen

uit te brengen, van welk bod door nagenoeg alle aandeel-

houders gebruik werd gemaakt.

De Nationalisatiecomniissie had opdracht ontvangen

nog over een ander punt advies uit te brengen en wel

over de vraag, wat een nieuw statuut van de genationali-

seerde Bank zou moeten inhouden. Zôu de Centrale Bank

geheel ondergeschikt zijn aan de monetaire politiek van

de Regering of zou zij nog een zekere autonomie be-
houden? Zou de Bank het contact met de particuliere

cliëntele, dat bij de historisch gegroeide verhoudingen in

Indonesië van belang was, speciaal met betrekking tot

de financiering van de in- en uitvoer, moeten verbreken

en alleen nog als ,,Bankers’ Bank” fungeren? Nopens

dergelijke vragen valt op te merken, dat in 1951 en ook

later nog, de neiging steeds meer veld won om de erfenis

van het koloniale tijdvak af te wikkelen met het gevolg,

dat a priori vast stond dat belangrijke wijzigingen in de

centrale bankwetgeving zouden worden aangebracht. Het

oordeel vaii de Nationalisatiecommissie, dat het onjuist

zou zijn dat de Centrale Bank bevoegdheden zou hebben

op een terrein waar de verantwoordelijkheid door de

Regering moet worden gedragen, was een vingerwijzing

voor een ieder die geen vreemdeling is in het Jeruzalem

van de verhouding tussen Overheid en circulatiebank, in

welke richting de denkbeelden gingen. De bankdirectie

opponeerde tegen de stelling, dat de Regering de grootst

mogelijke bevoegdheden jegens de Centrale Bank moet

hebben, er op wijzende dat de welvaarts- en sociale

politiek toch waarlijk niet alleen door de monetaire

politiek worden bepaald en dat er voor de Centrale Bank

een taak kan zijn weggeled naast de regeringsactiviteit

op die gebieden. Nopens de vraag, of de nieuwe Centrale

Bank zou moeten optreden als ,,Bankers’ Bank” en der

halve het particulier bedrijf zou laten varen, neemt het

verslag 195 1/52 scherp stelling véôr en zelfs krachtige

versterking en ontwikkeling van de credietgeving aan

particuliere Indonesische handelsbedrijven, zoals im- en

exporteurs (de groep van de zgn. new-comers). In dit

374

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12Mei1954

opzicht schijnt een ontwikkeling op komst die de landen

van West-Europa reeds een halve eeuw of langer achter
zich hebben, met uitzondering van Frankrijk en België.

Inderdaad kan op bedoeld terrein het apparaat van de

Bank Indonesia nog gewichtige diensten aan de Indone-

sische economie bewijzen. Een merkbare doorkruising van

de meer principiële ,.monetaire politiek behoeft hiervan
voorshands niet te worden gevreesd.

Het debet van de Regering ontwikkelde zich
,
als volgt.
Regeringsdebet bij de Centrale Bank, eind van de maand
(in mln Rupiah)

April
1950

/
Rp. 2.261,9 December
1950
2.725
Maart
1951′
2.377
Juni
1951
1.715
September
1951
1.366
December
1951
1.342
Maart
1952
1.730
Juni
1952
3.022
September
1952
3.378
December
1952
4.555
Maart
1953
5.836,5
Juni
1953
3.678,3

September

1953

4.715,8
December

1953

5.271,5
17 Maart

1954

5.888,7

De omslag in deze cijfers begin 1952 is opvallend. In

het kader van deze cijfers is de gang van zaken ,met be-

trekking tot de totstandkoming van de Bank Indonesia-

wet 1953 te memoreren. Het ontwerp dat bij het Parlement

werd ingediend ging reeds ver in de richting van over-
dracht van bevoegdheden aan andere instanties dan de

Bankdirectie; de parlementaire behandeling legde er nog

een schepje bovenop. Het wetsontwerp voorzag reeds in

een Monetaire Raad waarin de Ministers van Financiën

en Economische Zaken zitting hadden met de Gouverneur

van de Bank, zodat een regeringsmeerderheid verzekerd
was ingeval van afwijking van zienswijze tussen de Re-

‘gering en de Bankdirectie. Het Parlement achtte dit blijk-

baar nog niet voldoende en voteerde in het tweede lid

van artikel 22 van de Bank Indonesia-wet een bepaling

,,that the Government shali be responsible for the

monetary policy of the Bank”, een bepaling die ge-

makkelijk verwarring. kan .stichten. Aan de Bank blijft

dus in principe slechts de uitvoering van de monetaire

politiek opgedragen zoals deze door de Monetaire Raad

wordt vastgesteld. De overige vernieuwingen van de

Bankwet, hoewel op zichzelf belangwekkend genoeg, zoals

de splitsing van het bedrijf der Bank in een gedeelte dat

betrekking heeft op haar functie van Centrale Bank en

een gedeelte dat de werkzaamheden omvat die ook op

het terrein der andere banken liggen, kunnen te dezer

plaatse onbesproken blijven. Blijkens de weekstaten

bleven de werkzaamheden als Centrale Bank tot dusverre

beperkt tot werkzaamheden betreffende de biljetten-

circulatie, ongeveer volgens het systeem, van de Bank of

England. Vermeld verdient nog te worden dat in beginsel

de regeling betreffende de metaaldékking, zoals deze in

het octrooi van De Javasche Bank voorkwam, gehand-

haafd is gebleven. ‘De opeisbare schuld in de vorm van

bankbiljetten in omloop en andere zichtverplichtingen

moet thans voor
11/5
door goud en convertibele deviezen

zijn gedekt, van welke dekking ‘/ in Indonesië aanwezig

moet zijn (artikel 16). Hierin is een beperking van het

trekkingsrecht van de Regering op de Bank gelegen, die

‘ook wel nodig is omdat dit recht gaat tot 30 pCt van de

ontvangsten van de lndonesische Schatkist in het be-

grotingsjaar voorafgaande aan de datum waarop van het

recht gebruik zal worden gemaakt. Slechts met toestem-

ming van het Parlement mag van deze regeling worden

afgeweken (artikel 19).

Het statuut van de Bank Indonesia houdt stellig een

aanmerkelijke verzwakking in van de invloed van de

Centrale Bank op de monetaire poIitik vergeleken met

de positie die De Javasche Bank te dien ‘opzichte steeds
heeft ingenomen. Welke de gevolgen hiervan zullen zijn

zal de toekomst moeten leren, maar de vooruitzichten

lijken niet gemakkelijk.
Amsterdam.

Dr A. HOUWINK.

(op 1016-’53 avans op goud
ad 1.734 afgeboekt t/g debet
Reg.)

De Belgische Nationale Deicrederedienst

Kredietverzekering voor de buitenlandse handel

De organisatie van het officieel delcredere.

Na de eerste wereldoorlog bleek alras dat het privaat

initiatief niet meer bij machte was om, op het gebied van

de buitenlandse handel, in alle behoeften aan krediet-
verzekering te voorzien. Vooral omdat de risico’s niet

louter meer privaat bleven, d.w.z. in de persoon van de
debiteur zelf, maar dat andere risico’s, bijgebracht door
de beslissingen van vreemde regeringen – dus politieke

risico’s – de betalingen in het gedrang brachten. Zo

kunnen veranderingen inwisselkoersen ten gevolge van

devaluaties, of belemmeringen van valutatransfers, tot

gevolg hebben dat betalingen niet, of niet volledig, of

met veel vertraging toekomen.

Reeds zeer vroeg achtte de Belgische Staat het als

een plicht in te grijpen om de voor het land zo noodzake-
lijke exporthandel te dekken tegen deze politieke risico’s.

Het beginsel van het staatsdelcredere werd voorhet eerst

vastgelegd in de wet van 7 Augustus 1921. Deze kaderwet

had een ruim opzet, doch haar toepassing werd drastisch

beperkt door het uitvoeringsbesluit. Voor elke waarborg-
verric,hting was nl. een Koninklijk Besluit vereist, en bo-

vendien moest een• bank tussenkomen die het risico ge-

deeltelijk te haren laste nam. Hçt ging hier in feite om

een borgtocht rechtstreeks door de Staat verleend, tegen
een klein commissieloon.

De wet van 2 Augustus 1932 bracht het ganse systeem

dichter bij de verzekeringstechniek, doordat zij de Regering

machtigde ‘de insolventierisico’s, reeds gedekt door een

aangenomen private maatschappij, te herverzekeren. Het

coiiiimissieloon werd vervangen door een premie, schom-.

nelend volgens de omvang van het risico. De aan nemings-

voorwaarden, toepasselijk op de private kredietverzeke-

ringmaatschappijen werden echter slechts in 1935 vast-

gesteld.

.Een belangrijke stap voorwaarts was de oprichting, bij

besluit dd. 10 Januari 1935, van de Nationale Deicredere-

diénst, een autonome publiekrechterlijke instelling ge-

machtigd om, namens de Staat, het deicredere toe te

staan. Maar eens te meer ging het uitvoeringsbesluit veel
te ver door het opleggen van een al te strakke procedure.

Het is slechts door het Koninklijk Besluit van 31

Augustus 1939 dat de Nationale Delcrederedienst een
soepele struStuur heeft gekregen, aangepast aan de te

vervullen taak. De administratieve autonomie werd ver-

12Mei1954

ECONOMISCH-STATISTISC-HE BERICHTEN

375

sterkt. Bovendien werd aan de Dienst een solide financiële

basis gegeven. Overdreven forma1isme werd geweerd

doordat aan beheer en bestuur een ruime bewegingsvrij-

heid werd verleend; weliswaar onder toezicht van de wet-

gevende en uitvoerende macht.

