Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1862

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 4 1953

/

E

__Berichten__

• – UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

• –

No 1862-

• 0

WOENSDAG 4 FEBRUARI 1953

sVERZEI,

t V (NS VE Rit K ERIN 6

ANK SC

S

S

L1720
1
1

R. MEES & ZOONEN

A°1720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAH- ‘s.GRAVENHAGE
DELFT. SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Bericht

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in

,,Economisch-StatistlsChe Berichten” de aangewezen

weg. Annonces, waarvas de tekst ‘S Maandags in ons

bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het

nummer van dezelfde week worden opgenoiren.

AAN LEDEN EN ABONNéS IN BELGIE EN

LUXEMBURG.

Contributies en abonnementsgelden kunnen voortaan op
onze rekening bij de Banque de Commerce, 6 Place Royale
te Brussel worden gèstort. Wij zullen het op prijs stellen, in-
dien aan ons verschuldigde bedragen zo spoedig mogelijk
langs deze weg worden overgemaakt.

Nederlandsch Economisch Instituut.

N.V. Koninklijke Nederlaudsuhe Petroleum

MaatsEhappij

gevestigd te ‘s-Gravenhage.

*
Commissarissen en Directie der N.V. KONINK-
LIJKE NEDERLANDSCHE PETROLEUM
MAATSCHAPPIJ hebben – zoals reeds bekend
werd gemaakt – besloten een interim-dividend
uit te keren van 4
0
/0, op rekening van het te
verwachten dividend over het boekjaar 1952.

Betaling van dit interim-dividend ad f. 40,— minus
15010 dividendbelasting = f. 34,— voor de aandeel-
bewijzen en
t. 4,—
minus 15
0
/0 dividendbelasting
= f. 8,40 voor de onderaandeelbewijzen zal ge-
schieden van Donderdag 5 Februari 1953 af tegen
intrekking van dividendbewijs No 101 van de
aandeelbewijzen en onderaandeelbewijzen

te
.Dij
Amsterdam
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. of
Kas-Associatie N.V.
Rotterdam
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. of

Heren Van Oer Hoop, Offers
&
Zoon
‘s-Gravenhage
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. of
Heren Schil!
&
Capadoso
New York
The Chase National Bank of the City of
New York
Londen
Messrs. N. M. Rothschild
&
Sons


1arijs
111H. Lazard Frdres
&
Cie
Zürich
Crédit Suisse
Brussel Banque de la Socidté Générale de Belgique
of Crédit Lyonnais S. A.

‘s-Gravenhage, 29 Januari 1953.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nedeclandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 122, Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteilstraat, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,

franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan niet eik nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-
zeedjjk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 6f 3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

82

4 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

83

Wie aan open water is geboren en in de polder heeft
ders, richtlijnen en adviezen gaf. Nederland toonde zijn
gezworven, kent de vrees voor het grauwe winterwater.
veelheid van organisaties.

En de beslotenheid van het huis in de polder, dat een
Degenen, die met het directe werk op de plaatsen zelf

stoot kan hebben. Thans heeft het water de beslotenheid
te maken kregen, zagen een andere organisatievorm

doorbroken, de vrees, ook de angst, overheerste,
aan het werk. Hier was geen volk, dat wachtte tot langs

Velen zijn omgekomen; het medelijden gaat uit naar
de juiste lijnen het beleid gecoördineerd was. Het eigen

hen, die dikwijls zelf midden in de ellende, familieleden
initiatief van hen, die al dan niet in enig verband in de

en vrienden verloren, onder omstandigheden, waarover
bres waren gesprongen, ging door. Zeker, wij weten van

ervaren militairen niet rustig kunnen vertellen. Velen
een nieuwsgierig automobilist, die toen hij het bekeken

van hen, die thans door het water werden verdreven,
had, rustig naar huis wilde keren en bereid was voor zijn

ondergingen de onmacht van de reddeloosheid ten tweede
kostbaar voertuig te vechten, toen hem werd gevraagd

male in weinige jaren. Een stuk wederopbouw van hen dit voor vervoer van evacué’s af te staan. Doch de her-

persoonlijk, werd weer afgebroken. Een stuk opbouw
innering aan hem wordt weggespoeld door de stroom van

van Nederland is mede daardoor verdwenen of geremd.
indrukken, waaruit bleek dat spontaan en individueel

De schade aan nationaal inkomen en nationaal vërmogen
handelen naar bevind van zaken nog niet is verleerd.

is nog niet te ramen. Het is niet te overzien hoe en wan-
Dat men aan de toppen ineens het groot alarm heeft

neer de overstroomde landbouwgebieden weer in pro-
begrepen en opgevangen, steiit juist op deze grondslag

ductie zullen komen, welke hoeveelheden vee, voorraden tot voldoening.

en landbouwinventaris verloren gingen. Het water liep
Ook het, zelf getroffen; buitenland kwam te hulp.

ook langs en over de industriële aders langs de grote
Belgische soldaten werken in Zeeland, Engelse helicop-

rivieren; grote bedrijven staan stil; de voorraadhade,
tères kwamen over. Ook andere landen brachten hun

die men op beperkt terrein verneemt, is zeer hoog. Wegen
bereidheid tot uitiiig..-De Verenigde Staten, waaraan

en dijken, spoor- en tramwegnet in deze gebieden werden
Nederland juist had verklaard, dat de opbouw zo ver

ondermijnd. was gevorderd, dat men het op eigen kracht zou proberen,

hebben gevraagd, hoe men helpen kon.

Op deze persoonlijke nood en op de materiële verliezen
Op dit ogenblik is een groot gevoel van medeleven.

kwam in Nederland onmiddellijk een brede actie los.
Wanneer U dit leest zal weer een vijftal dagen zijn ver-

Een actie, die men mocht verwachten, maar die toch goed
gaan en, als nieuw noodweer ons bespaard blijft, zal de

doet. Vroeg reeds begonnen de hoogste autoriteiten het, aandacht zich reeds gaan wenden naar de gewone eigen

raster te trekken, waarbinnen het regelmatige hulpwerk
zaken. Waarschijnlijk heeft U intussen reeds bijgedragen,

zich zou kunnen gaan’ ontwikkelen. Soms leek het be-
reëel en financieel. Door een kleine reeks verhinderingen
nauwend, wanneer de ene centrale autoriteit na de andere
misschien nog niet: De aandacht wijkt spoedig, de zorg

in een niet ophoudende stroom van berichten har or-
duurt langer dan een week.
Rotterdam,
Maandagmorgen.

