Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1909

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 6 1954

Eco nom tse. h — St a
“”t t
4
‘s t tsc’he

B_

Prof. Dr J. Tinbergen

De grondstoffenvaluta

voor de Verenigde Naties

Mr K.
P. van der Mandéle

,,Leven is strijd”

*

Prof. Dr
J. A.
de Haas

Care of, the aged in the United States

e

*

Dr H.
M. Noppen

België en de Oost-Westhandel
‘1

UITGAVE VAN HET NEDERLANSCH ECONOMISCH INSTITUUT

39e JAARGANG

No 1909

WOÈNSDAG 6 JANUARI
1954

tao.

ie6
s

KAS-ASSOCIATIE N.V.

SPUISTAAT 172

A’MSTEDAtvI

Giro’s naar alle banken en

giro-instellingen
*

AMSTERDAMC.
SSQISGRAOU 338

-TELfF00N 3O4O

F,ans brood, roomboter.
2 porties kaas, 1 glas wijn:
n klassieke Leed,
12.40

1
IWPCUD ijflrii UUR TO! 1UUR 3r?flO1TSl
,lcnOnGSRnLOT€11 PROPRIIIIDOPVIOSS_I

11

R

ZOONEN

A° 1720.

t

5,
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

w

Ook voor

BESCHIKBARE KRACHTEN

is
een
annonce in ,,Economisch-Statistische Berichten”
• de aangewezen weg. Annonces, waarvan
de
tekst
‘s
Maandags in ons bezit is, kunnen, plaatsruimte
voorbehouden, in het nummer van dezelfde
week worden op genomen.

PENSIOEN- EN SPAARFONDSENWET

N.V.

•,,M
ETALLICUS”

Mathenessericicin 285 -Telefoon 31503

‘ Rotterdcim-C

Opgericht 1919

Sluit en verzorgt de Collectieve pensioenv±e’k&rien

voor elke
onderneming

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASURANTIËN

TELEFOON 11 19 80

EENDRACHTSWEG 11

(3 LIJNEN)

R 0 T T E R D A M

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitga vn het Nèderlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pièter de
H&chweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Baiskiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjfrzaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter
de
Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs,
franco
per
Post,
voor
Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeeposi) f26,—,
overigé landen f28,
2

per
jaar. Abo,n»zeiten kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per
ultimo van het kalenderjaar.
Löse nummers
75 ets.

Aangetekende
stukken
in
Nederland
aan
het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukker(j
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f 0.60 ),er nm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.

6Januari1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

De grondstoffenvaluta voor de Verenigde Naties

In. de afgélopen maanden heeft te New York in het ge-
bouw van de Verenigde Naties een commissie vergaderd,

onder voorzitterschap van Prof. Goudriaan, die een be-

langrijk onderwerp besproken heeft, ni. de mogelijkheid

van stabilisatie van het grondstoffenprijsniveau. Daar-

mede is een onderwerp aan de orde gesteld, dat door

de voorzitter dezer Commissie re,eds in 1931 ten tijde

van de grote depressie is gelanceerd, doch niet de belang-

stelling heeft gehad dat het verdiende. Het stemt tot

voldoening dat zulks thans het geval is, d.w.z. dat met
de behandeling van het onderwerp een aanvang is ge-

maakt. Aanleiding tot dit optrédenvan de Organisatie

der Verenigde Naties ligt in het alo

,

m bekende feit, dat

een der belangrijkste vormen van economische instabili-

teit, waarmee de wereld sinds lang kampt, de instabiliteit

in de prijzen is. In het bijzonder sinds 1914, doch in

zekere zin ook daarvoor reeds, is de wereld getuige ge-

weest van fluctuaties in prijsniveau’s, die vooral voor

grondstoffen, agrarische en niet- agrarische, sterk plegen

te zijn. Betrekkelijk kleine schommelingen in de vraag

naar eindproducten, die tot matige schommelingen in

het prijsniveau dezer producten leiden, zetten zich voort

in de richting van half bewerkte producten en grond-

stoffen in steeds versterkte mate, waardoor de schomme-

lingen in deze laatste veelal zeer heftig zijn. Een aantal

belangrijke groepen van de wereldbevolking lijdt in

meer of minder sterke mate ondèr deze prijsschom-

melingen. Zij zien hun inkomens, voor zover deze in

geld worden ontvahgen, soms met tientallen procenten

per jaar stijgen en dalen. De regeringen van landen, die

in hoofdzaak agrarisch van karakter zijn, zien hun budget-

problemen in nog veel sterkere mate aan schommelingen

onderhevig en in tijden van dalçnde prijzen zijn zij vaak

voor haast onoplosbare vraagstukken gesteld. De recente

moeilijkheden in zo verschillende landen als Australië

en Indonesië zijn er voorbeelden van.

Het is welhaast vanzelfsprekend dat velen zich in de

afgelopen tientallen jaren reeds hebben afgevraagd wat

de oorzaken van deze schommelingen zijn en of het niet

mogelijk is ze geheel of gedeeltelijk te vermijden. De

economische wetenschap heeft aan deze kwestie heel wat

aandacht besteed en men kan zeggen dat twee groepen

van oorzaken de meest belangrijke zijn. Aan deene kant

i& het de algemene conjunctuurbeweging, waarvan men

bij benadering kan zeggen dat zij vooral van monetaire

maatregelen afhankelijk geacht kan worden, aan de
andere kant zijn het de schommelingen in de oogst-

opbrengsten. Ofschoon men deze laatste in slechts, zeer

geringe mate in handen heeft, is het niettemin denkbaar,

dat men door geëigende voorraadvorming en geëigend

voorraadbeheer de gevolgen er van in sterke mate tem-

pert. Deze gedachte is reeds zeer oud: geen boek ôver

conjunctuurtheorie zal nalaten ons te herinneren aan

het verhaal van Jozef. Ofschoon het, mogelijk is, dat er

tussen de twee groepen van oorzaken verband bestaat –

de conjunctuurbeweging laat zich ten dele terugvoeren op

oogstbewegingen – is het om practische redenen ver-

standiger ze gescheiden te beschouven, omdat de instru-

menten van economische politiek tot op zekere hoogte

gescheiden kunnen worden gehouden: het monetaire

instrument en het ,beheer van voorraden.

Er bestaat omtrent de veroorzaking deif prijsschomme-

lingen daarom wel een zekere eensgezindheid. Over de

mogelijkheid ze te voork5men of althans tç temperen

zijn reeds veel betogen gehouden. Enerzijds zijn er veel

pleidooien ten gunste van een algemene conjunctuur-

politiek gevoerd, terwijl ook de stabilisatie der prijzen

van afzoiiderljke. grondstoffen door velen is bepleit.

Een aantal dezer voorstellen is bovendien reeds tot uit-

voering gekomen. In de
dertiger
jaren heeft het niet

ontbroken. aan experimenten met co
.
njunctuurpolitiek,

terwijl thans bij vele regeringen een vastbeslotenheid

bestaat deze in verbeterde vorm voort te zetten, indien

zulks nodig zou zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van het

in werking stellen van stabilisatieschema’s vopr afzonder-

lijke producten. In de dertiger jaren heeft men met een

zekere mate van succes bijv. de prijzen van tin, rubber,

thee en suiker beïnvloed door voorraadbeheer, terwijl

(vervolg op blz. 5)

INHOUD

Blz.

Blz.

De grondstoffenvaluta voor de Verenigde Naties,

door Prof Dr J. Tinbergen
……………

,,Leven is strijd”,
door Mr K. P. van der Mandele

Care of the aged in the United States,
door Prof
Dr J. A. de Haas
……………………

België en de Oost-Westhandel,
door Dr’ H. M.

Noppen
…………………………….

Bedrijfseconomische notities:

De optimumgrootte en snelheid van tank-

schepen,
door J. A. P. van Wijck
………

Boekbespreking:

3

Dr E. J. Offerhaus: Bedrijfspensioenfondsen,
6

bespr. door Prof Dr H. Thierry
………..
17

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. B,ezet ..
17

12 Statistieken:

Bankstaten
………………………….
18

Werkloosheid in Nederland
…………….

.18

Interim-indexcijfers. van groothandelsprijzen

14

in Nederland
……………………….
18

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz, H. W. Lainbers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

A1JTEURSRCHT VOORBEROIJDEN

4

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. Dr J. TINBERGEN, De grondstoffenvaluta vobr de

Verenigde Naties.

Op 10 December is een rapport van een Commissie

van deskundigen onder auspiciën van ‘de Verenigde N-

ties vrijgegeven betreffende de mogelijkheid van stabili-

satie van het grondstoffenprijsniveau. De Commissie

spreekt haar voorkeur uit voor het aanleggen van,buffer
stocks” boven multilaterale contracten, zoals’ de tarwe-

overeenkomst, ofschoon zij erkent dat ook deze laatste

een zekere mate van stabiliteit kunnen brengen. Zij

spreekt zich uit tegen restricties vari de productie. Zij

onderstreept het belang van algemene pogingen tot stabili-

satie van het economisch leven en wijst op de belangrijke

rol, die daarbij de conjunctuurpolitiek der afzonderlijke

staten heeft te spelen. Indien de regeringen het maximum

aan stabiliteit wensen dat verenigbaar is met de ontwikke-

ling en aanpassing van de productie, is het nodig dat de

algemene structuur van de geldstelsels der voornaamste

landen onder de loupe wordt genomen. Hierbij heeft de

Commissie voornamelijk aandacht geschonken aan de

grondstoffenvaluta. Over de merites van de grondstoffen-

valuta kon de Commissie geen volledige overeenstemming

bereiken, doch zij was eensgezind in haar opvatting,

dat deze meer studie verlangt dan tot nu toe er aan is

gewijd. De Commissie meent, dat door de ECOSOC

een commissie tot stabilisatie van het handelsverkeer

moet worden ingesteld, welke een adviserende taak zou
moeten hebben.

Mr K. P. VAN DER MANDELE, ,,Leven is strijd”.

Dit artikel bevat een weergave van de Nieuwjaarsrede

van de voorzitter van de Kamer van Koophandel en

Fabrieken voor Rotterdam. Hierin wordt o.a. ingegaan

op de tegenstelling tussen Oost en West in verband

met de ontmoeting te Berljr, de taak van de Kamers

van Koophandel en Fabrieken, de samenwerking tus-

sen de Kamer van Rotterdam en die van Amsterdam
en het contact dat is gelegd tussen de voorzitters van

de Kamers der Noordzeehavens.
Prof Dr J. A. DE HAAS, Care of the aged in the Untted

States.

Tegenwoordig zijn ongeveer 62 mln personen ver-

zekerd onder de Social Security Act, van
1935.
Geen

pensioen kan worden getrokken als men door arbeid

meer verdient dan $ 75 per maand. Dit is volgens schrijver

een ongewenste bepaling. De pensioenen zijn niet vol-

doende voor een behoorlijk onderhoud en met de stij-

gende levenskansen kan niet meer worden aangenomen

dat een 65-jarige. aan het eind is van zijn productieve

periode. De bijdragen voor de pensioenuitkeringen

worden betaald door werkgever en werknemer. Gedu-
rende,1953 was de bijdrage vastgesteld op 14 pCt van

het jaarinkomen, op basis van de eerste $ 3.600. In
1954

zullen de bijdragen worden verhoogd tot 2 pCt, in 1960

tot 24 pCt, in 1965 tot 3 pCt, tot in 1970 het maximum

is bereikt van 31 pCt. Veel vakverenigingen verlenen

pensioen aan hun leden; een belangrijk voorbeeld hier-

van is het Welfare Fund van de United Mme Workers

Union. De meeste grote industriële ondernemingen

hebben een pensioenverzekering aangegaan. Het nadeel
hiervan is, dit deze ondernemjngen vaak niet bereid zijn

om personen boven 40 jaar in dienst te nemen. Aan-

vankelijk werden meestal geen bijdragen vereist van de

zijde der werknemers. In de laatste jaren is er de tendentie

aanwezig, dat de werknemers ook voor een gedeelte

worden aangesproken. Sommige staten hebben ook

oudedagvoorzieningen getroffen. Deze zijn bedoeld voor
de gevallen, waarin geen aanspraak kan worden gemaakt

op pensioen of op betalingen op grond van de Social

Security Act.

Dr,,I1. M. NOPPEN, België en de Oost- Westhandel.

De embargopolitiek op de uitvoer van strategische

producten is in hoofdzaak verantwoordelijk voor de

inkrimping van de handel tussen België en het Oostelijk

Blok. Deze embargopolitiek had als pendant de autar

kische politiek van het Oosten, die vooral ernstige ge-

volgen had voor de handel tussen België en Tsjecho-

slowakije. In de laatste
maanden
hebben de landen van

het Oostelijk Blok gebroken met de autarkische politiek.

Zij dringen er bij de Westerse regeringen op aan om

nieuwe hancielsovereenkomsten af te sluiten. Deze

zouden de’handel tussen Oost en West aanzienlijk uit-

brëiden. Rusland wil in België aanzienlijke hoeveelheden

petroleum en katoen afzetten. Het mist voor deze pro-

ducten vaste afnemers. Ook doet, zich de moeilijkheid

voor, dat Rusland en de Donaulanden weer brood-

granen aanbieden, terwijl deze producten in overvloed

op de wereldmarkt worden aangeboden. Hetzelfde geldt

voör de uitvoer van Poolse kolen. Schrijver is van mening,

dat de opbloei van de Oost-Westhandel nog niet in het

verschiet ligt.

– SOMMAIRE –

Prof Dr J. TINBERGEN, La stabilisation des prix des

matières premières.

L’auteur traite le rpport de la commission d,es experts

qui travaillent sous les auspices des Nations Unies, et

qui s’occupe de la possibiité de la stabilisation des prix

des matières premières.

Mr K. P. VAN DER MANDELE, ,,La vie dans le combat”.

Cet article comprend un compte-rendu du discours

de.Nouvel An du Président de la Chambre de Commerce

et Fabriques de Rotterdam.

Prof Dr J. A. DE HAAS, Care of the aged in the United

States.

L’auteur traite des mesures préventi’ves prisent par

les travailleurs aux Etats-Unis.

Dr H. M. NOPPEN, La Belgique et le commerce avec

les pays du bloc de l’Est.

