Economi’sch-S,ta
–
t
.
t*stische
Berièhten
Discontoverlaging
•
*
4
Prof. Dr J. Horring
De S.-E.R. over het pacht- en
grondprijspeil
*
Drs A. P., Barten
De Nederlandse visconservenindustrie
Dr W. L. Groeneveld Meijer
Gevolgen van de watersnood
*.
.•
Drs N. Franken
•
De Amerikaanse invo.erpolitiek
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
38e JAARGANG
•
No 1871
WOENSDAG 8 ARIL 1953
S
III
KAS-ASSOCIATIEN.V.
SPLJISTRAAT 172, .AMSTERDAM.Ç
Bewindvoering en executele
E
720
,
R. MEES & ZOONEN
Ao 1720
BANKIERS
&
ASSURANTIE-t4AKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM
– ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 -5345
Nâtionale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
H.BRONSJr
4
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 11 19 80
EENDRACHTSWEG II
(3 LIJNEN)
–
R 0 T T E R D A M
…
Adverteer in de E.-S.B. – – –
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
diversen
Aangeboden, uitsluitend aan
LAKEN N.-H.
particulier: MERCIJRY ‘CA-
BRIOLET
1948, in uitstekende
Te koop: vrije geriefelijke,
conditie, met orig. radio, ka- royale
PARTERRE FLAT
mét
chel en meerdere accessoires,
tuin en garage. Pr.
f
25.bOO,-.
Steeds, tot volle tevredenheid.
Gunstig gelegen; 2 grote ka-
zelf bereden. St. Josephstr. 106,
mers, keuken, douche. Br.
0fl-
Tilburg.
der no. ESB 15-7, Bur. v. d.
blad, Postbus 42, Schiedam.
Kon. Ned. Boekdrukkerj
Aangeb. Lancia Aprilia in keu-
H.A. M’ROELANTS
.rige staat, benz. 1 : 12 ‘Prijs’
f
1500.—. Eendrachtspark 22,
Bussum.
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hobchweg 122, Rotterdam- W.
Telefoon ‘38040. Giro ‘8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonén, Rotterdam.
Redactie-adres voor
België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor. Nederland en de
Uniegebieden en Overzeëse Rjjk.tdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ulttmo iran het kâle,derjaar.
Losse nummers
75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bjjkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.
RIANTE VILLA
BUSSUM
te koop, bev. 9 kamers, keuken, bijkeuken, badk., berg-
ruimte, kelder, rondom tuin 2000
In2,
gr. garage, cv., olie-.
stook.
KOOPSOM
f
55.000, vrij van huur te aanvaarden.
Reflectanten, welke een huis van 6 kamers etc. in Amster-
dam, haarlem of omgev. als
RUILOBJECT
kunnen aan-
bieden, hebben voorkeur. Br. onder no. ESB 15-6, Bureau
van dit Blad, Postbus 42, Schiedam
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag, Rubrieken ,, en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
262
8 April 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
263
Discontoverlaging
Het is dezer dagen al verlaging wat de klok slaat.
Nauwelijks is de inkt droog van de Regeringsnota tot
belastingverlaging, of De Nderlandsche Bank kondigt
een reductie aan van haar rentetarieven met
1
pCt over
de gehele linie en het Ministerie van Financiën een ver-
laging .van de afgiftedisconto’s/rente voor nieuw schat-
kistpapier met
‘/4
pCt.
De vraag rijst, of deze renteverlagingen uit algemeen
economisch gezichtspunt van betekenis zijn. Gaat er nu
wellicht iets belangrijks gebeuren, of’is er iets belangrijks
gebeurd, dat tot deze wijzigingen aanleiding gaf?
Om met het laatste te beginnen: de afgelopen week
passeerde de netto Nederlandse goud- en deviezenvoor-
raad de mijlpaal van f4 milliard. Behalve datf 4000 mii-
lioen een mooi rond getal is, is dit bedrag ook bijna
f 1000 millioen groter dan de huidige omvang van de
bankbiljettencirculatie, ad ca f3000 millioen en voorts
f 3000 millioen groter dan de goud- en deviezenvoorraad
omstreeks medio 1951, toen deze het na-Koreaanse
dieptepunt bereikte.
Zo is er alle reden, dat de vlag voor deze gelegenheid
eens in top gaat, in de vorm van een discontoverlaging,
die dit heugljk feit markeert en in de kolommen van bin-
nen- en buitenlandse dag- en weekbladen commentators,
welicht zelfs lezers, vindt. Enig vlagvertoon van dit ka-
rakter bij tijd en wijle door de centrale bank is ook daarom
alleszins gerechtvaardigd, omdat juist zij in een tijd,
dat het met onze betalingsbalans droevig gesteld was en
niet ieder de eigenlijke oorzaak daarvan inzag, met
zoveel kracht voor het bereiken van een gezonde mone-
taire situatie heeft gevcchten.
Moeilijker te beantwoorden is de eerste hierboven ge-
stelde vraag, nl. of .bij deze renteverlagingen niet alleen
voorzit iets te signaleren, maar ook iets te bereiken. De
gedachten gaan hierbij direct in de richting van Neder-
lands huidige economische probleem no 1: het gebrek
aan investeringsgeneigdheid, dat hier te lande de laatste
tijd valt te constateren.
Wellicht, dat onze monetaire autoriteiten hieraan ook
hebben gedacht en door het maken van het verwachte
gebaar (de zgn. credietcontrôle is reedseen jaar buiten
werking) hun instemming met een credietexpansie onder
de huidige omstandigheden te kennen hebben willen
geven. Indie’n dit inderdaad het geval is is het aange-
naam, zich van deze instemming verzekerd te weten; iets
anders is uiteraard of van deze renteverlagingen ook
werkelijk resultaten mogen worden verwacht.
Indien wij practisch blijven is er t.a.v. dit punt, naar ons
voorkomt, weinig reden tot optimisme. Van een tekort
aan kort crediet voor het bedrijfsleven was en is in ons land
geen sprake. De banken zwemmen in de liquide middelen
en hebben juist grote moeite passende beleggingsmogelijk-
heden te vinden. Vandaar de sterke positie van het Rijk,
dat thans voor jaarsprcimessen
3/4
pCt gaat betalen,
tegen 1+ pCt van Juni 1947 tot Mei 1952, maar dat voor
dit crediet wellicht even goed een tarief van
1/4
pCt of
4 pCt zou kunnenvaststellen Bankcrediet zal xoor het
bedrijfsleven in vele gevallen goedkoper worden, ni. voor
zover de debetrente aan officieel wisseldisconto etc. is
gekoppeld. Maar bankcrediet wordt hier te lande in het
algemeen niet voor financiering van duurzame kapitaals-
goederen aangewend en juist op investeringen daarin –
en niet in voorraden – komt het met name voor de
werkgelegenheid aan. Men is gedwongen zich te be-
geven ‘in wel zeer speculatieve beschouwingen over een
toekomstig parallel verloop van officiële korte rente-
tarieven enerzijds en lange rentestanden (mci. aandelen-
rendementen) anderzijds, een verloop als na 1945 in grote
lijnen
niet
aanwezig was, wil men tot enig gunstig effect
van de besproken rentewijzigingen op de investeringen
kunnen concluderen. Maar zelfs dan mag een belangrijk
feit niet uit het oog worden verloren, nl. dat de
investeringsbeslissingen door een veelheid van factoren
worden bepaald, waarvan de rente er slechts één, en zeker
niet de voornaamste, is.
Het mag daarom uitermate onwaarschijnlijk worden
genoemd, dat de thans geboren rente-muis een investe-
ringsberg zal baren.
J. C. BREZET.
Discontoverlaging
door Drs J. C. Brezet
……
De S.-E.R. adviseert t.a.v. het pacht- en grond-
prijspeil, door Prof Dr J. Horring
………..
De Nederlandse visconservenindustrie,
door Drs
A. P. Banen
…………………………
Gevolgen van de watersnood,
door Dr W. L.
Groeneveld Meijer
…………………….
Een nieuwe koers in de Verenigde Staten?,
door
Drs N. Franken
………………………
270
Boekbesprekingen:
Drs J. Diederich: Karakter en groei van Hil-
versum, bespr. door Drs L. H. K1acfsen
…
274
INHOUD
Blz
Blz.
263 Aantekening:
265
Europa sin’ds de tweede wereldoorlog
…….
275
Grafieken:
Productie van steenkolen in Limburgse mijnen 267
Tabaksproducten beschikbaai gekomen voor
binnenlands verbruik
………………..
272
Goud- en deviezenpositie van Nederland
…..
274
Invoer van personenauto’s in Nederland
……
279
Internationale notities
266
Het goudprjsvraagstuk, door 0. van Teute,n
277
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
…
278
268
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR ‘BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
264
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 April 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Prof. Dr J. HÔRRING, De S-ER. adviseert t.a.v. het
pacht- en grondprjspeil. /
In dit artikel geeft schrijver de hoofdzken van het
advies van de Sociaal-Economische Raad t.a.v. het pacht-
en grondprjspeil naar hun strekking weer. Betreffende
het pachtbeleid wordt een unaniem advies gegeven; het
advies t.a.v. het grondprijspeil behelst een meerderheids-
en minderheidsstandpunt. De pachtprjsbeheersing wordt
algemeen aanvaard; de grondprjsbeheersing niet. In het
advies worden geen concrete verhogingen van de pacht-
en grondprijzen voorgesteld, zoals dat bijv. in het advies
betreffende de huren van huizen geschiedt. Het karakter
van het advies over pachten en grondprijzen is geheel
verschillend van dat t.a.v. de huren. Het beperkt zich
nl. tot een advies over de principiële uitgangspunten van
het belejd, terwijl de concretisering er van wordt overge-
laten aan de uitvoerende beleidsorganen.
Drs A. P. BARTEN, De Nederlandse visconservenindustrie.
Bij de opmerkelijk snelle ontwikkeling van deze indus-
trie valt te wijzen op de labiliteit van de uitvoer, de be-
perkte binnenlandse afzet en de ongunstige positie op de
aankoopmarkt voor verse vis in vergelijking met de bui-
tenlandse concurrenten. Het is zeer moeilijk de vooruit-
zichten voor de visconservenindustrie te beoordelen,
daar deze tamelijk onzeker zijn. Het tot ontwikkeling
komen van onontwikkelde en half-ontwikkelde gebieden
zal voor deze industrie op ruimere termijn gezien gunstige
kansen inhouden, welke zij zeker zal aangrijpen.. Behalve
aan kwaliteitsproductie dient dan echter aan de prijs
zeer grote aandacht te worden besteed, temeer daar men
tot nog toe de steun mist van een omvangrijke afzet op
de binnenlandse markt. Wat deze beperkte binnenlandse
afzet betreft, kan een belangrijke verschuiving in de con-
sumptie in het voordeel van de visconserven bij de tegen-
woordige levensstandaard van ons volk niet worden ver-
wacht. Behalve in een verdere mechanisatie van het
productieproces, dient een verlaging van de kostprijs
vooral in een zo laag mogelijke aankoopprjs van vis
te worden gezocht.
Dr W. L. GROENEVELD MEIJER, Gevolgen van de
it’atersnood.
In dit artikel wordt aan de hand van cijfers een beeld
geschetst van het indirect effect, dat de watersnood op
de normale gang van het economisch proces heeft gehad.
In vergelijking met Februari van het vorig jaar werd in
talrijke branches van de detailhandel een aanzienlijk
lagere omzet genoteerd. Het zijn de detailhandel in duur-
zame consumptiegoederen en in min of meer luxe artike-
len, die hier de klappen moesten opvangen. De omzetten
in eerste levensbehoeften bleven op het normale peil.
Ook in de omzetten der grootwinkelbedrijven valt, wat de
meer duurzame consumptiegoederen betreft, een terug-
gang te constateren; deze terugslag is echter niet zo groot
als bij de klein- en middenbedrijven. Naast de detail-
handel ondervonden ook de hotel-, café- en restaurant-
bedrijven, de schouwburgen en bioscopen een terugslag.
Voorts zagen de fabrikanten van gouden en zilveren
werken hun omzetcijfer in belangrijke mate gereduceerd.
Het Nederlands volk heeft zich in de maand na de
watersnood een”rj aanzienlijke consumptiebeperking
opgelegd. De bedragen, die aldus werden bespaard, zijn
wellicht bij het Nationaal Rampenfonds terecht geko-
men De spaarbankcijfers geven nl. niet de indruk, dat
opvraging van spaargelden op grote schaal heeft plaats
gehad, teneinde de schenkingen aan liet Rampenfonds te
financieren.
Drs N. FRANKEN, Een nieuwe koers in de Verenigde
Staten?
De vrijhandelskoers wint in de Verenigde Staten aan
betekenis. Of deze beweging echter reeds dit jaar tot noe-
menswaardige resultaten zal leiden is zeer de vraag, te-
meer nu in dit traditioneel protectionistisch gezinde land
de meest voor dit protectionisme geporteerde partij aan
het bewind is. De wens tot beperking van de hulp aan het
buitenland en de internationale politieke constellatie doen
echter de verwachting ontstaan dat op de duur de Rege-
ring genoopt zal zijn de protectionistische koers te ver
–
laten. Vooralsnog zou de Regering Eisenhower zich kun-
nen beperken tot een kortstondige verlenging van de
bestaande wetten, teneinde zich voor te bereiden op een
nieuwe koers. In deze richting wijst ook de recente in-
stelling van een commissie onder voorzitterschap van
Lewis Douglas, welke een onderzoek zal instellen naar
het buitenlands economisch beleid. Inmiddels lijkt het
niet uitgesloten, dat op het terrein van de douane-tech-
nische bepalingen reeds eerder vereenvoudigingen zullen
worden doorgevoerd, waarbij echter zeker niet van een
principiële koerswijziging kan worden gesproken, hoe
nuttig een dergelijke vereenvoudiging ook mag zijn.
SOMMAIRE
Prof. Dr J. HORRING, L’avis du Conseil Economique et
Social sur le niveau des prix de fermage et d’achat de
terre.
L’auteur expose les tendances qu’il retrouve dans l’avis
émis par le Conseil Economique et Social concernant la
question du prix du fermage et de l’achat des terres.
Drs A. P. BARTEN, L’industrie néerlandaise des conser-
ves depoisson.
L’industrie néerlandaise des conserves de poisson s’est
développée remarquablement vite. L’auteur porte son
attention sur trois points importants: l’instabilité des
exportations, l’exiguité du marché interne et la situation
défavorable en ce qui concerne l’achat du poisson frais.
Dr W. L. GROENE VELD MEIJER, Les conséquences
des inondations.
Dans cet article l’auteur descrit avec l’aide de chiffres
les conséquences indirectes que les inondations ont eues
sur le processus économique normal des Pays-Bas.
Drs N. FRANKEN, Un tournant dans Za politique corn-
in erciale des Etats- Unis?
Le récent changement de gouvernement des Etats-
Unis a fixé â nouveau l’attention internationale sur la
politique commerciale de ce pays. Chacun prend position
pour la lutte qui aura lieu sous peu au sein du Congrès.
C’est â la lumière de ces éléments que l’auteur examine
quels seront les principes conducteurs de la politique
américaine en matière d’importation.