GIRO 9575

LlU(S1SJJ
Blz Elz.

Nood

…………………………………
83
Boekbespreking:

Publiekrechtelijke bedrjfsorganisatie en ordening,
Dr H. Thierry: Pensioen- en spaarfondsen in
,

door Dr J. Buter

……………………..
85
de private sector van het economisch leven,
De E.C.A.F.E.-gebieden in 1951, door Drs Khouw
bespr. door Ir J. N. Smit ……………..
95
Bian

Tie

……………………………
87

Nieuwe fase in het zuivelbeleid,
door Ir C. M.
Geld- en kapitaalmarkt, door Drs J. C. Brezet
96

Hupkes…………………………….
88
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in December
Verminderde welvaart in Argentinië,
door J. E.
1952, door Dr L. Delmotte

……………..
97
Spinosa Cattela

………………………
91

Ingezonden stuk:

.
Stat’istieken
Kunnen omslagstelsel en vrijwillige fondsvor-
Bankstaten
99
ming naast elkaar bestaan?,
door Ir H. J.
………………………….

van Raalte,
met naschrift van DI• F. W. C.
Verkeer en vervoer in Nederland ………..
99

Blom

…………………………….
94
In- en uitvoer van Nederland ……………
100

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

84.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Februari 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Dr J. BUTER, Publiekrechteljke bedrijfsorganisatie en

ordening.

Er bestaat verband tussen de opbouw van publiek-

rechtelijke bedrjfsorganisaties en ordening. Dit verband

is een reden om bij het voorbereiden van de instelling

van publiekrechtelijke lichamen aandacht te schenken

aan hun taak en bevoegdheden. Het beleid t.a.v. belang-

rijke algemene vraagstukken moet blijven berusten bij de

Overheid. De betekenis van de bedrjfschappen kan en
mag niet gelegen zijn in belangrijke verordenende be-

voegdheden op economisch terrein, doch deze bevoegd-

heden zullen zich moeten beperken tot bepaalde taken
op sociaal gebied en tot aangelegenheden, waarvan de

betekenis zich beperkt tot het gebied, waarvoor het

betrokken bedrijfschap wordt ingesteld. Zij zullen wel

een belangrijke taak kunnen hebben
bij
het adviseren over

en het uitvoeren van regelingen, voor zover deze liggen

op het terrein van de betrokken bedrijfstak. Publiekrech-

telijke lichamen kunnen ook van grote betekenis zijn,

zonder dat zij over belangrijke verordenende bevoegd-

heden beschikken. Voorkomen dient te worden, dat de

toepassing van de wet op de publiekrechteljke bedrjfs-

Organisatie leidt tot een vèrgaande ordening, ook indien

de ,,conjuncturele en structurele” omstandigheden daartoe

geen aanleiding geven.

Drs KHOUW BIAN TIE, De E.C.A.F.E.-gebieden in

1951.

De E.C.A.F.E.-gebieden brengen grondstoffen, voe-
dingsmiddelen en mijnbouwproducten voort. In hoofd-

zaak worden de grondstoffen en mijnbouwproducten

géëxporteerd. In de tweede helft van 1951 kwam de reactie

op de Korea-boom, waardoor de deviezenopbrengsten

sterk daalden. Hierdoor zal te eniger tijd de import

beperkt moeten worden, wat tot gevolg heeft, dat de

economische ontwikkeling stagneert door gebrek aan

de benodigde kapitaalgoederen. Daarnaast ondervindt

de voorziening van consumptiegoederen eveneens stoor-

nis. Door de achteruitgang van de export is ook de pro-

ductie en werkgelegenheid verminderd. Vervolgens hebben

de dalende exportopbrengsten invloed op de Schatkist,

omdat vele landen op de export indirecte belastingen

hebben geheven. De achteruitgang van de inkomsten van

de Schatkist oefent druk uit op het budge air evenwicht,

hetwelk gevaren van inflatie met zich brengt. De ont-

wikkeling der E.C.A.F.E.-gebieden is zeer afhankelijk

van de wereldmarktprijzen van grondstoffen. In beginsel
is een harmonisch prijsbeloop wenseljker dan de schoks-

gewijze ontwikkeling, die het recente verleden te zien

heeft gegeven.

Ir C. M. HUPKES, Nieuwe fase in het zuivelbeleid.
Zonder afbreuk te doen aan de betekenis van de andere

besluiten t,a.v. de melkprjs, die de Minister van Land-

bouw voor het jaar November 1952-November 1953

heeft bekend gemaakt, mag de toezegging tot een vrije

prijsvorming voor consumptiemelk, en de afschaffing

van daarmede verband houdende regelingen, als de be-
langrijkste beslissing worden gezien. Tegenover de be-

perkte prijsstijging, die hieruit voor de consument voort-

vloeit, komen de volgende voordelen te staan: 1. een deel

van de administratieve bemoeiing met het bedrijfsleven

wordt overbodig; 2. er wordt een belangrijke besparing

voor het L.E.F. verkregen; 3. er ontstaat weer een na-

tuurlijk prjsverschil ten gunste van de boer in de gebieden

waar een tekort aan consumptiemelk heerst, waardoor

in deze gebieden de productie wordt gestimuleerd en de

onttrekking van de melk aan de bestemming tot consump-

tiemelk wordt belemmerd. Op de duur zal daardoor min-

der aanvullingsmelk nodig zijn en dus een economische

melkvoorziening worden bevorderd.

J. E. SPINOSA CATTELA, Verminderde welvaart in

Argentinië.