Les pays de l’Est essayent de conclure des accords

commerciaux avec les pays de l’Ouest. Ces accords

élargiraient dans de grandes proportions le éommerce

entre les pays des deux blocs. Une expansion du corn-

merce se heurte â de grandes difficultés. L’auteur pense

que la prospérité du commerce entre l’Est et l’Ouest

n’est pas encore en vue.

6Januari1954

ECONOMJSCH-STATISTISCIjE BERICHTEN

S
.

(vervolg van blz. 3)

de thans vigerende tarwe-overeenkomst ook aspecten

van prijsstabilisatie biedt. Terwijl dus niémand ontkent

dat bij elke concrete poging tot stabilisatie tal van

puzzles zijn op te lossen, is er toch een toenemend besef,

dat men de prijsschommelingen niet meer als gegeven

behoeft te aanvaarden.

Het is in het licht van deze bekende feiten, dat de

bijeenroeping gezien moet worden van de hierboven ge-

noemde nieuwe Commissie van deskundigen onder

auspiciën van de Verenigde Naties, die als opdracht

kreeg
1)
te rapporteren over maatregelen ‘vaii belang

voor de stabiliteit van zowel de prijzen van afzonderlijke

grondstoffen als van groepen van zodanige prijzen, waar-

bij in het bijzonder gëdacht werd aan maatregelen van

internationaal karakter.

De leden dezer Cömmissie waren, behalve de voor-

zitter, de heren Carter (Verenigd Koninkrijk), Knorr

(Verenigde Staten), Olano (Argentinië), Singer (Ver-

enigde Staten) en Sumitro (Indonesië).
Ongetwijfeld mede in verband met wat hij op dit ge.

bied reeds gepubliceerd heeft, werd onze oud-collega

Goudriaan tot voorzitter van de Commissie gekozen.

De Commissie heeft gedûrende 8 weken te New York

dagelijks vergaderd en haar rapport is te 10 December

vrijgegeven. De algemene indeling is deze, dat nadat de

opdracht en de feitelijke achtergrond daarvan beschreven

zijn, een uiteenzetting wordt gegeven van de voor-

naamste problemen, die het onderwerp vormen van de
opdracht. Vervolgens worden vroegere voorstellen be-

sproken, waarna internationale stabilisatieschema’s de
revue passeren. De belangrijkste hoofdstukken volgen

hierop en houden zich o.a. bezig met de voorstellen

betreffende de grondstoffenvaluta. In een slothoofdstuk

worden de voornaamste conclusies en aanbevelingen

gegeven.

De Commissie spreekt in deze conclusies haar voor

keur uit voor het aanleggen van ,,buffer stocks” boven

•multiJaterale contracten, zoals de tarwe-overeenkomst,
ofschoon zij erkent dat bok deze laatste een zekere mate

van stabiliteit kunnen brengen. Zij spreekt zich uit tegen

restricties van de productie. Ondanks het feit dat enige
stabiisatieschema’s in voorberèiding zijn, ‘verwacht zij

niet dat er een voldoënd aantal van zodanige schema’s

binnen afzienbare tijd zal worden opgesteld. Zij onder-

streept het belang van algemene pogingen tot stabilisatie
van het economisch leven en wijst op de belangrijke rol,

die daarbij de conjunctuurpolitiek der afzonderlijke

staten heeft te spelen. Zij wijst er ook op dat het hierbij

in beginsel gaat om een samenstel van uiteenlopende

maatregelen. Daarbij raadt zij dan echter vooral aan,

dat indien de regeringen werkelijk het maximum aan

stabiliteit wensen dat verenigbaar is met de ontwikkeling

en aanpassing van de productie, het nodig is dat de alge-

mene structuur van de geidstelsels der voornaamste

landen onder de loupe wordt genomen. Het zou de Com-

missie te ver gevoerd hebbén aandacht te schenken aan
alle vormen van monetaire hervorming, en het ligt voor

de hand dat zij daarbij dan haar aandacht vooriiamelijk

heeft geschonken aan de grondstoffenvaluta’. Over de

merites van de grondstoffenvaluta kon de Commissie

geen volledige overeen’stemming bereiken, doch zij was

eensgezind in haar .opvatting, dat deze meer studie ver-

langt dan tot nu toe er aan is gewijd.

Daarnaast acht de Commissie het echter gewenst, dat

onmiddellijk een aanvang wordt gemaakt met de voor-

‘) De hiervolgende weergave van de opdracht is sterk verkort; in het gebrui-
kelijke onleesbare jargon van de verenigde Naties beslaat
4
een volle bladzijde.

bereiding van practische ma’atregelen. De bestaande

organen van de, Verenigde Naties bieden onvoldoende
gelegenheid tot een doeltreffende internationale proce-

dure in geval van ernstige verstoring van de ‘stabiliteit

der prijzen. Er moet daarom, naar de mening van ,de

rapporterende Commissie, door de ECOSOC een com-

missie tot stabilisering van het handelsverkeer (Tiade

Stabilization Commission) worden ingesteld. Deze zou

een adviserende taak moeten hebben en zou hebben te

rapporteren aan de ECOSOC over algemene voorstellen

tot stabilisatie, hetzij op initiatief van de ECOSOC of

de commissie zelve. Daarnaast zou zij tot taak hebben

over haar activiteiten te rapporteren en in geval van

bedreiging wan de stabiliteit der wereldmarkten op korte

termijn aanbevelingen aan de ECOSOC op te stellen

voor geëigende intergouvernementele maatregelen. In

verband met de invloed, die de beraadslagingen van een

zodanige stabilisatiecommissie op de goederenmarkten

zouden kunnen’ hebben, zouden haar zittingen in het

algemeen niet openbaar kunnen zijn.

Ten aanzien’ van de verdere bestudering van het voor

stel der grondstoffenvaluta onderscheidt de Commissie

twee soorten van vraagstukken. Er is een aantal tech-

nische vraagstukken dat om oplossing vraagt en bij

mogelijke realisatie van de gedachte vanzelf aan de orde

zou komen en er is een aantal vraagstukken van meer

algemeen economische aard. Onder de technische vragen

noemt het rapport de volgende: moeten de geldcreatie
en -vernietiging volslagen automatisch geschieden bij

het inleveren resp. afgeven van goedereneigendoms-

bewijzen, of moet slechts gesproken worden van de

mogelijkheid tot geldcreatie en geldvernietiging? Hoeveel

goederen zullen moeten worden opgenomen? Kan men

eventueel verschillende pakketten samenstellen, waar-

van het ene onafhankelijk van het andere wordt gestabili-

seerd? Moet een internationaal orgaan met deze taak

belast worden of moeten er enkele nationale organen in

de grotere landen worden gecreëerd? Welke hoeveelheden

moeten in het pakket worden opgenomen van elk goed?

Hoe vaak moçt men de sahienstelling veranderen? Welke

prijsmarges moeten bij de politibk van inkoop en ver-

koop worden getolereerd?

Op sommige van deze vragen geeft.het rapport zelf voor-

lopige antwoorden in overweging, die ons in het alge-

meen de juiste antwoorden lijken.

De Commissie is tot de slotsom gekomen dat nadere

bestudering van de voorstellen alleszins aanbeveling

verdient, en hierbij denkt zij wel in het bijzonder aan de
meer algemene economische vraagstukken, waarvan zij
aanbeveelt dat zij bij voorkeur op verschillende plaatsen

en in verschillende instellingen tegelijkertijd plaats zullen

vinden, zoals internationale organen, centrale banken

en universiteiten, een gedachte waarmee wij ons van

harte kunnen verenigen.

Als voorbeelden van de vraagstukken, waarom het

hierbij gaat, worden, nog de volgende genoemd: is het

inderdaad gewenst te streven naar een gestabiliseerd
prijsniveau of dient men aan een geleidelijk stijgend

prijsniveau de voorkeur te geven? Welke. algemene

economische voorwaarden moeten zijn vervuld opdat

het stelsel kan werken? Moet daaronder een algemene

convertibiliteit worden begrepen? Is er gen gevaar dat,

indien men
t
de volledige autonomie der centrale banken

zou handhaven, sommige hunner hun invloed zouden

gebruiken om de politiek van de grondstoffenvaluta te

doorkruisen? Bestaat er geen gevaar dat de moeilijk-.

heden van het bimetallisme zich zullen herhalen, indien

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6Januari1954

naast goud een of meer grondstoffenpakketten als dek-

king van het geidwezen worden aanvaard? Zullen de

prijsverschillen, die door het ingrijpen van de monetaire

autoriteiten kunnen worden verkregen, voldoende zijn
om de richting van de productie op de gewenste wijze

te beïnvloeden? Kan men hopen dat het aantal goederen,

dat men technisch tot de grondstoffenvaluta kan toe-

laten, van voldoende invloed is op het geheel der trans-

acties, om stabilierend op het algemene prijsniveau te

werken? Verdient tenslotte de grondstoffenvaluta de

voorkeur boven andere vormen van monetaiie politiek?

Als geheel genomen vormt het rapport een zeer goed

leesbaar overzicht van de besproken materie en is een

belan’gijke eerste stap op een weg, die men zou wensen

dat reeds eerder ingeslagen was. Misschien wordt iets te

vaak herhaald, dat.er nog zoveel te studeren zou zijn en

had de Commissie zelf reeds een meer definitief standpunt

kunnen innemen. Nu zij daartoe blijkbaar de eensgezind-

heid niet kon opbrengen, moet men alleen maar hopen

dat de nadere studie, die zij aanbeveelt, met spoed ter

hand wordt genomen. Het zou immers wel èens kunnen

zijn, dat de vraagstukken waar het hier om gaat, binnen-

kort weer elige actualiteit zullen verkrijgen en het zou

beschamend zijn wanneer men dan onvoldoende voor

bereid was om aan de moeilijkheden, met name van een

aantal grondstoffenlanden, het hôofd te bieden.

I. T.

,,Leven is strijd”
1)

Misschien is het bekende gezegde ,,Men moet het

nieuwe
niet met
oude
ogen, maar het
oude
met
nieuwe
ogen

bezien” nog nooit van zé grote betekenis geweest als

bij de wisseling van dit jaar. Wij allen, die niet ,,geleefd

willen worden”, maar het nieuwe bewust willen ,,beleven”,

zullen er ons rekenschap van moeten geven, wat met

nieuwe ogen, met een nieuw inzicht, in het nieuwe jaar

benaderd dient te worden.

De ziekte van onze tijd, als ik het zo mag zeggen,

bestaat daarin, dat een groot gedeelte van de mensheid

de wereld alleen nog als een alles overheersende antithese

kan zien, die vroeger of later, maar desniettemin onher-

roepelijk, tot een geweiddadige krachtmeting moet leiden

met het gevolg, dat één der beide partijen tenonder zal

gaan.

De beroemde Engelse socioloog en filosoof Arnold

Toynbee echter ziet het wereidgebeuren als een door-

lopende these en antithese, die hij ,,challenge and

response” noemt en wel met dien verstande, dat de anti-

these, de uitdaging, zich het eerst aandient, om van de

tegenstander een antwoord, eèii” ,,response”, op een

hoger niveau en op diens eigen”wijze uit te lokken.
Deze gedachtengang Is voor de Westerling volkomen

aannemelijk, want vaak wordt het probleem, dat in de

lijn van de ontwikkeling ligt, door de anti-christ aan de

orde gesteld, v66rdat wij hèt op onze manier en volgens

onze historie en traditie hebben weten op te lossen.

En tèch kan ons deze erkentenis alleen dan bevredigen,

wanneer wij haar als een voorwaarde, als een nood-
zakelijke stap naar de volgende phase beschouwen:

naar de synthese.

De synthese, of het
grote
compromis, zal het motto

zijn, dat ons’ tijdperk gaât beheersen, want ondanks alle

streven naar volstrekte politieke onâfhiznkeljkheid
der

volkeren, ondanks alle ideologische tegenstellingen
begint

de mensheid zich hôe langer hoe meer van haar functionele

verbondenheid
en haar
onderlinge economische afhankelijk-

heid bewust te wörd.”
Alleen wanneer de staatslieden, die elkaar straks in

Berlijn zullen ontmoeten vân dit inzicht doordrongen

zijn, kunnen wij op een schappelijke oplossing rekenen.

Daarom is de grote vraag: ,,Hebben wij reden om dit

aan te nemen?”

Al blijft de antithese totalitaire/vrije wereld ii onver-

minderde mate voortbestaan, toch is de vrees, dat deze

tot een gewapend conifict zal leiden, ziendeib aan het

‘) Dit artikel bevat een weergave van de Nieuwjaarsrede van de voorzitter
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken woor Rotterdam, Mr
K. P.
van
der Mandele. Red.

verdwijnen. Hoewel Lenin al in 1922 beweerd heeft, dat
beide systemen in vrede naast elkander kunnen leven en

hoewel later Stalin, Churchill, Eisenhower en anderen

soortgelijke verklaringen afgelegd hebben, is het gros

der mensheid pas in de allerlaatste tijd tot een nieuw

inzicht gekomen en beschouwt het de ideologieën-strijd

als een geestelijke uitdaging van het Oosten, waarop

het Westen zijn eigen antwoord moet geven.
Vele dingen, die ons in het Marxisme afgeschrikt heb-

ben, zoals bijv. de leuze, dat de productiemiddelen in

handen van de gemeenschap behoren te liggen, het mede-

bestuursrecht van de werknemers, de accentverschuiving

ian de factor kapitaal naar de factor arbeid, de bezit-

spreiding, ,,full-employment” enz. enz. zijn begrippen

geworden, die wij ook in onze Westere sa

,

iienleving en –

zoals wij menen – soms op een veel radicalere manier

aanvaard en verwezenlijkt hebben dan de Russen.

Hierin ligt stellig het geheim, dat de arbeiders in het

Roergebied, eens de bakermat van het communisme,

niet de minste belangstelling voor de oude ideologie

meer aan de dag leggen en stellig, geen medewerking aan

enige Russische penetratie zullen verlenen.

De sociale en economische omwenteling, die het Marx-

isme zich ten doel heeft gesteld, heeft zich weliswaar

in de Westerse landen niet zonder strijd en strubbelingen

voltrokken, maar van eep revolutie ,,â la Russe” was

toch geen sprake, zodat het spook van een communis-

tische wereidrevolutie ons geen vrees meer kan aanjagen.

Het is o.i. daarom geen toeval, dat
nu
het ogenblik

gekomen schijnt, dat Oost en West zonder gevaar van

wederzijdse besmetting met elkander kunnen praten.