De belangrijke uitbreiding der operaties van de Natio-

nale Deicrederedienst sedert 1944 noodzaakte een ver

hoging van de dotatie welke door de wet van 21 April.

1949 werd opgevoerd van fr. 250 mln tot fr.
650
mln.

Terzelfdertijd werd bepaald dat de Dienst waarborgen

mag verlenen tot maximaal vijftien maal de som der

dotatie en der algemene reserve
1).
Ook komen sindsdien
zekere importoperaties alsmede de dienstverlening voor

rekening van het buitenland in aanmerking voor ver

zekering.

Uiteindelijk zorgde het Koninklijk Besluit van 14 Juli

1951 voor een aanpassing van de techniek van het staats-

delcredere aan de evolutie en de nieuwe behoeften van

de buitenlandse handel, dit op grond van de rijke ervaring

gedurende de laatste jaren opgedaan.

Werkgebied van de Nationale Deicrederedienst.

Samenvattend kunnen we zeggen dat thans de volgende

operties eventuee1 voor verzekering bij de Nationale

Delcrederedienst in aanmerking komen:

De export van producten herkomstig uit België,

Belgisch Kongo of de gebiedsdelen onder Belgische

voogdij. Mogen bij deze export gevoegd worden de uit-

gaven voor bijkomende bewerkingçn welke de uitgevôerde

producten voor rekening van de exporteur in het buiten-

land moeten ondergaan, op voorwaarde dat deze be-

dragen niet meer dan 25 pCt van de lotale waarborg

uitmaken
2)

Dienstverleningen voor rekening van het buiten-

land.

De invoer, met voorafbetaling, van producten door

de Nationale Delcrederedienst erkend als zij’hde van essen-

tieel belang in het kader van ‘de algemene economische

politiek der Regering, hetzij voor de bevoorrading van het

land, hetzij voor 4e ontwikkeling van de uitvoer van

Belgische producten. In zulke gevallen komt de Dienst

tussen als, na betaling, ten gevolge van politieke gebeur-

tenissen de levering door de vreemde exporteur niet kan

geschieden, en hij evenmin de bçtaalde som kan terug-

storten.

Enkel de ondernemingen waarvan de zetel en de uit-

bating is gevestigd in België, Belgisch Kongo of de

gebieden onder Belgische voogdij, kunnen op de tussen-

komst van de Nationale Dèlcrederedienst beroep doen.
De politieke risico’s.

Het eigenlijke voorwerp van de met de Nationale

Delcrederedienst afgesloten verzekering is gelegen in wat

we reeds de politieke risico’s hebben genoemd. Practisch

omvat dit elk verlies, veroorzaakt door iedere gebeurtenis

van politieke aard in het buitenland, die de uitvoering

van het contract in hoofde van de vreemde importeur

zou beletten.

Zulk verlies ontstaat wanneer een gebeurtenis van

politieke aard in de vreemde (oorlog, revolutie), of een

maatregel van overheidswege in het buitenland getroffen

(geld- of handelspol itiek, wisselreglementering), aanlei-
ding geeft tot vertraging bij de betaling, definitieve niet-

‘) Daar de N.D.D. tot nog toe geen algemene reserve gevormd heeft, beloopt
het huidige maximum der verbintenissen fr. 9.750 mln.
‘) Afwijking hiervan kan eventueel door de.Minister van Economische Zaken
worden toegestaan.

betaling, transfervertraging,
gedwongen
conversiever-

lies
3)
enz.

De niet-uitvoering van het contract door de verzekerde,

ten gevolge van nalatigheid, of door heirkracht, wordt

niet gedekt. Ook moet het politieke risico zich in het

buitenland afspelen. Beperkende maatregelen door de

Belgische Staat verplichtend aan de verzekerde opgelegd

(bijv. intrekking van de exportvergunning, verbod van

export van zekere goederen) mogen door de verzekerde

niet tegen de Nationale Delcrederedienst worden inge-

roepen. Nochtans, indien de Belgische Staat zulke maat-

regelen treft’ als gevolg van de internationale toestand,

of van de speci3le toestand van een bepaald importland,

of in het kader van sanctiemaatregelen tegenover een be-
paald land, dan dienen deze beschouwd als gevolgen van.

politieke feiten in het buitenland en blijven ze derhalve

gedekt.

Yorin der tussenkomst van de Nationale Deicrederedienst.

De vorm der tussenkomst van de Nationale Deicredere-

dienst verschilt volgens de aard van de te verzekeren

operatie.

Geldt het leveringen aan vreemde staten, openbare

instellingen of instellingen van openbaar nut in het

buitenland, dan is de polis ,,A.igemene verzekering der

betalings- en transferrisico’s”
van toepassing. Deze polis

dekt naast de hierboven beschreven politieke risico’s,

eveneens de eventuele insolventie van de koper, en ver

zekert derhalve tegen elk in gebreke blijven van deze

laatste.

Ieder verlies, hoe klein ook, geeft aanleiding tot het

betalen van een vergoeding door de Nationale Delcredere-

dienst, op basis van de bedongen tussenkomstcoëfflciënt.

peze coëfflciënt bedraagt jn onderhavige gevallen maxi-

maal 80 pCt. De Dienst vereist, dat de exporteur zelf

voor minstens 20 pCtin het risico deelt.

Hoewel het toegenomen optreden van staatsorganen

in de buitenlandse handel het belang van deze polis bij-
zonder actueel maakt, blijven de transacties met private
kopers in het buitenland nog steeds de meerderheid van

de voor verzekering in aanmerking komende operaties

uitmaken. In zulke gevallen wordt de polis
,,Verzekering

der palitieke risico’s”
toegepast. Deze dekt elk verlies, ver

oorzaakt door iedere gebeurtenis van politieke aard of

door een overheidsmaatregel, die de uitvoering van het

contract in hoofde van de buitenlandse importeur, zou

beletten. De tussenkomst van de Nationale Delcredere-
dienst kan hier- gaan tot 85 pCt. Voor sommige landen,

waarmede reeds, transfermoeilijkheden werden onder-

vonden, beperkt de tussenkomst van de Dienst zich tot

75 pCt en zelfs tot .60 pCt.

In het algemeen kunnen we zeggen dat de Dienst aan

de verzekerde de bedongen vergoeding zal uitkeren op het

ogenblik dat het risico definitief wordt vastgesteld. Indien

echter de befaling door de importeur na een zekere ter

mijn, in de polis bepaald (meestal 6 maand), niet binnen

is, zal de Dienst een voorlopige vergbeding uitkeren,

eveneens op basis, van de bedongen tussenkomstcoëffi-

Ciënt.

De betaling van een voorlopige vergoeding door de

Dienst wil niet zeggen dat deze alleen de invorderings-

procedure van de achterstallige schuld zal voeren. Dit is

allereerst de taak van de exporteur zelf. Om alle misver-
stand te vermijden voorziet de polis dat, in geval van be-

‘) Ontstaat wadneer op hel ogenblik dat het land van de debiteur de transfer
naar JSelgi6 toestaat, het vooraf reeds door de imporleur in eigen munt gestorte
bedrag, na omzetting in de contractuete munt, niet meer voldoende is om de
.koopsons volledig te betalen.

376

‘ECONOMISCH-STA
,
TISTISCHE BERICHTEN

12 Mei 1954

taling van een voorlopige vergoeding, de Nationale

Deicrederedienst slechts in de rechten van de verzekerde

zal worden gesubrogeerd indien de Dienst dit uitdrukke

lijk verzoekt.

Indien achteraf betalingen uit het buitenland binnen-

komen worderi deze door de Dienst en de verzekerde

verdeeld, volgens hun respectievelijk aandeel in het risico.

De recuperatiekosten, opgelopen in gemeenschappelijk

accoord tussen exporteur en de Dienst, mogen worden

opgenomen in het te dekken verlies.

Speciale gevallen.

Over het algemeen zullen de door delcredere gedekte

politieke risicö’s zich voordoen na de lvering der goe-

deren. Er zijn echter gevallen waar, ten gevolge van de
moeilijke verkoop elders van zekere belangrijke op be-
stelling vervaardigde producten, de verbreking van het

contract dat nog in uitvoering is de verkoper ernstige

verliezen veroorzaakt.

Per avenant kan met het oog hierop een bijkomende

verzekering voorzien worden tegen het verlies resulterend

uit het opzeggen door de koper van het contract vôôr

levering, wanneer deze opzegging het gevolg is van een
politiek feit (bijv. intrekking der importvergunning).

De tussenkomst van de Dienst wordt hier dan berekend

op basis van het werkelijke netto verlies dat de exporteur

geleden heeft, t.t.z. het verschil tussen de reeds gedane

onkosten voor de uitvoering van het contract en de

opbrengst der eventuele recuperaties. De Dienst zal

uitbetalen één maand nadat dit verlies definitief is vast-

gesteld. Nochtans, daar de recuperatie vaak zekere tijd
kan vergen zal de Dienst, indien het definitieve verlies

/ 6 maand na de verbreking van het contract nog niet is

vastgesteld, een voorlopige vergoeding betalen gelijk aan
de helft van het geschatte verlies.

We vermelden nog dat de Nationale Delcrederçdienst

de macht heeft om in zekere gevallen als herverzekeraar

op te treden voor de door hem geagreëerde maatschap-

pijen van kredietverzekering.

Verzekeringsbelofte.

De hierboven besproken polissen kunnen slechts

worden afgesloten als de exporteur reeds in het buitenland

gecontracteerd heeft, of op het punt staat te contracteren.

V56r het afsluiten van het handelscontract kan de

exporteur vanwege de Dienst op aanvraag een principieel

advies bekomen nopens de aanvaardbaarheid van ver-

zekeringsaanvragen op grond van de algemene uitvoe-

ringsmodaliteiten die worden overwogen. Dit advies

verbindt de Dienst niet, het geldt eenvoudig als informatie.