Nieltegenstaande de invoerbeperkingen, was er een

groot tekort op de Argentijnse betalingsbalans, door

waardestijging van de invoer en de verminderde uivoer.
De verminderde uitvoer kan niet uitsluitend aan de mis-

lukte oogsten worden toegeschreven. Ten gevolge van het

gestegen binnenlandse loon- en kostenpeil lijkt voor een

groot aantal Argentijnse producten de uitvoer tegen

lonende prijzen onmogelijk te zijn. De gevolgen van het

gestegen loon- en kostenpeil doen zich ook gevoelen, in.

de binnenlandse sfeer. De koopkracht der lonen is

aanzienlijk lagr dan enkele jaren geleden, waardoor de
bedrijvigheid in enkele branches afnam. De verminde-

ring van de bedrijvigheid is niet uit de weg te gaan door

hogere bankcredieten of dor uitbreiding van het kapi-
taal, daar immers de credietrestrictie en de ongunstige

toestand van de aandelenmarkt hiertoe een belemmering

vormen..

SOMMAIRE

Dr J. BUTER, L’organisation professionnelle et la régle-

mentation.

L’auteur est d’avis que, dans ces importants problèmes

d’intérêt général, la décision doit revenir au gouvernement.

La tâche ordonnatrice autonome des ,,productschappen”

devra être Iimitée. Ces organisations pourraient toutefois

collaborer efficacement â établir la réglementation des

secteurs professionnels pour lesquels elles ont été in-

staurées.

Drs KHOUW BIAN TIE, Les régions ,,E.C.A.F.E.”

en 1951.

L’auteur examine les difficultés qu’ont rencontrées les

régions qui relêvent de 1′,,Economic Commission for Asia

and the Far East” par suite de la baisse des revenus en devi-

ses durantla seconde moitié de 1951. Le développernent de

ces régions dépend étroitement des prix mondiaux des

matières premières. C’est pourquoi une stabilisation de

ces prix est souhaitable.

Ir C. M. HUPKES, Nouvelle phase dans l’industrie

laitière.

L’auteur discute la réglementation du prix du lait

pour l’exercice novembre 1952-1953 édictée par le Mi-

nistre de 1’Agriculture. Cette mesure marque une étappe

importante vers une plus grande liherté d’entreprise

et vers la limitation de l’immixtion administrative dans

ce secteur.

J. E. SPINOSA CATTELA, La diminution de la pros-

périté en Argentine.

L’année 1952 devra être inscrite en caractères noires

dans l’histoire économique de l’Argentine. En général
011
considère le développement défavorable de cette

année comme la réaction â la tendance infiatoire des

années précédentes.

4 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

85

P ubliekrechtelij ke bedrij fsorganisatie en ordening

In zijn vergadering van 30 Januari ji. heeft de Sociaal

Economische Raad het eerste ontwerp-advies tot instel-

ling van een aantal productschappen op het gebied van

de landbouw en de be- en verwerking van en de handel

in laidbouw- en voedselvoorzieningsproducten vast-

gesteld. Een beschouwing over het verband tussen de

opbouw van publiekrechteljke bedrjfsorganisaties en

ordening is hier op haar plaats, al is het direct ter ver-

gadering behandelde hier niet ter sprake gebracht.

Er bestaat verband tussen de opbouw van publiek-

rechtelijke bedrjfsorganisaties en ordening. Bij de instal-

latie van de Sociaal-Economische Raad heeft de Mi-

nister-President, Dr Drees, daarover behartigenswaar-

dige woorden gezegd. En de voorzitter van de Sociaal-

Economische Raad heeft daarop in zijn antwoord nog
sterker de nadruk gelegd. Dit verband tussen bedrijfs-

organisatie en ordéning is een reden om bij het voorbe-
reiden van de instelling van publiekrechteljke lichamen

aan de taak en bevoegdheden van deze lichamen bij-

zondere aandacht te schenken.

In de eerste plaats is hierbij van grote betekenis de

vraag in hoeverre deze bevoegdheden aan de Overheid

moeten blijven voorbehouden en in hoeverre deze aan

publiekrechtelijke lichanien kunnen worden gegeven.

Daarnaast moet bijzondere aandacht worden geschonken
aan de vraag aan welke publiekrechtelijke lichamen deze

bevoegdheden kunnen worden verleend.

De Minister-President heeft er in zijn.bovengenoemde

rede terecht op gewezen, dat de mate van ordening

steeds in sterke mate zal afhangen van structurele en

conjuncturele omstandigheden en dat alleen geregeld

dient te worden waar regeling nodig is.

Met het aannemen van de wet op de publiekrechte-
lijke bedrjfsorganisatie is geen uitspraak gedaan over
de mate van ordening op sociaal-economisch terrein.

Wel is hiermede in principe uitgesproken, dat er een

zekere samenwerking en taakverdeling zal moeten

plaatsvinden tussen de Overheid enerzijds en het geor-

ganiseerde bedrijfsleven anderzijds. Deze taakverdeling

is echter zodanig geregeld, dat de nadruk blijft vallen

op de Overheid. Dit komt hierin tot uiting, dat bepaalde

bevoegdheden uitdrukkelijk aan de Overheid worden

voorbehouden, terwijl voor zover dit niet is geschied,

de Overheid door preventief of repressief toezicht de

mogelijkheid heeft uiteindelijk een beslissende invloed

uit te oefenen op de vraag èf en in hoeverre de publiek-

rechtelijke lichamen zelfstandig een zekere ordening

kunnen toepassen.

Nog sterker komt, de beperking van de autonome

verordenende bevoegdheden van de productschappen

tot uiting in de ontwerp-adviezen van de Sociaal-Econo-

mische Raad tot instelling van een aantal product-

schappen voor de voedselvoorziening. Terwijl in de

wet op de bedrjfsorganisatie zelve reeds de
vestigings-

politiek
onttrokken werd aan de autonome bevoegd-

heden van publiekrechteljke lichamen, zijn in deze

adviezen ook uitgezonderd autonome verordeningen

over de
in- en uitvoer
en als regel ook over het
vaststellen

van prjjzen.
Dit op grond van de motivering, dat bij de

behandeling van daarop betrekking hebbende onder-

werpen in zeer sterke mate aandacht moet worden ge-

schonken aan belangen van meer algemene aard. In-

dien dit motief voor de beperking van de verordenende

bevoegdheden voor productschappen geldt, geldt dit

uiteraard nog in sterkere mate voor bedrijfschappen, die

in tegenstelling tot de verticale productschappen slechts

één geleding van een bepaalde kolom van het bedrijfs-

leven omvatten.