Dè’Sowjet-Unie heeft door haar interne omwenteling.
de kapitalistische wereld de handschoen toegeworpen;

Deze heeft hem opgenomen en de uitdaging op haar

eigen wijze verwerkt en
opgeheven.

Daarmede is de phase van ,,challenge and response”
geëindigd en wanneer niet alle voortekenen bedriegen,

is de derde ronde, ‘het zoekennaar de synthese, al lang

achter de schermen ingeleid.

Toen Lenin ca dertig jaar geleden de stelling verkon-

digde, dat kapitalisme en communisme. ongehinderd

naast elkaar kunnen leven, heeft ,hij beslist iets anders

daarmede bedoeld dan wij
nu
onder ‘,,vreedzame samen-

leving’ zouden willen verstaan.

De verklaring van Lenin dateert uit de tijd der ver-

schillende Witrussische interventies, die met behulp van

Westerse steun het communisme trachtten uit te roeien.

Toen na een verbeten en bloedige strijd de burger-

oorlôg beëindigd was, had de Sowjet-Unie tijd en rust

6Januari1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7

nodig, om de chaotische binnenlandse toestand meester

te worden en om de voor haar opbouw onontbeerlijke

Westerse goederen te verkrijgen.

Na het Rapallo-verdrag sloot Rusland vooral met

Duitsland reusachtige handelstractaten af, di
ç
in de

milliarden liepen en die, zoals nog kort geleden een der –

toenmalige Duitse onderhandelaars bevestigde, van

weerskanten
stipt en zonder enige chicane nageleefd
werden.

De overeenkomsten waren echter zuiver ruiltrans-

acties, en boden geen blijvende exportmogelijkheden,
waarop de Westerse industrie zich kon instellen, want

van een export-importintegratie, van een openstellen van

de Russische markt, wilde de Sowjet-Unie toen niets

weten. ‘Het naast elkander voortbestaan was als militaire

en politieke non-interventie bedoeld en zelfs ‘dé econo-

mische verbintenissen waren zo gesteld, dat zij de com-
munistische economie niet konden beïnvloeden.

Dit systeem heeft, met onderbreking van de tweede

wereldoorlog, toen de Russische bondgenoot eveneens

onder de ,,lend-lease”-overeenkomst viel, tot kortgeleden

geduurd.

Dat de economie der satellietstaten volkomen op

Moskou gericht moest worden is, van Russisch standpunt

gzien, begrijpelijk, maar doet hier niets terzake.

Veel bclangrijker is, dat Rusland in de laatste maanden

lanjarige export-importovereenkcmsten gesloten heeft

met China, Finland en Oostenrijk en ook voor diverse

andere landen de Russische markt openstelde, wat de

Sowjet-Unie plotseling als deelnemer aan de eens zo fel

bestreden wereldhandel doet verschijnen.

Daardoor krijgt de verklaring van de tegenwoordige

Russische leiders, dat de beide ideologieën naast elkander

kunnen hestaân;’een totaal andere betekenis.

Tot nu toe wâs de zogenaamde vreedzame samenleving

door een prikkeldraadomheining beschermd. Nu zal

door het vrijere wederzijdse contact eën’ bevruchting en
beïnvloeding in de goede of de slechte zin
onvermijdelijk

zijn en daarmee begint officieel de derde ronde, die in

Berlijn, naar Wij hopen, haar beslag zal krijgen.

Wie echter meent, dat daarmede de strijd ten einde is,

koestert een gevaarlijke illusie; want nu pas zal het Westen

tegenover de morele krachten komen te staan, die de

totalitaire régimes in
eigen
gelederen ontegenzeggelijk

hebben weten te verwekken.

Wij Westerlingen wijzen principieel elke vorm van
dictatuur af, omdat wij de geestelijke vrijheid van het

individu als de basis onzer maatschappij beschouwen.

In de totalitaire systemen geldt het tegenovergestelde

principe: daar is de staat primair ten koste van het

individu.

Het gevaar dat ons Westen van
binnen
uit bedreigt,

zodra de druk van buiten vermindert, is daarin gelegen,

dat onze samenleving in millioenen en millioenen ,,ik-jes”

uiteenvalt, die allen met hun eigen privé- of groeps-

belangetjes bezig zijn en die zich van het grote ,,Ik”, de

gemeenschap, bitter weinig aantrekken. En toch ligt

hierin de sleutel van ons verval
èf
van onze wedergeboorte.

Het Christendom hetft de
mens,
het individu, voort-

gebracht; nu moet het
individu
de gemeen schap, de com-

mune, scheppen als antwoord op het staatverheerlj kende

communisme.

Natuurlijk kan door opvoeding van Kerk en School

veel in deze richting gedaan worden; alleen vrees ik,

dat ons daartoe de tijd niet gelaten wordt:

• Wanneer straks het Westen in onderhandelingen tegen-

over de Sowjet-Unie komt te staan, dan telt op dat ogen-

HANDEL MAATSCHAPPJJ

e.cAwert de’l3cry
&

HERENGRACHT
450 –
AMSTERDAM

Internationaal hendelscontact

,Flnancioring
van de buitenlandse handel
1

(Advertentie)

blik niet in welke mate het Russische individu tot zijn

recht komt, maar hoe oneindig veel sterker de ,,bargaining

position” van de onderhandelaar is, die a priori voor het

geheel
opkomt, dan van dengene, die met een verander-

lijke ,,public opinion” thuis te rekenen heeft en er nooit

op aan kan, dat de overeenkomsten later ook goed-

gekeurd en geratificeerd zullen worden.

En omdat dit zo is, zal iedere bijeenkomst met de

Russen tot een voorlopige nederlaag van het Westen

leiden, totdat wij eindelijk eveneens een gemeenschappe-

lijke
deler
gevonden hebben.

,,Bestaat hierop een kans?” zal men wellicht vragen.

,,Op het eerste gezicht: neen!” moet ons antwoord

luiden; maar het gesprek met de Russen, dat nu gaat be-

ginnen, is ook niet in enige dagen of weken beëindigd.

Het zal een taaie, verbeten belangenstrijd worden, die

misschien maanden en nog langer zal duren en die feitelijk

om twee punten zal blijven draaien.
Op welk percentage van de Duitse productie maakt

de Sowjet-Unie in ruil voor de
politieke
hereniging aan-

spraak, om deze ten behoeve van haar invloedssfeer,

inéliiiëf Rood-China, in te zetten? Of, zoals de Duitse

industrie het formuleert: ,,als Kaufpreis für die politische

Einheit wird der China-Handel wohi über Moskou

abgewickelt werden müsen”.

Hoe redelijker de .eisèh der Russen in de ogen der

Duitsers zullen zijn, hoe moeilijker het psychologische
effect der conferentie weer te niet gedaan kan wôrden,

al zou deze op een mislukking uitlopen.

Churchill heeft eens gezegd: ,,Ik besef,
of
en
waar
mij
een slag toegebracht wordt; dit inzicht behoedt mij om

verslagen te worden”.

Zonder enige twijfel is de beschikking over een gedeelte

van de Duitse productie een
politiek
voordeel voor de

Russen en vooral een slag voor de Amerikanen, die het

Chinese vasteland niet alleen voor zichzelf, maar hoofd-

zakelijk ook als een onontbeerlijk afzetgebied voor het

door hen geprotegeerde Japan meenden te kunnen be-

schouwen.

Het tweede kardinale punt is de vraag, of de Sowjet-

Unie het gehele sterlingbloc, en met name Engeland, tot

een meer toegeeflijke houding in de
,
controverse Rusland-

Amerika kan dwingen.

Hierin zal het Russische goud een belangrijke rol

kunnen spelen en de eerste waarschuwing, resp. de eerste

goudzendingen hebben het sterlingbloc al via Londen

bereikt.

Wij weten, dat de Engelsen sedert jaar en dag lezig

zijn de Amerikaanse steun voor de èonvertibiliteit van

het pond,terling te verkrijgen en wel in de vorm van een
dol1argarartiefonds, dat de eventuele fiuctuaties van het
pond zou kunnen opvangen.

Wie zegt ons, dat niet ook Rusland- door -grote goud-,

-, 1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

injecties de sanering van h’t sterlingbioc ter hand kan

nemen, vooral omdat goud als waardemeter in het gehele

roebelbioc overbodig is, echter als
politieke
twistappel

in de kapitalistische wereld uitstekende diensten kan ver-

richten? Daarmede zou men Whitehall op volkomen legale

wijze uit de greep van het State Department kunnen be-

vrijden. In Wenen; waar men op het ogenblik een meer
realistische kijk op dè verhouding Oost-West heeft dan

waar ook ter wereld (zie o.a. het artikel in ,,The

Observer” van 6 December 1953), geeft men er zich

volkomen rekenschap van, dat dit één van de pijlen is,

die de Russen vooralsnog op hun boog hebben.

Dit zijn alleen enkele feiten om aan te tonen, dat de

strijd nog lang niet van de baan is; nooit van de baan zal

zijn en sedert het bestaan van de wereld ook nooit van

de bâan was.

Denken wij slechts terug aan de moeilijke
materiële

strijd voor ons, toen stad en land en landschap geschon-

den lagen, toen de kassen leeg en de schulden zwaar

waren en de gulden zwak was en toen de Hollandse

maagd eens de trotse, gulle geefster van leniri’gen over

gans de wereld, van haar troon moest nederdalen om

zelve rond te gaan met de vragende hands

Denken wij slechts terug aan de moeilijke
zedeljke-

strijd voor het land, toen het besluit genomen moest

worden om de scheiding te voltrekken met de gebieden
in het Verre Oosten, waarmede men eeuwen verbonden

was geweest. Toen men op moest geven de wens en de.

hoop om door een met breed inzicht gevoerd beleid de

,bevolking, waarvan de belangen ons waren toevertrouwd,

te mogen helpen om in kort bestek te komen tot het

niveau, waarop zij zonder grote moeite en worsteling

eigen streek en eigen volk zou kunnen verzorgen. Dit heeft

niet mogen gebeuren. Het is begrijpelijk, maar het heeft

toch innerlijk strijd gekost en er was innerlijke sterkte

nodig om deze beslissing op waardige wijze uit te voeren..

Denken wij nog eens terug aan de eigen stad, hoe zij

daar neerlag na de bevrijding: Het hart, de city, één grote

woestijn; de opgeblaen havens één desolaat geheel; de

werven en fabrieken leeggeplunderd; de eigen koop-

vaaidijvloot gehalveerd en gehavend.

Toen moest de strijd met alle moeilijkheden worden

opgenomen en zie, het volk werd sterk. Sterker dan het

was v66r al die beproevingen. Men wist dat het ging om

het bestaan van land en volk, en dat er maar één manier

was om boven dit alles uit te komen: nieuwe wegen,

andere wegen, betere wegen moesten bewandeld worden.

De reder herrees, de koopman herrees; . de fabrikant

herrees; het hele volk herrees en de bemoedigende toe-

roep, die wij in de bezettingstijd dagelijks van overzee

door de radio hoorden ,,Nederland zal herrijzeri”, scheen

nu, na zeven-en-een-half jaar, bewaarheid te zijn ge-

worden.

Totdat nog geen jaar geleden de stormramp over land
en gewest en stad losbrak, de dijken kapotsloeg, wonin-

gen en landerijen overspoelde en mens en dier meesleepte,

alles in een zo verschrikkelijk tempo en op een zo ver-

schrikkelijke wijze als wij het ons eens, alleen maar

yagelijk, konden te binnen brengen uit de schooltijd:

Sint Elisabethsvloed, 18 November 1421, vijf-en-een-

derde eeuw geleden.

Opnieuw is gebleken, dat het volk sterk
kn zijn.

e taak van het dichten van de dijken leek onoverkome-

lijk moeilijk. Men wist niet hoe het gebeuren
kon;
men

wist alleen, dat het gebeuren
moest
en…. het’gebeurde:

de gaten zijn gedicht, de landstreken zijn gered en men

tracht ze veilig
,
te niaken voor de toekomst.
De strijd in de toekomst. Hij zal er zijn, en niet alléén

tegen het water. Hij zal vooral liggen op het gebied,

waarvoor wij, leden van de Kamer staan en moeten

instaan en waakzaam zijn: de
volkswelvaart.

Strijd zal er zijh op het terrein van de wereldeconomie.

In een artikel van ,,The Economist” van énige weken

geleden werden drie mogelijkheden voor dit nieuwe jaar

verondersteld, waarmede men rekening diende te houden:

,,No
recession at all; a
small
recession such as the
American forcasters expect; and also a medium-sized

slump”. En het blad gaat door: ,,nothing will be more

important (for Whitehall) in 1954, than to watch care-

fully and to be sure that p.ans are ready for prompt

action in all thee situations”.

,,Is dit niet een somber beeld voor de toekomst?”

zal menigeen vragen. Mijn oprecht antwoord is: ,,Integen-

deel”.

Mannen en vrouwen, die de zedelijke moed hebben

het leven te aanvaarden zoals het nü eenmaal is; die

beseffen, dat men geen verzekering kan sluiten voor een

veilig en egocentrisch bestaan van de wieg tot’het graf;

die voelen dat zij niet
zichzelf,
maar een gemeenschappe-

lijke zaak hebben te dienen, zullen in zich de scheppende

krachten zien ontwaken, die een oplossing voor alle

moeilijkheden brengen, die de levensvrees overwinnen

en die de zekerheid geven, dat de wereld aan de moedige

toebehoort, die, telkens sterkef door strijd, de uiteinde-

lijke overwinning zal behalen.

Leden van de Kamer, in het jaar, in de jaren die v66r
ons liggen, zullen wij. dikwijls de strijd ontmoeten, die

wij niet kunnen en niet mogen en niet zullen ontwijken.

Maar, waar zulks maar even mogelijk is, zullen wij el-

kander de hand moeten reiken om elknder te steunen.
Dat geldt niet alléén voor ons district; ons gebied, het

geldt voor wijder kringen.

Daarom verheugen wij ons telkens weer”dat de Kamers

van Zuid-Holland, hoezeer hare belangen soms uiteen-

lopen, tot een steeds hechtere samenwerking komen,

niet alleen in geval van ramp of nood of dreiging, maar

ook wanneer het gaat om de opbouw van het gewest.