8 April 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
265
De S.-E.R. ‘adviseert .t.a.v. het pacht- en gr’ondprijspeil
• Kenrierkend is, dat betreffende het pachtbeleid een
unaniem advies wordt gegeven, terwijl het advies t.a.v:
het grondprjspeil een meerderheids- en minderheids-
standpunt behelst. De pachtprjsbeheersing wordt alge-
meen aanvaard; de grondprijsbeheersing niet. De reden
van dit verschil in standpunt betreffende zo nauw ver-
wante zaken is niet zozeer gelegen in principiële ver-
schillen, maar berust grotendeels
op
de opvatting van
de minderheid, dat een beheersing van de koopprijzen
zondér al te drastische middeleti niet kan wordén verwe-
zenlj kt.
In het advies worden geen concrete verhogingen van
de pacht- en grondprijzen voorgesteld, zoals dat bijv.
in het advies betreffende de huren van huizen geschiedt.
Met een uniform percentage, eventueel verschillend voor
de verschillénde groiidsoorten, zou, men ook nog niet
klaar geweest zijn. De materie van de bepaling van de
pacht- en .grondprijzen ligt veel ingewikkelder dan die
voor de huren.
Het karakter van het advies over pachten en grondprij-
zen is geheel verschillend van dat t.a.v. de huren. Het be-
perkt zich nI. tot een advies over de principiële Luitgangs-
punten van het beleid, terwijl de concretisering er van
wordt overgelaten aan de uitvoerende beleidsörganen..
Het geadviseerde pachtbeleid in hoofdzaak.
Na de oorlog zijn er.veelvuldig stemmen opgegaan om
in verband met de stijging van de eigenaarslasten een
pachtverhoging toe te staan, welke deze stijging zou
compenseren en dus het netto-inkomenin guldens uit
de verpachte boerdërijen gelijk zou laten. De opvatting,
welke achter deze voorstellen schuilt, heeft de S.-E.R.
verworpen. De grond is geen nominaal kapitaal maar een
reëel pröductiemiddel met de bijzondere eigenschap, dat
het aanbod weinig reageert op prjsveranderingen en niet
zoals huizen een reproductie- of vervangingswaarde
buzit. Primair is voor de grond het rentkarakter van het
inkomen. Volgens het oordeel van de S-ER. dient de
pachtprijsvorming zich
•
dan ook uitsluitend te baseren
op de rentabiliteit van het agrarisch bedrijf. De pacht zal
dus beweeglijk moeten blijven al naar de rentabiliteit
in de landbouw op en neer gaat. Dit is een gezond eco-
nomisch beginsel.
Wel bepleit de S.-E.R. een ,minimumpacht met het oog
op de instandhöudingvan het agrarisch bedrijf en het in
•cultuur houden van het bestaande landbouwareaal. D&ze
minimumpacht zou dus de eigenaarslasten van grond en
gebouwen moeten dekken. Deze minimumpacht zou moe-
ten worden gewaarborgd door, de politiek van minimum-
prijzen van landbouwproducten af te stemmen op de
kostprijzen van de producten, inclusief deze minimum-
pacht, op de minder goede gronden. Een pachtstijging
boven dit peil zou dan geen invloed mogen hebben op.de
minimumprijzen van de landbouwproducten. Hierdoor
wordt de pacht dus t.a.v. de prjspolitiek gesplitst in een
kostenbestanddeel, dat wel en een inkornensdeel – de
zuivere grondrente – dat geen prjsbepalend karakter
krijgt. •
Van wezenlijke betekenis voor de bepaling van de
pachten is concrete inhoud te geven aan het begrip ,,rede-
ljke winst” voor de pachter. Dit criterium moet nl. door
de Grondkamers bij de toetsing van de pachtprjzen vol-
gens het Pachtbesluit worden gehanteerd. Hierover heeft
de S.-E.R. geen uitspraak gedaan. Wel heeft de Raad
er op aangedrongen, 4at de Overheid, voorgelicht door
een permanente commissie van advies, deze knoop in
het pachibeleid doorhakt en hiervoor normen stelt.
Daar deze normen nog niet voorhanden zijn en boven-
dien op korte termijn niet voldoende gegevens beschikbaar
waren om te beoordelen of bij het huidige prijspeil van
de landbouwproducten naast de ,,redelijke winst” voor
de pchter op alle gronden een minimaal noodzakeljk’
geachte pacht zou overschieten, heeft de Raad voorshands
geadviseerd bij de pachtbepaling voorlopig het criterium
vande minimaal noodzakelijke pacht buiten beschouwing
te laten. Afgewacht zal dan moeten worden of de pach-
ten bij het huidige 5rjspeil van landbouwproducten vol-
doende kunnen stijgen om de eigenaarslasten volledig
te dekken.
De strekking van het advies komt dus voorlopig neer
op een herverdeling van het geldeljk overschot’ van de
agrarische productie tussen pachters en ‘verpachters,
waarbij de ,,redelijke winst” voor de pachter als crite-
rium dient. Gevolgen voor de prijzen van de 1andbquw
prodcten en de kosten van lèvensonderhoud heçft” de
uitvoering’ van dit advies dus niet, tenzij na “erloop’van
enige jaren mocht blijken, dat het minimaal noddzakeljk
geachte pachtpeil op een groot aantal bedtijven op de
minder goedè gronden bij’ het bestaande prijspeil niet
kan worden gerealiseerd.
Tenslotte zij nog vérmeld, dat de gedachte om tot af-
roming over te gaan van 75 pCt van de nominale netto-
inkomensstijging, voor zover deze zich zou voordoen,
slechts de instemming van enkele leden kon verwerven.
Het geadviseerde koopprsbeleid.
Verdeeldheid bestond hier – zoals reeds vernield
t.a.v. de wenselijkheid of uitvoerbaarheid van de prijsbe-
heersing. De meerderheid achtte de prijsbeheersing even-
wel van zo grote betekenis, dat zij haar nog een goede
kans wilde geven op een betere grondslag en met wellicht
meer doeltreffende strafmjddelen. De meerderheid was
van oordeel, dat dezelfde redenen welke een pachtprijs-
beheersing wenselijk maken ook gelden voor een beheer-
sing van de koopprjzen van loerderjen en los land.
Met name de grote bevolkingsdruk, waardoor. liet indi-
vidu bij Vrije prijsvorming door de collectiviteit wordt
gedwongen een deel van zijn inkomen af te staan in de
vorm van pacht of gekapitaliseerd in een hogere koopprijs.
Voor het geval prijsbeheersing zou blijven, bestond in
de Raad t.a.v. de wijze, waarop de prijsbepaling zou
moeten plaatsvinden, geen verschil van inzicht. Op dit
punt is het advies unaniem. Beknopt weergegeven komt
het er op neer, dat wordt aanbevolen voor landerijen de
netto-pacht te kapitaliseren tegen een rentevoet van 3/4
van de algemene rentevoet gedurende de laatste drie
jaren. Bij de keuze van 3/4 van de algemene rentevoet is
aansluiting gezocht bij het in liet verleden geconstateerde
rendement van landbouwgronden voor
beleggers en
overwogen, dat het te doen is om maxinumprijsbeheer-
sing. Voor de gebouwen wordt geadviseerd als maatstaf
te nemen de algemene vervangingswaarde—d.w.z. voor-
oorlogse waarde vermenigvuldigd met de index van de
algemene prijsstijging – voor zover vervanging ratio-
neel is en uiteraard met inachtneming van leeftijd en
staat van onderhoud van de gebouwen.
De huidige prijsbeheersing heeft officieel nog steeds
als norm de prijs, welke in 1940 gold. In het reeds jaren
in behandeling zijnde wetsontwerp ,,Regeling aangaande
enkele rechtshandelingen met betrekking tot landbouw-
grond” wordt ook de opbrengstwaarde als maatstaf
van de prijsbepaling voorgesteld. Hiermede zijn de hoofd-
zaken van het advies naar. hun strekking weergegeven.
‘s-Gravenhage.
J. HORRTNG.
266
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8.April 1953
De Nederlandse visconservenindustrie
Bij de opmerkelijk s
–
nelle ontwikkeling van deze jndus-‘
trie valt te wijzen op de labiiteit van de uitvoer, de ‘be-
perkte binnenlandse afzet en de ongunstige positie
cop
de
aankoopmarkt voor verse vis in vergelijking met de bui
tenlandse concurrenten, welke aspecten zeer de belang-
stelling verdienen.
Eerst nâ de jongste wereldoorlog is de visconserven-
industrie in Nederland tot ontwikkeling gekomen;- aan-
vankelijk kon sterk geprofiteerd worden van de destijds
bestaande – wereldschaarste aan voedingsmiddelen. ;Het
voornaamste product is haring in blik, terwijl de produc
tie en afzet van mosselconserven steeds belangrijker
wordt. De verwerking van paling en zalm is sterk ver-
minderd en beliep ‘in 1951 nog amper 6 pCt van de in
1947 verwerkte hoeveelheid.
De labiliteit van de uitvoer.
Door het verbod tot verwerking van blik als verpak-
kingsmateriaal voor de afzet op de binnenlandse markt
was men gedwongen zich geheel op de uitvoer toe ^te
leggen. Voor de binnenlandse markt kwamen ‘ behalve
visconserven in glas, zoals paling in’ gelei — slechts die
partijen beschikbaar, die voor het buitenland ongeschikt.
bleken of niet konden worden afgenomen. Sedert No-
vember 1952 zijn de bepërkingen ‘t.a.v. de verwerking
van blik opgeheven en’ kan weer de aandacht besteed
worden aan de binnenlandse afzet, hetgeen — zoals wij
nog zullen zien – zeer gewenst is.’
De uitvoer werd energiek ter hand genomen en toont,
behoudens een teruggang in 1948 en
1950,
een voort-
durende stijging. Vooral in 1952 werden buitengewoon
goede resultaten bereikt, welke in ‘belangrijke mate mede
te danken zijn aan de ruime aanvoer vânverse haring ih
dat jaar; bovendien wordt de gevraagde hoeveelheid’ op
de wereldmarkt op grond van de voortdurende inter-
nationale politieke spanning nôg steeds iets groter ge-
schat dan ,,normaal” geacht zou kunnen worden.
Onderstaande tabel geeft’duidelijk de ontwikkeling van
de- uitvoer weer.
Uitvoer van visonseri’en
1)
t
hoeveelheid
1
waarde
Jaar
1
(x
1.000 kg)
(x
f1.000)
200
1946
………
1.400
..
.’.•
1.900
1947
…………………………….
6.500 9.300
1948
…………………………….
5.300
–
–
8.900
1938………………………………..500
1949
……………………….. …..
–
6.800
.
‘
13.000
1950
…………………………….
5.700
.
8.700
‘
12.000
1951 ……………………………..8.100
1952
…………………………….
12.700
18.400
1)
Bron:
Maandstatistiek van de in-,
uit-
en doorvoer.
Het grootste gedeelte vân de afzet ging in het afgelo-
pen jaar naar Europese en Afrikaanse landen, met name
o.a. naar: Belgisch Congo, Goudkust, Egypte, Oost-
Duitsland, Italië, België-Luxemburg. Was de Aziatische
markt (voornamelijk Singapore en Indonesië) tot 1951
nog het voornaamste afzetgebied, thans neemt Afrika
de belangrijkste plaats in. Vooral in Belgisch Congo vond
men goede afzetmogelijkheden. De compensatie van het
verlies van een groot gedeelte van de Aziatische markten
door een toenemende afzet in Afrikaanse landen is echter
grotendeels het gevolg van incidentele omstandigheden,
voornamelijk de slechte visvangsten aan. de Zuidameri-
kaanse en Westafrikaanse kusten. De verplichte organo-
leptische keuring van elke voor export. bestemde partij,
leidde tot verhoging van de kwaliteit. Mede op grond
hiervan wordt dan ook verwacht, dat, indien de prijzen
gunstig blijven met het oog op de concurrentie, de Afri-
kaanse exportmarkten zullen kunnen worden behouden,
vooral in Belgisch Congo.
De Japanse concurrentie heeft de Nederlandse industrie
bijna gehèel van de Aziatische markt verdrongen. Het
Japanse product is van goede kwaliteit en goedkoper.
In Europ4 treedt West-Duitsland weer sterk op de voor-
grond, waardoor voor Nederland de afzet naar Zwitser-
land verviel. Overigens bieden de Westeuropese markten
voor onze viscdnservenindustrie zeker geen veelbelovend
afzetgebied. Invoerbelemmeringen en directe of indirecte
bescherming van de eigen industrie in vele landen, als-
mede de relatief hoge prijs van het Nederlandse product,
beperken de mogelijkheden ten zeerste.
Uit de vele wijzigingen, die de richting van de uitvoer
van deze industrie in de na-oorlogse jaren heeft gekend,
blijkt o.a., dat vrijwel in geen enkel land reeds een vaste
afzetmarkt van behoorlijke omvang werd verworven.
Bovendien werd in’de na-oorlogse jaren steeds een vraag
ontmoet, die enigszins abnormaal was en mede bepaald
werd door politieke gebeurtenissen. De schoksgewijze
ontwikkeling van de uitvoer, zoals blijkt uit de voor-
gaande tabel, is hier onmiskenbaar een gevolg van. Dat
.de visconservenindustrie er echter ondanks de geschetste
omstandigheden en de inmiddels weer sterk töegenomen’
concurrentie in slaagde tijdig nieuwe afzetmarkten te
vinden, getuigt van een bewonderenswaardig aanpas-
singsvermogen en groté activiteit in deze tak van nijver
–
heid.
De voorgaande beschouwing illustreert, dat het zeer
moeilijk is de vooruitzichten voor de visconservenindus-
trie te beoordelen, daar deze tamelijk onzeker zijn. Ge-
zien de aard van de tot heden toe belangrijkste afzet-
landen, menen wij, dat het tot ontwikkeling komen van
onontwikkelde en half-ontwikkelde gebieden voor deze
industrie op ruimere termijn gezien gunstige k.ansen zal
inhouden, welke zij zeer zeker zal
aangrjpen.
Behalve
aan, kwaliteitsproductie dient dan echter aan de prijs
zeer grote aandacht te worden besteed, temeer daar
men tot nog toe de steun mist van een omvangrijke afzet
op de binnenlandse markt.
De beperkte binnenlandse afzet.
–
Vooral met het oog op de grotè onzekerheid t.a.v. de
meeste exportmarkten, dient uitdrukkelijk gewezen te
worden op de wenselijkheid van een behoorlijke binnen-
landse afzet. De afhankelijkheid van de grote willekeur,
die de invoermogelijkheden in de meeste landen beheerst,
gepaard aan de sterke geneigdheid tot bescherming van
de eigen visserijbelangen in vele landep, doet de genoem-
de wenselijkheid wel zeer sterk naar
,
– voren komen. In
1951 werd slechts voor ruim f4 millioen in eigen land af-
‘gezet: Wij menen te moeten betwijfelen of hier te lande
een aanzienlijke verruiming van de afzet mogelijk is.