Indien de exporteur van de Dienst een vaste verbintenis

wenst te bekomen om een verrichting in bepaalde voor-

waarden te dekken (bijv. als de exporteur aan een open-

bare aanbesteding in het buitenland wenst deel te nemen)

is de verzekeringsbelofte noodzakelijk. Deze belofte

geldt gewoonlijk voor drie m’aand; ze is eventueel her-

nieuwbaar. Ze is onderworpen aan het betalen van een

optiepremie van+
0
/
00
op het bedrag der verrichting (j
o
/o
bij vernieuwing), met een maximum van fr. 25.000. De

helft van deze optieprèmie kan later worden toegerekend

op de definitieve premie, indien de zaak doorgaat
4).

Abonnementspo/is.

Naast de zgn. nominatieve polissen, die afzonderlijke

operaties dekken, bestaat er voor de exporteur ook een

mogelijkheid om een abonnementspolis aan te vragen
welke een reeks van transacties met een bepaald land

‘) Nationale Deicrederedienst, Jaarverslag 1952, blz. 14.

dekt, zonder dat hun gezamenlijk bedrag een in de polis

vermeld maximum mag overtreffen. Deze polis heeft een

omlopend karakter, m.a.w. afgewikkelde transacties

kunnen bij de samenstelling van het maximumbedrag

automatisch vervangen worden çloor nieuwe export-

operaties. Indien deze omloop over het ganse jaar ,be-

schouwd beneden het verzekerde maximum blijft kan

de Dienst aan de exporteur eventueel een 4eel van de pre-
mie terugbetalen
5).

Het gebruik van de abonnementspolis kan worden

uitgebreid tot dekking van alle exportoperaties welke

de verzekerde verricht met verscheidene landen.

Premieberekening.

De aangerekeide premie schommelt niet alleen

van

geval tot geval, maar eveneens van periode tot periode.,

Drie factoren domineren bij de premieberekening:
de aard van de polis en de daarin opgenomen risico’s;

de algemene toestand in het land van de koper;

debepalingen van het handelscontract inzake betaling

– hoe langer de krediettermijn aan de buitenlandse

koper toegestaan, hoe groter ook het risico en de premie
zal zijn
8).

• De aan de Nationale Delcrederedienst ter verzekering

aangeboden risico’s vertonen een neiging om zich in

bepaalde geografische sectoren te concentreken. Het is

geen geheim dat vele exportoperaties met zekere landen

slechts tot stand zijn gekomen omdat de exporteur kon

rekenen op de tussenkomst van het delcredere.

Hoewel dit een sterke stimulans aan de Belgische export

heeft gegeven vloeide hier voor de Nationale Delcredere-

dienst uit voort dat de voor elke verzekering noodzakelijke

spreiding der risico’s slechts zeer matig kon worden

bereikt. Teneinde hieraan enigszins te verhelpen tracht

de Dienst het gebruik van abonnementspolissen op ver-

schillende landen aan te moedigen.

Finan’ciële structuur.

Tot slot nog enkele worden over de financiële struc-

tuur van de Nationale Delcrederedienst. Vooreerst dient

er op gewezen dat bij de financiële reorganisatie in 1939,

de Dienst samen met de verbintenissen ook de onder de

vroegere regimës aangelegde reserves overnam.

B
p
vendien kreeg de Dienst een eigen dotatie. Deze

bedroeg aanvankelijkTr. 250 mln, maar werd bij de wet
van 21 April 1949opgevoerd tot fr.
650
mln. Ze bestaat

uit
4
pCt obligaties Geünificeerde Schuld.

Ten derde bouwt de Dienst reserves op, afzijdig van

de speciale premiereserves eigen aan elke verzekerings-

operatie, en wel als volgt.
De coupons op de obligaties uit de dotatie komen ten

goede aan de Nationale Delcrederedienst Voor een bedrag

gelijk aan het totaal der premiën, geïnd tijdens het voor-S

bije boekjaar, met een minimum van fr. 1 mln. Het

overschot gaat naar de Schatkist. Als het totale bedrag

der premiën groter is dan de jaarlijkse opbrengst der

dotatie, moet de Staat het verschil bijstorten. Zo bedroe-

gen de netto geïnde premiën voor 1952 fr. 51.906.664,06
7).

Aangezien de opbrengst der dotatie maximum fr. 26 mln

bedraagt, heeft de Staat fr. 25.906.664,06 moeten bij-

storten. Deze toelage wordt uitgetrokken op de begroting

van het Ministerie van Economische Zaken.

Een groot deel van de reserves wordt belegd bij de

5)
Ristorno van 215 van de premie op het verschil tussen het totaal der aange-
geven contracten en de maximum-omloop.
‘) In de meèste gevallen schommelt de premie tussen
0,75
pCt en 2 çCl. ‘) Gedurende de eerste II maanden van 1953 werden in het totaal voor fr.°47
mln premiën geind.

.

12Mei1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE’BERICHTEN

377

Algemene Spaar- en Lijfrentekas
8).
De opbrengst hier-

van dient mede om de administratiekosten van de Dienst

te dekken. –

Ten gevolge van al deze beschikkingen bereikte de
Nationale Deicrederedienst gdurende de laatste jaren

telkens een belangrijk winstcijfer: circa fr. 33,2 mln in

1950, fr. 83,7 mln in 1951, en fr. 56,6 mln in 1952. Deze

bedragen werden integraal naar de deicredere-reserves

overgebracht. –

Wat de thesaurie van de Nationale Deicrederedienst

aangaat, deze wordt normaal .gespijsd door dè courante

inningen van premies. De kasmiddelen echter zullen

moeten aangesproken worden bij de uitbetaling der ver-

goedingen. Normaal werkt de Nationale Delcrederedienst

slechts met beperkte kasmiddelen
9).
Om het hoofd te

bieden aan acute kasbehoeften, bijv. bij belangrijke uit-

keringen, kan de Dienst eventueel gebruik maken van

de mogelijkheid om de obligaties uit de dotatie te be-

lenen bij de Nationale Bank tegen 80 pCt an hun beurs-

waarde. Meestal echter zal de Dienst zijn kasbehoeften

trachten te dekken door opname van daggeld.

Besluit.

Wij overdrijven geenszins wanneer wij zeggen dat de

Nationale Deicrederedienst in de na-oorlogse periode een

belangrijke rol heeft gespeeld ten voordele van de Bel-

gische uitvoerhandel
10).

‘) Per 1I December 1952 bedroeg het totale reservebedragfr. 468.254.892,46.
Hiervan was fr. 389.483.783,95 bij de A.S.L.K. belegd. Uit de boekhoudkundige
staat per 30 September 1953 bleek dat intussen de reserves reeds tot fr. 542 mln
waren gestegen.
) Op de balans per 31 December 1952 bedroeg het totaal der posten Kas, Na-
(ionsle Bank en Postgirorekening slechts fr. 5.530.084,48.
`°) Per einde November 1953 beliepen de totale netto verbintenissen van de
Nationale Deicrederedienst circa fr.-7.665 mln.

Deyoortdurende uitbreiding der activiteit van de Dienst

is niets anders
dant
een getrouwe weerspiegeling van de

aanzienlijke toename in het exportkrediet, zelf gevolg

van deviezenschaarste en internationale mededinging.

De politieke risico’s van zulk krediet kunnen echter door

de private exporteur zelf niet gemeten, laat staan gedekt,

worden, daar ze voortvloeien uit de rechtstreekse of

onrechtstieekse inmenging van de overhedi in de in-

ternationale handel en in het mechanisme der buiten-

landse betalingen. In sommige gevallen hebben deze

politieke risico’s de zuiver commerciële risico’s zonder

meer op het tweede plan geplaatst. Dit heeft men op

treffende wijze kunnen vaststellen voor de exporten van

lçapitaalgoederen in uitwerking van de officiële handels-

acoorden met zekere landen (o.a. Polen, Joegoslavië,

Finland, Spanje, Indië, Israël) en waarbij lange betaling’s-

termijnen werden toegestaan.

Het nut van het officieel delcredere.heeft zich bij deze

gelegenheden op treffende. wijze bevestigd, want het
staat vast dat vele van deze exporten niej zouden zijn

geschied, zonder dekking van de Nationale Delcredere-

dienst.

Het is ,vanzelfsprekend dat de .Dienst als openbare

instelling zijn bedrijvigheid uitoefent in het raam van de

politiek die door de Regering op economisch, commercieel

en financieel gebied wordt gevolgd. Hij is niet alleen een

technische instelling doch tevens een werktuig der rege-
riigspolitiek
11)

Antwerpen.

Prof.
Dr
LUC. WAUTERS.

“) Nationale Delcrederedienst, Jaarverslag 1952, blz. 12.

De bedrijfsgrootte in de kruideniersbranhe in Amerika en

Nederland

‘1u binnenkort de Middenstandsnota in behandeling

zal komen, kan het nuttig zijn de bedrijfsgrootte van de

Nederlandse kruideniersbedrijven met de Amerikaanse

te vergelijken. In de eerste plaats is de keuze op hef
kruideniersbedrijf gevallen, omdat deze branche de

grootste uit de detailhandel is; en in de tweede plaats

omdat, ons inziens ten onrechte, veelal de mening heerst,
dat de Amerikaanse bedrijven
in het algemeen
veel groter

zijn dan de Nederlandse.
Wij hebben de grossiersbedrijven mede in dit onder

zoek betrokken, omdat deze een merkwaardig verschil

met de detailbedrijven vertonen. Bij de detailhandels-

bedrijven worden namelijk de verschillen tussen de Neder-

landse en de Amerikaanse bedrijven steeds groter naar-
mate de bedrijven groter zijn; bij ..de .gr6ssiers worden

evenwel de verschillen steeds groter naarmate de bedrijven

kleiner worden. Anders gezegd: bij de detailhandel laten

kleine Nederlandse bedrijven zich goed vergelijken met

kleine Amerikaanse; bij de groothandel daarentegen

laten middelgrote Amerikaanse bedrijven zich goed ver-

gelijken met overeenkomstige Nederlandse. Geen wonder

dan ook, dtt het C.O.P.-rapport: ;,Efficiënte distributie

yan levensmiddelen” meer spectaculaire verschillen vond

in de kleinhandel dan in de groothandel.