Daarom verheugen wij ons, dat 66k met de andere

Kamers in het land goede en vriendschappelijke contac-

ten bestaan, voorâl met onze zuster-Kamer te Amsterdam.

Het spreekt vanzelf – hoe kan het anders – dat nu en

dan tegenstrjdigheid van belangen optreedt, die de onder-

linge verhouding moeilijk zou kunnen maken, maar in

de brede lijn, in de grote vraagstukkenzijn onze beide

Kamers tot een zeer hartelijke samenwerking gekomen,

waarmede wij ons niet gelukkig genoeg kunnen prijzen

en wat wij niet aarzelen als een groot goed te beschouwen,

omdat alléén op deze wijze het vaderland gediend kan

worden en beschermd worden tegen de gevaren die het

op economisch gebied dagelijks bedreigen. De schending

van de Acte van.Mannheim is hiervan een levend voor-

beeld.

Daarom verheugen wij ons 66k dat het gehele bedrijfs-

leven van Nederland zich bereid heeft verklaard om met

on§ voor het volgend jaar,
1955,
een manifestatie voor

te bereiden van hetgeen ons land sedert de dag der be-

vrijding heeft opgebouwd en dagelijks bezig is op te

bouwen.

Wij verheugen ons daarom 66k in de banden van

vriendschap die tussen de Kamers in de landen van de

stroomgebieden van Rijn en Donau zijn ontstaan en die

beloven op natuurlijke, niet gedwongen wijze een sterke

bijdrage te geven tot de samenbundeling van dat deel van

Europa, dat zich nu zal moeten opmaken tot een samen-

6januari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

gaan
op
breed en hoog niveau, teneinde zijn historische

plaats in de wereld op economisch, geestelijk en cultu-

reel gebied te behouden.

Zelfs mogen wij ons verheugen in een voorzichtig,

tastenderwijs gelegd contact tussen de voorzitters van

de Kamers der Noordzeehavens, een contact dat nog

ver van een
Hansa- Verbond
afstaat, maar dat toch door

een Hansa-geest geïnspireerd wordt. /

Het is, leden van deze Kamer, naar mijn vaste over-

tuiging, op deze wijze en langs deze weg, dat wij Europa

sterk kunnen maken voor de strijd die het wacht, dat wij

Europa zich bewust kunnen maken van de plicht om

met zijn daadkracht zijn wetenschap en cultuur en bovenal

zijn hoge idealen uit te dragen naar de verste hoeken

van de ganse wereld.

Het is ook Uwe taak, onze taak, ons deel van deze

last op ons te nemen, dagelijks opnieuw en met niet

âfiatende inspanning, rusteloos er naar strevend om die

band van broederschap te sluiten, die het mogelijk zal

maken de strijd
samen
te strijden, en
samen
de oplossing

van het wereldprobleem te benaderen en, naar wij hopen,

te vinden.

Moge U en ons daartoe de kracht gegeven worden.
4 Januari
1954.

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING OP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

Care of the aged in the United States

One of the most significant heritages of the twenty

years of the democratic administration is the Social

Security Act of 1935. The United States was a late comer
In the group of nations providing care for the sick and the

aged. Germany and Denmark established a system of

old age pension as early as 1891. The newer non-European

countries introduced such a system much later. Among

them the United States was one of the first, followed by

New Zealand in 1939 and Canada in 1944.

It is easy to explain why such relatively prosperous

countries were late in providing care for their agéd. The
explanation lies of course in the prosperity itself. It-was

generally thought since employment .was readily availablë

and wages were high the care for the aged could be left

to the children and to voluntary public contributions.

In the United States in particular anything that smacks

of paternalism is even to-day looked upon with disfavor.

The tragic conditions that follöwed in the wake of the

1930 depression did much to open the way, for the Social

Security Act. Under this act ,,Covered” workers receive,

when they retire, at the ageof 65 or later a rnonthlypay-

ment with supplemëntary payments for their wives, when

they tob reach the age of 65 and for younger wives with
dependent children. Under the original provisions of the

act only wage and salaried workers employed in commerce

and industry came under the program. Subsequent

amendments have extended the coverage’ to inciude also

domestic servant regularly employed agricultural workers

and on an optional basis all thoseemployed by non-

‘profit organizations. This latter provision has made it

possible for educational institutions to obtain coverage

not only for those engaged in the piaintenance of buildings

and grounds but also• for the secretarial staff and the

members of the faculty.
The amount of the monthly old-age benefits is based

upon the average monthly earnings of, the individual.

The maximum benefits can be obtained by any,,Covered”

worker earning $ 300 a montb or more.’ In his cae the

pension amounts to $ 85 a month for a single man and
an additional $
42.50
for a married man as soon as his

wife teaches the age of 65. A widow of 65 or older receives

$ 63.80. In addition the worker or his wife receives a

lump sum death benefit, which at present is $ 170 and will

amount to $ 185 in 1960.

At the present some 62,000,000 persons are ,,fully

insured’.’. It is likely that in the near future the law will

be further liberalized. At present no pension can be

drawn if a person is engaged in work paying $ 75 a month
or more. This is now considered an undesirable provision.

The pension payments are not sufficient to give adequate

support and with the incrçased life expectancy a person

of 65 can no longer be considered to have reached the

end of his productive period. The question is also raised

Whether the age at which the wife may receive the pension

should not be reduced from 65 to 60 in view of the fact

that most married women are younger than their hus-

bands. The coverage which at present does not include

farmers and self employed persons in certain specified

occupations nor irregularly employed farm labbrers and

:doinestic servants may also be extended before long to

cover theiii.

I4ow is the system financed? By contributions by both

employer and employee. During 1953 the rate of contri-

bution of each is set at 1+ % of the annual income but

only on the basis
bf
the first $ 3,600. In 1954 the contri-

butions will be increased to 2 % each, in 1960 ‘they will

become 2+ % in 1965 they will become 3 % until in 1970

the present maximum of 31/4 % is reached. The self

employed person started in 1951 with a contribution of
21/
4
% to be increased until in 1970 it reaches a maximum

of
47/s
%.
The fact that for the present the income of the fund

far exceeds the expenditures has led political leaders in

their appeal to the voters to promise higher pensions

accoipanied:by the claimthat the system can well afford

iopa’. these bigherbenefits. The Social Security Plan is in

10

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

no sense to be called an insurance program. J’he benefits

to be received on the first $ 100 of average monthly wage

is
far
more in proportion than that on the second $ 100

although both pay the same rate of payments into the

fund. The following table illustrates this:

Average

returned

returned
monthly wage

worker pension couple pension

$100

$50

$ 75.00
$200

$65

$ 86.30
$ 300

$ 85

$ 127.50

When the plan went into effect older persons were also

inciuded, many of them within only a few years of the

65 retirement age. Thus a person of 63
+
on Jânuary 1,

1951 and earning $ 3,600 or more needed to work only

18 months and to make contributions during that period.

By paying thus only $ 162 in contributions he became

entitled to $ 85 a month for the rest of his life. A person

aged 25 in order,to obtain the same retirement benefit

will be paying $ 8,082 into the fund.
It is estimated that at present about 1,431,000 persons

of 65 and older are stili
working
and are therefore not as

yet drawing their government pensions. Should the limit

on earnings be removed then the cost of retirement bene-

fits would increase by $ 1,400,000,000 or about 50 %

a year. –

The limitation on earnings applies only to ,,Covered”

employment. This has introduced a certain degree of

injustice. Any public official such as a city mayor, a

governor of a state maydraw his pension while earning
his salary since these occupations are not covered. The
same applies to a number of’commercial undertakings.

Anyone engaged in the fishing industry as long ashe is

not engaged in fishing for salmon or halibut and doçs

not work on a craft larger than 10 tons can earn any

amount without sacrificing his right to a pension. Persons

engaged in charitable or religious organizations are like-

wise exempt. The operation of a cotton gin or a turpentine

still is a1so a ,,non-covered” occupation. It is not dear

why such occupations should be exempt and the distinc-

tion that is thus made in favor of certain occupations

illustrates clearly that the present system is not insurance

in the ordinary meaning of the word. The question is
now being raised whether a worker who has paid his

contributions into the fund should not be entitled to his

pension regardless of the occupation in which he, may

.be engaged.

Once the age of 75 is reached earnings from whatever

source no longer stand in the way of the pension claim.

In examining the financial statement of the. Old Age

and Survivors’ Insurance Bureau it would appear that

for the present claims can easily be met. Since the esta-

blishment of the Fund the total assets have grown from

$ 267,235 in 1936 to $ 16,000,036,000 in 1952 and that

notwithstanding the fact that during this same period

a total of $ 6,856,022,000 was paid Out in benefits; But

it is equally evident and to be expected, that as more

‘workers reach retirement age the total annual payments

• will correspondingly increase. These annual payments to

pensio1ers have increased since 1937 from $ 27,000 to

$ 511,676,000 in 1948 and to $ 1,982,377,000 in 1952.

Should the restriction on employment be removed many

more men of legal retirement age who now can earn

more than the retirement benefits and are therefore not

drawing their 5ensions will begin to draw their pensions.

It is estimated that, bearing in mmd the increase in life

expectancy,that of every 100,000 persons alive at the ae
of 20 in 1939 65,306 could be expected to reach the age

of 65 while of a similar group alive in 1948 69,973 would

reach the age of 65

A recent study published by the Bureau of the Census,

gives estimates of the population growth. of the United

States for as far in the future as 1975. According to this

statistical forecast the . population in 1975 will be

220,990,000. What is of importance for the Social Secu-

rity Plan is that by that time the number of people of
65

years and over will have increased from the present

number of 13,000,000 to 20,690,000. Since the number

of pérsons under 20 years of age will increase from the

present 56,400,000 to 85,050,000 in 1975 the burden of

providing pensions for those above65 must then be borne

by contributions of 115,250,000 as compared with

90,000,000 between the ages of 20 and 65 to-day. In other

words while to-day for every person with pension claims

there are approximately 6.43 persons of earning age

1975 there will be approximately
5.5
persons making

contributions.

As the supporting payments thus became relatively
less in proportion to the payments that must be made

the question has been raised whether and when the time

will arrive when these current receipts will prove insuffi-

cient to meet the obligations. It has been estimated that

,if no further increases in pension payments are to take

place this ,,pay as we go” plan which is favored by the

Republicans will be the year 2000 require contributions

of 8 % as compared with the present combined contri-

butions of 4 %. At the present rate of contribution

payments the income and outfiow will just about balance

in the year 1995. This means that the reserve which is

now accumulating will have to be drawn upon form than

on. This reserve which at present totals $ 16,300,000,000

is not a true reserve therefore, not in the sense of a reserve

as naintained by an insurance company. It represents

merely a temporary excess of receipts over payments –

and is in its nature a dwindling reserve.

The entire Social Security Plan will before long be the

subject of Congressional study. The problem is not a

simple one and is one which involves the general problem

of taxes as well as the Security System itself. The funds

now accumulating in the partial reserve are currently

being spent for ordinary government expenses. The fund

receives government bonds in return’ for the cash which

it turns over to the U.S. Treasury. But this means that

when ‘the time comes that the ,,reserve” must begin to

supply the deficit in receipts the government must some-

how obtain the cash to supply this dficit.

Two possible methods of meeting this problem present

theniselves. The government may obtain these funds from

private sources. The money so obtained may then 1e

used to pay off the bonds held by the Security fund. This

is a simple accounting procedure which would not increase

the government debt.. 1f it so develops that the govern-

ment no longer. operates on a deficit butget but has a

surplus then this surplus may be used to liquidate the debt

to the fund. The problem will of course assume different

proportions, if, as is being planned the benefit pay-

ments are .increased and liberalized.

An interesting effect of the introduction of the Social

Security System has been that .the American people have

become insurance conscious. Since 1935 when Social

Security became effective ownership of insurance policies

,with private companies has increased rapidly. In 1935

total insurance policies in force amounted to

•$ 12,050,000,000. This includes not only ordinary policies

6Januari1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

11

but also group -and industrial insurance.- To-day, the

value of policies in force has reached a total of more

than 253,000,000,000. This spectacular growth of the

insurance business has created an interesting financial

problem. The total assets of the private insurance compa-

nies have increased from $ 23,216,000,000 in 1935 to

more than $ 69,200,000,000 in 1952. –

With the exception of reserve requirements established

by the various states no control is exercised over the

way in which these companies invest their funds, on the

other hand the state banks by state regulation and the

National banks by federal legislation are under strict

control with respect to the methods they are permitted

to use in the investment of their funds. The total loans
of all the banks in the United States amount approxi-

mately to 68,000,000,000. This means that the total

investments of the insurance companies before long will

equal and exceed those of the regulated banks. Since

banks are limited with respect to the percentage of their

assets that can be invested in real estate the insurance

companies have entered this field and are to-day the most

important financial factor in the real estate field.

To quote one example. The Equitable Life Assurance

Society of the United States has invested a total of about

$ 400,000,000 in the Los Angeles area alone. Some

$ 100,000,000 is tied up in mortgages on homes, oÇfice

buildings, hcspitals and hotels, and about $ 4,000,000

in farm loans. Practically all the insurance company

investments are in the form of long term loans. Never-

theless the question is being raised whether some form

of supervision may not be required since the uncontrolled

investments of these companies may not always follow
the financial principles the Treasury Department or the
Federal Reserve Board may consider desirable.

In addition to the provisions for old age thus far

discussed the worker may find that other benefits are

available to him. Many unions provide pensions for

their members. An outstanding example is the Welfare

Fund maintained by the United Mme Workers Union.

0n June 30, 1953 the record shows that more than 50,000

retired miners received monthly payments of $ 100 in

addition to the benefits redeived from the Social Security

Service. The recent agreement (September 1952) between
the United Mme Workers and the operators of bituminous

coal mines established a daily rate affecting 170,000

workers of $ 18.26. This means that the annual income
of the individual miners will be about $ 4,000 allowing

for holidays and work stoppage. This income under the

Social Security Act will entitle most of the miners and

their wives to a pension of about- $ 120 a month. Add

to this the $ 100 out of the miners pension fund and

we get a total of $ 220 a month or $ 2,640 a year. Con-

tributions into the union fund come from the mme

owners who under the agreement pay 40 cents for every

(Ingezonden mede(jeLing)

ton mined into the fund. In addition to the union pension

when a miner dies his family receives $ 500 for funeral

expenses. –

This arrangement must not be considered typical.