Vis in blik kan gevoege-lijk opgevat worden als een luxe
product, waarnaar de consument merendeels slechts bij
gelegenheden vraagt. Bovendien is deze vraag hoofdza-
kelijk gericht op zalm en sardines. De zeer hoge prijs van
zalm in blik brengt uiteraard met zich, dat de gevraagde
hoeveelheden zeer beperkt zijn; sardines kunnen voor
Nederland voordeliger ingeblikt geïmporteerd worden uit
Portugal, Frans Marokko en Frankrijk. De piijzen van
visconserven zijn hier. te lande in het algemeen te hoog in
vergelijking met verse en andere verduurzaamde vis,
8 April
1953
ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
267
waarVan het aanbod ruim is. Een belangrijke verschui-
ving in de consumptie in het voordeel van de visconser-
ven kan bij de tegenwoordige levensstandaard van ons
volk niet worden verwacht.
De positie op de aankoopmarkt.
Het â’ndere belangrijke puntis de aankoopprjs van
de te verwerken vis. Op dit punt verkeert deze bedrijfstak
– in vergelijking met menige buitenlandse – in een moei
lijke positie. Wij vermeldden reeds de gevolgen van d
herleving van de Japanse en Duitse concurrentie voor
deze nijverheid. De verschuivingen in de afzetgebieden,
die de afgelopen jaren plaatsvonden, bleken slechts mo:
gelijk door op de nieuwe markten tegen lagere prijzen te
offreren. Van 1949 op 1950 daalde de gemiddelde prijs
met ruim 20 pCt
i).
Met het oog op de nog wankele basis
van vele exportmarkten en de achterstand in ervaring
en goodwill t.o.v. de buitenlandse concurrentie, moet de
grootste kracht gezocht worden in kwaliteitsproducten
tegen een lage prijs, temeer, omdat het voornaamste
uitvoerartikel: haring in blik, niet alleen de mededinging
ondervindt van hetzelfde product van de buitenlandse
industrie, maar vooral ook van andere soorten ingeblikte
vis. Tussen het Nederlandse product en de concurrerende
producten moet een gunstige prijsrelatie bestaan, om
althans een blijvende vraag te houden. –
Een middel ter verlaging van de kostprijs is gezocht
in de parallelisatie van een visconservenindustrie met de
groenten-, fruit- en vleesconservenindustrie. Het verwer-
ken van vis vereist echter door de bijzondere aard van
dit product (zeer snel aan bederf onderhevig, reuk) een
aparte technische productie-eenheid, welke het gunstigst
gelegen is bij een aanvoerhaven van verse vis. Een derge-
lijke vestigingsplaats convenieert meestal niet met die van
de bestaande groenten-, fruit- en vleesconservenbedrj ven.
Het overbruggen van de seizoensslapten in deze bedrijven
door parallelisatie met het visconservenbedrjf biedt ook
geen grote voordelen; immers, de aanvoer van haring is
meer ongeregeld dan seizoensmatig. Hoewel op het ge-
bied van de aankoop van hulpstoffien (blikken) en de
verkoop van de gerede producten, de parallelisatie voor-
delen met zich brengt, zijn deze blijkbaar toch niet zo
groot, dat een dergelijke parallelisatie aantrekkelijk is.
Op een enkele uitzondering na is zij dan ook niet toegepast.
Behalve in een verdere mechanisatie van het productie-
proces, dient een verlaging van de kostprijs toch vooral
in een zo laag mogelijke aankoopprjs van vis te worden
gezocht. Zoals de situatie nu is, koopt de industrie op de
afslag iii concurrentie met de handel in verse vis. De prijs-
fluctuaties op deze inkoopmarkt ten gevolge van de on-
regelmatigheden in de vraag naar en de aanvoer van vis
en vooral haring zijn voor de industrie ongunstig. Hier-
door is zij gedwongen zo veel mogelijk in te kopen bij
ruime aanvoer, terwijl zij zich dan tevens zoveel mogelijk
indekt voor de behoefte tijdens perioden van minder
aanvoer door invriezen. Wanneer men bedenkt, dat de
visconservenfabrieken bijna 25 pCt van de totale aanvoer
van verse haring afnemen, is het duidelijk, dat deze in-
dustrie een zeer groot belang heeft bij elke regeling, die
de prijs van haring beïnvloedt. De tegenwoordige op-
vangregeling, die het aanbod van haring beheerst, is
voor de visconservenindustrie niet onverdeeld gunstig.
liet blijft nog een open vraag, of de hoogte van de mini-
mumpiijs uit het oogpunt van de internationale concur-
rentie voor de industrie acceptabel is en blijft, terwijl een
meer regelmatige aanvoer van haring hierdoor nog geens-
t Rpi
–
oi t van de Commissie (er Sanering van de Zeevisserij, blz. 77.
zins gegarandeerd ,wordt. Deze regelmatige aanvoer moet
zeer belangrijk geacht worden en zal corrigerend kunnen
werken op de heftige prijsschommelingen, die bij onregel-
matige aanvoer zo vaak voorkomen. Een minder fluc-
tuerende prijs zal bevorderlijk zijn voor een gelijkmatiger
bedrijfsgang, wat kostenbesparend werkt en meer kansen
biedt voor een toenemende mechanisering van het pro-
ductieproces. Bovendien zal dan het v66r-conserveren
door middel van diepvriezen – waarvan de kosten altijd
nog ongeveer .10 pCtvan de kostprijs van de vis bedragen
– grotendeels achterwege kunnen blijven. Dat de door
de
1
Commissie ter Sanering van de Zeevisserij voorge-
stelde pooh’orming van alle haringvangsten veel zou
kunnen bijdragen tot een regelmatiger aanvoer, staat wel
vast.
Niettemin menen wij, dat bovengenoemde maatrege-
len nog niet voldoende zullen kunnen bewerkstelligen,
dat de visconservenindustrie op een kostprjsniveau
komt, dat in overeenstemming is met de eisen van de
internationale concurrentie.
De industrie zal toch op de afslag in concurrentie met
de handel in verse vis meten kopen. Gedwongen als zij
is om goede kwaliteit haring tegen zo laag mogelijke prijs
in te kopen, verkeert zij op die markt (ondanks haar om-
vangrijk aandeel in die markt) in een restpositie, die wel-
iswaar begrensd is door de minimumprijs krachtens de
haringopvangregeling, maar welke haar echter niet de
garantie geeft, dat zij de door haar vereiste kwaliteit tegen
een aanvaardbare prijs kan inkopen. Een bevoordeelde
positie, zoals de vismeelindustrie met betrekking tot de
afnameprijs van voor menselijke consumptie ongeschikte
partijen bezit, heeft de visconservenindustrie niet; zelfs
niet ten opzichte van de wel voor menselijke consumptie
geschikte overschotten als gevolg van de werking van de
haringopvangregeling. Een gunstige regeling voor de vis-
conservenindustrie zou zeker gevonden kunnen worden in
het kader van de door de reeds eerder genoemde commis-
sie yoorgestane poolvorming, waardoor de visconservenin-
diistrie een aparte marktpositie krijgt, los van de concurren-
tie van de handel in verse vis, bijvoorbeeld door middel van
een afnamecontract tegen bepaalde, periodiek herzien-
bare prijzen, welke zoveel mogelijk in overeenstemming
zijn met de aankoopprijzen der buitenlandse concurrenten.
‘s-Oravenhage.
A. P. BARTEN, econ. drs.
Productie von steenkolen in Limburgse mijnen
xlOO
000
ton
150
50
Bron: C.B.S.
268
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 April 1953
Geyolgen van de watersnood
De indirecte gevolgen van de watersnood van 1 Februari
jE. voor het economisch leven van ons land beginnen zich
geleidelijk scherper af te tekenen. In de eerste dagen van
Februari sprak de direct door het water en de wind
aangerichte schade het meest tot de verbeeldingskracht
van ons volk, thans eist het probleem van de indirecte
schade steeds meer de aandacht op.
In dit artikel zal getracht worden, aan de hand van
cijfers een beeld te schetsen van het indirect effect, dat
de watersnood op de normale gang van het eçonomisch
proces heeft gehad. Men moet echter niet uit het oog
verliezen, dat dit effect niet zonder meer is af te lezen
uit vergelijking met de resultaten van overeenkomstige
maanden uit voorafgaande jaren, doch dat ook rekening
moet worden gehouden met veranderingen in het prijs-
niveau of in de toegenomen neiging tot sparen. Bij de
beoordeling der hier vermelde cijfers dient men dan ook
de nodige reserve in acht te nemen.
Zoals bekend, deed het Nationaal Rampenfonds spoe-
dig na het wereldkundig worden van de ramp een beroep
op de milddadigheid van het Nederlandse volk, en aan
het verzoek om financiële hulp voor de getroffenen werd
een zodanig gehoor gegeven, dat het Fonds binnen
enkele dagen de beschikking had over tientalle’n millioe
n en guldens. Mogelijk hebben deze schenkingen op de
üitgaven voor gebruiks- en vèrbruiksgoederen invloed
ge’had: in vergelijking met Februari van het vorig jaar
Werd in talrijke branches van de detailhattdel een aan-
zienlijk lagere omzet genoteerd. Het zijn dê detailhandel
in duurzame consumptiegoederen en in min of meer luxe
artikelen, die hier de klappen mQesten opvangen. De
omzetten in eerste levensbehoeften bleven op het norniale
peil. Een en ander komt treffend tot uifing in de door het
E.I.M. opgestelde indexcijfers betrefrende het omzetver-
loop in het, midden- en kleinbedrijf ovei Fçbruari ji. In
vergelijking met Februari 1952 zagen de hirna genoemde
branches hun omzet met meer dan
5
pCt gerëduceerd:
Detailhandel
in
textiel
…………………………….
8 pCt
,,.,,
glas, aardewerk, porselein, huish. artikelen
.
12 pCt
Detailhandel
in
meubelen
……………………………
15 pCt
Kantoorboekhandel
…………………………. . ……
II pCt
Boekhandel
……………………………………..
12 pCt
Detailhandel in alcoholhoudende en alcoholvrije dranken
. .
13 pCt
Banketbakkers
………… : ……………….. ……….
-7 pCt
Chocolateriebedrijf
………………………………
13 p’C(
Detailhandel
in
tabaksfabrikaten
……………………
9 pCt
parfumerleën, cosmetische en toiletartikelen
. .
14 pCt
Detailhandel
in
bloemen
en
planten
………………….
10 pCt
Kappersbedrijf
……………………………………
9 pCt
Herensalon
………………………………….
7 pCt
Damessalon
…………………………………..
10 pCt
Parfunierieën
…………………………………..
8 pCt
pmerkeljk is de stijging van de omzet in de detail-
handel in sôhoeisel met 3 pCt t.o.v. Februari 1952; de
oorzaak hiervan wordt wel gezocht in de’grote behoefte
aân rubberlaafzen ten gevolge van de ‘wat&snood. De
omzetvermeerdering in het rijwielbedrijf
.
vah 16 pCt in
vergelijking hiet Februari 1952 lijkt moeilijker te verkla-
ren; liet is wel aan te nemen, dat tijdens de watersnood
grote aantallen rijwielen .verlorèn ‘zijn ‘gëgaan, doch de
conclusie, dat, deze omzetstijging t.o.v, het vorige jaar
veroorzaa,kt werd doôr vervangingsaankopen, lijkt enigs-
zins voorbarig. Men zou de oorzaak eerder kunnen
zbeke’n mde vergroting van de verkopenïn het algemeen,
wellicht ook in verruiming van de verkôpen op afbetaling.
Öp de keer besciiouwd is de ‘rijwieibranche immers
evenmin aan omzetverlies ontkomen’: het indexcijfer voor
Februari was slechts even hoog :als dat voor Januari,
nI. 79. Gewoonlijk valt in het voorjaar echter een op-
leving in de rijwielhandel te constateren; dit is ook af
te ‘lezen uit de cijfers, voor Januari en Februari 1952,
.
die resp. 62 en 68 bedroegen, waaruit volgt, dat de omzet
in Februari van het vorig jaar 10 pCt hoger was dan
in de daaraan voorafgaande Januari-maand, terwijl dit
jaar van een omzetyerhoging geen sprake was.
Ook in de omzetcijfers der grootwinkelbedrijvel) valt,
wat de meer duurzame consumptiegoederen betreft, in’
Februari van dit jaar een teruggang te ,constateren, die
groter is dan in Februari 1952. Het is algemeen, bekend,
dat de verkoopcijfers van de maand Februari vaak aan-
zienlijk beneden die van Januari kunnen liggen, hetgeen
veelal een reactie is op de uitverkopen in, laatstgenoemde
maand. Vilgens mededeling van het C.B.S. werden hier
de volgende waarden bereikt, waaruit blijkt dat de terug-
slag bij het grootwii’ikelbedrjf niet zo groot ‘is als bij de
klein- en middenbedrijven:
Januari
1952
Januari
1953
.
Februari
1952
Februari
1953
Textiel: WarenhtTizen
122 124
,
61
55
Overige gr. w.
bedrijven
122
,
125
65 69
129
127
92 93
Schoeisel
……………
Huish. art.: Warenhuizen
127
140′
99
–
Overige gr.w.
bedrijven
100
108
77 66
171
189
164
173
105
110 100
Bakkersbedrijf
.
……..
122 138
127 129
105
•
113 107
97
Kruideniers
………..
Banketbakkers
………96
Meubelen (Warenh.)
….
132
125
77
70
Tabaksfabrikaten
…….
Alcoholhoudende en alco-
holvrije dranken
….
76
85
84
78
Parfumerieën (Warenh.)
.
101
116
99
99
•
Dat de terugslag bij de grootwinkelbedrijven niet over
alle linies even groot is als bij de middenstand is misschien
hiéruit te verklaren, dat in het eigenlijke rampgebied
weinig grootwinkelbedrijven voorkomen.
Ofschoon verwacht kan worden, dat de hierboven
gesignaleerde omzetvermindering in de detailhandel
slechts van tijdelijke aard zal zijn, moet men niet over
het hoofd zien, dat ook de vorm, waarin de hulpverlening
aan de slachtoffers van de watersnood is georganiseerd,
nog lange tijd een nadelig effect op de detailhandelsomzet-
ten in het rampgebied zelf kan doen voelen. Aan de
gedupeerden immers zal door het Nederlandse Rode
Kruis o.a. een textielpakket worden uitgereikt, en wanneer
men aanneemt, dat 60.000 personen hiervoor in aan-
merking komen, zouden volgens berekening in het Alge-
meen Handelsblad van 17. Maart jI. de volgende aantallen
textielgoederen nodig zijn:
Lakens
……………………
116.000
Slopen
‘ ……………………106.000
Wollen dekens
………………
58.000
–
Servetten
………………….
72.000
Haiiddoeken
………………..
216.000
Deze goederen worden niet geleverd door ‘de binnen-
landse detailhandel, doch zijn afkomstig uit buitenlandse
Rode Kruis-zendingen. Bij de distributie van deze ge-
scbenkpakketten zal de detailhandel in textiel niet worden
ingeschakeld, daar dit in strijd schijnt met de internatio-
nale Rode Kruis-conventies. Aangezien het hier duurzamë
consumptiegoederen betreft, kunnen de winkeliers in ‘d
getroffen gebieden nog lange tijd de gevolgen ondervinden
van deze verstrekking van nieuwe uitzetten aan.getroffe-
nen. .
8April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
269
Naast de detailhandel ondervonden ook de hotel-,
café- en restaurntbedrjven, de schouwburgen en biosco-
pen de terugslag. Wat de horeca-bedrijven betreft werd
deze het sterkst gevoeld in het Zuiden des lands, waar
het afgelasten van de carnavaisfestiviteiten oorzaak werd
van een over het algemeen zeer slechte Februari-maand.