Zowel de werkzaamheden van de Sociaal-Economische

Raad zelf, als hetgeen tot nu toe bekend is over de waar-

schijnlijke omvang van de bevoegdheden van publiek-
rechtelijke lichamen, wijst er op, dat de belangrijkheid

van de publiekrechtelijke lichamen niet in de eerste

plaats zal liggen in de bevoegdheid autonoom verorde-

ningen te creëren, doch veel meer in de adviserende en

uitvoerende taak van deze lichamen. Daarnaast blijft

uiteraard de mogelijkheid open, dat door bepaalde

wettelijke regelingen aan de publiekrechtelijke lichamen
in
rnedebewindverordenende
bevoegdheden worden gegeven.

Ten aanzien van het medebewind zijn de publiek-

rechteljke lichamen echter geheel afhankelijk van het

beleid, dat door de Overheid ten aanzien van de betrok-

ken onderwerpen moet worden gevoerd.

Wij zijn van oordeel, dat het van wijs beleid getuigt

de bevoegdheid tot het maken van de autonome ver-

ordeningen van de publiekrechtelijke lichamen te be-

perken, omdat de Centrale Overheid ten aanzien van

belangrijke algemene vraagstukken, zoals dat van de
in- en uitvôer, het vestigingsbeleid en de prijzen, een

eigen beleid zal moeten voeren, waarbij publiekrechte-

lijke lichamen wel belangrijke adviezen zullen kunnen

geven en ook een gewichtige taak kunnen hebben ten

aanzien van het in toepassiig brengen van dat beleid,

doch niet in aanmerking komen om autonoom voor het

karakter van dit beleid belangrijke regelingen te treffen.

Afgezien van deze principiële reden om een belangrijke

beperking in acht te nemen bij het geven van autonome

verordenende bevoegdheden aan publiekrechtelijke licha-

men, dient ook niet te worden vergeten, dat men nog

ervaring moet opdoen met de wijze, waarop deze licha-

men in de praktijk zullen werken.

De ervaring bij de bedrjfschappen voor de voedsel-
voorziening heeft geleerd, dat het van uitermate grote

betekenis is, dat vertegenwoordigers van alle betrokken

sectoren van het bedrijfsleven betrokken worden in het

overleg over het tot stand komen en het uitvoeren van

voor dit bedrijfsleven belangrijke regelingen. Des te

meer is dit van betekenis, nu in de in te stellen publiek-

rechtelijke lichamen dit overleg niet beperkt wordt tot

ondernemersvertegenwoordigers doch ook wordt uitge-

breid tot vertegenwoordigers van de werknemers.

Wij zijn dan ook van mening, dat al verdient een be-

perking van de autonome bevoegdheden van publiek-

rechtelijke lichamen aanbeveling, het wel zeer gewenst

moet worden geacht, dat t.a.v. regelingen welke betrek-
king hebben op bepaalde productengroepen of bepaalde

takken van het bedrijfsleven,de betrokken publiek-

rechteljke lichamen zoveel mogelijk in de gelegenheid

worden gesteld over dergelijke regelingen van advies

te dienen en worden ingeschakeld bij de toepassing van

deze regelingen.

Al bestaat er derhalve verband tussen publiekrechte-

lijke bedrjfsorganisatie en ordening, dan behoeft dit
nog niet te betekenen, dat de instelling van product-

schappen en bedrijfschappen op zichzelf ook een grote

mate van ordening met zich brengt.

Zoals de Minister-President destijds terecht heeft

opgemerkt, beoogt ‘de publiekrechtelij ke bedrjfs Drga-

nisatie wel, aan het bedrijfsleven mede-verantwoorde-

lijkheid te geven voor het sociaal-economisch welzijn

Nationale Rampenfonds

Giro
9575

86

4
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Februari1953

van ons land, doch de Organisatie van het bedrijfsleven

mag niet betekenen een ordening om der ordening wille.

Dat de mate van ordening zal moeten afhangen van

structurele en conjuncturele omstandigheden wordt

mede gewaarborgd, doordat voor vraagstukken van

algemene. aard het beslissen of er geordend zal worden,

wordt voorbehouden aan de Centrale Overheid.

In dit verband is het wellicht niet overbodig er aan

te herinneren, dt de huidige bedrjfschappen voor de

voedselvoorziening zijn voortgekomen uit de vroegere

crisiscentrales en in vrijwel alle stadia van hun bestaan

hebben moeten werken onder buitengewone omstandig-
heden, zoals in de crisisperiode na 1929, de oorlogsjaren

en de eerste jaren na de oorlog. De werkwijze en het

apparaat.yan deze lichamen zijn daarop afgestemd. Het

staat derhalve niet bij voorbaat vast, dat de bevoegd-

heden en de werkwijze, wélke deze bedrjfschappen hebben,

zonder meer moeten worden overgenomen door de voor

deze lichamen in de plaats komende productshappen.

Bij het toekennen van bevoegdheden aan deze pro-

ductschappen is het daarom van belang na te gaan,

zowel in het algemeen als voor elk productschap afzon-

derlijk, welke bevoegdheden voor de huidige product-

schappen deze lichamen wèl en welke zij niet kunnen

ontberen. Dit geldt
.
niet alleen voor autonome bevoegd-

heden, doch zeer zeker ook voor bevoegdheden, welke

in medebewind worden gegeven. De in voorbereiding

zijnde landbouwwet is met het oog hierop van grote

betekenis.
**
*

Een andere vraag, welke zich in dit verband voordoet,

is die van de taakverdeling tussen productschappen ener

zijds en de in te stellen bedrjfschafpen en hoofdbe-

drjfschappen anderzijds. De wet op de bedrijfsorganisatie

laat de beantwoording van deze vraag volledig open.