Under the leadership of John L. Lewis the mme workers

have been able to force demands quite out of line with

those of unions in 9ther trades. The high wages combined

with the obligatory contributions to the pension fund

have resulted in an increase in coal prices. This means

that the union has been an important factor in pricing

coal out of the market. The periodic strikes have intro-

duced an element of uncertainty into the supply. Both

factors have led industrial users and home owners to

shift from coal to oil, gas and electricity.

The majority of the large industrial concerns have

established old age insurance plans. In some cases this

may have been brought aboutby pressure from the side

of the union but in general the pension plan was establi-

shed as a part of an enlightened personnel policy.

Although to be applauded as a healthy development

in employer-employee relationships the adoption of the

pension plans has in some ways affected older workers

adversely. Concerns with pension plans are often un-

willing to employ workers of forty years and over because

they do not want to assume the burden of old age pen-

sions for workers who have joined the working force in

the last years of their productive life. This is under-

standable but does introduce a problem of
,
employment

for the older workers.

The principal considerations which 1ad concerns to

establish a pension plan are that it contributes to creating

a more loyal working force and does not lay the firm

open to public criticisrn when older workers are dischar-

ged. Initially most of the pension plans required no

contributions on the part of the workers. In recent years

however the tendency has been to require employee con-

tributions in addition to the funds set aside by manage-

ment. The fact that in this way pensions may be more

adequate in arnount and the fact that by requiring em-

ployee contributions employers become partners in the

undertaking and the aspect of paternalism is largely

removed have usually been the principal considerations.

To give a few examples of pension systems the following

may be quoted. The General Electric Company has a

voluntary plan under which an employee contributes

5 % of his weekly earnings into a fund which then entitles
him to a pension upon reaching the age of
65.
The amount

of the annual pension is 40 % of the total contributions
of the employee. In other words if a man has been with

the company for a period of 10 years and has earned

$ 3,500 a year then his total contributions will have been

$ 1,750. He will receive an annual pension of $ 700 which

added to his Social Security pension of $ 1,440 will

give him upon retirement an income of $ 2,140. The

çmployee may elect receiving a smaller pension the pay-

met papier
geïsoleerde
kabele

voor zwakstroom en sterksiroom

koperdraad en koperdraadkabel

kabeigarrtituren. vulmassa en olie

—CHE KABELFABRIEK

DELFT

12

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

ments to continue after his death to his wife as long

as she may live.

-.

As long as the employee remains with the company

he may borrow up to $ 300 against his accumulated con-

tributions. 1f he leaves the company employ before

reaching retirement age he receives the total amount of

his contributions with accumulatedinterest. In order to en-

courage taving the ‘company pays a bonus in General Elec-

tric Çommon Stock of 15 % of any amount the employee

may have invested over a period of 5 years in United

States government bonds. These bonds must be left in

the care of the General electric Company during that

period. Some companies administer the pension fund

themselves but an increasing number use the contribu-

tions to purchase ,,group insurance” from regular in-

surance companies:

The amount of group insurance has increased from

$ 10,283,000,000 in 1935 to $ 58,057;000,000 in 1952.

This group insurance provides insurance on a very in

expensive basis. The first group insurance policy was

written in 1911 but since then it has gained such propor-

tions that to-day some 23,000,000 individuals are covered

in that manner. These policies as a rule provide a variety

of protection. Accident, sickness, as well as death bene-

fits. The not infrequent arrangement is that after 10 years

of service the policy becomes a paid-up policy which
amounts to some 331/3 % of the original policy. This

amount is then payable in the event of the death of the
insured without the further payment of premiums.

An interesting and unusual arrangement bas recently

been made by the large mail order house Sears and

Roebuck. In addition to group insurance the company

now deducts
5
% of the employees pay to which fund the

company now adds
5
% of the annual profits thus building

a considerably larger retirement fund.

Individual states have also established systems of ,,old

age assistance”. These
are
intended to take care of cases

where no pension or Social Security payments can be

claimed. In 1952 nearly 2,660,000 persons received such

assistance. The payments are made only in cases of finan-

cial distress and do not usually exceed $
55
monthly.

The Federal government gives financial aid to the various

states maintaining such âssistance programs. With the

extension of the Federal Social Security coverage such

,,old age assistance” is becoming less and less necessary.

Most company pension plans cover not only the work-

ing men but the white ,collar workers as well and even

the higher company executives. And thëse employees are

also protected under the Federal Social Security Act.

The State Universities have their own pension plan

•for members of the faculty. The private universities and

colleges are with very few exceptkns members of the

Tçachers Insurance and Annuity Association. Both the

university and the individual members of the faculties

pay a monthly amount into the assôciation fund. These

contributions usually amount to a combined payment

of 20 % of t4ae salary of’the professor. Upon reaching

.retirement age, which in most institutions is
65,
the

professor then receives a life pension. He may, before,

retirement, make additional payments into the fund. The

amount of the annuity is relatively large since the

association is a non-profit undertaking and its operating

expenses are met out of the income of an endowment
granted for that purpose by the Carnegie Corporation

of New York in 1918 and which amounted to $ 5,000,000.

This grant bas also made it possible for the association

to live up to its contracts for annuities made prior to

1936 when interest rates were higher and the expectancy

of life was less than it is to-day.

At present 322 colleges and universities and 206 other

educational institutions are cooperating with the T.I.A.A.

or a total of 528 in all. While the number of individual

policy holders is to-day. 80,637.

All these various programs do not however solve the

problem for what in Europe would be called the ,,upper

middle class”. Even though many of them, self employed

as well as salaried may receive the benefits of the Social

Security Plan, the maximum payments that they can

recçive under this plan are wholly inadequate to maintain

more than a bare standard of living. To give some basis

for comparison we must refer to what are considered fair

incomes in the different classes. Salaries of .university

professors Yary between $ 6,000 in the smaller colleges

to $1 5,000 in the larger universities. The average of all

incomes in the. United States is to-day about $ 1,700 a

year. In some states this average is exceeded. In Nevada

it is $ 2,100 and in California $ 1,900. But these are

averages and therefore practically meaningless. An ordi-

nary janitor in the United States may receive $ 137.50

a month. A captain in the United States Army $ 385.25
and a Colonel $ 800. These figures give some basis for

comparison.

It is obvious from these figures that the maximum

Social Security pension of $ 120 for a married couple is

totally inadequate. This is especially important to self

employed persons who do nôt have the benefit of corn-

pany pensions. Most middie class persons must therefore

provide for old age by savings and investment. Consider-

ing the present prevailing low interest rate on savings of

about 3 % it takes a considerable accuniulation to

provide adequate retirement incomes. In order to provide

for this group of people a number of institutions have

been established, some with endowment, others without

endowment but all operating on a non-profit basis and

therefore free from local and federal taxation.

Claremont, California.

Prof. Dr J. ANTON DE HAAS. –

België en de Oost-WesthandeI

In een beschouwing over. België’s handel met de’lan-

den van het Oostelijk Blok dienen in de eerste plaats
de gevolgen van de internationale politieke spanning

te worden vermeld. Als partner in het Noordatlantisch

Pact en lid van de Organisatie der Verenigde Naties,

heeft de Belgische Regering verplichtingen op zich geno-

men, die voor een belangrijk deel verantwoordelijk zijn

voor de inzinking van de Belgische export naar de lan-

den van het Oostelijk Blok. De uitvoerinterdicties en

de uitvoerbeperkingen, die België zich heeft opgelegd,

hebben namelijk de export van non-ferrometalen stop

gezet. Deze post vertegenwoordigde bijv. in 1938 tot

75 pCt van de totale Belgische export naar Sowjet-

Rusland. Zelfs na de oorlog beliep de afzet van non-

ferrometalen naaf de landen van Oost-Europa 20 pCt

van de totale export in deze richting. De machtige pro-
ductiemaatschappijen hebben gemakkelijk dit offer ge-

‘bracht en hebben nooit geijverd bij de Regering voor het

6 Januari
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

13

behoud van zwakkere quota’s, daar Oost-Europa,. in

een bewapeningsconjunctuur, slechts van geringe be-

tekenis is voor het zakencijfer van deze firma’s, wier

belangen zeer nauw gebbnden zijn aan Atlantische zijde.

Pijnlijker echter troffen de uitvoermaatregelen enkele

andere traditionele exportproducten, namelijk .de zware

werktuigmachines, het rillend materiaal, de halfedel-

stenen voor industrieel gebruik, e.a.

Bovendien ligt de Belgische uitvoer naar China vol-

ledig stil. Tijdens de eerste acht maanden van het lo-

pende jaar vermelden de Belgische uitvoerstatistieken

één enkele post met name 25.000 ton ammoniumsulfaat,

een transactie, die dan nog toevallig tot stand is gekomen.

Het is aldus gebleken dat België tegenover de Chinese

Volksrepubliek de gemeenschappelijke uitvoerinterdic-

ties veel strenger interpreteert dan andere Westeuropese

regeringen, vermits Duitsland en Frankrijk, tijdens het

eerste semester
1953,
aanzienlijke hoeveelheden plaat

en bandstaal aan de betrokken staat hebben geleverd,

terwijl voor déze producten geen• uitvoervérgunningen

werden verlcend door de Belgische overheden. Het ge-

meenschappelijk contrôle-orgaan Cocom (Consultative

Group Coordination Committee) is er in Juniji. in geslaagd

de interpretatie gelijk te schakelen en de uitvoer van ijzer

en staalproducten naar China uit West-Europa weer

stop te zetten.

Deze émbargopolitiek van het Westelijk Blok heeft

als pendant de in het Oostelijk Blok gevoerde autarchi-

sche politiek, geïnspireerd door strategische motieven.

Het Oostelijk Blok beoogt inderdaad zijn afhankelijk-

heid ,,van het kapitalistische kamp” te verminderen.

Zo wijzen de jaarlijkse statistieken der volksdemocra-

tiën er met trots op, dat de handel met de andere partners

van het Oostelijk Blok, in verhouding tot de totale han-
del, steeds hogere percentages beFeikt. Voor
1952
kan

worden aangestipt:,lOO pCt voor Albanië, 89 pCt voor

Bulgarije, 84 pCt voor China, 71 pCt voor Hongarije,

80 pCt voor Oost-Duitsland, 67 pCt voor Polen, 85 pCt
voor Roemenië en 79 pCt voor Tsjechoslowakije. Voor

hetzelfde jaar meldde de Sowjet-Unie dat 80 pCt ‘van

haar handel met het buitenland plaatsvond met de com-

munistische landen. De Belgische im- en exportflrma’s
hebben aldus stilaan de ondervinding opgedaan, dat de

staatsmonopolies achter het IJzeren Gordijn geen belang

meer stelden in het onderhouden van belangrijke handels-

betrekkingen met de ,,kapitalistische landen”.

Deze ontwikkeling had meer bijzonder zware gevol-

gen voor de Belgische handel met Tsjechoslowakije.

Terwijl Praag in de jaren 1947-1950 voor het Westen

een handelspartner was van eerste rang, kan België

op het ogenblik in feite alleen op een compensatiebasis

met Tsjechoslowakije handel drijven; deze handel is

dan nog ‘meestal beperkt tot enkele essentiële produc-

ten, namelijk Belgisch vlas in ruil voor Tsjechische hop en
mout.

Heel recent nu werden deze autarchische tendenties

in Oost-Europa geremd. Laten wij ons nochtans in dit

verband niet misleiden. Hier ook heeft de koude oorlog

waarschijnlijk duurzame gevolgen gehad. Voortaan zul-

len in de landen van het Oostelijk Blok de leveringen aan

de Sowjet-Unie, eerste cliënt en leverancier, steeds een

prioriteit genieten. Voortaan zullen de Russische dis-

ponibiliteiten aan landbouwproducten en grondstoffen
aanzienlijk worden ingekort door de leveringen aan de

industrieën in Oost-Europa.

De koude oorlog had nog een andere nasleep. De

vijandelijkheden in Korea hebben in feite elke handel,

zowel de legale als de clandestiene, met ,,de vijand”

in discrediet gebracht, en zo
krijgt
zeer dikwijls ,,het

zaken doen met de communisten” bij, ‘arbeidersorgani-

saties en politieke groeperingen een slechte pers. De

topondernemingen houden zich dan ook liever op afstand,

zij willen zich helemaal niet in het vuur werpen voor het

hervatten van de Oost-Westhandèi. Ten andere de ex-
port naar Oost-Europa vertegenwoordigt amper 2 pCt

van de totale Belgische uitvoer en het lijkt hun veel voor-

zichtiger hun ondernemingen niet te. compromitteren

bij agenten van het Amerikaanse ,,State Department”,

wanneer de ,,off-shore orders” zoveel belangrijker zijn
voor de nationale economie. Deze terughoudendheid is

dan ook de oorzaak dat een groot deel van de zaken met

Oost-Europa in de handen geraken van enkele ,,new-

traders”, die zich specialiseren in deze sector en geen of
slechtsgeringe belangen hebben in andere sectoren

De Belgische Öost- Westhandel 1949-1953

(in duizenden franes; gegevens hebben betrekking op deeerste acht maanden
van de vermelde jaren)
IN VOER

1

1949

1

1950

1

1951

1

1952

1953

Bulgarije
11.485
5.514
8.879
12.309
112.080
Hongarije
277.340
156.305
68.124 91.988 83.439
Oost-
Duitsland
206.766
101.180
93.578
110.905 157.563
Polen
227.414 239.484 211.132
148.484
143.064
Roemenië
27.281
7.169
8.066
12.309
20.200
Tsjecho-
slowakije
367.635
316.015
289.645
277.396
196.093
UssR.
176.710
213.063
622.174
234.656.
363.302
China
26.675
69.086
741.177
132.363
297.180
Totaal
1.321.306 1.107.816
4771
1.017.506
1

1.372.921
In pCt
2,4 2,0
1,3
1,2
1,8

UITVOER

1

1949

1

1950
1

1951

1952

1

1953

Bulgarije

‘100.101
22.455
1.651
19.014
.