Ook de zelfstandig werkende artisten, keliners e.d. zagen
hierdoor hun inkomsten belangrijk teruglopen, doch van
deze laatste categorie zijn geen cijfers bekend. Wat de
hotel-, restaurant- en cafébedrjven aangaat, krijgt men
het volgende beeld, betrekking hebbend op een aantal
representatieve ondernemingen:
Indxcijfers omzetten ho,eca-bed••ven
(Januari
1952 =
100)
Afdeling Café-Restaurant
Januari
Febrj
2
ari
Februari
1953
98
65
‘s-Gravenhage
…………………
102 106
84
100
103 113
15!
225
141
118 180
97
Amsterdam
……………………98
122
212
54
Utrecht
………………………
144
300
76
‘s-Hertogenbosch
……………….
Breda
………………………..
III
185
104
Sergen
op
zoom
……………..
Gennep
………………………
13!
222
.
122
Weert
………………………..
Venlo
………………………..
155
220
III
Sittard
………………………
Maastricht
…………………..
84
278
105
Afdeling Hotel
Jaj uari
Fetrusri
Fetjari
3
102
96
69
105
100
Amsterdam
…………………..
.
‘s-Gravenhage
…………………82
Utrecht
……………………..
113
106 127
s-Hertogenbosch
……………….
117 149
123
Bij deze cijfers valt op te merken, dat de omzetten
van.de
afdeling hotel in Den Haag in Februari
1953
gunstiger liggen dan verwacht zou kunnen worden. Dit
houdt verband met het vérbljf van Amerikaanse journa-
listen en officieren, die ons land bezochten in verband
met de nationale ramp. Ook in Utrecht werden in deze
maand o
y
er de gehele linie hogere cijfers genoteerd, een
gevolg van de omstandigheid, dat wegens stremming van
de verbinding via Moerdijk het verkeer over Den Bosch
en Utrecht werd omgeleid. Deze factor moet -nadelige
invloed hebben uitgeoefend op de resultaten voor Den
Haag, doch zoals reeds gezegd, werd dit gecompenseerd
door het verblijf van buitenlandse gasten.
Vooral ten aanzien van de café-restaurants worden de
nadelige gevolgen van het afgelasten van het carnaval
duidelijk gedemonstreerd. Bijgaande staat toont de resul-
tiiten van een aantal representatieve bedrijven, waarbij
vooral voor het Zuiden des lands de cijfers voor zich zelf
spreken. Vergeleken met de overeenkomstige maand
van het vorig jaar (ook in 1952 werd het carnaval in
Februari gevierd) bedroegen de omzetten dikwijls slechts
50 pCt van die in 1952. Dat het wegvallen van deze be-
langrijke seizoeninkomsten vooral voor de liquiditeit der
bedrijven nadelige gevolgen zal hebben, spreekt vanzelf.
In veel gevallen is bij dit soort bedrijven een gunstig
jaarresultaat bovendien in aanzienlijke mate afhankelijk
van de provenuen die het carnaval heeft opgeleverd.
Van overheidswege werd dan ook reeds toestemming
verleend aan de Nederlandse Middenstandsbank en de
Bôrgstellingsfondsen om via de Bijzondere Credietrege-
ling credietfaciliteiten te verlenen aan die bedrijven, die
wegens het wegvallen van de carnavalsinkomsten in
liquiditeitsmoeilijkheden zijn geraakt. Deze credietver-
lening moet uitsluitend gezien worden als een overbrug-
ging voor die bedrijven, die bijv. wegens ingekochte
voorraden en stagnatie in de afzet liquiditeitsmoeilijk-
heden ondervinden.
Niet alleen de. horeca-bedrijven hebben inmiddels de
kwade gevôlgen van het afgelasten der carnavalsviering
ondervonden. Ook sommige dienstverleningsbedrijven,
mt name de vervoersondernemingen moeten een duide-
lijke terugslag hebben gevoeld. Gedurende de feestviering
worden de carnavalscentra – bezocht door bewoners uit
de verre omtrek, zodat behalve de gewone bus- en trein-
diensten talrijke extra verbindingen moeten worden inge-
schakeld om alle gegadigden tijdig op de plaats van be-
stemming af te leveren. Cijfers hieromtrent waren echter
bij het verschijnen van dit artikel nog in onvoldoende
mate beschikbaar.
In de resultatencijfers der schouwburgen kan men
eveneens het watersnood-effect ontdekken. Onderstaande
gegevens hebben betrekking op een der belangrijkste
schouwburgen in het Westen des lands.
Januari
Januari
Februari
Februari
1952
1953
1952
1953
(Januari 1952 = 100)
Bespreekgelden
100
91
86
46
Vermakelijkheidsbel
– –
100
92
80
55
Netto
recette
………..
100
92 79
55
Aantal bezoekers
25.563
25.372 21.580
16.003
Verk. programma’s
….
11.353
10.731
9.499
5.870
Aantal voorstellingen….
36
40
35
31
In de week na de ramp is ook het bioscoopbezoek aan-
zienlijk minder geweest dan in de overeenkomstige week
van 1952. Volgens mededeling van de Nederlandse Bio-
scoopbond lagen de ontvangsten van bioscopen in de
eerste week van Februari jI. 20,7 pCt . beneden het peil
van de eerste week van Februari 1952. De resultaten van
Januari 1953 weken slechts 1 pCt af van die van Januari
1952. Ofschoon de cijfers voor de gehele maand Februari
1953 nog niet bekend zijn, is men er toch reeds zeker
van, dat de nationale ramp het bezoek aan bioscopen
aanzienlijk heeft doen teruglopen. Bij de schouwburgen
was de teruggang echter nog groter; zoals uit bovenstaan-
de cijfers blijkt, bedroeg deze ongeveer 35 pCt.
Ook de fabrikanten van gouden en zilveren werken
zagen hun omzetcijfer in Februari van dit jaar aanzienlijk
gereduceerd. Volgens mededelingen uit
‘iakkringen
is de
omzet in deze maand ongeveer 45 pCt lager dan in Fè-
bruari van het vorig jaar, een tendentie, die zich ook in
Maart nog doorzette.
Uit het bovenstaande blijkt dus wel, dat het Nederland-
se volk zich in de maand na de watersnood een vrij aan-
zienlijke consumptiebeperking heeft opgelegd. De bedra-
gen, die aldus werden bespaard, zijn .wellicht bij het
Nationaal Rampenfonds terecht gekomen. Bij bestude-
ring der spaarbankcijfers krijgt men immers niet de
indruk, dat opvraging van spaargelden op grote. schaal
heeft plaats gehad, teneinde de schenkingen aan het
Rampenfonds te financieren. Voor de bijzondere spaar-
banken is het beeld als volgt (bron: C.B.S):
Januari
Januari
Februari
Februari
1952
1953
1
1952
1953
(in mln guldens)
–
54,34
68,22
45,32
46,68′)
Inleg
……………….
43,71
45,54
34,82
32,37
1
)
Terugbetaling
………..
Spaarsaldo
10,63
22,68
,
10.50
14,31
1
)
‘)
voorlopige cijfers.
R(jkspostspaarbank
Januari
Februari Februari
1952
1953
1952
•
(in mln guldens)
Inleg
……………………….
32,25 38,38 32,33
28,66
..
29,83
25,53
Terugbetaling
………………….
Spaarsaldo
……………………
3,59 8,55
–
7,80
270
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8April 1953
Bij het schrijven van dit artikel waren dedefinitieve
cijfers over Februari
1953
nog niet bekend; de verwachting
bestond echter, dat zij geen ingrijpende wijzigingen te
zien zullen geven.
De watersnood heeft aldus een belangrijk deel der
traditionele bestedingsvormen tijdelijk doen vervallen.
Dit betekende niet alleen voor de betrokken branches
een onmiddellijk voelbare inkomstenderving, doch had
tevens tot gevolg, dat deze categorie minder aanschaf-
fingen zal verrichten dan bij een normale gang van zaken
het geval geweest zou zijn. De voorafgaande schakels
van de bedrijfskolom zullen dus evenzeer hun omzetten
zien verminderen, zodat men van een omgekeerd multi-
plier-effect zou kunnen spreken. Het is niet uitgesloten,
dat dit effect gedeeltelijk teniet zal worden gedaan door
de wijze waarop de getroffenen. hun uitkering van het
Rampenfonds zullen besteden, doch voor het ogenblik
valt hierover nog weinig te zeggen.
‘s-Gravenhage.
Dr W.
I.
GROENEVELD MEIJER.
Een nieuwe koers in de Verenigde Staten
De wisseling van het bewind in de Verenigde Staten
plaatst opnieuw de handelspolitiek van dit land in het
middelpunt van de internationale belangstélling. De
houding van de Verenigde Staten t.a.v. de problemen
van de internationale handel is immers materieel en
psychologisch van veel ruimere strekking dan die van
welk ander land ook. De invoerpolitiek speelt hierbij
een zeer voorname rol en nu de standpunten worden in-
genomen voor de strijd welke over korte tijd in het Con-
gres zal worden gevoerd lijkt het nuttig een blik te werpen
op de hoofdlijnen van dit deel van de Amerikaanse
politiek.
Traditioneel. protectionisme.
Van oorsprong is de Amerikaanse handelspolitiek
protectionistisch. Reeds in 1789 kwam een tariefwet tot
stand welke in de preambule o.a. als doelstelling ver-
meldt, de aanmoediging en bescherming van de Ameri-
kaanse producenten. De tegenstelling welke nadien op-
trad en waarbij men aan de Republikeinen een protec-
tionistische politiek toeschrjft, en aan de Democraten
een tariefpolitiek in hoofdzaak gericht op de fiscale
opbrengsten, is er meer een van accent en graad, dan van
beginsel.
Deze tegenstelling kwam telkenmale bij de overgang
van het bewind tot uiting, dank zij de wel merkwaardige
gewöonte bij iedere wisseling van regeringspartij• een
nieuwe tariefwet door te voeren. Was deze herhaalde
wisseling enerzijds een uitvloeisel van de reeds gendemde
tegenstelling, anderzijds dient gewezen te worden op de
nauwe binding tussen kiezers en verkozenen, welke deze
laatsten noopt de belangen van de vertegenwoordigde
kiezers te verdedigen op een wijze die, bijv. in ons land,
nauwelijks denkbaar is.
Nimmer echter had het aan het bewind komen van
de Democraten een uitgesproken vrjhandeiskoers tot
gevolg steeds was sprake van een min of meer vèrgaande
verzachting van het regiem. Dat bij dôze wisselingen de
ogenblikkelijke onistandigheden een zeer belangrijke
invloed uitoefenden behoeft nauwelijks betoog.
De Reciprocal
•
Trade Agreements Act.
•Eerst onder het bewind van President F. D. Roosevelt
werd met deze ingewortelde gewoonte gebroken. De
Democraten .aanvaardden de
Hawley-Smoot-Tar(ff Act
van 1930 als bâsis hunner tariefpolitiek, een wet dus
ontstaan onder de Republikeinse Regering van Hoover ‘).
Dit tarief vormt in wezen een aanpassing van het even-
zeer protectionistische
Fordney-McCumber Tarff
van
1922, aan de gewijzigde omstandigheden van 1930,
1)
,,An Act to provide revenue, to regulate cornmerce with foreign countries,
to encourage the industries of the United States, to protect Amerjçtn labr, end for other purposes”.
waarbij de situatie in de landbouw van overwegend be-
lang was. Tekenend
–
voor de gedachten welke aan dit
tarief ten grondslag liggen is wel het artikel waarin. de
President gemachtigd wordt het invoerrecht met maxi-
maal 50 pCt te wijzigen, indien ,,duties . … do not
equalize the differences in the costs of production of
the domestic article and the like or similar foreign article
when produced in the principal competing country”
2).
Het effect van het tarief van1930 zowel in binnen- als
buitenland was verbijsterend. De wereld verkeerde in een
stadium waarin een geringe verschuiving naar één kant
de balans volkomen in die richting zou doen doorslaan.
,,This law decided what direction tariffs would take”
3).
Vele landen dienden via hun vertegenwoordigingen in
Washington scherpe klachten in. Retorsiemaatregelen
werden alom van kracht, de handelspolitiek werd ver-
scherpt, terwijl een ernstig wantrouwen ontstond t.a.v.
de bedoelingen der Verenigde Staten, wier invoersurplus
juist in deze jaren ‘overging in een exportoverschot. De
gedachte te komen tot een ,,tariff truce” werd volkomen
terzijde geschoven.
Het tariefprobleem vormde, zoals ook
in
het verleden
steeds het geval was, een der voorname strijdpunten in
de conventies
van
1932; De crisisjaren deden eens te
meer beseffen dat een land, evenmin als een koopman,
op hetzelfde niveau kan verder leven, als hij klanten ver-
liest. De Republikeinen bleven vasthouden aan een
sterke bescherming, de Democraten propageerden een
,,cbmpetitive tariff for revenue”, waarbij zij aandrongen
op reciproce tariefaccoorden en internationaal overleg
tot herstel van de wereldhandel.’
De wens om te komen tot een meer handzame tarief-
wetgeving leidde de Democratische Regering, na de be-
haalde verkiezingszege, tot het indienen van de
Reci-
procal Trade Agreernents Act,
welke tot op heden de
Amerikaanse handelspolitiek beheerst.
De nieuwe wet, welke in 1934 van krâcht werd, hield
geen nieuw tarief in, doch gaf slechts een aanvulling
op de Smoot-Hawley-Tariff Act (section
350).
De Presi-
dent werd gemachtigd tot het openen van tariefonder-
handelingen ,,for the purpose’ of expanding foreign
markets for the products of the United States”, waarbij
tariefverlagingen van .maximaal 50 pCt konden worden
gegeven, met dien verstande, dat geen overplaatsing
van goederen op of van de vrije lijst zou mogen plaats-
vinden. Gebroken werd met een vrijwel ononderbroken
traditie, waarbij het Congres steeds het laatste woord in
tariefzaken had.
De nieuwe wet had een geldigheidsduur van drie jaar.
‘) De zgn. ,,flexible tariff prévision”, section 336 van de wet.
3)
Isaacs ,,Tnternational trade”, blz. 770.
v
8
i. mede League of Nations: ,,Commer-
dal policy in the post-war world”, 1945, en ,,Commercial
polisy
in the inter.war
period”, 1942.
8 April 1953
ECONOMLSCH-STAT’ISSCHE’ BERÏCHTEN
271
De oude bepalingen van de Wet van 1930 (en dus ook
van 1922) bleven, voor zover niet in strijd met cle nieuwe
wet, onverminderd van kracht. Zo- bijv: bleef de zgn.
,,flexible provision” bestaan. De onvoorwaardelijke
meestbegunstiging werd geconsolideerd (in 1922 in
–
gevoerd).
De Reciprocal Trade Agreements Act – waaraan in
het bijzonder de naam van Cordeil HulI is verbonden
werd telkenmalè verlengd. De oppositie bleef zich echter
roeren. De belangrijke American Tariff League toonde
zich een der meest fervente tegenstanders. De League
betoogde dat het tarief een volledige compensatie zou
moeten geven voor de verschillen in productiekosten aan
beide zijden der grenzen en ,,should not be controlled
by international political considerations”. De tarieven
zouden dus geen punt van onderhandeling mogen uit-
maken.