A. Theoretische inleiding.

Van ieder afzonderlijk bedrijf hangt de omzet af van

een zeer groot aantal factoren, die deels samenhangen

met de vestigingsplaats, de eigenschappen van de onder-

nemer, de aard van de klanten, enz. Een factor zal bij

het ene bedrijf een positieve en bij het andere een nega-

tieve afwijking van het gemiddelde te zien kunnen geven.

Onderzoeken wij nu een groot aantal bedrijven naar de

positief en negatief werkende factoren, dan mogen wij,

bij afwezigheid van systematische oorzaken, op grond

van de wetvan de grote getallen, een frequentieverdeling

van de positieve en negatieve factoren overeenkomstig

de bekende klokvorm van Gauss verwachten.

Hierop is de stelling gebaseerd, dat
bij afwezigheid van

bij andere factoren defrequentieverdeling naar de omzetten

van de bedrijven logarithmisch normaal is.

Een eenvoudig middel om na te ‘gaan of een gegeven

frequentieverdeling logarithrnisôh normaal is, hebben wij

in zogenamd logarithmisch waarschijnljkheidspapier.

De gecumuleerde percentages van een gegeven log nor-

male frequentieverdeling verschijnen hierop als een rechte

lijn. In werkelijkheid zijn er vaak (maar veel minder dan

men zou verwachten) systematisch werkende factoren.

Hun invloed ziet men dan in afwijkingen van de (theo-

retische) rechte lijn.

Maar niet alleen maakt bovenstaande methode het

mogelijk zulke systematische factoren in . een gegeven

omzetverdeling op te sporen, de methode is ook in het

bijzonder bruikbaar om verschillende frequentievçrdelin-

gen onderling te vergelijken. Vooral in die zin zal de

methode hieronder worden toegepast op de frequentie-

378

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
12Mei1954

verdeling van detail-‘ en grossiersbbdrijven in de krui-

deniersbranche in -Amerika en Nederland.
/

De techniek.

Uitgangspunt is een tabel met de aantallen bedrijven

gegroepeerd iaar de verschillende omzetklassen. Van

iedere omzetkiasse wordt vastgesteld welk percentage van

het totaal der bedrijven in die omzetkiasse valt.

Vervolgens cumuleert men deze percentages., zodat

men bepaald heeft welk percentage van de bedrijven een

gegeven omzetbedrag overtreft (aangegeven onder
-5
pCt).

Deze .gecumuleerde percentages brengt men met de

daarbij behorende omzetbedragen over op logaritmisch

normaal papier.

Ten slotte analyseert men het verloop van de aldus
verkegen lijn
1)

B. Kleinhandel.
De j’requentieverdeling van de Amerikaanse kruideniers-

bedrijven.

Volgens ,,The Progressive Grocer”
,2)
is de frequentie-

verdeling van de Amerikaanse kruideniers als volgt:

FIGUUR T.

Analyse
van de omzetten der zelfstandige detailbedrijven

omzet
KLEINHANOEL
ol000
Pet, van het aantal ditail-
500
r-
Q
A

bedrijven met een omzet van

400

minstens het aangegeven bedrag

AB

Verenigde Staten,
300

bedragen In dollars

co

Nederland, bedragen In guldens

60
60

40

30

20

fj
10
0,2

1 2

5 10

20 30 40.50 60 70 80

90

89%

.2

‘I

Omzetkiasse
$
Aantal
winkels
pCt pCt

1,4 1,4
300.000-S 500.000

……………………..
.5
.

4.500
1,5
2,9
500.000 en

meer

………………………4.800

100.000- 300.000

……………………..
9,7
12,6
..200

66.000
18,6-
31,2
50.000-

100.000

………………………
66.000

..

18,6
49,8

30.000-

50.000
1
………………………

20.000-

30.000

………………………
45.000
12,6
62,4
minder dan

20.000

…………………..
133.500 37,6
100,0

355.000
1

100,0

De gecumuleerde percentages zijn in figuur
1
weer-

gegeven door de lijn AB.

S.

De frequentieverdeling van de Nederlandse kruideniers-

bedrijven.

Volgens een steekproef (uit het materiaal van de Vak-

6.
groep groot 4.535 gevallen) bij zelfstandige kruideniers

(geen filiaalbedrijven en coöperaties), uitgevoerd door
de heer J. M.
L.
v. d. Valk
3),
was in Nederland de fre-

quentieverdeling aldus:
‘7.

Omzek1asse
pCt pCt
groter

dan

101.000

……………………….
2,49 2,49
1,36
3,85
1,70
5,55

91.000

100.000

………………………..
.

71.00&

80.000

……………………….

..

7,95 81.000

90.000

………………………..
.
2
.,40
4,30
12,25

61.000

70.000

…………………………

51.000

60.000

………………………..
6,35
18,60
41.000

50.000

………………………..
.
9,28 27,88
11,25
39,13
31.000

40.000

………………………..
.
15,20 54,33

21.000

30.000

………………………..
.

11.000

20.000

………………………..
.
19,50
73,83
tot

10.000

………………………..
26,17
100,00
100,0

De gecumuleerde percentages vindt men in figuur 1

weergegeven door de lijn CD.
,

1. Als
eerste benadering
mogen wij de lijnen AB en

CD als recht beschouwen. Hiçruit volgt, dat zowel

in, Nederland als in de Verenigde Staten de fre-

quentieverdeling van de kruideniersbedrijven bij

benadering logarithmisch normaal is.

2. Bij
nadere beschouwing
blijken beide lijnen licht

gebogen te zijn en wel lijn AB (Verenigde Staten)

naar boven ei lijn CD (Nederland) naar beneden.

12
2)
De hier toegepaste methode vindt men nader uitgewerkt in: W. J. v. d. Woestij-
ne: ,,Een algemene vorm van de vraagfunctie met toepassingsmogelijkheden voor
practische marktanalyse en verkoopcontrôle”. Uitgave Slenfert Kroese. Rapport ,,Efficinte distributie van levensmiddelen”.
Gepubliceerd in ,,De Kruidenier” van 29 Juni 1950.

Uit dit uiteenlopen blijkt ‘dat bij kleine verschillen

ti.issen de kleine bedrjven (met omzetten tot resp.

f
30.000 en $30.000), grote en zeer grote verschillen

bij de grote bedrijven bestaan.
De 50 pCt kleinste bedrjvn in de Verenigde Staten

hebben een omzet van minder dan $ 30.000. De

50 pCt kleinste Nederlandse bedrijven blijven be-

neden de f23.000. De 50 pCt kleine bedrijven

zijn dus in beide landen vergelijkbaar!

De
5
pCt grootste bedrijven in de Vereiigde Staten

komen boven de $ 200.000. De
5
pCt grootste
bedrijven in Nederland komen slechts ,boven de

f 80.000.-

Hoogstwaarschijnlijk werken er in de Verenigde

Staten krachten, die een bijzondere stimulans zijn

voor de 30 pCt grootste bedrijven.. Mogelijk is dit
het systeem van de ,,one-stop-shopping”.

De 12 pCt Amerikaanse bedrijven met een omzet

van minstens $100.000 hebben op het totaal van

de markt een veel grotere invloed,dan de ongeveer

2 pCt grootste bedrijven in Nederland die boven

de f 100.000 uitkomen.

In het algemeen verloopt de lijn AB ,,steiler” dan

CD. Dit betekent dat in Amerika de bdrijven

onderling meer verschillen dan in Nederland. –

Het is niet onwaarschijnlijk dat, als in Nederland
de zelfbediening tot grotere verschillen tussen de

bedrijven voert, dit ook tot uiting zal komen in

grotere onderlinge verschillen tussen de omzetten

der kruideniersbedrijven.

Daardoor zou dan het karakter van lijn CD (Neder

land) meer overeenkomst gaan vertonen met AB

(Verenigde Staten).

Het totale aantal zelfstandige kruideniers bedraagt

in de Verenigde Staten 355.000 en in Nederland

22.000. Er zijn dus in de Verenigde Staten 16 maal

zoveel kruideniers als in Nederland. Aangezien de

bevolking 15 maal zo groot is, is dui het aantal

zelfstandige kruidenierswinkels per 1.000 inwoners

in Amerika nog iets groter dan in ons land.

De gemiddelde omzet van “een zelfstandige krui-

denier in de Verenigde Staten is $ 60.000, in Neder-

land f40.000. Dit verschil is te verklaren uit het

aantrekken van artikelen uit andere branches (vlees,

3.

4.

8

9

10

11.

12 Mei 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

379

groente), vooral door de grote Amerikaanse krui-

denierszaken.

C. Groothandel.

Aan ,,Efficiënte distributie van levensmiddelen” ont-

lenen wij de volgende gegevens betreffende de frequentie-

verdeling van de grossiersbedrijven in kruidenierswaren

in de Verenigde Staten (zelfstandige grossiers en vrijwillig
fihiaalbedrijfgrossiers tezamen):

Omzeklasse
Aantal
pCt
1
pCt

3,7
3,7
465
..
12,8 16,5
559
26,4 42,9
500.000- 1.000.000

…………..
1.132
31,4
74,3

5.000.000 en

meer

……………..135

536
14,7
89,0

2.000.000- 5.000.000

……………..