In. gepubliceerde ontwerp-adviezen van de Sociaal-

Economische Raad voor de instelling van een aantal

productschappen wordt een algemene omschrijving

gegeven van de autonome verordenende bevoegdheden
van dezé lichamen, welke wordt beperkt tot de regeling

of nadere regeling van aangelegenheden verband hou-

dende met het economisch verkeer tussen verschillende

stadia van voortbrenging en afzet.

Hiermede is uiteraard geen uitspraak gedaan over

de bevoegdheden van de in te stellen bedrjfschappen,

hoewel het voor de hand ligt te veronderstellen, dat de

bevoegdheden van deze bedrjfschappen zullen worden

beperkt tot de regeling of nadere regeling van onder-

werpen, welke slechts verband houden met het econo-

misch verkeer binnen de sector van het bedrijfsleven,

waarvoor een dergelijk bedrijfschap wordt ingesteld.

Wij kunnen ons namelijk moeilijk voorstellen, dat

men aan een bedrijfschap verordenende bevoegdheden

zou willen geven over onderwerpen, die niet alleen voor

de betrokken bedrijfstak, doch ook direct of indirect

voor andere bedrijfstakken van betekenis zijn. Dit zou

naar onze mening principieel onjuist zijn en in de prak-

tijk tot grote moeilijkheden aanleiding geven tussen deze

bedrijfstakken onderling. Deze moeilijkheden zouden

een gevaar betekenen voor de ontwikkeling van de

publiekrechtelijke bedrjfsorganisatie.

Dit betekent niet, dat de in te stellen bedrjfschappen

niet van grote betekenis zouden kunnen zijn. !nderdaad

zijn wij het eens met degenen, die betogen, dat de bedrijf-

schappen in sterkere mate organen van het bedrijfsleven

zullen kunnen zijn dan de productschappen, omdat in

de bedrjfschappen een samenwerking plaatsvindt tussen

vertegenwoordigers van ondernemers en werknemers

van gelijksoortige bedrijven. De productschappen zijn

veel meer heterogene lichamen.

Juist om deze reden zullen echter de bedrijfschappen,

waarvan de omvang zich zal beperken tot één bedrijfstak,

niet de lichamen zijn, die belangrijke verordeningen tot

stand zullen kunnen brengen ten aanzien van economi-_
sche vraagstukken. De betekenis van de bedrjfschappen

zal veel meer gelegen moeten zijn in hun adviserende

en uitvoerende taak dan in hun verordenende taak op
economisch terrein. De autonome verordeningen van

de bedrijfschappen zullen zich daarom in hoofdzaak

moeten beperken tot bedrijfstechnische vraagstukken

van de betrokken bedrijfstak. Zo zou het overwegende

bezwaren met zich brengen, indien bepaalde bedrijf-

schappen verordeningen zouden kunnen uitvaardigen

– al of niet in medebewind – over aangelegenheden,

die andere bedrijfstakken direct raken, zoals bijv. het

geval zou zijn met afzetregelingen, prijsregelingen e.d.,

tenzij dergelijke regelingen zich zouden beperken tdt het
economisch verkeer tussen de ondernemingen, waarvoor

het bedrijfschap is ingesteld, onderling.

Afgezien van pincipiële bezwaren tegen verordenende

bevoegdheden (al of niet in medebewind) over zaken,

welke belangrijke gevolgen kunnen hebben voor andere

bedrijfstakken, moet ook om practische redenen worden

vermeden, dat door te vêrstrekkende bevoegdheden tal-

rijke competentiekwesties zouden ontstaan tussen de

publiekrechtelij ke lichamen .onderling, welke de ont-.

wikkeling van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

ernstig zouden schaden. Het overheidstoezicht op ver-

ordeningen kan geen bevredigende oplossing bieden

voor dergelijke competentiekwesties.

**
*

De conclusie uit dit alles is, dat het beleid ten aanzien

van belangrijke algemene vraagstukken moet blijven be-

rusten bij de Overheid. De autonome verordenende taak

van productschappen zal van beperkte omvang (moeteh)

zijn, terwijl zij in medebewind een belangrijke verorde-

nende taak kunnen hebben voor de sectoren van het

bedrijfsleven, waarvoor zij zijn ingesteld.

De betekenis van de bedrjfschappen kan en mag

niet gelegen zijn in belangrijke verordenende bevoegd-
heden op economisch terrein, doch deze bevoegdheden

zullen zich (autonoom of in medebewind) moeten be-

perken tot bepaalde taken op sociaal gebied en voorts

tot (vooral bedrijfstechnische) aangelegenheden, waar

van de betekenis zich beperkt tot het gebied, waarvoor

het betrokkèn bedrijfschap wordt ingesteld. Zij zullen
wel een belangrijke taak kunnen hebben bij het advi-

seren over en het uitvoeren van regelingen, voor zover

deze liggen op het terrein van de betrokken bedrijfstak.
Zoals de praktijk heeft uitgewezen, kunnen publiek-

rechtelijke lichamen ook van grote betekenis zijn, zonder

dat zij beschikken over belangrijke verordenende be-

voegdheden. –

Voorkomen dient te worden, dat de toepassing van

de wet op de publiekrechtelijke bedrjfsorganisatie leidt
tot een vergaande ordening. ook indien de ,,conjunctu-

rele en structurele” omstandigheden daartoe geen aan-

leiding geven. Het beantwoorden van de vraag in welke

mate een ordening van het sociaal-economisch leven

noodzakelijk is, dient te worden voorbehouden aan de

Overheid, daarbij uiteraard rekening houdende met de

adviezen, welke daarover door publiekrechtelijke en

vrije organisaties van het bedrijfsleven worden gegeven.

‘s.Gravenhage.

Dr J. BLJTER.