Op 1 Januari
.1945
hadden de Verenigde Staten, in het
kader van de Reciprocal Trade Agreements Act, reducties
verleend op 1.190 tariefposities, waarbij 42 pCt van de
belaste posten met 50 pCt werd verlaagd. Slechts 38 pCt
stond ncig op het niveau van 1930
4
).
Bij de expiratie van de wet in
1945
stuitte de ver-
lenging opnieuw op ernstige oppositie. Het argument dat
de toestand te verward was voor het aangaan van lang-
durige verplichtingen overheerste. Bezwaren rezen tegen
het voorstel de onderhandelingsmarge met 50 pCt te ver-
hogen. Desondanks wist de Democratische Regering haar
voorstellen tot verlenging te doen accepteren, doch zij
had daartoe de verplichting te aanvaarden in alle accoor-
den de zgn. ,,escape clause” op te nemen.
Deze clausule, wdk voor het eerst in het accoord met
Mexico van 1942 werd opgenomen, bevat de bepaling
dat, indien door onvoorziene ontwikkelingen de invoer
ten gevolge van een gegeven concessie zodanig toeneemt
dat schade wordt, of dreigt te worden toegebracht aan de
binnenlandse producenten, de betreffende concessie kan
worden ingétrokken.
Er werd dus een mogelijkheid geschapen om eventuele
miscalculaties naderhand te corrigeren. Hiermede werd
tevens nieuwe osizekerheid geschapen, want hoewel de
clausule – welke bijv. ook in het General Agreement for
Tariffs ad Trade werd opgenomen – scherp omlijnde
voorwaarden aangeeft, blijkt dat in. de practijk de inter-
pr:atie veel moeilijkheden oplevert en ruimte laat voor
het onderbrengen van zuiver protectionistische acties.
De toenemende sterkte van de Republikeinse partij
ging gepaard met een toenemende tegenstand tegen de
Reciprocal Trade Agreements Act. Bij de debatten in
1948 wist de Democratische Regering de termijn slechts
met een jaar te verlengen.
Het belangrijkste punt bij deze verlenging was de wijzi-
ging in de positie van de Tariff Commission welk orgaan
nadrukkelijk werd verboden nog aan de besprekingen
deel te nemen, dan wel aanbevelingen te doen. Tn plaats
daarvan werd het accent gelegd op de controlerende
functie. In de nieuwe zgn. ,,peril-points”-clausule werd
bepaald dat de tariefcommissie, afgezien van de in de
wet gestelde grens van 50 pCt van het recht van 1 Januari
1945,
minimum-punten kan aangeven, waar beneden tarief-
verlaging haars inziens niet mogelijk is zonder aanmerke-
lijke schade te veroorzaken aan binnenlandse industrieën.
Zou toch een overschrijding der limites plaatsvinden, dan
verplichtte dit de President een gedocumenteerde ver-
klaring te verstrekken. Ternauwernood werd ontkomen
)
Vgl. lsaaes ,,International trade” (1948). blz. 275, alsmede Henikstein ,,Die
amerikanische Handelspolitik nach den, zweilen Weltkrieg und die Wiederbetebung
des Weltbandels” (1950), blz. 130.
aan het ‘door de Republikeinen voorgestelde vetorecht
in gevallen van overschrijding.
Toen in 1949 de wet opnieuw op de helling kwam, was
in tegenstelling tot de verwachtingen de’ Republikeinse
invloed iets afgezwakt. De Regering slaagde er in’ de
,,peril-points”-clausule af te schaffen en de wet te ver
–
lengen tot Juni
1951.
Wel zag zij zich genoopt zich le
binden, de ,,escape clause” niet alleen in de nieuwe,
doch tevens in de oude nog bestaande accoorden te doen
opnemen.
In deze jaren vormde het productiekostenargument de
ernstigste tegenwerping tegen de verlenging der wet.
Tekenend bijv. is het standpunt van de belangrijke
,,Women’s Patriotic Conference on National Defence”:
,,the reciprocal trade agreements program has removed
protection from our high paid workers against unfair
competition of the low-paid workers of other countries”
5).
Kaufmann
wijst er echter reeds op dat merkwaardigerwijs
cijfers uitwijzen dat de meest beschermde industrieën
niet die zijn welke de hoogste lonen betalen
6).
In 1951 vond wederom verlenging plaats, waarbij op-
nieuw de ,,escape clause” in het middelpunt van de
debatten stond. De sterkte van de Republikèinse op-
positie was aanzienlijk toegenomen en noopte •de Re-
gering tot beduidende concessies. Naast de ,,escape clau-
se” verscheen de ,,peril-points”-clausule opnieuw ten
tonele. De bewapenirigsinspanning versterkte de oppo-
sitie tegen de wet in belangrijke mate.
Een uitvloeisel van de politieke verhoudingen was ook
de uitsluiting van Rusland en alle satellieten van de voor-
delen uit hoofde van deze wet. Deze laatste verlenging
loopt af in Juni
1953.
**
*
In voerbeleinmeringen.
In de na-oorlogse jaren was er inmiddels een niet
onaanzienlijke activiteit op andere tereinen van de in-
voerpolitiek.
Medio 1950 werd ingediend de
,,Customs Simplfi-
cation Bill”,
met welke wet beoogd werd de vermindering
van,de vele administratieve moeilijkheden welke de Ver
–
enigde Staten de importeurs in de weg leggen, verminde-
ring dus van het ,,administratieve protectionisme”
7).
De waardebepaling volgens de geldende tariefwet is een
wel zeer ingewikkelde. Als waarde kan worden aange-
nomen de buitenlandse waarde, de exportwaârde, de
Amerikaanse waarde, de productiekosten en de Ameri-
kaanse verkoopprijs, waarbij zij aangetekend dat hoe
eenvoudig men deze waarden – gerangschikt in volgorde
van afnemende preferentie – ook kan definiëren, de
practijk van dë bepaling een zeer moeilijke en langdurige
is. Velè importeurs wachten jaren lang op de uiteindelijke
waardevaststelling en classificatie, zodat vaak nadat hèt
product is verkocht blijkt .dat een ‘aanzienlijk verlies
is geleden. Het wetsvoorstel werd echter voorlopig gede-
poneerd.
Andere moeilijkheden voor de invoer ontstonden door
het zgn. Andresen Amendement op de
Defence Production Act
van 1950 (section 104). Deze wet beoogt ,,to establish
a system of priorities and allocations for materials and
facilities”, welke dienen om ,,the production cf goods,
and services necessary for the na’tional security,’ and for
other purposes” te bevorderen. Werd aanvankelijk be-
doeld bepaalde maatregelen te wettigen, welke gewenst
5)
GeciteCo door Kaufmann in ,,E.-5.B.” dd. 30 November 1949.
‘)
,,E.-S.B’ dd. .14 December 1949.
‘)
Vgl. ,,The Economist” van 18 Augustus 1951. ,,An,erican Import and Ex-
port Bulletin” van Oçtober 1951 en „EconomisQho Vnorljchtin” dd. 21 Sep.
tember 1951,
1:
4938 ’50 ’51 ’52
1938 ’50 ’51 ’52
4938 ’50 ’54. ’52
44
42
40
8
6
4
2
272
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 April 1953
bleken i.v.m. de internationale constellatie, reeds spoedig
kreeg de wet een. sterk protectionistisch karakter. Het
Andresen Amendement van 1951 verbood of beperkte
de invoer vân eén reeks van artikelen, daarbij aangevende
dat deze maatregelen noodzakelijk waren voor ,,the
protection of the essential security interests and economy
of
the United States in the existing emergency in inter-
national relations”
8)
De invoer zou niet mogen worden toegelaten voor
zover deze essentiële binnenlandse productie benadeelt,
de marktverhoudingen verstoort, dan wel een last vormt
voor het prijzenprogramma. De onbepaaldheid van de
beoogde doeleinden is duidelijk en het behoeft nauwelijks
betoog dat een dergelijke formulering alle ruimte laat
voor protectie uit welken hoofde dan ook.
Het waren in het bijzonder de quota voor zuivel-
producten welke internationale beroering verwekten. Van
enig verband met de in de Defence Production Act ge-
gestelde doeleinden was nauwelijks meer sprake en fel
waren dan ook de protesten welke van belanghebbende
landen toestroomden
9).
Bij de verlenging van de wet werd het amendement
gehandhaafd en hoewel in de volgende,maanden enige
verlichting van de restricties plaatsvond, kan niet van
een principiële verbetering worden gesproken. In de ver-
gadering van verdragsluitende partijen van de Algemene
Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, kwam het in
October van
1952
tot een te billijken, doch daarom niet
minder betreurenswaardige beslissing. Nederland vroeg
en verkreeg de toestemming vergeldingsmaatregelen toe
‘te passen tegenover de zuivelcontingentering, waartoe
éen tegenover Amerika gestelde concessie t.a.v. het tarief-
contingent voor tarwe,bloem werd ingetrokken
10).
8)
Vgl. ,,Dept. of State Bulletin” dd. 31 Maart 1952.
‘) Vgl. bijv. Economische Voorlichting” dd. 22 Februari 1952. 80)
Zie Press release GATT/91 dd. 28 October 1952.
Een ernstige belemmering voor de handel vormt ook
de uit de crisisjaren daterende
Buy American Act
11).
Deze
Wet
-verplicht de Federale autoriteiten hun aan-
kopeiallëen in het kinnenland te verrichten, op welke
algemene regel slechts enkele uitzonderingen worden
toegestaan. De scherpte van de protectie blijkt.wel zeer
duidelijk indien men ziet dat bijv. een uitzondering wordt
toegestaan indien de binnenlandse
pNijzen
,,onredelijk”
zijn, waarbij wordt aangegeven dat van ,,onredeljk”
mag worden gesproken, indien de binnenlandse prijs
hoger is dan de c.i!f.-prjs voor de import, verhoogd met
25 pCt en invoerrecht!
**
*
De discussie geopend.
Nu na een 20-jarig Democratisch bewind de Republi-
keinen het roer hebben overgenomen, ziet de wereld met
belangstelling en niet zonder vrees de strijd tegemoet
welke over de voortzetting van de bestaande en ten dele
aflopende wetgeving zal worden gevoerd. Zal werkelijk
een nieuwe koers worden ingeslagen? Temeer geldt zulks
indien men overweegt hoe in de afgelopen jaren het
vooral de Regering was – en dan wel
–
met name de
President en het State Department – welke paal en perk
stelde aan de drang tot meer bescherming, een drang welke
sedert einde 1
950,
toen voor het eerst de ,,escape clause”
te hulp werd geroepen voor de bescherming ‘van
de hoedenindustrie, steeds sterker werd. De President
wees vele aanvragen tot tariefsverhoging af en wist enige
verlichting te brengen in de restricties van het Andresen
Amendement.
De Regering Eisenhower heeft nog geen definitief stand-
punt ingenomen. De gevraagde verhoging van invoerrech-
ten op briar-pijpen – welk geval als een test-case werd
beschouwd – is voorlopig in beraad gehouden.
“) vgl. ,,Foreign Commerce weekly” dd. 22 De:ember 1952.
Tabaksproducten beschikbaar gekomen voor binnenlands verbruik
x 1mln
Sigaren met
Overige sigaren vnl.
X
1 mrd
Ciaretten
X
1 mln
stuks
. dichtgewerkte kop
cigarillos
stuks
g
kg
Kerftabak
’14
12
Wé
8
6
4
1
0
1
4938 ’50
’51
’52
Bron:
CBS
8 April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
273
Onget’ijfeId zal de Reciprocal Trade Agreements Act
opnieuw worden verlengd. Sedert 1948 richt de oppositie
zich in. hoofdzaak tegen de aanvullende bepalingen –
als bijv. de ,,escape clause” -. doch niet tegen de wet
als
zodanig. In de ,,State of the Union Message” van de
President wordt de verlenging en uitbreiding van de
Reciprocal Trade Agreements Act als programmapunt ge-
noemd, naast de revisie van de administratieve douane-
bepalingen.
Inmiddels echter hebben de debatten buiten het Con-
gres een aanvang genomen. Het blijkt reeds thans on-
doenlijk in kort bestek een enigszins volledig overzicht
te geven van de uiteenlopende wensen en gedachten en
wij
willen ons dan ook beperken tot een korte aanduiding,
welke in staat zal stellen een oordeel te vellen over de
huidige verhoudingen.
Een vrij sterke beweging in de richting van een liberaler
regiem is merkbaar. De leuze van Mr. Butler, ,,trade not
aid”, is ook in de Verenigde Staten doorgedrongen en
de wens om de hulp aan het buitenland zoveel mogelijk
te beperken maakt dat velen zich tot deze leuze voelen
aangetrokken. Het gevaar immers dreigt, dat de be-
perking van de hulpverlening opnieuw tot een ver-
scherping van de dollarinvoerrestricties zal leiden, indien
niet de Verenigde Staten de wereld in staat stellen vol-
doende dollars te verdienen voor de normale aankopen.
Het bedrijfsleven dringt meer en meer aan op het open-
stellen der grenzen in ruil voor adequate concessies van
het buitenland. Daarnaast treffen we aan de uitspraken
van vele der vooraanstaande ambtenaren welke reeds ge-
durende langere tijd energieke voorstanders zijn van
vrije handel.
De protectionistische tendenties treffen we vnl. aan in
agrarische kringen en in enkele kleinere takken van
bedrijf.
Nog daterend uit de periode van het Democratische
bewind is het rapport van een commissie, onder voor-
zitterschap van Daniel BeIl, ingesteld door President
Truman, dat kortgeleden aan President Eisenhower werd
voorgelegd. Deze Public A dvisory Board for Mulual
Security
beklemtoont het belang van een liberaler invoer-
regiem voor de exporteurs en voor de economische en
militaire sterkte van de Vrije wereld. Zij wijst er daarbij
op, dat de handelspolitiek minder gericht zal moeten
worden op de belangen van enkele bepaalde groepen, en
meer rekening zal moeten worden gehouden met het
algemene belang. In dit verband beveelt de commissie
o.a, aan een vereenvoudiging van de tariefwet, waarbij
in hët bijzonder aandacht zou moeten worden geschonken
aan de classificatie, doorvoering van de Customs Simplifi-
cation Bill, versterking van de Reciprocal Trade Agree-
ments Act, te bereiken door de eliminatie van de uit-
zonderingsbepalingen en verlenging voor langere ter-
mijnen, afschaffing van de Buy American Act, verlaging
van verschillende invoerrechten en afschaffing der quota.
Voor de geest waarin deze aanbevelingen zijn gesteld
is het van belang op te merken dat de commissie de
voorkeur geeft aan bescherming van uit militaire over-
wegingen belangrijke industrieën door vaste koopcon-
tracten en bijzondere belastingfaciliteiten, boven die door
hoge invoerrechten en contingenten, terwijl voorts wordt
a
.
angedrongen op het vestigen van een Organisatie welke
de doeleinden van de Algemene Overeenkomst inzake
Tarieven en Handel zal nastreven.