1.000.000- 2.000.000

……………..

259
7,2 96,2
300.000-

500.000

……………

126

.

3,5

200.000-

300.000

……………

100.000-

200.000

……………
13
0,2
50.000-

100.000

……………
50.000 en

minder

…………….
8

Totaal

………………
1

3.633
100,0

De gecumuleerde percentages viidt men in figuur II

weergegeven door de lijn EF.

Van de Vakgroep Groothandel in Kruidenierswaren

kregen wij de volgende indeling van de omzetten van

de Nederlandse grossiers:

Omzet5lasse


Aantal
I

pCt
1
pCI
1.500.000 en

meer
….. …………..
151
23,9 23,9
1.000.000-1.500.000

…………..
64
10,0′
33,9
750.000- 1.000.000

…………..
61
9,5 43,4
500.000-

750.000

…………..
89
. 28
14,0
57,4
250.000-

500.000

…………..

.

20,1
77,5
100.000-

250.000

…………..
86
13,5
91,0
50.000-

100.000

…………..
39
6,2
97,2
minder dan

50.000

……. …….
18
– –
2,8

Totaal
……………………….
1
636
100,0

De gecumuleerde percentages vindt men in figuur II

weergegeven door de lijn GH.

FIGUUR H.

Analyse van de groothandelsomzetten

omzet

“t
000
GROOTHANDEL

5000
PcI
van hal aantal groothandels-
bedrijven

met een omzet van
4000
het aangegeven bedeag

E

J.fllen

3000
F’

Verenigd. Staten,
bedrogen in dollars

2000
GH

Nederland, bedragen in guldens

1000

Boo

Soo

400

300

200′

100′-

t

1

ID’
2 .-, 1 2

5

10

20 30 40 50 60 70 80

90

99%

Als
eerste benadering,
mogen de lijnen EF en GH

als recht worden beschouwd. Hieruit volgt, dat zowel

in Nederland als in de Verenigde Staten de frequentie-

verdeling van de grossiersbedrjven naar de omzet

logarithmisch normaal is.

Bij
nadere beschouwing
blijken de lijnen voor de

grossiersbedrijven de rechte lijnen veel beter te be-

naderen dan die voor de detailhandel. Dit betekent,
dat de in punt 1 geconstateerde wetmatigheid bij de

grossiers beter bereikt wordt dan bij de detailhandel.

3.. De helling van beide lijnen is evenwel verschillend.

Dit bewijst, dat in Amerika de grossiersbedrijven

onderling minder in grootte verschillen dan in

Nederland.

De 20Ct grootste bedrijven hebben in de Verenigde

Staten een omzet van meer dan $1.750.000 en in

Nederland van
f
1.750.000. De 50 pCt grootste be-

drijven hebben in de Verenigde Staten een omzet

van meer dan $850.000 en in Nederland vanf 600.000.

De 20 pCt kleinste bedrijven blijven in de Verenigde

Staten beneden de $ 400.000 en in Nederland be-

neden de f220.000.

Naarmate de bedrijven dus, kleiner worden, worden

de verschillen tussen de Nederlandse en de Ameri-

kaanse grôter. Dit is bij de grossiers dus juist anders-

om dan bij de detailbedrijven, waar de lijnen in de
beide landen elkaar juist gingen naderen naarmate

de bedrijven kleiner worden.

Ondanks het gelijke verloop van de 20 pCt grootste

bedrijven is het natuurlijk wel waarschijnlijk, dat

enkele van de 3.600 Amerikaanse grossiers groter

zijn dan de grootsten van 600 Nederlandse. Dit

moet evenwel gezien worden als een gevolg van de

grotere kans door het grote aantal.

Het aantal grossiersbedrijven in de Verenigde Staten

is het zesvoud van dat van de Nederlandse, bij een

15 maal zo grote bevolking. Van deze gunstiger be-

zetting profiteren in de Verenigde Staten in het

bijzonder de middelgrote en kleine grossierderijen.
Amsterdam.

Dr W. J. van de WOESTIJNE.

BEDRIJFSECÔNOMISCHE
NOTITIES

Het jaarverslag 1953 van’ de Herstelbank

Evenals vorige jaren vormt ook ditmaal het j”aarverslag

van de Maatschappij tot Fina
,
nciering van het Nationaal

Herstel een waardevol complement van dat van De Ne-

derlandsche Bank. In beide treft men beschouwingen van

algemeen karakter aan, die èn omdat zij afkomstig zijn

van hen, die meer blikken achter de schermen kunnen

werden dan een gewoon sterveling èn omdat zij hun

neerslag vinden in de pôlitiek, die door de leiding dezer

beide instellingen wordt gevoerd, van grote practische

betekenis zijn. Het hierboven verme,lde complementaire

karakter is vooral het gevolg van een verschil in uitgangs-

punt ‘der beide stukken. Gaat het bij laatstgenoemd jaar-

verslag in het bijzonder om de grote lijnen van het mone-

taire en financiële beleid, de materie, in het Herstelbank-
verslag behandeld, staat uiteraard dichter bij de gang van

zaken in de individuele bedrijfstakken of zelfs onder-

nemingen.

Dit laatste betekent echter niet, dat de grote lijnen in

het verslag van de Herstelbank niet aan de orde zouden

komen. Met name aan het industrialisatievraagstuk wordt

veel aandacht besteed; de toon hierover is enigszins be-
zorgd. Vragenderwijze wordt betwijfeld, of de mate van

industrialisatie, welke in de Vierde Industrialisatienota

als doel is gesteld, in 1953 werd bereikt. De Herstelbank

heeft op grond van haar contacten met hët bedrijfsleven

de indruk gekregen., dat de investeringslust in 1953 is

achtergebleven bij die in
1952.
Geopperd wordt de vraag,

380

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11 Mei 1954

of de groei van ons industriële apparaat niet ontijdig

dreigt te worden gestuit.
Nu zou men wellicht kunnen menen, dat deze achter

stand niet zo erg is. De voortgaande industrial isatie van Ne-

derland wordt niet bepleit om zichzelfs wille, maar terwille

van de verder en verder toenemende bevolking. Echter, de

werkgelegenheid is hier te lande de laatste tijd groot;

in bepaalde branches bestaan zelfs min of meer ernstige

tekorten aan arbeidskrachten. Sommigen vinden hierin

aanleiding stopzetting van de emigratie te bepleiten. Niet

aldus de Herstelbank-leiding, die in dezen kennelijk

een veel somberder visie heeft. Zij acht nI. in verband met

de werkgelegenheid emigratie nog steeds noodzakelijk en

spreekt de hoop uit, dat deze door verdere depressies in

de immigratielanden niet zal worden beperkt.

Het is niet onwaarschijnlijk, dat velen hier te lande zich

,,industrialisatie” nog altijd ongeveer voorstellen als de

gang van zaken in het verhaal van ,,tafeltje dek je”. Van-
daar vermoedelijk, dat in het verslag een passage is opge-

nomen over investeringsrisico, waarin wordt gewezen

op de onvermijdelijke mislukkingen, die een hoog indus-

trialisatietempo meebrengt. Namen worden niet ge-

noemd, maar bij sommige lezers zullen ongetwijfeld

namen als ,,Polynorm” opkomen. Er wordt op gewezen,

dat dergelijke mislukkingen veelal niet onmiddellijk zijn

waar te nemen, en dat zij zich ook in reeds bestaande

ondernemingen voordoen, in welk laatste geval de er

mede gepaard. gaande verliezen zich veelal aan het oog

onttrekken. ,,De mislukte investeringen moet men uit

nationaid-economisch standpunt als offers beschouwen,

welke staan tegenover de successen, die het industrialisa-

tie-beleid elders behaalt”, aldus het verslag.

Inderdaad is o.i. door sommige critici van het Herstel-

bank-beleid wel eens te veel uit het oog verloren, dat

ook in het verleden vele industrialisatiegevallen gepaard

gingen met enorme verliezen, soms ten koste van de

ondernemers zelve, soms ten koste van onvetend gelaten

aandeelhouders, zonder dat daar een haan naar kraaide.

Het achterblijven van de industrialisatie bij gekoesterde

verwachtingen zou men aan twee dingen kunnen toe-

schrijven: ni. aan onvoldoende lust tot investeren en aan

het ontbreken van de er voor benodigde financiële mid-

delen. Zoals wij boven zagen constateert de Herstelbank

symptomen van het eerstgenoemde verschijnsel; zij wijst

in dit verband ook op de geringe emissiebedrjvigheid ter
beurze. Het is opmerkelijk, dat zij daarnaast in het kader
van een bespreking van het risico-aanvaardende kapitaal

toch suggereert, dat er (nog steeds) een tekort aan dit

kapitaal bestaat (al wordt het woord tekort niet gebruikt).

In dit verband wordt er op gewezen, dat het aanbod van

risico-aanvaardend kapitaal, afkomstig van individuele

spaarders, allengs in betekenis is verminderd, en dat de
dalende tendentie der winstmarges, gevolg van de toe-

nemende concurrentie in vele bedrijfstakken, in de komen-

de jaren een ongunstige invloed op de ondernemingsbe-

sparingen kan hebben.