S

4 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

87

De E.C.A.F.E.-gebieden in 1951

Zoals bekend, hebben de Verenigde Naties zgn. regio-

nale commissies in het leven geroepen ter behartiging van

de belangen van een bepaalde groep van landen, die over

het algemeen geografisch ,en economisch met elkaar sa-

menhangen. Tot dusverre zijn in totaal drie regionale

commissies ingesteld, t.w. de ,,Economic Commission for

Europe” (E.C.E.), de ,,Economic Commission for Latin-

America” (E.C.L.A.) en de ,,Economic Commission for

Asia and the Far East” (E.C.A.F.E.). Tot deze E.C.A.F.E.-

gebieden behoren de volgende landen: Brunei, Burma,

Cambodja, Ceylon, China, Hongkong, India, Indonesië,

Japan, Korea,’ Laos, Federatie van Malakka, Nepal,

Noord-Borneo, Pakistan, Philippijnen, Serawak, Singa-

pore, Thailand en Vietnam.

Over het algemeen hebben deze landen een agrarische

structuur. Zij brengen grondstoffen, voedingsmiddelen
en mijnbouwproducten voort. In hoöfdzaak worden de

grondstoffen en de mijnbouwproducten geëxporteerd;,de

voedselproductie wordt in eerste aanleg bestemd voor

eigen gebruik, maar er zijn ook landen die overschotter

hebben.

De industriële activiteit is meestal gering. Een uitzon-

dering hierop vormt Japan, dat in feite niet kan worden

gerekend tot de zgn. minder ontwikkelde gebieden. Gering

eveneens is de activiteit in de dienstensector.

Het belang van de agrarische productie en de mijn-

bouw voor de E.C.A.F.E.-gebieden vindt zijn uitdrukking

in het feit, dat 70 â 90 pCt van de totale werkgelegenheid

gezocht moet worden in de hierboven genoemde sectoren

van economische werkzaamheid. Verder is ook illustra-

tief het aandel van de export in het nationale inkomen;

dit aandeel stelt zich tussen
25
en 50 pCt
1).

Het jaar 1951 is voor de economische ontwikkeling,

van de wereld een eigenaardig jaar geweest. Men kan stel-

len, dat de eerste helft wordt gekenmerkt door de volle

doorwerking van de zgn. .Korea-boom; de tweede helft

vertoont de reactie.daarop. Voor de hoger ontwikkelde

gebieden betekende de eerste helft van 1951 een moeilijke

tijd, waarbij de hoge grondstoffenprijzen druk oefenden

op de deviezenpositie, de kostprijs, het monetair evenwicht

en de betalingsbalans. De prjsval in de tweede helft van

1951 vas voor deze gebieden een verademing. Grosso
modo vertbonde de economische ontwikkeling van de

minder ontwikkelde gebieden in de beide heIfte van 1951
het omgekeerde beeld.

De eerste helft van 1951 bracht een toeneming van de-

deviezenvoorraad met zich, de importrestricties konden

worden verzacht, de economische ontwikkeling, beter

ter hand genomen; de tweede .helft van 1951 gaf een

) Zie: ,,Economic Survey of Asia and the Far Cast 1951′, United Nations.

situatie te zien, welke de omgekeerde tendentie opleverde:

ni. slinkende deviezen, die in zich de kiem bevatten tot

importbeperkingen, waardoor de economische ontwikke-

ling grote moeilijkheden in de weg zouden worden gelegd.

Het indexcijfer voor de groothandelprijzen van enkele

exportproducten bedraagt, de periode Januari/Juni 1950

op 100 stellende, voor de vier kwartalen van 1951 als

volgt:

1951

T
11
‘IIE
lv

rubber.

…………..
336
262
231
229 225
188
146 159 135
228 150
145
tin

……………….

180

..

167 139
150
jute

……………….
.

105
84 86
katoen

……………
opra

……………..136
thee

……………..
117
92
83 87
rijst

………………..
91
97
98
110

Ook het volume van de export heeft de invloed onder-

gaan vanhet prijsbeloop in 1951. Over het algemeen is

de exporthoeveelheid niet zo sterk gestegen als de export-

prijzen. De overeen komstige indexcijfers zijn (Januari/Juni

1950 = 100):

T
IE
111
IV

125 103
118
81
89 80
118
95
171

rubber

……………122
.

70
16
’60

tin

……………….81
jute

……………….224

150
174
165
katoen

……………189
copra

……………..134
III
143
170
thee

……………..142
rijst

………………
.123
III
115
91
Opgemerkt dient te worden, dat de exporthoeveelheden

niet parallel mogen worden beschouwd met de overeen-

komstige cijfers, die het beloop van de prijzen aangeven.

De exporthoeveelheden zijn, bij wijze van spreken, meestal

een of meer slagen achter, althans bij het begin van de

prijsdaling. De volledige doorwerking van de prijzen op

de exportelasticiteit zal eerst in 1952 te zien zijn.

Met dat al heeft het prijsbeloop in 1951 tot gevolg ge-

had, dat de handelsbalans van de E.C.A.F.E.-gebieden

voor de eerste helft van 1951 een actief saldo oplevërde
van $ 1.130 mln; de tweede helft daarentegen vertoonde

een nadelig saldo van $ 350 mln.

Over het algenieen is de export van de E.C.A.F.E.-ge-
bieden naar opbrengst belangrijk gedaald. Een uitzonde-

ring op de ongunstige toestand, die in de tweede helft van

1951 intrad, wordt gevormd door de rjstexporterende

gebieden.

Nog altijd lijat de wereld, ook de E.C.A.F.E.-gebieden,

aan een gebrek aan voedsel. Een enkel cijfer moge dit

illustreren. V66r de oorlog bedroeg de gemiddelde jaar-

met papier geisoleerde kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren. vuimassa en clie

ABELFABRIEK

DELFT

Nationale Rampenfonds

Giro 9575

88

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Februari 1953

productie circa 100,6 mln bruto ton; voor de jaren

1948/1949, 1949/1950, 1950/1951, 1951/1952 zien de
cijfers er resp. als volgt uit: 99,6; 98,2; 97,5; 98,3 mln

bruto ton. De vooroorlogse productie is derhalve nog

niet bereikt, terwijl daartegenover de bevolking in de

periode 1948/195 1 met 10 pCt moet zijn toegenomen.