144.083
Hongarije
348.310
298.081
312.051
204.464 238.462
Oost-
Duitsland
177.422 107.565
101.448 153.075
138.221
Polen
411.209
294.683 360.229
417.355 741.242
Roemenië
21.790 42.140 93.880
327.057
526.379
Tsjecho-
slowakije
927.199
640.351
745.839
294.319
153.089
U.S.S.R.
894.765 713.069
416.613
656.947
238.609
China
359.266
328.609
439.489
15.218
63.437
Totaal
3.240.062
2.446.953
2.471..uju
2.087.449
2.143.522
In pCt
6,0
5,0
2,9′
2,5
2.9

De koude oorlog is nochtans niet a1leer verantwoor

delijk; er zijn tevens economische factoren die de ont-

wikkeliuig van bewuste handel hinderend beïnvloeden –
factoren die zich lieten gelden vlak na de bevrijding.

Zo bieden de landen van Oost-Europa slechts kleine

hoeveelheden van hun traditionele producten aan, en
wanneer er een aanbod wordt gedaan dan gebeurt dit

meestal tegen, voor de Belgische markt, te hoge prijzen

en niet concurrerende voorwaarden. Vergeten we niet,

dat België niet meer af té rekenen heeft met een dollar-

tekort, dat dientengevolge de Belgische importeur ge-

makkelijk de nodige dollars krijgt en dus koopt daar waar

hij het goedkoopst en het best aân zijn waren komt.

Dit geschiedt bij voorkeur in de dollarzone waar de Bel-

gische koper, zonder risico, een vast fournisseur vindt

en waar de prijzen lager zijn. Het departement van Bui-

tenlandse Handel volgt geen handelspolitiek gericht op
een .begunstiging van de export,.i via de import. Onder

deze voorwaarden kan Oost-Europa op onze markt alleen

resultaten bereiken, met graan en hout, en dan nog met

zeer aantrekkelijke offertes. Dit was de jongste tijd maar

zelden het geval. De gevolgen blijven dan ook niet uit;

steeds hebben de landen uit Oost-Europa in hun handel

met België af te rekenen met een permanent deficit. Wij

mogen beslüiten dat, zelfs indien de internationale

spanning afneemt de Belgische export; zoals in het ver-

14

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

leden, steeds sterk zou worden geremd door het gemis

aan evenwicht van de handelsbalans.

Een nieuw probleem is aldus gesteld: hoe kunnen de

landen uit Oost-Europa hun export naar West-Europa

opvoeren? Welke kans is er voor hun nieuwe industriële
productie om in België een afzetgebied te vinden?

Om hun niet gekende verbruiksgoederen te plaatsen,
ziet men Praag, Budapest en Oost-Berlijn, sinds enkele

maanden pogingen aanwenden om tegen zeer lage prijzen,

niet vrij van dumping, nylon kousen, confectiegoederen,

radiotoestellen e.a. aan de man te brengen. Uiteraard

wekt deze handelspolitiek onmiddellijk zeer heftige pro-

testen op en lokt zij meteen ook contingentering uit.

Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat op die manier succes

kan worden behaald. Rusland tracht ook met enkele

voor zijn na-oorlogse betrekkingen met ons land nieuwe

producten o.a. anthraciet, petroleum en auto’s de Bel-

gische markt te bewerken, maar dit zonder veel resultaat.

Het zal o.i. al spoedig blijken, dat alleen de traditionele

producten uit Oost-Europa een massale afzet in België

kunnen vinden.

Ten slotte, hoe moeten wij oordelen over de zogenaam-
de nieuwe koers?

Ontegenzeggelijk is er wat nieuws in de handelspoli-

tiek, welke de laatste maanden door de landen van het

Oostelijk Blok werd gevoerd. Deze landen hebben afge-

broken met de autarchische politiek uit de jaren 1950-52;

zij dringen aan bij de Westerse regeringen om nieuwe

handelsakkoorden af te sluiten, die de ruilhandel tussen

Oost en West aanzienlijk zouden uitbreiden. Zo kwam

het initiatief van de Sowjet-Unie bij de recente onder-

handelingen die geleid hebben tot belangrijke akkoorden

met Frankrijk, Denemarken, Argentinië en Italië. Zij

heeft ze(fs, voor het eerst sinds 1941, weer directe trans-

acties afgesloten met de door haar niet erkende Bonds-

republiek. Verder nog deed zij tijdens de zomermaanden

aanzienlijke aankopen van afgewerkte voedingswaren en
textielgoederen. Om deze aankopen te financieren bracht
zij niet te verwaarlozen kwantiteiten edele metalen op de

markt en trachtte zij grotere hoeveelheden petroleum,

hout, granen en zelfs katoen aan de man te brengen.

Ook de zakenlieden, die handel drijven met Praag en

Budapest, krijgen zakelijker taal te horen en de Leip-

ziger Messe, alsmede de jaarbeurs te Stockholm, gaven
hun weer meer vertrouwen in de goodwill van de Oost-

europese handeismonopolies. Dit alles was een verras-

sing voor het Westen en gaf dadelijk aanleiding tot de

hoogste verwachtingen.

In België liet zich dit handelsoffensief eveneens gevoe-

len. De Sowjet-Unie kocht enkele honderdduizenden

meters wollen stoffen te Verviers, een partij haring te
Ostende en plaatste een order bij de Belgische rayon-

industrie, terwijl Bulgarije weer op de markt verscheen

als koper van plaatijzer en leverancier van broodgranen,

en Roemenië opnieuw trachtte petroleum te leveren.

Met Moskou werden nu nieuwe handelsbesprekingen

gevoerd en dat zal ook kortelings gebeuren met Praag

en Warschau. Maar juist nu er weer leven komt in deze
sector van de buitenlandse handel, merken wij beter de

moeilijkheden van politieke, psychologische en louter

commerciële aard die deze handel in de weg staan.

Ditmaal hield Moskou er aan zo Aug mogelijk een

handelsakkoord te tekenen,waarin zeer hoge zakencijfers

zouden worden, opgenomen. Het toonde belangstelling

voor de aankoop van consumptiegoederen; het wenste een

nieuwe bestelling te doen bij de Temse scheepswcrven,

en toch scheen de zaak op de lange baan geschoven.

Waarôm? Vân Belgische zijde had men eerst af te rekenen

met het ,,advies” van het Parjse Cocom, dat na lang-

durig onderzoek zijn toestemming gaf voor de levering

van trawlers aan Rusland; daarna werd een spoedige

afhandeling belet door het probleem van de afzet van

Russische producten in België. Om de hoge aankopen

die het zich heeft voorgenomen te financieren, wil Mos-

kou, strikt houdend aan het bilateralisme, zijn export in
een gelijkwaardige verhouding vermeerderen. Maar de

Belgische onderhandelaars wisten de moeilijkheden waar-

mee de exportmonopolies van de partner op de Belgische

markt hebben af te rekenen; zij konden zich niet ver-

binden aan de importzijde vermits alleen prijzen en voor-

waarden in vrije concurrentie de importeur cr toe brengen

de Russische producten te kopen. Rusland wil nu weer

in aanzienlijke hoeveelheden petroleum en katoen alhier

afzetten, maar het mist voor deze producten vaste

cliënten. Beide partners staan nu, na lange onderhan-
delingen,. op het punt een omvangrijk akkoord te on-

dertekenen.

In casu lieteij zich dezelfde moeilijkheden geldn waar-

mee Zweden, Finland, Zwitserland en andere Westeuro-

pese landen hebben af te rekenen, zoals blijkt uit de

kortelings gevoerde besprekingen. Het moet gezegd

dat Rusland en de Donaulanden weer broodgranen aan-

bieden, maar de overvloed die zich in deze producten

op de wereldmarkt laat gevoelen, dreigt de koopkracht

van deze producten aanzienlijk te verminderen. Het-
zelfde dient aangestipt in verband met de uitvoer van

Poolse kolen.

Uit het voorgaande vloeit o.i. voort, dat de opbloei

van de Oost-Westhandel nog niet in het verschiet is.

Bezien wij de Westerse handelsstatistieken dan bemerken

wij dat de handelsomzet met het Oosten gedurende de

eerste acht maanden van dit jaar ifink onder het reeds

lage niveau van het voorgaande jaar ligt, en dit voor de

meeste Westeuropese landen. Ons lijkt het dan reeds een

niet te verwaarlozen succes, indien voor het jaar 1954
de cijfers weer konden worden gebracht op het niveau

van de jaren 1948 en 1949.

Brussel.

.

Dr H. M. NOPPEN.

BEDRIJFSECONOMISCHE
NOTITIES

•De otimurngrootte en snelheid van tankschepen

Wanneer men kennis neemt van de bestellingen van

nieuwe tankers, valt het op, dat de laadcapaciteit en vaar-

snelheid van deze schepen in vergelijking tot v66r de

tweede wereldoorlog belangrijk zijn gestegen. Hieronder

zal getracht worden deze ontwikkeling te verklaren door
een bedrijfseconomische beschouwing over de rentabili-

teitsverhoudingen voor tankers van verschillende grootte

en snelheid. Als uitgangspunt zijn hiervoor gekozen cijfers

uit de vakliteratuur en gegevens, die mij welwillend zijn

verstrekt door de heer Ir W. Rösingh te Schiedam. Het
hieronder volgende heeft geen betrekking op bepaalde

concrete gevallen; wel illustreert het in de werkelijkheid

aanwezige tendenties.

Voor de tankers, waarvan ij zullen uitgaan, gelden

de volgende basis-gegevens.

6Januari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

15

TABEL T.

tankertypen
behouden vaar-
aanschaflings-
verbruik van in dwt.
snelheid in
prijs in millioe-
bunkerolie in
mijlen per uur
nen guldens
tonnen per dag

10.000
13
8,34 25,6
20.000
14
12,23
45,8
30.000
15
16,23


73,0
40.000
,

15
18,75
87,0
40.000
16
20,80
107,0
40.000
17
22,45
122,0

Om het prestatievermogen van tnkers van verschil-

lende capaciteit en snelheid onderling te kunnen verge-

lijken, is een gemeenschappelijke noemer nodig. Hiervoor

is in het onderstaande gekozen de ton-mijl. Dit betekent

bijv., dat in een bepaalde tijdsperiode een 40.000 ton

tanker met 17 mijl snelheid 5,23 maal zoveel lading kan

vervoeren als een 10.000 ton tanker met 13 mijl snelheid

in dezelfde tijd.

TABEL II.

dwt.
laadcapaciteit
(gesteld op
snelheid
index per
index
90 pCt)
ton-mijl
(117
=
100)

10.000
9.000

13


1 17
.

lOO
20.000
1

18.000
14
252 215,4
30.000
.

27.000
15
405
346,2
40.000
36.000
15
540
461,5 40.000
36.000
16
576
492,3
40.000
1

36.000
17
612
523,1

Kosten.

De kosten, welke verband houden met de expkiitatie

van een tankschip, kunnen in grove trekken worden

onderscheiden in:

kosten, welke in een zekere verhouding staan tot de

aanschaffingsprijs;

kosten, welke direct verband houden met het bunker-

verbruik;
overige kosten.

Tot groep a: behoren:

Afschrjvingskosten.

Daar tabel 1 handelt over nieuwe aanschaffingen, is

hierbij de vervangingswaarde gelijk aan de historische

kostprijs. Nemen wij aan, dat de economische levens-

duur voor elk type schip even lang is, dan is het

afschrijvingsbestanddeel, begrepen in de kosten, als
hieronder vermeld.

TABEL III.

dwt./mijl
index per ton-mijl
ldex
(70Q)

10.000-13
712,8
100
20.000-14
485,3
68,1
30.000-IS
400,7

40.000-15
347,2
48,7
40.000-16
361,1
50
1
7
40.000-17

366,8
51,5

De rente over het geïnvesteerd kapitaal en de assu-

rantiekosten staan in vast verband tot de aanschaf-,

fingsprijs van de tanker. Hetzelfde is verondersteld

t.a.v. de ,,overhead”. De index van deze kosten-

factor wordt hierdoor identiek aan die van de af-

schrjvings-kostenfactor.

Tot groep b. behoren alleen de
bunkerkosten.
Analoog

aan hetgeen hierboven is uiteengezet voor de berekening

van de index van de afschrjvingskosten kunnen de

bunkerko sten als volgt worden benaderd:

TABEL IV.

dwt./mijl

ve18

index per ton-mijl’

(218in8dex00)

10.000-13

25,6

218,8

100

20.000-14

45
1
8

– ,

181,7

83,0

30.000-15

73,0

180,2 .

82,4

40.000-15

87,0

161,1

73,6

40.000-16

.

107,0

185,8

84,9

40,000-17

122,0

1

199,3

Tot groep c. behoren:

Personeelskosten.

Deze kostenfactor, welke omvat gages, verlof, voe-

ding, repatriëringskosten e.d., heeft de neiging in

absolute hoogte te stijgen naarmate een tanker in

grootte toeneemt. Naar schatting zal deze toeneming

per tankertype circa 10 pCt bedragen. De kosten

‘per ton-mijl en de index blijken uit de volgende

cijferreeks:

TABEL V.

1

dwt./mijl

index per Schip

index per ton-mijl

index
(85,5 = 100)

10.000-13

100

85,5

100

20.000-14

110

43,7

51,1

30.000-15

120

29,6

34,6

40.000-15

. 130

.

24,1

28,2

40.000-16

130

22,6

26,4

40.000-17 –

130

21,2

24,8
Op grond van vereenvoudigende veronderstellingen

is aangenomen, dat de kosten voor reparatie, onderhoud

en verbruik van materialen per tankertype met 40 pCt

toenemen en derhalve aldus verlopen:

TABEL. VI
.

dwt./mijl

index per Schip

index per ton-mijl

index

10.000-13

.

100

85,5

100

20.000-14

140

55,6

65,0

30.000-15

180

44.4

51,9

40.000-15

220

40,7

47,6

40.000-16

220

38,2

447

40.000-17

220

35,9

42,0
Havenkosten, kanaalrechten e.d.

Deze kosten, die overigens sterk afhankelijk zijn van

de route, zijn in het onderstaande verdisconteerd in
de vrachtopbrengst.