Niet duidelijk is, of hiermede nu wordt bedoeld, of het

in het jongste verleden geconstateerde achterblijven van

de industrialisatie toch ook aan gebrek aan financiële

middelen zou zijn toe te schrijven. ‘Zo ja, dan zou men o.i.

met het gebruik van de term ,,gebrek” hier toch wel zeer

behoedzaam moeten zijn. Bestaande, florerende onder

nemingen zouden nI. hoogst waarschijnlijk zonder be-

zwaar momenteel grote bedragen aan risico-aanvaardend

kapitaal door middel van aandelenemissies kunnen ver

krijgen, zo zij dat wilden, maar 2ij emitteren niet. In dit
geval kan men ‘toch moeilijk van gebrek aan voldoende

aanbod spreken. Een zodanig gebrek bestaat wèl voor

nieuwe ondernemingen, maar hiermede kan dan slechts

worden bedoeld, dat de beleggers niet de risico’s te groot

achten. Irrationeel kan men deze afkeer echter niet noe-

men, gezien het feit, dat de ook volgens het Herstelbank-

verslag onvermijdelijke tegenvallers, bij nieuwe onder-

nerningen veel catastrofaler gevolgen hebben dan bij

goedgaande bestaande ondernemingen.

In dit verband zullen sommigen mei gemengde gevoe-

lens kennis nemen van een in het verslag voorkomende

suggestie betreffende thans bij cultuurondernemingen hier

te lande braakliggende kapitalen. Min of meer spijtig

wordt hiervan opgemerkt, dat deze wel voor kapitaal-

export zullen worden aangewend en dus aan onze volks-

huishouding zullen voorbijgaan. Mdchten dergelijke

kapitalen worden aangewend voor investeringen, waar-

voor de publieke Nederlandse kapitaalmarkt, ondanks

haar huidige ruimte, geen middelen ter beschikking wil

stellen, dan zou het vanuit het standpunt van de aandeel-

houders in de betreffende cultuurmaatschappijen toch wel

twijfelachtig genoemd moeten worden, of een dergelijke

switch nu zonder meer gewenst is. Een illustratie hiervan

is het geval van de N.I.S.U., die een flink bedrag aandelen

Van Nelle uit vrijgekomen kapitaal kocht. Achteraf be-

schouwd bleek hiermede echter geen gelukkige greep te

zijn gedaan. Toegegeven moet evenwel worden, dat indien

de cultuurondernemingen zich in voorkomende gevallen

zonder meer eenzijdig beperken tot beleggingen in de

eigen en aanverwante sfeer, uitsluitend omdat men dat

tot dusverre altijd heeft gedaan, zulks voor de aandeel-
houders evenzeer gevaarlijk is. Geval voor geval zal op
eigen mérites moeten worden bezien; elke generalisatie

is hier o.i. uit den boze.

Voorbijgaande aan de evenals voorgaande jaren zeer

leerrijke overzichten van de situatie in een aantal be-

langrijke Nederlande bedrijfstakken in 1953, wordt

hieronder voorts aandacht besteed aan ht bedrijf van


Herstelbank zelf.

In overeenstemming met de opzet, beperkte dit zich

practisch geheel tot het verlenen van credieten; het ver-
strekken van deelnemingen werd ook dt jaar niet verder

uitgebreid.

De ontwikkeling van het bedrijf gedurende de laatste

jaren blijkt uit de volgende gecomprimeerde balansen:

Activa.

x
f 1 mln

Kas bank giro
ui

Debiteuren en

de

Overige Totaal
deelnemingen

overheidspapier

activa

1949

225

133

8

366
1950

259

199

14

472
1951

293

156

27

‘ 476
1952

284

180

34

498
1953

304

184

31

519

Passiva.

.

. x f1 min

Uit.
Kapitaal
Reserves
pCt
lening

Overige
paasiva
Totaal

1949 300
5

61
366
1950
300
6

166
472
1951
300
7
8
161
476
1952
300
9
46
143
498
1953
300
10
74
135
519

Mocht vorig jaar bij de credietverlening een stabilisatie

zijn ingetreden, in 1953 was wederom van groei sprake.

Volgens het verslag was dit vooral het gevolg van de

verstrekking van enige grote credieten aan een scheep-

vaartondernemirig en enige veem- en opslagbedrijven,
terwijl elders sprake is van enige belangrijke credieten

aan scheepswerven verleend. Per saldo blijkt de nieuwe

12 Mei 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

381

credietverlening te zijn gefinancierd door de verdere

stortingen op de 34 pCt lening, die hie.rmede haar

maximum van
f75
mln bereikte (per uit.
1953
was hierop

anderzijds f 1 mln afgelost).

In het verslag wordt de credietverlening wederom op

verschillende wijzen’ gespecificeerd, hetgeen gunstig af-
steekt bij de jaarverslagen van de Nederlandse algemene

banken, waar meestal vrijwel elke aanduiding in deze

richting ontbreekt. Het Herstelbank-verslag doet evenwel

in dit opzicht met ingang van 1953 een stap terug.

Anders dan vorige jaren worden de contractbedragen nl.
niet meer naar grootte ingedeeld. Ook in de tekst van het

verslag wordt aan de kwestie van de credietverlening aan

middelgrote of kleine bedrijven, bijna geen aandacht
meer besteed. Dit is blijkbaar een afgedane zaak. De

bovenvermelde opmerkingen over de nieuwe credietver-

lening, die grote leningen aan scheepvaart, yemen enz.

betrof, geven overigens voldoende aan, hoe in dit opzicht

voortaan de wind bij de Herstelbank waait.

Uit de specificatie van de credieten naar bedrijfstakken

blijkt, dat deze voor een groot deel in enkele branches

zijn geconcentreerd.

Contractbedrag per uit. 1953

(x f1 mln)
Metaalnijverheid, scheeps-, vliegtuig- en wagenbouw
………………
124
Verkeer
…………………………………………………..
92
Chemische nijverheid

……………………………………….
66
Crediet- en bankwezen
………………………………………
30
Overige bedrijfstakken
……………………………………….
94
406

Scheepvaart, scheepbouw, yemen en scheepshypo..

theekbanken spelen een belangrijke rol in de eerste, tweede

en vierde der bovengenoemde grcepen; deze drie groepen

vormen tezamen meer dan de helft van het totale con-

tractbedrag. –

De ontwikkeling van de credietportefeuille gedurende

de laatste jaren vertoont – na weglating van de in 1952

aan de N.V. Export-Financiering-Maatschappij overge-

dragen exportcredieten – het volgende beeld:

(x f 1 mln)

Afgesloten

Aflossingen, annule-

Netto mutalie
contracten

ringen en verlagin-
gen
1951

102

37

+
65
1952

89

59

+29
1953

137

82 –

+55

Ook uit deze cijfers treedt een groei t.o.v. 1952 naar

voren.

De winst van de Herstelbank bedroeg in 1953 voor het

7e jaar jn successie f
6.518.750
en wordt, eveneens voor

de 7e maal, besteed door aan de 34 pCt preferenteaan-

deelhouders B f 5.215.000 preferent dividend uit te keren

en aan de statutaire reserve f 1.303.750 te doteren. Deze

op het eerste gezicht zeer merkwaardige regelmaat is een

gevolg van het feit, dat de afschrjving op ,dubieuze

debiteuren, die v66r de berekening van genoemd winst-

saldo ad f
6,5
mln plaatsvindt, als sluitpost fungeert.

In 1953 bedroeg de toevoeging aan de reserve voor

debiteuren f 6,5 mln tegen in de jaren
1950,
1951 en 1952

achtereenvolgens f 5,8, f
5,5
en f
5,8
mln. Hierna beschikt

de n.v. thans over een statutaire reserve van f 10 mln en

een reserve voor debiteuren en deelnemingen van f 29,7

mln. Voor de vraag, welk gedeelte van deze reserves nu

,,echte” reserve voorstelt en hoeveel een aftrekpost op

het actief vorderingen en deelnemingen, is de volgende

zin uit het verslag van belang: ,,Berekeningen hebben ons

aangetoond, dat eind 1953 een bedrag van ruim f 12 mln

voldoende is bm zichtbare tegenvallers op te vangen,

zodat van onze reserves
,
ruim f 27 mln beschouwd mag

worden als een voor ons bedrijf zo belangrijke reserve

tegen onvoorzienbare risico’s”. Ten slotte wordt in het

verslag opgemerkt, dat bij de beoordeling van de betekenis

van deze reserves ‘rekening moet worden gehouden met

dat gedeelte van de uitgezette bedragen,’ waarjoor de

Staat jegens de Herstelbank een garantie heeft afgegeven.

Laatstgenoemd gegarandeerd bedrag bedroeg per uit.

1953 f 72 mln op een totaal bedrag aan uitzettingen van

f 318 mln.

Het gevolg.van de boven beschreven wijze van winst-

bepaling en -verdeling is, dat de gewone aandeelhouders

telken jare met lege handen naar huis gaan. Slechts

weinigen in den lande zullen hierover echter met mede-

lijden vervuld zijn: de gewone aandelen zijn ni. alle in

handen van de Staat.
Rotterdam,

1. C. BREzET.

AANTEKENINGEN

Recente

egevens over de Amerikaanse landbouw

In mijn artikel ,,De Amerikaanse landboüw verge-

leken met de Nederlandse” in no 1910 van dit blad is

een aantal gegevens over de Amerikaanse landbouw ver-

meld, dat, gegeven de beschikbare publicaties, groten-

deels betrekking had op de jaren 1948 t/m
1950.
De heer
Ir D. Groenveld, verbonden aan de Internationale

Bank in Washington, was zo vriendelijk mij een aantal

recente cijfers te verschaffen, grotendeels afkomstig

uit„Agricultural Statistics
1952”
en ,,Agricultural

Outlook Charts 1954″. Gaarne maak ik hiervan gebruik

om tabel VII in genoemd artikel aan de hand hierjan

te herzien.

Ofschoon de meeste daarin genoemde cijfers en ‘ver-

houdingsgetallen ‘geen grote veranderingen ondergaan

zijn er toch enkele die een toelichting behoeven.

1
Ver-
enigde
I

I
Ver-
Neder

hou-
Staten

ding

1.

Landbouwbevolking in pCt van de totale be-
15
19,5
3 : 4
2.