Men kan uit deze cijfers nog niet concluderen dat de zgn.

wet van Maithus zou hebben gewerkt. De stand van de
voedselproductie in de E.C.A.F.E.-gebieden immers is

voor verhoging vatbaar. In vele gebieden bestaat nog het

grootgrondbezit, dat remmend werkt op de productie;

verder hebben ook invloed factoren als irrigatie, bemes-

ting, betere voorziening vân zaaizaad enz. Ook oide en

rust hebben uiteraard invloed; daarnaast ondervindt in

sommige streken de boer onvoldoende prikkel om zijn

rjstproductie te vergroten, omdat de op de wereldmarkt

gemaakte hoge rjstprjzen niet altijd evenredig aan hem

worden doorgegeven. Hoe het echter zij, het is een feit, dat
de vraag naar voedsel in de E.C.A.F.E.-gebieden nog altijd

het aanbod overtreft. Uit de hierboven vermelde cijfers

over de groothandeisprijzen blijkt dan ook, dat de prijs

van rijst in 1951 een ander beloop vertoont dan die van

de andere exportproducten.

Met uitzondering van de rijstexporterende landen,

waartoe behoren Burma, Thailand en Vietnam, zijn over

het algemeen de overige E.C.A.F.E.-gebieden in de tweede

helft van 1951 in een toestand gekomen van economische

recessie.

De dalende exportopbrengsten hebben allereerst in-

vloed op de deviezenpositie. Vervolgens op de Schatkist,

omdat vele landen op de export indirecte belastingen heb-

ben geheven. De gevolgen van de daling van de deviezen-

opbrengsten zijn ernstig. In de eerste plaats zal te eniger

tijd de import moeten worden beperkt. Dit heeft tot ge-
volg dat de economische ontwikkeling door gebrek aan

de benodigde kapitaalgoederen stagneert. Daarnaast on-

drvindt de voorziening van consiimptiegoederen eveneens

stoornis.

De achteruitgang van de inkomsten van de Schatkist

oefent druk uit op het budgetair evenwicht, hetwelk gevaren

van inflatie met zich brengt, vooral wanneer men daarbij

bedenkt, dat de goederenvoorziening ten gevolge van im-

portbeperkingen stagnatie ondervindt. Het is in dit ver

band geen wonder, dat een land als bijv. Indonesië de

invoer vanluxe-goederen sterk aan banden heeft gelegd

in 1952; de bedoeling is, de algemene goederenvoorzie-

ning, nodig voor de bevolking, zoveel mogelijk te hand-

haven.

In de tijd van de Korea-boom hadden de minder ont-

wikkelde gebieden strijd te voeren tegen inflâtietendenties

uit hoofde van de stijgende exporten. De verstoring van

het budgetair evenwicht, o.a. ten gevolge van de dalende

exporten, plaatst de E.C.A.F.E.-gebieden voor een ander

infiatieprobleem, dat zijn bron vindt in de geldschepping

door de Overheid. De exportinfiatie is in zekere zin een-

voudiger te bestrijden dan de budgetaire. Het heffen van

indirecte belastingen is een voorbeeld van infiatiebestrij-

ding uit de periode van de exportexpansie. Het verslag

van de E.C.A.F.E. vermeldt in dit verband voor Indone-

sië de aanwezigheid van het zgn. coprafonds. De budge-

taire inflatie is onhandelbaarder. Natuurlijk is het moge-

lijk een budgetair evenwicht te forceren. Het economisch

leven vertoont evenwel niet alleen een monetair aspect;

met name heeft de achteruitgang van de export reeds tot

gevolg, dat de productie vermindert en daarmede de

werkgelegenheid. Het forceren van een budgetair even-

wicht zou de werkloosheid vergroten met het gevaar van

onhoudbare sociale spanningen.

**
*

Indien men de moeilijkheden analyseert waarin de

E.C.A.F.E.-gebieden, op een enkele uitzondering na,

zijn terecht gekomen, dan springt, naast de aanwezigheid

van andere factoren, één oorzaak sterk naar voren, nl. de
afhankelijkheid van de ontwikkeling dezer gebieden van

de wereldmarktprijzen van grondstoffen. In beginsel is

een harmonisch prijsbeloop wenselijker dan de schoks-

gewijze ontwikkeling, die het recente verleden te zien heeft.
gegeven. Indien het waar is, dat de welvaart van cle wereld

één en ondeelbaar is, dan kan men onmogelijk in de hoger

ontwikkelde gebieden onverschillig blijven voor het lot

van de minder ontwikkelde gebieden. Ook voor de hoger

ôntwikkelde gebieden, d.w.z. voor hun productie en op

grond daarvan voor de werkgelegenheid, is het beter dat

de grondstoffen een prjsbeloop te zien geven, dat harmo-

nischer is dan tijdens en na de Korea-boom. Verder zal

de ellende van de minder ontwikkelde gebieden te eniger

tijd ook de welvaart aantasten van de rest van de wereld.

Het wordt tijd, dat aan het vraagstuk van de stabilisatie
van de grondstoffen niet alleen aandacht wordt besteed

in de studeerkamers van economisten, maar ook en vooral

in de practijk van het economisch verkeer tussen de vol-

keren. In een uitermate belangrijk economisch gebied als

de Verenigde Staten is men tot op zekere hoogte er in

geslaagd de prijs van de agrarische producten te stabili-

seren. Internationale samenwerking is nodig voor de

stabilisatie van de grondstoffenprijzen. Het is een vraag-

stuk, dat zowel theoretisch als practisch bijzonder inge-

wikkeld is, doch het lijkt in het belang van de wereld als

geheel een gebiedende eis, dat het moedig onder de ogen

wordt gezien.

Het verslag van de E.C.A.F.E. over het jaar 1951 bevat
de volgende ernstige constatering:
,,Millions of people in the countries of the region stand

dangerously near the borderline between hunger and

famine’.’. Deze economisch, sociaal en politiek gevaarlijke

toestand zal een critiek stadium kunnen bereiken, indien

de labiliteit van de grondstoffenprijzen aanhoudt. Blij-

kens het in ,,Economisch-Statistische Berichten” van 21

Januari 1953 opgenomen verslag over de werkzaamhedenP

van de zevende vergadering van de Verenigde Naties heeft

deze vergadering ruime aandacht gegeven aan het hier

gesignaleerde vraagstuk. He, is te hopen, dat de verant-

woordelijke regeringen, vooral van de sterkere landen,

binnen niet al te lange tijd ber&d zullen worden bevonden

effectief pogingen in het werk te stellen om te komen tot

stabilisatie van de grondstoffenprijzen.