Resumerend komen we tot de volgende indexcijfers

voor de verschillende kostenfactoren:

TABEL VU.
(A)

afschr. kosten, as-

(B)

(C)

(D)

bunker-

personeels-

reparatie en

dwt./mijl

surantie, overhead

kosten

kosten

onderhoud
inclusief rente

10.000-13

100

100

100

100

20.000-14

68,1

83,0
51,1

65,0

30.000-15

56,2

82,4

34,6

51,9

40.000-15

48,7

73,6

28,2

47,6

40.000-16

50,7

84,9

26,4

44,7

40.000-17

51,5

91,1

24,8

42,0

Teneinde deze kosten te kunnen vergelijken is het nood-

zakelijk aan iedere kosten factor een ,,gewicht” toe te
kennen. Uitgaande van een levensduur van 20 jaar en

rekening houdend met de huidige bunkerprjzen en het

niveau der C.A.O.’s komt men voor de 10.000 ton tanker

‘tot de volgende verhoudingscijfers:

groep
A:
1

40 pCI
groep
B:

33 pCt
groep C:

lOpCt groep D:

I7pCt

100 pCL
Dit uitwerkend komen we tot de volgende totaalkosten-

index per tonmij 1-eenheid:

TABEL VIEL.

dwt./mijl
A

B
C
D
Totaal

10.000-13
40
33 10
17
100
20.000-14

27,2 27,4
5,1
11,0
70,7
30.000-1
5
22,5 27,2
3,5
8,8, 62,0
40.000-15
19,5
24,3
2,8
8,1
54,7
40.000-16
20,3
28,0
2,6
7,6
58,5
40.000-17
20,6
30,1
2,5
7,1
60,3

Opbrengst.

Op de tankvrachtenmarkt vindt geen discriminatie in
vrachtprjzen plaats, wat betreft grootte en snelheid van

de tanker, waarmede de lading wordt vervoe±d. De index

16

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Januari 1954

van de vrachtopbrengst voor de verschillende tanker-

typen vertoont dus hetzelfde beeld als die van de tonmiji-

eenheden,immers, iedere tonmijl-eenheid wordt met het

zelfde bedrag per ton-mijl vermenigvuldigd. Deze index

luidt dus:

TABEL IX.

dwt./mijl

1
index vrachtopbrengsi

10.000-13
100
20.000-14
215,4
30.000-15
346,2
40.000-15
461,5
40.000-16
4923
40.000-17
523,1

RentabilÈteit.

Op grond van de hierboven weergegeven kosten en

opbrengsten kunnen wij nu een conclusie trekken t.a.v.

de rentabiliteit van de verschillende tankertypen. Wij

zullen hierbij achtereenvolgens uitgaan van twee situa-

ties, nl.:

bij volledige bezetting;

bij onderbezetting.

ad a.
Bij volledige bezetting zal het beloop van de

kosten, de opbrengsten en het netto-rendement het

volgende beeld vertonen:

TABEL X.

d
W

mij
.
index index
netto-


netto-winst in pCt
kosten
opbrengst opbrengst
van de opbrengst

10.OQO-13
100 100
0 0
20.000-14
152,3
215,4
63,1
29,3
30.000-15
214,6 346,2
131,6
38,0
40.000-15
252,4
461,5
209,1
45.3
40.000__16
288.0
492,3
204,3
41,5
40.000-17
315,4
523,1
207,7
39,7
Het optimale schip blijkt dus hier te zijn een tanker

van 40.000 ton met een snelheid van 15 mijl. De cijferreeks

is echter gebaseerd op de veronderstelling, dat een tanker

van 10.000 ton geen netto-opbrengst oplevert, m.a.w.

dat kosten en opbrengsten gelijk zijn. Laten wij deze

veronderstelling varen en nemen Wij aan, dat de vracht-
opbrengst in vergelijking met bovenstaande situatie met
50 pCt, resp. 100 pCt stijgt, dan wel met 25, resp. 50 en

75 pCt daalt, dan Ieren berekeningen als de boven-

staande, dat het optimum-schip in deze gevallen is:

TABEL XI.

Index opbrengst van een taiker

Optimum-tanker
van 10.000 dwt.-13 mijl

100

40.000-15
150

40.q00-17
200

40.00-17
75

40.000-15
50

40.000-15

1
25

10.000-13

Hieruit kan wo’rden geconcludeerd, dat slechts bij een

zeer sterke daling op de vrachtenmarkt de 10.000 ton

tanker de voordeligste is.

Tot hoever het vrachtenpeil t.o.v. de tanker van

10.000 ton kan dalen, véérdat het ,,break-even point”
voor de verschillende tankertypen is bereikt, blijkt uit

grafiek
1.

Aan de hand van bovenstaande cijfers kan worden be-

rekend in hoeveel jaren bij het ge-

investeerde kapitaal is terugverdiend.

TABEL XIL. .

.

.

… –
dwt./mijl
index netto-
1

aantal jaren, waarin
.
index
opbrengst
+
1

het

geïnvesteerde afschrijvïng
afsclsrijving
1

kapitaal is terugver-
diend
10.000-13

21,3
21,3

20
20.000-14
31,3
94,3
6,6
30.000-15
41,3
172,9
4,8
40.000-15
48,1
257,3
3,7
40.000-16
53,0


257,3
4,1
40.000-17
57,5
265,2
.
43

Hieruit blijkt,, dat bij een vrachtenpeil, overeenkomend

met de exploitatiekostën van een 10.000 ton
tanker
‘met

• GRAFIEK 1.

Punten, waarop kosten en opbrengsten
samenvallen, bij afnemende bezetting

index
kosten/
opbrengsten

400

300

200

100

0 10 20 .30 40 50 60 70 80 90 100
pci bezetting

13 mijl snelheid een 40.000 ton tanker met 17 mijl snelheid’

de onderneming in staat stelt de tanker in 4,3 jaar na de

ingebruikstelling te vervangen.

Uit bovenstaande rentabiliteitsberekening blijkt tevens

dat de meest economische snelheid voor een tanker van

40.000 ton in de buurt ligt van 15 mijl per uur. Opvoeren

van ‘de snelheid voor dergelijke mammouth-tankers is

bedrijfseconomisch niet verantwoord.

ad b.
Bij onderbezetting, d.w.z. indien het schip

slechts een gedeelte van het jaar emplooi vindt, zullen de

kostenfactoren A en C constant blijven; de bunker-

kosten zullen evenredig afnemen. Deze stelling is alleen

waar, voor zover de reder bij tijdelijke stilligging van

zijn schip niet overgaat tot ontslaan van personeel of

andere maatregelen neemt, welke deze kosten zullen doen

verminderen. Daartegenover staat evenwel, dat stilliggen

in een- haven extra havenkosten meebrengt, zodat een-

voudigheidshalve kan worden aangenomen, dat deze

factoren elkaar opheffen. De situatie verandert uiteraard

geheel, indien de periode van opleggen grote afmetingen
gaat aannemen.

Het verloop van kosten en opbrengsten bij afnemende
bezetting blijkt uit de volgende grafiek.
GRAFIEK II.

Punten, waarop ‘kosten en opbrengsten

samenvallen, bij dalende vrachten markt

index
Koste n/ opbrengsten

400

300

200

100

-90 -80 -70 -60 -50 -40 -30 -20 -10 1
verloop vrachtenpeil

Hieruit is de conclusie te trekken, dat, gebaseerd op

het kosten-opbrengstenpeil van de 10.000 ton tanker, een

40.000 ton tanker eerst bij een bezetting van 40 pCt in

de positie van verliesgevende exploitatie komt.

Scheveningen.

J. A. P. van WIJCK.

40.000/15

30.000/15

20.000/14

10.000/13
40.000/15
30.000/15

2U000j14

10000/13

6 Januari
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17

BOEKBESPREKING

Dr E. J. Offerhaus, Bedrijfspensioenfondsen,
Van Veen en

Sch&ffers N.V., Rotterdam
1953,
180 blz. mcl. 4 bijlagen,

personen- en zaakregister.

Niet elke promovendus valt het voorrecht ten deel te

promoveren op een actueel onderwerp. Dit is wel het

geval met de heer Offerhaus, die op bovengenoemd

proefschrift zijn graad van doctor in de rechtswetenschap

aan de Groningse .Universiteit behaalde.

Over de plaats, die de bedrijfspensioenfondsen, behoren

in te nemen in het geheel der pensioenvoorziening, lopen

de meningen uiteen. De schrijver houdt zich met dit

vraagstuk in zijn dissertatie echter niet bezig. Hoewel be-
grijpelijk, is dit toch jammer, gezien de boeiendheid en de

belangrijkheid van deze materie. De auteur gaat uit van

het nuchtere feit, dat er bedrijfspensioenfondsen bestaan

en telkens nieuwe ontstaan, ondanks de aanwezigheid van

factoren, die remmend zouden moeten werken. Het was

de moeite waard geweest iets dieper op de hier aanwezige

problematiek in te gaan. Het feit, dat de schrijver eçn

afzonderlijke studie wijdt aan de bedrjfspensioenfondsen,

wijst in de richting van zijn ,,geloof” in de belangrijkheid

van deze fondsen in heden en toekomst. Het zou interes-

sant geweest zijn indien hij de gronden, waarop deze over

tuiging rust, eens had besproken en daarmee een recht-

vaardiging van zijn werk had gegeven, die boven het louter

feitelijke uitgaat. Persoonlijk delen wij de overtuiging van

de schrijver, zodat wij de verschijning van zijn geesteskind

met ingenomenheid hebben begroet. Juist daarom zouden

wij een uiteenzetting van de rol van het bedrijfspensioen-

fonds, vooral in het kader van de toekomstige oudedags-

verzorging, gewaardeerd hebben, mede tegenover ,,anders-

denkenden”.

Dr Offerhaus veronderstelt in zijn boek een algemene

kennis van het pensioenvraagstuk en heeft er naar’ ge-
streefd alleen datgene té vermelden, dat speciaal op de

bedrijfspensioenfondsen betrekking heeft. Het komt ons

voor dat de auteur dit streven in het algemeen op geslaagde

wijze verwezenlijkt heeft. Na de bespreking van de defi-

nitie van bedrjfspensioenfonds – in deze begripsbepaling

is hij o.i. evenmin geslaagd als de beide wetten wordt

behandeld de historische gÈoei der bedrijfspensioenfondsen

en dejuridische gronden, waarop de ,,binding” kan rusten.
In de twee volgende hoofdstukken wordt een overzicht

gegeven van de inhdud van de statuten en reglementen

en van de systemen van bedrjfspensioenfondsen. Speciaal
worden daarbij ook behandeld de pensioenrechten tijdens

onderbreking van de arbeid wegens ziekte, ongeval, werk-

loosheid en militaire dienst. Hoofdstuk IV behandelt de

wettelijke bepalingen ten aanzien van de bedrijfspensioen-

fondsen, terwijl het daarop volgende hoofdstuk de be-

langrijke kwestie van de vrijsteffing wegens bijzondere

pensioenvoorziening aan de orde stelt.

Vervolgens wordt een duidelijke uiteenzetting en

vergelijking gegeven van de methoden ter berekening van

de preiniereserve bij doorsneeremie. Terecht wordt veel

aandacht geschonken aan de moeilijkheden i.v.m. ver-

anderingen in de leeftijdsopbouw van Jiet verzèkerden-

bestand en de betekenis van de negatieve premiereserve

indit verband:

Ten slotte worden de beleggingen behandeld, waarbij

o.a. de voor- en nadelen van de waardering van de effecten

volgens het contante-waarde systeem worden besproken.

In vier bijlagen vindt men: een lijst met enige bijzonder-

heden van, elk der bedrjfspensioenfondsen; enige gegevens

van de bedrjfspensioenfondsen tezamen; een voorbeeld

van statuten en reglement van een op een C.A.O. steunend

bedrjfspensioenfonds, t.w. van het Pensioenfonds voor de

Vervoers- en Havenbedrjven en hetzelfde van een inge-

volge de Bedrjfspensioenfondsenwet verplicht gesteld

bedrjfspensioenfonds, t.w. van het Bedrijfspensioenfonds

voor het Bakkersbedrjf.

De. schrijver heeft de goede gewoonte om de meeste
hoofdstukken te beginnen met een korte inleiding en te

besluiten met een samenvatting, waardoor de bestudering

vergemakkelijkt wordt. De inleidende probleemstelling ten

aanzien van de vraag, of een bedrjfspensioenfonds een
monopoliepositie moet hebben is bijv. voortreffelijk.
Het geheel overziende kan ons oordeel over dit werk

gunstig zijn, al verschillen wij wel eens met de schrijver

van mening. Ieder die met bedrjfspensioenfondsen ‘te

te maken heeft, kunnen wij de lezing aanbevelen.

‘s.Gravenhage.

.

Prof. Dr H. THIERRY.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Gedurende de laatste weken van het oude jaar werd

er ten gevolge van een uitbreiding van de chartale circu-

latie, verband houdend met de jaarultimo, een niet on-

belangrijk beroep gedaan op de liquide middelen der

banken. De wijze, waarop dit beroep werd opgevangen,

nl. uit de grote renteloze saldi van de banken bij de cen-

trale bank – die na deze aderlating per 29 December

1953
altijd nog f
435
mln bedroegen – vormt een illus-
tratie van de geldmarktsituatie, zoals die in
1953
is ge-

groeid. Kenmerkend voor deze Situatie is, dat wisselingen

in de beschikbare middelen der geldmarktinstellingen

practisch geen invloed meer uitoefenen op de markt voor

schatkistpapier. De marktdisconto’s worden, behalve

doôr de (in’1953 enige malen verlaagde) officiële afgifte-

tarieven voor nieuw’ schatkistpapier, momenteel in

hoofdzaak bepaald door de verwachtingen bij de markt-

partijen t.a.v. de komende aan de banken te stellen

liquiditeitseisen.

Tegen het einde van het jaar bedroegen de marktdis-

conto’s bij benadering: voor 1 en 2 maandspapier 0 pCt;

3m. 1/8 pCt;6m.
1
/
4
pCt; 9 m. 3/8 pCt; 1 jaar 7/16 pCt;
2 jaar 1 pCt; 3 jaar 1
5/16
pCt; 4 jaar 1 9/16 pCt;
5
jaar
1 13/16 pCt (alles grotendeels nominaal). De caligeld-

notering blijft op — pCt bevroren.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt heerste gedurende de tweede

helft van December wederom een vaste stemming, tot
uitdrukking komend in een verdere koersstijging over

de gehele Unie. Het afgelopen jaar 1953 is voor aandelen-

belegging gunstig geweest. In tegenstelling met de jaren

1949, 1950,
1951 en 1952, toen het aandelenkoersniveau

steeds verder daalde, gaf 1953 een koersstijging te zien

die, zoals uit onderstaande indexcijfers blijkt, relatief

aanzienlijk was. Hiernaast was het rendement op aan-

delen zeer bevredigend en ook t.o.v. dat op obligaties

relatief hoog. Afwezigheid van aandelenemissies in

noemenswaardige omvang en export van Nederlandse
internationaal georiënteerde fondsen, waardoor hier te

lande middelen voor risicodragende belegging beschik-

baar kwamen, vormden bij deze koersstijging twee voor-
name factoren.