Oppervlakte bouw- en grasland en tuingrond
410 2,3
180
3.706
194
19
Bruto waarde van de landbouwproductie in
134
5,1
26

volking

1951

………………………….

Idem per ha cultuurgrond (in gld)
325
2.190
1: 64
Waarde van de uitvoer van landbouwproducten

in

mln

ha

1950

………………………..
3.

Aantal

bedrijven a)

(x

1.000)

……………..

10,7
2,5 b)
4,3

1953 resp. 1952/1953 (in mrd guldens)
………..

Verhouding waarde uitvoer t.o.v. de waarde der
in

1953

(in mrd

guldens)
…………………

8
50
1

:
6
productie

(in

pCt)

……………………….
Geinvesteerd kapitaal per ha (in gld) in 1953
1.320
3.970
1

:
3
Verhouding van de waarde van het getnvesteer-
de kapitaal tot de waarde der productie
3,9

:
1
1,8

:
1
4.400
29
150
II.

Aantal ha cultuurgrond per trekker
93
80
1.25
Aantal trekkers in

1953 (x

1.000)

………

Aantal ha bouwland p&r trekker
37

S

34
J
Aantal rnaai-dorsmachines (x 1.000) in

1953
940
1,45
650
Aantal ha granen per maai-dorsmachine
50
340
1

:
7

Waar de ondernemer de landb6uw als hoofdberoep uitoefent.
Voor Nederland voorlopig cijfer; inclusief de waarde van de tuinbouwpro-
ducten (in tâbel Vii was de waarde dezer producten niet opgegeven).

D landbouwbevolking, in procenten van de totale

bevolking, is in de Verenigde Staten gedaald tot 15 pCt
in 1951.

De oppervlakte cultuurgrond is met ongeveer 10 pCt

gestegen sinds 1945. De bruto-waarde van de..landbouw-

productie per hâ cultuurgrond is gedaald van f410

per ha in 1948 tot f325 in 1953 (f340 in
1951).
In Ne-
derland is deze waarde aanzienlijk gestegen en wel van

fl.480 in 1948 tot f2.19Ô per ha in het productiejaar

382

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 Mei
1954

1952/1953.
De verhouding tussen Amerika en Neder-

land is dientengevolge gewijzigd, ni. van 1 : 3,5 tot

1:
6,5.
Deze verandering is enerzijds te verklaren uit de

prijsdaling der landbouwprôducten in de Verenigde Sta-

ten, anderzijds uit de meer stabiele prijzen in ons land,

maar vooral door de verhoging der landbouwproductie,

mede als gevolg van de uitbreiding van veredeling van

akkerbouwproducten tot dierlijke producten, welke sinds

1948 in sterker mate mogelijk is geworden naarmate de

veevoederpositie gunstiger werd. Hoewel, zover wij

kunnen beoordelen, deze waarden volgens de aanduiding

in de Amerikaanse statistiek (gross farm income) dezelfde

inhoud moeten hebben, komt het ons voor dat het –

gezien het grote verschil – toch zeer wel mogelijk is dat

de bepaling van deze waarde voor de Amerikaanse land-

bouw op minder nauwkeurige gegevens berust en dienten-

gevolge vermoedelijk lager is uitgevallen dan met de

werkelijkheid overeenkomt.

Overigens onderstreept deze nieuwe verhouding nog

duidelijker dat er in de Amerikaanse landbouw relatief

veel grotere mogelijkheden liggen tot verhoging van de

kwantitatieve opbrengsten. Wanneer dit in de toekomst

gerealiseerd zal worden, dan zal onze – thans vrij gunsti-

ge – concurrentiepositie ongunstig worden beïnvloed.

Samenhangend met het bovenstaande ligt oolc de

verhouding tusseji de waarde van de productie en de

waarde van de uitvoer van landbouwproducten in beide

landen thans verder uit elkaar. In de Verenigde Staten

is dit percentage iets gedaald, in Nederland aanzienlijk
gestegen, nl. tot
50.

Waar dit laatste thans zo hoog is, is het goed hier

nog een korte verklaring aan toe te voegen. De bruto-

waarde van de landbouwproductie heeft betrekking

op de totale waarde der producten zoals deze de boerderij

verlaten. De waarde van de uitvoer heeft betrekking op

een zeker deel dezer productie vermeerderd met de

waarde die ,door verdere verhandeling en/of verwerking

door de landbouwindustrieën e.d. is toegevoegd. Daar

wij mgen veronderstellen dat de waarde van de Ameri-

kaanse uitvoer op gelijke wijze is berekend is de thans

geconstateerde verhouding van 1 : .6 toch wel zeer op-

vâllend. Wij merken hierbij nog op dat de cijfers voor

1952 in ons land ongeveër eenzelfde verhouding te

zien geven (bruto-waarde der productie f4,9 mrd;

waarde van de uitvoer f2,6 mrd).
Het verschil tussen de waarden van het geïnvesteerd

kapitaal per ha (grond, gebouwen, levende en dode

inventaris) is geringer geworden. Het veel hogere be

drag voor de Verenigde Staten vloeit grotendeels hieruit

voort dat dit recente cijfer uit een andere – en vermoe-

delijk betere – bron is verkregen. De thans geconsta-

teerde verhouding wijst evenzeer nog op een veel inten-

siever gebruik van de grond in Nederland. Wat betreft

het gebruik van de maai-dorsmachines
1)
is thans het

aantal ha granen i.p.v. het aantal ha bouwland per

maai-dorsmachine berekend, hetgeen instructiever is.

Omtrent het loonpeil is wat de Verenigde Staten be-

treft alleen een indexcijfer te geven. Het indexcijfer

(1935/39 = 100) was in 1950
352
en in
1953
422; een

stijging derhalve van 20 pCt. In Nederland bedraagt

de stijging in 1954 t.o.v. 1950 omstreeks 15 pCt.

Tot slot zij nog gewezen op de verdere toename van

het kunstmestgebruik, dat in het bijzonder ook is ge-

noemd als een der oorzaken van de stijging der kwanti-

‘) Hierbij zij er bp gewezen dat in het eerder genoemde artikel in tabel YJi
abusievelijk het verhoudingsgetal i.p.v. het absolute aantal uit tabel IV was over-
genomen.

tatieve opbrengsten per ha. Het indexcijfer (1935/39 =

100) is gestegen van 275 in 1948 tot 350 in 1952.

Nogmaals zij er op gewezen dat de vermelde gegevens,

daar deze betrekling hebben op de landbouw als ge-

heel, uiteraard een globaal karakter hebben. Er bestaan,

vooral in de Verenigde Staten, grote verschillen tussen

de verscheidene landbouwgebieden.

‘a.Gravenhage.

P. M. VAN NIEUWENHUYZEN, ec.drs.

De loonpolitiek van de Benelux-landen

In Januari jI. is een rapport gereed gekomen van de

,,Commisie voor Sociale Vraagstukken van de Râd voor
de Economische Unie der Nederlands-Belgisch-Luxem-

burgse Douane Unie inzake de loonpolitiek in de drie

Beneluxianden”, getiteld ,,Benelux; de loonpolitiek”. In

het rapport worden achtereenvolgens de loonpolitiek van

België, Nederland en Luxemburg behandeld, waarbij

vooral de na-oorlogse loonpolitiek onder de loupe wordt

genomen. Uit het raport blijkt, dat tussen de loonpolitiek

der drie landen aanmerkelijke vérschillen blijven bestaan.

In België en in Luxemburg is het loonpeil op de volgen-

de principes gericht:

Vaststelling van een algemeen minimumloon langs

wetgevende weg (Luxemburg). In België kent men de bij

Besluitwet van 14 September 1945 vastgestelde minimum-

lonen; deze minima zijn thans echter ruim overschfeden

en hebben geen enkele invloed op het verloop van de

lonen.

Vaststelling der lonen voor elke bedrijfstak
I
door

collectieve arbeidsovereenkomsten, welke vrij en buiten

regeringsinmenging worden gesloten; dëze vrijheid is

slechts beperkt door de verplichting het onder 1. bedoelde

minimumloon na te leven. De paritaire commissieg mogen

verzoeken om bij Koninklijk Besluit bindende kraèht aan

de genomen beslissingen te vërlenen.

Koppeling van de lonen aan de schommelingen van-

het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud

(Luxemburg) of van de kleinhandelsprijzen (België) voor

Let merendeel der bedrijfstakken van de volkshuishouding.

In Nederland is het loonbeleid gericht op de volgende

principes:

De afwezigheid van een wettelijk minimumloon.

Vaststelling van de algemene normen voor de loon-

politiek door de Regering in samenwerking met de

organisaties van werkgevers en van werknemers.

Vaststelling door middel van Collectieve arbeidsover-

eenkomsten van de lonen voor elke bedrijfstak door

toepassing van bovenbedoelde normen, behoudens .gded-

keuring van de gesloten overeenkomsten door de bevoegde

overheidsorganen en met de mogelijkheid deze normen

van overheidswege vast te leggen.

Het rapport besluit net de opmerking, dat, indien

alle andere elementen gelijk blijven, men mag zeggen,

dat de bestaande verschillen inzake loonbeleid, van zulke

aard zijn, dat het thans bestaande verschil. tussn het

algemeen loonpeil der drie landen onveranderd zal blijven.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De traditie getrouw was de April/Mei-ultimo vrij zwaar;

de bankbiljettencirculatie steeg tussen 26 April en 3 Mei

met niet minder dan f 87 mln. Daarnaast vonden nog

onttrekkingen aan de banken plaats uit hoofde van een

‘I

12Mei1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

383

vermindering – van de deviezenvoorraad met f26 mln.