Kan President Eisenhower het rapport van deze twee-
partijen commissie nog naast zich neerleggen, met het
oog op de Democratische afkomst, zulks geldt zeker niet
voor de rapporten en verklaringen welke van de zijde
van het bedrijfsleven komen. –
Opzienbarend was de. verklaring van
Henri Ford jr
waarin.
4
,deze zich uitspreekt vobr een duidelijke stap in
de richting van een vrij internationaal verkeer. Ford
drong aan op het in de practijk brengen van wât de Ver-
enigde Staten nu reeds gedurende zoveel jaren predikén.
Naast een geleidelijke reductie van invoerrechten, acht
hij de onmiddellijke afschaffing van alle quantitatieve
beperkingen noodzakelijk.
De belangrijke Detroit Board of Coinmerce
doet een-
zelfde geluid horen. In een dezer dagen uitgegeven ver-
klaring wordt aangedrongen op een mëer liberaal in-
voerregiem en een algehele herziening van de tariefwet,
welke in haar huidige.vorm een zeer onzekere grondslag
vormt voor de internationale handel. Nadrukkelijk
wordt het protectionistische ,,cheap-labour”-argument
verworpen en wordt betoogd dat niet alleen de lonen de
duurte van de arbeid bepalen, doch evenzeer de produc-
tiviteit. Daarenboven leidt de huidige politiek lot een
verlies van afzetmarkten en tot stijgende kosten.
Ook van vele andere zijden komen berichten dat lang-
zamerhand het besef doordringt dat het protectionisme
zichzelf heeft overleefd en dat de huidige politiek t.a.v.
de invoer in principiële tegenstelling staat tot de crediteur-
status en tot de hulpprogramma’s, welke door de Ver-
enigde Staten worden uitgevoerd. We treffen dit besef
bijv. aan in de rapporten over de hulpverlening aan
Europa van
Sa,vyer,
de oud-Minister van Handel,
van de. National Foreign Trade Council
en van de grote
vakvereniging, de Committee of Indust,’ial Organisation.
‘Kan tot zover worden gesproken van uitgesproken
vrijhandelstendenties, in het Congres verblijven nog
steeds vele leden, welke zo niet principieel, dan toch in
de practijk voorstanders van bescherming zijn. Reeds
eerder wezen wij op de directe band welke tussen kiezers
en verkozenen bestaat, waaruit voortvloéit, dat vaak zeer
beperkte particuliere belangen van onevenredige impor-
tantie worden. Het is daarom verheugend dat thans ook
de grote industrie van Detroit zich in de strijd heeft ge-
worpen. De wandelgangen van het Congres zullen niet
alleen meer beheerst worden door de protectionisten,
doch de fabrikanten van staal, automobielen, chemische
producten enz. zullen hun krachtige geluid doen horen
ten gunste van een vrijer regieni. Een uitzondering even-
wel zal de landbouw blijven vörmen, welke, zoals ook
elders, omgeven is door een systeem van garanties, welk
het moeilijk maakt hier meer ruimte te geven aan de
buitenlandse concurrentie. Daarnaast zal de.
American
Tar(ff League
zich blijven verzetten tegen een vrijer
regiem. Op de jaarvergadering welke eind 1952 werd ge-
houden bleek haar protectionistische instelling nog on-
verminderd. DeAmerican Federation of Labour
toont
zich wijfelend. In deze Organisatie vindt men de meeste
arbeiders uit de beschermde bedrijven, waaruit de af-
wijkende houding van de C.I.O. is te verklaren.
Samenvatting.
Ongetwijfeld kan gesteld worden, dat de vrijhandels-
koers aan betekenis wint. Of deze beweging echter reeds
dit jaar tot noemenswaardige resultaten zal leiden is
zeer de vraag, temeer nu in dit traditioneel protectio-
nistisch gezinde land, de meest voor dit protectionisme
geporteerde partij aan het bewind is. De wens tot be-
perking van de hulp aan het buitenland en de internatio-
nale politieke constellatie doen echter de verwachting
ontstaan dat op de duur de Regering genoopt zal zijn
274
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8April 1953
deprotcctionistische
–
koers te verlaten. Vooralsnog zou
denRegering Eisenhower zich kunnen beperken tot een
kortstondige verlenging van de bestaande wetten, ten-
einde zich voor tebereiden op een nieuwe koers, welke
dh
t
mèrkwaardigerwijs, onder een Republikeins bewind
zou worden ingeslagen! In deze richting wijst ook de
recente -ihtelling van een commissie onder voorzitter-
schap van’ Lewis Douglas, welke een onderzoek zal
in5telltï .naar het buitenlands economisch beleid. In-
middels. lijkt het niet uitgesloten, dat op het terrein van
de douane-technische bepalingen reeds eerder vereen-
voudigingen zullen worden doorgevoerd in de geest van
de .Customs Simplification Bill, -waarbij echter zeker
niet van een principiële koerswijziging kan worden ge-
sproken, hoe nuttig een dergelijke vereenvoudiging ook
mag
zijn.. –
S
-De vraag welke ,,The Economist” stelt, ,,how good
a- creditor?”, blijft.daarmede voorlopig onbeantwoord
12).
Aalst.
–
N. FRANKEN ec. drs.
– “) ,The Èconomist’ dd. 14 Maart 1953.
– BOEKBESPREKINGEN
Drs J. Diederich: Karakter en groei van Hilversum
Anderniaal is er een publicatie verschenen over de ont-
wikkeling welke voor de toekomst kan worden verwacht
van een Nederlandse gemeente. In vele opzichten echter
wijkt de aard van de probleemstèlling voor de gemeente
Hilversum af van die van andere gemeentën. Het ge-
meentebestuur van Hilversum is namelijk van mening
dat het zijn taak is, de groei van deze gemeente in de
naaste toekomst aan enge grenzen te binden om daardoor
het omringende natuurschoon te sparen. Dit betekent,
dat. zeer ingrijpend zal moeten worden opgetreden t.a.v.
de vestiging en uitbreiding van de industriële bedrijven
en ook vestiging om andere redenen in de gemeente
zeer sterk zal moeten worden beperkt.
Uiteraard is het de vraag, of het gemeentebestuur deze
zo edelmoédig op zich genomen beperking, welke voor
een groot deel ten goede komt aan de recreatiemoge
heden in de randstad Holland, zal kunnen doorvoeren.
Vanzelfsprekend is het mogelijk om zonder meer uitbrei-
ding te beletten. De vraag is echter niet, of het mogelijk
Goud- en deviezen positie van Nederland
•
–
goud-
05
dcv*Ztnhlncrv
/cvi(zenrcsc
———–
.) F MA
M
J
.1 A S
0 N DIJ F MA
M
J J
A S
Q F4 U’J
4954
4952
4953
is maar of het wenselijk is. Het zou namelijk’ zeer wel
kunnen zijn, dat de vestiging van industriële bedrijven
geheel wrdt afgeschrikt, omdat men weet dat de moge-
lijkheid bestaat, dat een uitbreiding op enigszins grote
schaal zal worden belet. Doch ook is het denkbaar, dat
– verschillende bedrijven, wanneer zij wensen uit te breiden,
dit niet in Hilversum kunnen doen en daarom naar elders
zullen vertrekken. Dit betekent dus niet in de eerste plaats
dat de werkgelegenheid in Hilyersum constant zal blijven,
maar dat er een voortdurende neiging zal bestaan tot
afneming. Is dit inderdaad het geval, dan zal zich dus een
situatie voordoen, tegengesteld aan die in snel groeiende
industriegemeenten, waar de vraag naar arbeidskrachten
het aanbod steeds overtreft en een bij voortduring stij-
gende loonshoogte hiervan het gevolg is. Hier zal dan nl.
bij een steeds de vraag overtreffend aanbod een neiging
tot irikomensdaling optreden, welke Hilversum het
karakter zal geven van een dode stad.
De keuze is moeilijk en niet op geld waardeerbaar,
doch wel dient men te beseffen, dat hier het belang van
de gehele gemeente Hilversum op het spel staat, tegen-
over het belang van een betrekkelijk klein deel van de
inwoners van de randstad Holland gedurende enkele
dagen van een klein gedeelte van het jaar.
In het boek van Diederich wordt het probleem zeer
duidelijk en objectief gesteld en naar onze mening kan
de gemeente Hilversum zich gelukkig prijzen in het bezit
te zijn van een dergelijk uitstekend werk.
In het eerste deel van het boek wordt in grote lijnen
het probleem uiteengezet en de verschillende kanten,
welke dit bezit, naar voren gebracht. Zowel voor- als na-
delen worden hier tegenover elkander gesteld en het ge-
meentebestuur wordt gewezen op de consequenties van
hetgeen het van plan is. Dat de onderzoeker zelf hierbij
geen eindconclusie trekt, ligt voor de hand en zou in
strijd zijn met de eis van objectiviteit en de noodzakelijke
afzijdigheid welke hij dient te betrachten t.a.v. beleids-
kwesties. Niettemin is voor een goed verstaander duidelijk
hoe hij het probleem ziet en welke moeilijkheden hij
verbonden acht aan de uitvoering van het plan.
In het tweede deel zijn de afzonderlijke onderzoekingen
opgenomen, welke noodzakelijk waren om de conclusies
te kunnen trekken. Uit deze hoofdstukken spreekt wel
duidelijk de voorliefde van de schrijver voor de sociale
kant van de problemen en wordt men ook hier en daar
getroffen door een neiging om de zuiver economische
zijde van de vraagstukken als secundair te beschouwen.
Voor de meeste onderzoekingen levert dit geen bezwaar
op en wij zouden dan ook niet graag critiek in deze rich-
ting willen oefenen, omdat naar onze mening het boek
als geheel van een gehalte is, dat ver boven het gemiddelde
uitgaat.
Slechts één opmerking zouden wij willen maken en dat
is, dat de bronvermelding wellicht wat nauwkeuriger had
kunnen geschieden. Zo is bijv. een aanzienlijk deel van
het hoofdstuk betreffende de verzorgende bedrijven in
Hilversum met enkele kleinere wijzigingen overgenomen
uit de publicatie over Amersfoort, welke in dezelfde serie
het licht zag, zonder dat hier de bron is vermeld. Het vele
originele wat het boek bevat, geeft de lezer echter de
zekerheid, dat dit als eén vergissing moet worden be-
schouwd en de schrijver niet euvel moet worden geduid.
Al met al kan dit werk beschouwd worden als een
grote aanwinst voor de sociografische literatuur en zullen
vele onderzoekers, in het bijzonder met de facetonder-
zoekingen, hun voorJeel kunnen doen. Amersfoort.
L. H. KLAASSEN
mln gld.
4000
3000
2000
S..
7’•
8 April1953
ECON0MISCH-STATIST1SCHE’BERICHTEN
275
AANTEKENING
Europa sinds de tweede wereldoorlog
Onlangs heeft het secretariaat van de E.C.E. een be-
Jangwekkendè studie gepubliceerd, getiteld: ,,Economic
Survey of Europe since the war”. Hierin wordt de eco-
nomische ontwikkeling van West en Oost-Europa sinds
de tweede wereldoorlog besproken. Enige belangrijke.
punten uit dit rapport worden hieronder weergegeven.
Ontwikkeling van West-Europa.
Grote aandacht wordt besteed aan de verhouding
tussen West-Europa en het dollargebied. Na de oorlog
is de afhankelijkheid van dé Westeuropese landen van
het dollargebied als aanbodsbron toegenomen; bovendien
werd het veel moeilijker dan vroeger om o.a. door midde’
van export naar andere landen de middelen te verdienen
om dit tekort te dekken. Het rapport noemt als de be-
langrijkste middelen om het dollartekort weg te werkefl:
een grotere export van goederen en diensten naar het
dollargebied; een grotere productie van voedsel en grond-
stoffen in West-Europa en andere niet-dollargebieden
teneinde West-Europa minder afhankelijk te doen zijn
van het aanbod van het doliargebied, en
•
bovendien
tegemoet te komen aan de behoeften van de toenemende
bevolking en de groeiende industrie in de wereld in het
algemeen; vervanging, zowel in West-Europa als in de
verbonden overzeese gebieden, van de import van in-
dustriële eindproducten uit de Verenigde Staten via
sterkere concurrentie van de Europese producenten èf,
als alternatief, door grotere discriminatie tegen dollar-
goederen; en ten slotte door een beter gebruik te maken
van de grote hoeveelheden goederen en kapitaal, die
West-Europa verschaft aan de verbonden overzeese ge-
bieden teneinde grotere opbrengsten te ontvangen in de
vorm van essentiële goederenirnporten of van dollars,
en de directe dollaritaven van deze landen te ver-
minderen.
Onlangs zijn de Westeuropese landen in staat geweest
om hun dollar- en goudreserves te verhogen. Dit is in
meerdere mate bereikt door importrestricties dan door
exportvermeerdering. Het niveau van de dollar- en goud-
reserves van de meeste dezer landen is zo laag, dat deze
landen, enkele uitgezonderd, niet in staat zijn uit hun
tegenwoordige reserves meer dan twee of ten hoogste
drie maanden van de lopende invoer te dekken, zelfs
indien de gehele reserves voor dit doel beschikbaar zou-
den zijn. Onder deze omstandigheden kan er geen her-
vatting plaatsvinden van een vrij internationaal handels-
en betalingsverkeer en zodoende komt het herstel van
de convertibiliteit van de valuta’s niet in aanmerking
totdat West-Europa zijn behoefte aan dollars aanzienlijk
kan verminderen.
Er bestaan in West-Europa mogelijkheden voor een
belangrijke uitbreiding van de agrarische productie door
doelmatiger methoden van landgebruik en -exploitatie.
Eén van de voorwaarden voor de uitbreiding is de in-
vestering van grote kapitalen in de landbouw, waarvan
een deel zou bijdragen tot.de
ontwikkeling van de ver-
armde gebieden in Zuid-Europa. Een andere voorwaarde
is het afsluiten van overeenkomsten tussen de West-
europese landen çm te voorzien in de vergrpting van hun
onderlinge handel in agrarische producten en garanties
te geven voor marktstabiliteit. Een vermeerdering van
de productie in en het aanbod van voedsel en grond-
stoffen door andere gebieden kan waarschijnlijk slechts
verwezenlijkt worden door veel omvattende overeen-
komsten over de goederen die West-Europa er. irirul
voor teruggeeft, de vaststeffing van de prijzen en c,Önt
nuïteit van afzetgebied. Ook daar zal de uitbreiding van
de privaaire productie in de mate die nodig is; grote
investeringen vereisen. Onder de huidige omstandig
heden spreekt het vanzelf, dat veel van deze invèsteringen
verschaft moeten worden door de belanghebbendi.u-
voerlanden. Het initiatief ligt grotendeels in de handen
van de Westeuropese landen, wegens hun geschiktheid
om koopcontracten op lange termijn aan te: gaaben
in een deel van de benodigde investeringsfondsen t
voorzien. –
Het rapport toont aan dat de mogelijkheden voor’een
hogere agrarische productie in de meeste
1
Europese
landen, en vooral in de arme, zeer groot zijn. Zuid-
Europa heeft een grotere agrarische bevolkingsdichtheid
en een geringere productie, niet alleen per man maar
ook per hectare bouwland, dan andere EutÖpese ge-
bieden. In dit grote gebied, waarin bijna de helft’van
de Europese agrarische bevolking leeft, wordt 40 pCt
van het bouwland bewerkt en slechts
25
pCt van de totale
Europese agrarische opbrengst geproduceerd. De op-
lossing op lange termijn van de Europese landbouw-
problemen moet gezocht worden buiten de landbouw,
nl. in een uitbreiding van de industrie. Slechts een oyer-
schakeling op grote schaal, niet alleen van arbeiders maar
ook van millioenen kleine pachters, naar de industrie
kan de weg effenen voor de radicale verandering en
rationalisatie van de landbouw, die noodzakelijk is
om de levensstandaard van de Europese. bevolking, te
doen stijgen. Zo’n overheveling is niet alleen rfodig in
Zuid-Europa, maar op het gehele Europese vsteland.