Wat de obligatiemarkt betreft, werd einde December

de emissie van f 10 mln
31/4
pCt obligatiesâ98,4 pCt Bank

voor Nederlandsche Gemeenten sterk overtekend. Ook

18

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Janu4ri 1954
op deze markt vond gedurende het verstreken jaar een

flinke koersstijgiig plaats. De institutionele beleggers

konden over het algemeen slechts met moeite voor de

grote bij hen binnenstromende geldsommen aantrekke-

lijke beleggingsmogelijkheden vinden. Door het Rijk

werden enige consolidatieleningen uitgegeven; dit ge-

schiedde echter met zoveel beleid, dat deze emissies geen

baissemotief vormden, doch integendeel door de beleg-

gers met vreugde als outlet voor onbelegde middelen

werden begroet. De daling van de rentestand tot ca 3,3

pCt, die in
1953
plaatsvond, werd in dit verband in

beurs- en beleggerskringen toegeschreven aan ,,natuur

lijke oorzaken” en niet, zoals vroeger jaren, aan een

,,kunstmatige goedkoop-geidpolitiek” van de Overheid.

Aand. indexeijfers
30 Dec. 24 Dec.
30 Dec.
1952 1953
1953

Algemeen

……………………………
136,8
166,3 167,9

Industrie

………………………………
196,3
232,4
234,2

Scheepvaart

………………………
149,4
17,3
175,9

Banken

………………………………
128,8
145,0
345,7

Indon.

aand .

………………………
41.5
58,3
59,8

Aandelen.
A.K.U.

………………………………
150
176
1
/4
177%

Philips

………………………………
159/
201′,4 202

Unilever

……………………………
174
224
3
/4
225%

H.A.L.

……………………………….
125 148
146%

Amsterd.

Rubber ……………………
76
95%
96

U.V.A……………………………….
80%
117%
119
1
/:.

Kon.

Petroleum

……………………
809% 352% 350%

Staatsfondsen.

2%

pCt N.W.S.

………………………
76/ig
7813
/i
79/1e
3-3
1
/,

pCt

1947

………………………
½
3

pCt

Invest.

cert .

…………………
95
100
11
/j6
100
7
/S

3’i,

pCt

1951

…………………………
99
101
7
/8
102

3

pCt

Dollarlening

…………………
92%
95
3
/4
95
11
1io

Diverse obligaties.

3Is
pCt Gem. R’dam 1937 VI
97½
101%
101%

31,

pCt

Bataafsche

Petr.

………
9813/io
102%
102%

3
1
/2,

pCt

Philips

1948

……………
96%
101¼
101%

3% pCt Westl. Hyp. Ban. ………
93 99 99
J. C.
BREZET.

STATISTIEKEN

BANK INDONESIA
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)

‘°2
0-un

1
2’0
001
Data
.
j
u’0.0
n’c
.
.
u
vo
>

11 Nov.

1953
1.701.140
387.024
144.606
552.660
1.198.652
18 Nov.

1953
1.701.140
427.023
124.769
548.088
1.165.414
25 Nov.

1953
1.701.140
524.393
170.523
544.027
1.197.133
2 Dec.

1953
1.701.332
487.844
160.365
514.154
1.261.196
9 Dec,

I93
1.701.332
543.045 242.246
517.657
1.161.843
16 Dec.

1953
1.650.7581
498.859
237.160
520.650
1.167.071

‘5e
Rekening
courant saldi
o

v/d Reg. v/d Rep. Indon.
Bijzondere
0

Data
.10
,
)
n
rekening
0
inzakede
>
E.C.A.


hulp

_I

11 Nov.

1953

t
4.885.445
881.198
494.868
1.334.762
18 Nov.

1953
t
4.848.289
i

930.076
t

494.868
1.307.432
25 Nov.

1953
1
4.853.208
1
1
.
000
.
494

1

494.868
1.356.891
2 Dec.

1953
1
4.835.303
961.455
t

494.868
1.468.753
9 Dec.

1953
t
4.868.095
1.038.234
1

494.868
1.397.405
16 Dec.

1953
1
4.860.981
1

984.028
t

494.868
1.340.922

Muntbiliettencirculatie per 11 Nov. Rp. 395.631.644,50
Munthilie:tencirculatie per 18 Nov. Rp. 396.217.204,-Muntbiliettencirculatie per 25 Nov. Rp. 397.997.769.-
Munthiljettencirculatie per 2 Dec. Rp. 397.556.951,-
Murthiliettencrculatie oer 9 Dec. Rp. 398.804.809,50
Muntbiljettencirculatie per 16 Dec. Rp. 395.411.055,-
WERKLOOSHEID IN NEDERLAND’)’)

Maand

Totaal
aantal
werklo-

waarvan

nijverheid
landbouw
losse
areers

146.700
61.900
16.400
20.100
130.300
53.100
13.700
17.800
II Maart

1953
95.200
35.500
7.200
11.700

II

Jan.

1953
9

………

30 April

1953 ……….
83.700
27.800
8.100
11.300

28

Febr.

1953

………..

68.700
22.700
4.100 9.600
30Me:

1953

………..
61.800
19.700
3.600 8.900
20

Juni

1953

………..
II

Juli

1953

………’
61.100
20.800
2.900 8.600
31Augustus 1953
60.300
19.800
3.000
8.200
30 September 1953
59.000
17.500
2.000
7.600
31

October 1953

……
63.700
18.800
3.900
18.900
30 November 1953
74.400 22.900
7.800
11.200

1)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
9
Alle cijfers zijn exclusief de D.U.W.-arbeiders, die van Januari 1953 af niet
meer als werklozen worden beschouwd.
5)
Inclusief personen, die tewerkgesteld waren op Gemeentelijke Sociale Werk-
voorzieningsobjecten voor handarbeiders en op Werkverruimingsobjecten voor
hoofdarbeiders.
4)
Exclusief de gegevens van dc provincie Zeeland (watersnood).
NATIONALE BANK VAN BELGIË (Voornaamste Oosten in millioenen francs)

‘0
‘5
j.
9
g
S
t
.av

Data
o
>
‘0v
u
‘0 ‘0
°

°
E
‘0
S
o’8
oc
o
o
5′.n
o
o.’5
x ‘-
0

19 Nov.
1953
38.177
868
14.370 12.257 279
26 Nov.
1953
38.290
867 14.456 12.427 235
3 Dec.
1953
38.797
849
14.712 13.127
348
10
Dec.
1953
38.797
1.009
14.855
12.399
.

264
17 Dec.
1953
38.797
986
14.555
11.787
277
22 Dec.
1953
38.786 924
14.649
j

12.767
261

Rekening-courant saldi
VerbiflteniSSen
c
v
t0

het buiten-
land i.v.m.beta-
__________
Schatkist
-:—
c
v
5
lingsaccoorden
Data

.150
0.
0
n
c,.
‘5…
0
.3
‘8

19 Nov.
1953
274
98.061
S
192
760 1.287 322 955
26 Nov.
1953
274 98.103
4
.

192
‘830
1.538
457
952
3
Dec.
1953
258
99.660
2
192
872
1.385
401
904
10
Dec.
1953
273
98.964
5
192
880 1.360
477
853
17 Dec.
1953
284
98.276
3
191
934
1.409
320
781
22 Dec.
1953
271
98.727
5
j
193
912
2.007
327
771

INTERJM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN
IN NEDERLAND’)’)

1948 –
100
1950
1951
1952
31
Aug.
1953

30
Sept.
1953

31
Oct.

1953

Voedingsmiddelen:
plantaardige
122
142
141
132
129 128
dierlijke
103
105
119
109 113 113
totaal
112
122
129
119
121
120
Grondstoffen voor:
houtwaren
115
172
157
146
144
145
chem. producten
115
.

145
141


121
121
118
textielwaren
154
193 149 139
138 139
leeren leerwaren
152 194
127
133 133
134
metaalwaren
112 182 179
141
139
136
papier
1
)
89
225
149 102
106
108
hulpstoffen
129 157 177 180
180
180
totaal
128
171
166
155
155
154
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,’
……..
107
125
131
149
149 150
houtwaren
100 110
III
103
103
103
chem. producten
110
137 132 120
120 120

enz
….

testielwaren
136
.166
138
136 136
135
leer- en rubberwa-
ren
123
.
160
137
135 135
134
papierwaren
107 182
153
129
129 132
metaalwaren
116
147
148
138
138
138
gefabriceerde voed.

en

genotmiddel
113
131
134
131 131
131
overige producten
98
131
129
138
139
143
totaal
116
143
135
131
132
132
Algemeen indexcijfer
117
143
1

140
133 133
133

‘3 Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
5) De wegingsco8fficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948
5) In de reeks ,,grondstoffen voor papier” is papierhout vervangen door
houtslijp; de cijfers over 1950 hebben resp. betrekking op de maanden
September en Juni. . –

=

IIIIIl

= =

=
=111111
= =

Door onze talrijke

overzeese

ves-

tigingen

en

onze

vele buitenland-
‘r’
se

relaties,

zijn

wij

bij

uitstek

N
in staat U de helpende hand te bie-
N

H
den bij het zoeken naar nieUwe hun-
H

delsrelaties over de gehele wereld.
H

Nederlandsche
IN

Handel-Maatschappij, N.V.

DEVIEZENBANK
N

H
HOOFDKANTOOR: AMSTERDAM, VIJZELSTRAAT 32
H

H
H
•==
111111
===
111111
===
111111 ===IhIhlI

lIET LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

zoekt een landbouwkundig ingenieur met spec.
kennis van de tuinbouw en belangstelling voor
bddrijfs-economische vraagstukken, subs. een
conömist met kennis van titinbouwbedrijven,
vodr de zervulling van ‘de vacante betrekking van

Hoofd dr afd. Tuinbouw

alaris naar bekwaamheid, min.
f
9168.— met 6
jaarlijkse periodieke verhogingen van
f
312.—.
Sollicitaties te richten aan, Directie L.E.I., Van
Stolkweg 29, ‘s-Graverihage.

Op het Bureau van het
Nederlands Instituut van Accountants te

Amsterdam

kan voor algemene secietariaatswerkzaamheden

een Staffunctionaris

worden geplaatst

Leeftijd tot max. 30 jaar. Gezocht wirdt een
goed stylist met brede algemene ontwikkeling
en talenkennis. Doctoraal economie of rechten
kan tt aanbeveling strekken.

Eièihidig gesciireven sollicitaties
met
uitvoerige in-
lichtingen, vergezeld van foto, in te zenden aan de Di-
recteur va het bureau van het N.I.v.A., Hèrëngracht
491 Amstérdin-C.

,,VERLADEN”

intern transport- en

expeditie-vraagstukken

Hiermede annonceren wij de

eerste aflevering van dit

nieuwe maandblad, dat in

de tweede helft van Januari

uitkomt en opent met arti-

kelen op het gebied van:

het Expeditiewezen,

Intern Transport en

het Wagenpark

,,Verladen”
verschijnt onder

auspiciën van de Alg. Ver

laders- en EigenvervoerderS-

Organisatie (E.V.O.) in sa-

menwerking met de B.M.

W.T. en zal eeh geheel vor
,

ni

men et ,,Bi’d1jf4’o”,

dat nu geheel op de ver

voersniiddelën iTindt gë-

richt.

De g’ezainhijkè abohnè-

mentsprijs bedraagt
f
20.-

voor E.V.O.-leden,
f 25.-

voor iiiet-leden.

Abonnemnti.rn
rc..

den gaarne ingewacht door

de Kon. Ned. Boekdrukkerij

H.A. M. Roelauts, Schiedam

ooaanstaahd Adviesbureau voor Bedrijfsorganisatie

zdek een

BEDRIJFSECONOÖM

ciie iii staat is zelfstandig de bedrijfseconomische

probledien op topniveaü te behandelen.

Voor deze functie komt uiisluited een p’ersdn ‘an

formaat in aanmerking, die over langdurige bedrijfs-

ervaring beschikt en in staat is in teamverband te werken.

Zij, die voor deze vacature belangstelling hebben,

ontvangen onzerzijds een beschrijving der werkzaam-

heden, terwijl tevens het karakter en de sfeer der functie

worden belicht.

Uw
gegevens, – onder Ï’/o. 409 – blijven voorlopig onder
onze berusting, totaal dçze in ,over
i
eg,rne, .0 aan het des-
betreffeièle bdrj/ t hénd kunien WÖden gesteld.

Âmsterdams Psychotechnisch Laboratorium;

Ad
v
1 s e u r s voor bedrijfspsychologie en

beroepskeuze o.l.v. Dr. Ph. M. v. d. Hèijdèz;

Vetdistraat 6, Amsterdam.Z.

4

.
5

II

E

ki

in

COUPON

Porto in open
brteffomstao
2
cent

is net genoeg. Zendt.ons nog hedén nevenstaand intekenbiljet met Uw

ADMINISTRATIE HAAGSE POST, AMSTERDAM
naam en adres, indien U althans wilt profiteren van onze bijzondere

Postbus 653

aanbieding, dat wij onze nieuwe abonné’s een
FRAAIE GEBONDËN

MIJNE HEREN.
Ondergetekende verzoekt hiermede ingaande 1 Januni a.n. tot

ROMAN toezenden, wanneer zij zi

ch voor het jaar 1954 abonneren.

wederopzegging een abonnement te noteren op de FIAAGSE POST


Wacht dus niet en onthoudt Uw gezin niet Inger deze wekelijkse bron

j

e::;ro 70 overgemaakt. Na
ontvangst hiervan zendt Ii mij een gebonden roman als welkomst-
van ontwikkeling en ontspanning.
*

geschenk.

ABOJVNEMEIVT.SPRI.JS:

Naam
.
. ……………….. ..- ……………………..

f 5.-
PER HALFJAAR,

f10.— PER .IAAR.

Straa
… ………………………………..
.. . . …..

Woonplaats’

……………………………..

.

Doorjsoien wnt niet t,eriond wordt

Auteur