De banken konden een en ander dch
ter gemakkelijk

financieren uit hun grote renteloze tegoed bij de Centrale

Bank, dat tussen genoemde data als gevolg hiervan een

aderlating van f113 mln onderging. Hoewel hierna nog
een marge van naar schatting ca f70 mln boven de ver-

plichte kasreserves resteerde, is het toch wel begrijpelijk,

dat de banken in genoemde periode in het geheel geen

schatkistpapier ,bij De Nederlandsche Bank kochten.

Anderzijds was er van een verkoopdruk in de markt even-

min sprake.

Uit in het jongste jaarverslag van de circulatiebank ge-

publiceerde gegevens blijkt, dat van het op uit.
1953
in

de Nederlandse geldmarkt uitstaande schatkistpapier, in

1954 een bedrag van fl.159 mln affiep f
958
mln pro-

messen en f201 mln biljetten). In 1953 was het vervallend

bedrag veel hoger, nl. f3.396 mln (f 3.015’mln promessen

en f 381 mln biljetten). Daar in de eerste 4 maanden van

1954 aan promessen alleen reeds ca f 700 mln verviel, zal

in de resterende 8 maanden van het lqpende jaar in totaal

nog slechts ten hoogste f450 mln aan liquide middelen

uit vervallend papier vrij komen. Dit is uitermate weinig;

in vroeger jaren gold een maand, waarin minder dan bijv.

f 150 mln papier verviel, uit dezen hoofde reeds als krap.
De geldmarkt is hierdoor derhalve veel labieler gewor-

den dan jarenlang het geval was. Mocht enige tegenwind

gaan waaien – bijv. door een achteruitgang van de

deviezenpositie of door voortdurende verdere maandelijk-

se verhogingen van het verplichte kasreservepercentage

voor de banken – dan zou dit wel eens het einde kunnen

meebrengen van de grote ruimte, die op deze markt nu

reeds meer dan, een jaar onafgebroken heerst.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt vondde afgelopen week een koers –

stijging plaats, waarbij vooral buitenlandse aankopen van

Nederlandse internationaal verhandelde fondsen een rol

speelden. /

In het jaar’verslag van De Nederlandsche Bank wordt

gewezen op de belangrijke invloed van de via institutio-

nele beleggers belegde besparingen bij de verdere ver-

ruiming, die de kapitaalmarkt in 1953 onderging. Hun

netto-tanbod op deze markt bedroeg in 1953 f1.100 mln

(v.j. f900 mln), waarvan afkomstig van levensverzekering-

maatschappijen etc. f400 mln, spaarbanken etc. f 300 mln

en pensioenfondsen, sociale fondsen etc. f400 mln. Hier-

naast werd dit aanbod nog vergroot door voorfinanciering

ad in 1953 f90 mln (v.j. f75 mln), terwijl voorts de banken

hun effectenportefeuille in 1953 met f60 mln (v.j. f20

mln) vergrootten. Ten slötte kocht het buitenland in

Nederland effecten ter waarde van f207 mln (v.j. f203

mln).

Van het totale beroep op de openbare emissiemarkt in

1953 ad f505 mln netto, was f429 mln afkomstig van

het Rijk. In 1953 namen gemeenten en provincies op deze

markt slechts f28 mln op (v.j. f 530 mln).

Uit bovenstaande cijfers krijgt men de indruk, dat het

aanbod op de kapitaalmarkt door tijdelijk werkzame

factoren in 1953 extra groot was, terwijl de vraag van
anderen dan het Rijk (met Iname de gemeenten) extra

klein was. Het Rijk zat daardoor a.h.w. aan het vinken-

touw en kon door een geschikt gekozen ,,timing” bij het

emittren van zijn leningen de rentevoet drukken.

Aand. indexcijlers.

29 April 1954 7 Mei 1954

Algemeen

……………………………
180,9

182,6
Industrie
………………………………
253,5

255,5
Scheepvaart

………… ……………
.
176,3

177,3
Banken

..
………………….
………….

145,3

147,2
Indon. aand
.

………………… . …..

64,8

64,7

Aandelen.

A.I&U.

…………………
……………
210%
214
Philips

………………… ….. ……….
291%
304%
Unilever

……………………………
294½
308%
H
.A.L.

……………………..
……….
145
145
Amsterd. Rubber
……………………
98
96%
R.V.A.

………………………………
125% 124%
Kon,

Petroleum

……………………
.
454
482

*
Staatsfondsen.

2%

pCt N.W.S
… …………………….
.
7813/16
76
15
Ij
3-3V,

pCt

1947

………………………

98
11
/16
.

98
7
/s
3

pCt

Invest.

cert.

…………………
99Iie
99
15
/16
3’I*

pCt

1951

…………………………
.
102% 102%
3 pCt Dollarlening
937
/16
93%

Diverse obligaties.

.
31/, pCt Gem. R’dam 1937VI
100
7
/8
101%
31/2
pCt Bataafsche Petr
10178
102.
3% pCt Philips 1948
101
1
3/16
101
15
/16
3% pCt Westl. Hyp. Bank
97½
97
7
/s
J. C. BREZET.

Voor

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

VRAAG OF AANBOD

Gecombineerde Maandstaat op 30 April 1954

Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen

. .
£
90.405.334.73

Nederlands

Schatkistpapier . ,,
438.300.000.-

Ander Overheidspapier,,
58.320.523.22

Wissels

………..
12.650.741.49

Bankiers in Binnen-
en
Buitenland. . . .,,
42.603.533.67
Effecten, Syndicaten en
Waarden

……
69.488.754.08
Prolongatiën en Voor-
schotten tegen Effecten,,
30.370.852.5C
Debiteuren

………
274.780.414.34
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten)..,,
7.234.952.8Ç

Gebouwen
……….
5.000.000.-

1•IFS’•I.bI1I,Wfl

Kapitaal
.. … …..
f
49.000000.- Reserve

………..
19.500.000.-
Bouwreserve

…….
1.000.000.-
Deposito’s
op Termijn ,,
238.594.805.19
Crediteuren

………
706.299.014.03
Geaccepteerde Wissels ,,
463.243.13
Door Derden
Geaccepteerd – .
1.561.804.19
Overlopende

Saldi

en

Andere Rekeningen ,,
12.736. 240.38

f 1.029.155.106.92

op het gebied van


Kantoorbehoeften

Brandka sten

Machines

Apparaten

Fdbrieks- en

kantoorgebouwen

industrieterreinen

enz. enz.
is een annonce in ,,Economisch-

Statistische Berichten” de meest

aangewezen. weg.

3

Bij de Dienst vooi’ Economische Voorlich-

ting en Exportbevordering kan worden g”

plaatst een

Het Bestuur van de

NUTSSPAARBANK TE UTRECHT

roept gegadigden
op
voor de per 1
Juli as, te vervullen functie van

DIRECTEUR

Voor dezé functie komen in aanmer-
king academisch gevormde personen, bij
voorkeur met ervaring op het gebied
van het Spaarbank- en/of Bankwezen.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige inlichtingen te richten aan de Voorzitter van het Bestuur, Mr. C. L. Eldering, Plompetorengracht
14 – 16 te Utrecht. Op het couvert te vermel-
den ,,Sollicitatie”.

RESEARCHM EDE WERKER

voor de Onderafdeling Onderzoek, welke belast wordt
met researcharbeid met betrekking tot de economi-
sche ontwikkeling in het buitenland. Vereist doctoraal
economie. Deze medewerker,
die over
ervaring dient
te beschikken, kan worden aangesteld in de rang van
referendaris 2e klas. Schr. soli, onder motto VD/EVO
51 (in linkerbovenhoek env. en brief) , aan de Cen-
trale Personeelsdienst, Bezuidenhout 15, Den Haag.

Bij de

NX. POLAK &TSCHWARZ

TE HILVERSUM

kn geplaatst worden een

geroutineerd, zelfstandig

TECHNISCH CORRESPONDENT

VOOR DE MODERNE TALEN EN NEDERLANDS

Personen, die een technische

v66ropleiding hebben gehad
of

een technische scholing, genieten

de voorkeur.

Eigenhandig geschreven brieven onder vermelding
van leeftijd, opleiding, proctijk en referenties, richten
aan afd. Personeelszaken te
Zaandam.

Goed ingerichte en ren-

derende drukkerij

middeigreot bedrijf voor Boek- en Offsetd ruk,

zoekt:

een zéér groot drukwerk-verbruiker, die door

inbreng van kapitaal en werk deze drukkerij

nog meer kon uitbreiden.

Nadere inlichtingen onder numrnjr

ESB
19-5,
bureau van dit blad,

postbus, 42, Schiedam.

Belangrijke industriële onderneming,

gevestigd in het Noorden des lands,
vraagt voor de tijd van pim. één jaar:

ALLROUND BEDRIJFSORGANISATOR

Candidaten moeten op de hoogte zijn van alle, resp. van de meeste
practische aspecten van de be-
drijfsorganisatie en -economie,
zodat zij in staat zijn de Directie binnen de gestelde termijn waar

devolle ‘adviezen te verstrekken.

In verband met het tijdelijk ka-rakter van deze functie worden
ten aanzien van de leeftijd geen
eisen gesteld, terwijl ook het
woonprobleem geen bezwaar be-
hoeft te zijn.

Uitvoerige sollIcitaties, welke met discrette zullen wor-
den behandeld, worden ingewacht onder No
bijhet bureau von dit blad.

ESB 19-4,

KLYNVELD, KRAAYENHOF
&
C.O.

Accountants

vragen voor hun’ kantoren in Nederland

enkele

eerste assistenten

Schri!telijke sollicitaties te richten aan het kantaor-
adres: Tesselschadestraar 18, Amsterdam (W.),

ZetvcU
Uw- apA=htem tijdicj.
mn

Auteur