In een beschouwing over de textielindustrie beweert
het rapport, dat de vooroorlogse dalende tendentie van
de textielexport thans weer naar voren treedt en dat door
de kleinere vraag het productieniveau van 1951 ge-
durende enige jaren niet meer zal worden bereikt, Het
rapport acht het niet onredelijk voor het volgende de-
cennium een daling in de wereldhandel van katoenen
en rayongoederen aan te nemen ter grootte van ongeveer
10 pCt. Het is onverstandig om er op te rekenen dat
Europa een belangrijke compensatie voor de inkrimping
van de Latijnsamerikaanse markt kan vinden in de grote
Aziatische en Afrikaanse markten. De vooruitzichten
voor de export van wollen goederen schijnen minder
ongunstig dan die voor katoen en rayon, maâr ook hier
zou de export van Europa over 1951 in de naaste toe-
komst als een maximum kunnen worden gezien. De
grote investeringen in de textielindustrie gedurende de
laatste vijf jaren waren een vergissing. De verdere in-
vestering moet beperkt worden tot enige noodzakelijke
uitbreidingen van de importbesparende rayoncapaciteit
of tot exploitatie van de mogelijkheden van de nieuwere
synthetische vezels. Het rapport meent dat er in sommige
landen behoefte zal zijn aan regeringsingrijpen teneinde
de productie en de mankracht op de meest efficiënte in-
stallaties te concentreren en het intensieve gebruik
van
die capaciteit te verzekeren.
Vergeleken met de ontwikkeling van de kolen-
t
staal-
en electriciteitsproductie in de Verenigde Staten en de
Sovjetunie in de laatste vier decennia, is de prestatie
van Europa verre van indrukwekkend. Er zijn in West-
Europa taken gesteld voor de verdere vergroting van de
staal- en energieproductie, maar deze taken zijn veel
minder ambitieus dan die in Oost-Europa. De vroegere
investeringen en de toekomstplannen reflecteren sterke
tendenties naar autarkie in de basisindustrieën van West-
276
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8April 1953
Europa Men dient er bij deze uitbreidingsplannen reke-
ning mee te houden, dat de machine- en staalproductie
sneller moet. toenemen dan de binnenlandse vraag, naar
deze producten. Het rapport vervolgt dan in view of
the relatively high dependence of the western European
economy on foreïgn trade too low a target set for steel
and energy production means planning for a depression
or at least a stagnation of European production unless
Europe is once more to be made dependent .on dollar
imports .of commodities which could relatively easily
be produced at home”.
De particuliere investeerders, aldus hét rapport, be-
slissen niet alleen in hoge mate over hun eigen lot maar
ook over dat van de gehele economie. Als zij weinig
vertrou.wen in de toekomst hebben en de investeringen
verminderen, vernietigen zij de markt voor hun eigen
producten. In het ongunstigste geval kan. een depressie
volgen en op zijn best wordt de toekomstige ontwikkeling
van de econômie be1emmrd. Het is daarom noodzakelijk
dat pessimistische verwachtingen worden tegengegaan,
voordat zij resulteren in lagere investeringsactiviteit;
m.a.w. bij de particuliere bedrijven moet het vertrouwen
worden gewekt, dat de regeringen de verantwpordelijk-
heid nemen om de totale vraag op een hoog niveau te
handhaven. Het rapport oppert de gedachte dat het
tegenwoordige klimaat voor investeringen niet zeer gun-
stig is, omdat regeringen. de vraag terughouden in ver-
band met betalingsbalansmoeilijkheden en infiatievrees.
Aan de andere kant kan Europa zijn betalingsbalans
niet, in even’Wicht krijgen zonder, grotere investeringen
en productieveranderingen. En dit kan het tegenwoordig
onbevredigende niveau van productie, handel en corn-
sumptie – het laatste anderhalf jaar was de vraag zwak-
ker, waren de winstmarges kleiner en namen productie
en handel langzamer toe in West-Europa – zelfs lager
maken.
In de Europese economie is er gedurende vier decennia
een voortdurende trend naar internationale desintegratie.
Van 1913 tot 1951 nam de productie in Europa (afgezien
van de Sovjetunie) toe met 70 pCt, maar de onderlinge
handel slechts met 2 pCt. De trend is
geaccentueeSrd
door
overheidsingrijpen. Als arbeids- en kapitaalbewegingen
beperkt zijn en kapitaal schaars is, zijn de 3bstakels, die
het bereiken van een hogere graad van integratie alleen
door het automatisme van vrije goederenhandel in de
weg staan, geweldig groot. Marktkrachten moeten worden
aangevuld door bewuste en gedetailleerse coördinatie van
de economische politiek, om langzamerhand tot her
–
verdeling van productieve krachten te komen, die nodig
zijn voor een grotere integratie.
Een belangrijke stap naar een geïntegreerd handels-
patroon zou zijn genomen, indien Europese landen, de
met hen’ verbonden overzeese gebieden en de Verenigde
Siaten de algemene trekken en de grootte van een ont-
wikkelingsprogramma op lange termijn konden vast-
stellen, gevolgd door de uitwerking van specifieke pro-
jecten. Het rapport stelt voor, dat zo’n ontwikkelings-
programma aan het volgende moet voldoen: 1. het moet
tamelijk krachtig zijn wat de totale investeringen en
redelijk wat de verdeling daarvan over de periode be-
treft, 2. de Europese landen moeten een gelijke kans
hebben om. de kapitaaluitrusting en andere goederen te
verschaffen, gefinancierd door dollarleningen, zodat de
betreffende landen op hun beurt beter hun dollarimporten
kunnen dekken, 3. het moet gecoördineerd worden met
andere ontwikkelingsprogramma’s, zoals het Colombo-
plan en de investeringen die door Frankrijk en België
in hun overzeese gebiedsdelen ondernomen worden, 4.
het moet een billjk evenwicht trachten te bewerkstelligen
tussen de ontwikkeling van dollarverdienende en dollar
–
besparende exporten van voedingsmiddelen .en grond-
stoffen uit de overzeese landen èn de doeléinden van de
industriële ontwikkeling van deze landen. Het rapport
voegt er aan toe, dat gegeyen het speciale
.
belang voor
.West-Europa van toenemende primaire productie in
andere gebieden, de mogelijkheid beschouwd zou kunnen
worden om particulier kapitaal uit West-Europa te ver-
enigen met de grotere beschikbare bronnen in .de Ver-
enigde Staten in gezamenlijke risico’s, waarbij West-
Europa de grootste risico zou dragen of de verkregen
geleende fondsen zou garanderen.
Ontt’ikkeling van Oost-Europa.
Een deel van het rapport is gewijd aan de economische
ontwikkeling van Oost-Europa. De plannen van de
Oosteuropese landen
1)
leggen vooral de nadr.uk op een
snelle toename van de industrialisatie. Het belangrijkste
van de investeringsprogramma’s is niet zozeer gelegen
in hun totale grootte, maar in de concentratie van een
groot deel van de investeringen in de zware industrieën,
die slechts over verscheidene jaren tot een groter aanbod
van consumptiegoederen kunnen leiden. De beslissingen
om alles te zetten op een snelle ontwikkeling van de
zware industrie schijnen in 1950 genomen te zijn na de
algemene achteruitgang van de betrekkingen tussen Oost
en West en hèt aanhalen van nauwere betrekkingen
tussen de Oosteuropese regeringen onderling, in 1949
aangegaan bij de oprichting van de R.aad van wederzijdse
economische bijstand. In dat jaar bestemden deze landen
voor het eerst ook belangrijke bedragen voor bewapenings-
uitgaven. De strenge contrôle op de lonen maakte het
mogelijk een curnulatieve infiatiespiraal te vermijden; en
de toepassing van fiscale middelen en rantsoenering en
het verkopen van zekere producten tegen hoge prijzen
dienden om de overmatige koopkracht van de consu-
menten weg te nemen. Niet één van de betrokken re-
geringen is echter in staat geweest enige inflatie te ver-
mijden. Dit ‘is ook niet verrassend, want misrekeningen
zijn onvermijdelijk, aldus het rapport.
De Oosteuropese landen moeten trachten hun contrôle
over de landbouw te vergroten. Collectivisatie dient het
dubbele doel mensen over te brengen naar de industrie
en het scheppen van voorwaarden waaronder de pro-
ductiviteit per hectare en per man verhoogd kan worden.
De agrarische productie bevindt zich nog ongeveer op
of beneden het vooroorlogse peil. De plannen voor de
landbouw blijven nog steeds betrekkelijk bescheiden.
Zolang dit voortduurt is de kans op een snelle en grote
toename in de levensstandaard gering.
Ontwikkeling van de Sovjetunie.
Het rapport wijdt voorts aandacht aan de So5etunie.
Het analyseert het vijfde vijfjarenplan
(1951/55)
van dit
land. De ervaring gedurende de eerste twee jaren die het
plan bestrijkt, doet, aldus het rapport, veronderstellen,
dat de niet-agrarische sector zijn taak in ongeveer drie
in plaats van vijf jaren zal volbrengen, terwijl de pro-
ductiviteitstoename volgens plan verloopt. De agrarische
productie was in de Sovjetunie, de vergroting van het
gebied en van de bevolking in aanmerking genomen, in
1950 ongeveer dezelfde als in 1937. Het lopende vijfjaren-
plan beoogt echter een veel grotere toename dan het
laatste vooroorlogse plan over de jaren 1937/42, waarop
1)
In het hierna volgende zijn de Sovjetunie en Joegoslavië niet inbegrepen.
8 April 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
277
het in veel andere opzichten veel gelijkt. Het voornaam-
ste verschil ligt in de optimistische verwachting t.a.v.’de
opbrengst per hectare, vooral van graan. In vergelijking
met het plan voor gewassen schijnt dat voor de veestapel
bescheidén te zijn. De ,,geplande” groei van de pro-
ductie der zware industrieën schijnt een verdere snelle
vergroting van de investeringen en de bewapeningsuit-
gaven voldoende in aanmerking te nemen. De produc-
tie van kolen, staal en electriciteit is in de Sovjetunie
ongeveer de helft van die in West-Europa. Zij neemt
veel sneller toe dan verwacht kan worden voor de
Westeuropese landen.
De levensstandaard in de Sovjetunie was in 1951 weer
op het vooroorlogse niveau. In vergelijking met de West-
europese landen is de levensstandaard gemiddeld nog be-
langrijk lager en zodoende is een veel groter deel van de
persoonlijke consumptie bestemd voor voedsel. }et tegen-
woordige vijfjarenplan stelt voor het reële inkomen met
ongeveer’35 pCt te doen toenemen. Met de ,,allocation
of resources”, die in het tegenwoordige plan is vervat,
schijnt de stijging van het consumptieniveau nog be-
scheiden in verhouding tot de middelen van de Sovjet-
economie. In de toekomst zou, gegeven de voortdurende
expansie van de industriële basis, een verandering in het
productiepatroon dat grotere voordelen zou geven aan
de consument ongetwijfeld mogelijk zijn.
De steeds slechter wordende handelsbetrekkingen tus-
sen Oost- en West-Europa zijn van politieke aard. De
economische gevolgen van de scheiding zijn ernstig;
hiervan getuigen de Westeuropese moeilijkheden om de
voedselimporten van overzee te financieren, en de in-
spanningen met betrekking tot de industrialisatie in het
Oosten onder omstandigheden van lage goederen- en
kapitaalimport van buiten het gebied. Vôér de oorlog
was de handel tussen Oost en West abnormaal laag.
Het na-oorlogse industrialisatiestreven in Oost-Europa
en de behoeften van West-Eutopa aan voedsel- en grond-
stoffenimport zou tot een intensivering van de handel
tussen de twee gebieden hebben geleid, indien alleen
economische factoren bepalend zouden zijn geweest.
De breuk tussen Oost en West is echter, zoals gezegd,
van politieke oorsprong en kan alleen door politieke
actie worden geh
.
eeld.
INTERNATIONALE NOTITIES
Het goudprijsvraagstuk
Amerika beschouwt het probleem van de goudprjs
grotendeels van een internationaal standpunt. De ge-
volgen van een eventuele goudprjsverhoging moeten dus
aan de doelstellingen van de gehele Amerikaanse buiten-
landse politiek beantwoorden. Daar het voor Amerika
zelf uiteraard van geen enkel belang is om zijn centrale
bankreserves nog verder te verhogen moeten we trachten
de diverse nationale argumenten van andere landen te
ontrafelen en te bepalen, of een goudprijsverhoging
inderdaad in het algemeen belang is van de handeidrij-
vende wereldgemeenschap.
We kunnen kort zijn over de positie van de goudpro-
ducerende landen onder leiding van Zuid-Afrika. Ieder
land, dat een bepaald goed verkoopt ziet graag de prijzen
stijgen, maar dit is een uiterst nauw gezichtspunt en men
kan niet verwachten, dat Amerika daar serieus op ingaat.
Trouwens, de Zuidafrikaanse goudindustrie heeft niet
bepaald te klagen als men in aanmerking neemt, dat sinds
1913 de sterlinggoudprijs 192 percent gestegen is door de
diverse dollar- en sterlingdevaluaties terwijl de productie-
kosten tot 1950 slechts
65
percent stegen
1).
Voorts moeten we voorzichtig zijn met het argument
dat een verhoging van de goudprjs een vermindering
van het dollartekort zou kunnen bewerkstelligen. Indien
dit inderdaad het geval zou zijn, dan is het hoogstens een
bijproduct van de manipulatie. In zoverre de verhoogde
nationale reserves gebruikt zouden worden om de dollar-
importen te vergroten zou dit zelfs een zeer ongewenst
bijproduct worden, aangezien de blijvende verhoging
van de internationale liquiditeit het voornaamste argu-
ment is voor de verhoging van de dollargoudprijs. Er moet
dus met alle inspanning vermeden worden, dat de. even-
tuele nieuwe reserves weer in de bodemlozè put van het
structurele dollartekort worden geworpen. Van inter
–
nationaal standpunt bezien is het ook ongewenst, dat een
verhoging van de goudprjs de goudproductie stimuleert.
Hierdoor worden nl. weer meer kostbare hulpbronnen
in een fundamenteel improductieve industrie gestoken,
hetgeen in deze tijden van fuli-employment wel buiten-
gewoon overbodig is. Indirect kan een hogére goudprjs
nattiurljk wel meewerken het dollartekort te vermin-
deren, maar deze weg leidt via de algemene con’vertibili-
teit der valuta en de verdere vermindering van handels-
en investeringsbelemmeringen.
Tenslotte wordt er vaak op gewezen, dat de prijs van
goud ver ten achter is gebleven bij de prijzen van andere
goederen in de laatste 15 jaar. Wanneer men ,,dus” de
goudprjs weer met andere prijzen in overeenkomst wil
brengen, gaat men uit van het standpunt, dat 15 jaar
geleden deze prjsverhouding ,,gezond” was. Afgezien
van het feit, dat dit niet zonder meer aangenomen kan
worden, daar in 1934 de dollarprijs van goud met 69 per-
cent vermeerderd werd zonder overeenkomstige prijs-
veranderingen in, andere sectoren, zou ik willen poneren,
dat er tegenwoordig geen enkele ,,noodzakelijke” prijs-
verhouding tussen goud en andere goederen meer be-
staat. Met het afschaffen van de goudstandaard is goud
vrijwel alleen nog gebruikt als internationaal betalings-
middel en het gehele goudvraagstuk is dus teruggebracht
tot de kwestie, welke eigenschappen men aar een inter-
nationaal betalingsmiddel wil geven.
Het enige werkelijk gezonde argument, dat nu nog over-
blijft is de verhoging van de internationale liquiditeit..
Inderdaad lijkt het wenselijk de centrale reserves van een
aantal’landen-te vergroten. Het zou het best zijn, indien
deze reservevermeerderingen als gevolg van een hogere
goudprjs grotendeels aan de belangrijkste handeidrjven-
de landen ten goede zouden komen. Dat wil zeggen, dat
een optimumsituatie bereikt zou worden waar de reser-
ves ruwweg in verhouding staan tot het gewicht van ieder
land in de wereldhandel. Dit is helaas niet altijd het
geval, zöals men kan vaststellen op basis van de tegen-
woordige goudvoorraden en de handelspositie van een
aantal landen:
Percent van wereldtotaal (excl. U.S.S.R.) eind 1951
1).
goud-
internatio
voorraad
1
nale handel’)
België
……………………..
……
1,76
3,27
Denemarken
………………………
0,09
1,17
0,88
2,87
………
………
4,04
1,54
Nederland
………………………………..
zwitserland
……………………………….
6,12
11,71
Verenigd Koninkrijk
………………………..
Verenigde Staten
…………………………
63,62
17,36
I)
Bron:
International Monetary Fund.
‘) Import + export.
‘) Cf. Sheila T. van der Horst, ,,The Price of Gold; a Comnient”, South.African
Journal of Economica, September 1951.
278
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 April
1953
voordelig voor aspirant-kopers, maar droegen in ver-
band met het bovenstaande toch grotendeels slechts een
nominaal karakter. Degenen die geld moesten maken,
waren merendeels wel verplicht, een’beroep op de centrale
bank te doen, hetgèen altijd een kostbare geschiedenis is
(de verlaging van de officiële rentetarieven met ‘ pCt’ gaat —
bovendien pas 7 April in). Volgens de weekstaat per 30
Maart stegen de voorschotten in rekening-courant dan
ook met niet minder dan f24 mln in één week. Terug-
vallen op De Nederlandsche Bank geschiedt uiteraard
pas, nadat men door zijn caligeld heen is. Inderdaad
werd op vrij grote schaal cali opgezegd; ook hiervoor’
waren practisch geen nieuwe geldgevers te vinden. De
callgeldnotering werd in dit verband per 31 Maart van
het minimum van – pCt tot het maximum van ApCt
verhoogd.
De tabel toont niet alleen hoe de goudreserve der Ver-
enigde Staten veel groter is dan het aandeel van dit land
in de wereidhandel, maar ook vallen de verschillen tussen
de relatieve posities van min of meer gelijke landen,
zoals België, Nederland• en Zwitserland bijzonder op.
Zwitserland zou het meest profiteren van de kleine landen
van een eventuele goudprjsverhoging. Het schijnt dus
dat lânden, die grotere reserves het meest dringend nodig
hebben vaak het minst zouden profiteren
2
van een ,,wereld-
devaluatie”.
•Een ongelukkig toeval is ook, dat de Sovjet Unie
plotseling over een veel grotere koopkracht in het Westen
zou beschikken, daar, naar men aanneemt, dit land over
zeer grote goudreserves beschikt.
De fundamentele economische problemen van deze
tijd hebben natuurlijk slechts zeer gedeeltelijk te maken
met de liquiditeitspositie der handeldrjvende landen.
Zolang er geen automatisch verband bestaat tussen een
verhoging van de goudprjs en diverse andere maatregelen
om ongezonde toestanden te doen verdwijnen kan men
niet verwachten, dat Amerika’s oppositie op dit gebied
zal verdwijnen.
Samenvattend zou men kunnen zeggen, dat Amerika
een eventuele gbudprijsverhoging wellicht meer wel-
willend zou beschouwen, indien andere landen bereid
zouden zijn zich te binden tot een aantal maatregelen
mët het doel een gezonder economisch bestel op tebouwen.
Sommige van de voorwaarden, welke dan vervuld zouden
moeten worden, zijn:
de stabiliteit der diverse geldsôorten moet gewaar
borgd zijn en blijven;
de v’erhoogde reserves mogen niet gebruikt worden
om structurele problemen tijdelijk te doen verdwijnen;
serieuze stappen moeten genomen worden om te ge-
raken tot de algemene convertibiliteit der valuta;
een weg moet gevonden worden om de vermeerdering
der reserves te doen plaatsvinden in verhouding tot
het gewicht der diverse landen in de wereldhandel.
Landen,’ die eventueel meer dan hun ,,deel” zouden
ontvangen, zouden het overschot moeten deponeren
bij intrnationale organisaties zoals het I.M.F. of
de E.P.U.
Ondanks de vele problemen, die verband houden met
het huidige goudprjsvraagstuk komt het me voor, dat
dit vraagstuk nog steeds niet dfinitief heeft afgedaan.
Het zou zelfs mogelijk zijn een goudprjsverhoging te
verbinden niet nieuwe bevoegdheden van het I.M.F. en
een wederopatting van de wereldwijde handelsbespre-
kingen, tijdelijk achterop geraakt door het falen van de
I.T.O.
Rome.
0. VAN
TEUTEM.
GELD-‘ EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De geldmarkt was gedurende de verslagweek zo krap,
als zij verscheidene maanden niet geweest is. Ondanks het
feit, dat de betalingen per 1 April aan het Rijk voor de
stoÈting op de nieuwe staatslening met schatkistpapier,
in April—October van dit jaar vervallend, mochten wor-
den’ voldaan, was er toch een vrij dringend aanbod van
schatkistpapier op de markt. Vermoedelijk droegen ook
andere overmakingen dan die uit hoofde van de staats-
lening hiertoe bij. Daar er ook thans wederom één-
richtingsverleer heerste, stond hiertegenover practisch
geen vraag. De marktdisconto’s die werden genoemd,
‘oplopend tot 11 pCt voor kortlopend papier, waren zeer
De kapitaalmarkt.
Met de kapitaalmarkt was het gedurende de verslag-
week, zij het om een andere reden, eender gesteld als met
de geldmarkt: weinig bèursdagen (slechts 4), doch rijk
aan gebeurtenissen.
Op de aandelenmarkt stonden het nieuws uit Korea
en de andere symptomen van een vreedzâmer Russische
houding, alsmede, de koersontwikkeling, die Wallstreet
onder invloed daarvan vertoonde, op de voorgrond. Op
laatstgenoemde beurs daalde Dow Jones koersgemiddel-
de voor industriële fondsen van 27 Maart op .6 April
van 287,3. tot 274,1. De koersdaling in Amsterdam was
relatief geringer. Inderdaad is waarschijnlijk de kans op
een conjunctuurdaling in de Verenigde Staten bij een
eventuele werkelijke vredeseconomie groter te achten dan
in Nederland. Overigens zijn de bij de beleggers heersende
verwachtingen
omtrent de conjuncturele ontwikkeling voor
de koersontwikkeling in de naaste toekomst van groter
betekenis dan de werkelijke invloed van een politieke
verbetering op de conjunctuur. Ook in laatstgenoemd
opzicht ligt de situatie in de Verenigde Staten waarschijn-
lijk wel enigszins anders dan hier.
Een andere belangrijke gebeurtenis tijdens de verslag-
week werd gevormd door het publiceren van de Vierde
Industrialisatienota. Hierin wordt de indiening van een
Wetsontwerp tot oprichting van het langverbeide Ga-
rantiefonds aangekondigd. Dit fonds, groot fl00 mln,
te vormen uit de tegenwaarderekening, zal er toe bijdra-
gen, dat institutionele beleggers in de toekomst risico-
dragend kapitaal zullen kunnen verschaffen. De kans op
aandelenemissies, die de laatste jaren hier te lande een
zeer belangrijk koersdrukkend effect hebben uitgeoefend,
wordt hierdoor verminderd.
27 Maart 1953 2 April 1953
Aand. indexcufers.
Algemeen . ……………………………
147,2
145,7
Industrie
……….. . ……………………
206,8
204,9
Scheepvaart
………… . …. . …………
164,4
162,2
Banken
…………………………………
131,5
131,2
Indon. aand
………………………….
49,1
48,4
Aandelen.
A.K.0.
…………….. . …….
. …………..
165’4
163
Philips
…………………………………
160
157
Unilever
………………………………
‘190½
185½
H.A.L .
…………………………………
146
3
/,
145%
Amsterd.
Rubber
………………..
92
1
/1
88%
H.V.A.
……………
……………………
104½
101
1
/2
Kon.
Petroleum
……………………
320%
313
Staatsfondsen.
2½
pCt
N.W.S.
……………………
78½
‘
78%
3-3%
pCt
1947
……… . …………….
.
95h/i
95
1
k
3
pCt
Invest.
cert.
……………..
.
96
96%
3
1
/2
pCt
1951
…………………………
99
99%
3
pCt
Dollarlening
…………………
94
0
/ie
94″Iie
Diverse obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dain 1937 VI
98½
98Iio
3
1
/
2
pCt
Bataafsche
Petr.
………
99½
99%
3½
pCt Philips
1948
………………
98%
98%
314 pCt Westi. Hyp. Bank
93
93
1
/2
J.
C. BREZET.
8 April1953
ECONOMÎSCH-STÂTLSTISCHE BERICHTEN
Invoer van personenauto’s iz Nederland ) (naar landen van herkomsô
x1000
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
11
279
4000
3000
2000
1000
0
48495051
48495051
48495051
4849 5051
4849 5051
48 495051 •
4849505f
-48. 49
50 51
4849
5(?,51e
Vnlkswagen
.’
Opel
Chvrolet
Vauxhall
Austin
Citroën
Renault . -:
.
Peugeor
..« . .
Skod’3
III..
Invoer van nieuwe personenauto’s in Nederlénd in procenten van het totaal (naar ‘terkn), . . ..
0
10
30
20
10
.0
30464748495051
36464748495051
3864748495051
38464748495051
’38 46474849 50 51
38464748495051
38464748495051
Duitsland °)
Verehigd
Frankrijk
/ België en
Tajeche-Slowakije
Italië
Verenigde
Koninkrijk
Luxemburg
Staten
‘) Voor
1946
en
1947
mcl. aueobussen.
9)
Voor
1950
en
1951
alleen West-Duitsland.
II.
.
Invéer van nieuwe personenauto’s in Nederland (naar ,nerkén
aanlat
.
5000
40 49 3V 31
4049
3V 31
4049 31)31
45 49
SV 31
4049 DV 31
45 49
55) DI
‘
4049 31)31
40 49 5031
45
49 SCSI
Volkswagen
Opel
–
Vauahall
Chevrolet
Citroën
Aestin
.
Renault
.•
‘. .
.
?u0eo
..
,
Skoda
Bron. CBS.
MEDEDELING
VOOR
HANDEL EN INDUSTRIE
42,5 pCt. van de abonné’s van het Algemeen Handelsblad zijn directeuren, firmanten of
bekleden topfuncties in Handel, Industrie, Scheepvaart, Bankwezen, Assurantiewezen, enz
Deze 42,5 pCt. omvatten een aantal van meer dan 25000.,
Voor Industriële advertenties is het Handelsblad daarom het aangewezen blad. Men bereikt al
deze heren thuis, op een moment, dat ze in hun eigen comfortabele omgeving rustig hun
dagblad .leen en dus ontvankelijk zijn voor indrukken. Het Hande!sblad, dat is opgericht in
1828, wordt in de meeste gevallen reeds van generatie op generatie in deze kringen ge-
1ezen. Er bestaat dus een hechte band tussen het blad en zijn lezers en dat komt ook de
advertenties ten goede.
Op geen andere wijze is het mogelijk deze grote groep van belangrijke personen op een zo
rustig en zo gunstig moment te bereiken,
Nadere inlichtingen alsmede documentatie’materiaal worden gaarne verstrekt door
• 1flcuwa mter&unCC
onraxit
ALGEMEEN HANDELSBLAD
ADVERTENTIE-EXPLOITATIE – N.Z. VOORBURGWAL 234-240
‘AMSTERDAM
–
TEL.39811
Op het hoofdkantoor te Amsterdam vani een, reeds
zeer lang bestaand, middeigroot industrieel bedrijf,
kan worden geplaatst een jong
JURIST OF ECONOOM
Da voorkeur wordt gegeven aan een jurist met bijvak eco-
nomie. Bij gebleken geschiktheid levenspositie. Br. onder
no. ESB 15-4, Bureau v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.
Bij het
Centraal Bureau voor de Sta-
9
tistiek kunnen worden geplaatst
Wetenschappelijke en
Assistent-wetenschappelijke
medewerkers
dié Zich voelen aangetrokken tot statistisch research-
werk in teamverband.
De werkzaamheden liggen vnl, op het terrein van
de demografie in de ruimste zin,
verkeers- en vervoersgebied,
sociale statistiek,
economische statistiek, hoofdzakelijk de
nijverheids-statistiek.
Vereist: Doctoraal examen economie
en voor a. en c.
of sociale wetensch. ervaring op het gebied van zelf-
standig wetensch. arbeid en over goede redactionele
vaardigheid beschikken.
Aanstelling in de rang van adj.ref. of ref. 2e klas.
Sollicitaties onder motto VD/Cebura 51 en vermelding
van speciale belangstelling voor a, b, c, of d, aan de
Centrale Personeelsdienst, Bezuidenhout 15, Den
Haag.
Bij de
,
Economische Voorlichtings
– dienst kunnen worden geplaatst
Twee Research – medewerkers
voor de onderafd. Onderzoek, welke ach vnl. richt-op de ecdnomische ontwikkeling in het buitenland
betreffende problemen van zgn. macro-economische
aard.
Een der medewerkers zal worden belast met de leiding
van een tiental personen en zal intern en extern
contact moeten opnemen omtrent de te behandelen
problemen.
Vereist doctoraal economie.
Aanstelling van deze functionaris geschiedt in de
rang van Ref. 2e klas of Referendaris en van de tweede medewerker in de rang van Adj. Ref. of
Ref. 2e klas, afhankelijk van ervaring.
Sollicitaties onder motto D/Evo 51 aan de Centrale
Personeelsdienst, Bezuidenhout 15, Den Haag.
Accountantsassociatie
KLIJNVELD. KRAAYENHOF
&
Co.,
vraagt
le en 2e assistenten
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het kantoor-
adres: Tesse!schadesttaat 18, Amsterdam (W.).