‘sGravenhage.

KHOUW BIAN TiE.

/ Nieuwe fase in het zuivelbeleid

De door de Minister van Landbouw bekend gemaakte gingen betekenen in bepaalde opzichten een zekere tege-
melkprjsregeling voor het jaar November 1952-Novem- moetkoming aan reeds langer bij de georganiseerde land-

ber 1953 brengt enkele belangrijke wijzigingen mede ten bouw levende wensen. Toch bestaat er in deze kringen

opzichte van het tot dusver gevoerde beleid. Deze wijzi- nog geenszins volledige instemming met de nieuwe rege-

4Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

89

ling, hetgeen o.a. blijkt uit het officiële commentaar van

de Stichting voor de Landbouw en uit diverse reacties in

de agrarische pers. Voor een beoordeling van de verschil-

lende standpunten is het maken van een verantwoorde

scheiding tussen hoofdzaken en bijzaken noodzakelijk;

de overheidsbemoeiing met de voor onze landbouw zo

uiterst belangrijke zuivelsector heeft in de loop der jaren

nl. een zeer gecompliceerd karakter gekregen, als resul-

taat van een geleidelijke ontwikkeling. Voor een nadere

beschouwing van de thans afgekondigde regeling is het
daarom wellicht nuttig, deze ontwikkeling .kort te rele-

veren.

marktprijzen van de zuivelproducten, waarbij jaarljics

een
minimuingaranhieprjs
wordt vastgesteld voor alle

melk gezamenlijk. Deze garantie houdt de toezegging in

dat eruit het L.E.F. wordt bijbetaald, indien aan het

einde van het jaar mocht blijken dat de gemiddelde op-

brengst van alle melk beneden de minimumgarantieprijs

heeft gelegen. Tot dusver behoefde nog nimmer te worden

bijgesprongen. –

Onmiddellijk na het vrijlaten van de zuivelprijzen bleek

een leveringsplicht voor consumptiemelk nodig te zijn,

daar de voorziening stagneerde zodra de zuivelprjzen

uitliepen boven het niveau van de vastgestelde consump-

tiemelkprijs. De daardoor veroorzaakte spanningen bij

het bedrijfsleven leidden tot instelling van het, ook thans

nog bestaande,
Zuivelfonds.
Dit wordt gevormd door een

heffing op
.
alle melk en zorgt er voor, door middel van

een toeslag aan de consumptiemelk verwerkende bedrij-

ven, dat deze ongeveer dezelfde prijs aan de boer kunnen

betalen als de zuivelfabrieken. De consumptiemelkprijs

wordt uit het Zuivelfonds ,,opgetrokken” tot de zgn.

zuivelwaarde,
d.i. de gemiddelde waarde van melk welke

tot boter, kaas enz. wordt verwerkt. Bôvendien heeft het

Zuivelfonds een functie bij het handhaven van zekere.

minimumprijzen voor zuivelproducten.

De consumptiemelkvoorziening levert echter nog steeds

bijzondere moeilijkheden op. In de grote bevolkingscentra

bestaat er nl. een tekort aan consumptiemelk, waardoor

aanvulling uit andere provincies nodig is. Om dezé aan-

voer te verzekeren, betaalt de Overheid voor iedere kg

aanvullingsmelk een bepaalde extra vergoeding. Dit kost

het L.E.F. jaarlijks 10 â 12 millioen g’ülden. De afbake-

ning der grenzen van de tekortgebieden is steeds een bron

van moeilijkheden gebleven, terwijl het opleggen van

leveringsverplichtingeir soms nog niet te vermijden bleek.

Het is daarom niet verwonderlijk dat juist de consumptie-
melkregeli ng door de Stichting voor de Landbouw concreet

aan de orde gesteld is; blijkbaar heeft dit vraagstuk ook

bij de Overheid een ernstig punt van beraad gevormd.

De nieuwe regeling.

Voor de periode November 1952-November 1953

is de
garanhieprjjs
voor alle melk vastgesteld op f 20,-

per 100 kg met een vetgehalte van 3,5 pCt. Dit betekent

een verlaging van de garantieprjs met f 0,40 per 100 kg

t.o.v. van het voorgaande jaar.

Voor dezelfde periode is d&
,,verreken,prjjs” voor

consumptiemeik
bepaald op f 22,— per 100 kg met een

vetgehalte van 3,5 pCt. In afwijking van voorgaande jaren

ligt deze prijs
boven
het niveau van de minimumgarantie-

prijs. Voortaan zal de toeslag uit het Zuivelfonds gelijk

zijn aan het verschil tussen zuivelwaarde en 22 cent, ter-

wijl de subsidie uit het L.E.F. bepaald wordt op het ver-

schil tussen de netto-straatprijs en 22 cent. Tussen Over-

heid en veehouderj wordt de consumptienielk dus op

22 cent ,,verrekend”.

In April 1953 zullen in principe de bepalingen t.a.v.

de ineikbestemming en de verbruikerspr(/s voor consumptie-

melk vervallen.
Ook de
aan vullingsmeikregeling
zal dan

overbodig worden.

‘4. Ten slotte is er ook een wijziging in uitzicht gesteld

in de wijze van verrekening van de bij standaardsatie
vrijkomende boter. Hoewel door de Stichting voor de
Landbouw ook o.a. op dit punt critiek is uitgeoefend,

moge het hier buiten beschouwing blijven, daar het in

wezen van ondergeschikt belafg is.

Vr(je prijsvorming voor consumptiemelk

Zonder afbreuk te doen aan de betekenis van de andere

besluiten t.a.v. de melkprjs, mag de toezegging tot een

vrije prijsvorming voor consumptiemelk en deafschaffing

van daarmede verband houdende regelingen, als de be-

langrijkste beslissing worden gezien. Hier was geleidelijk
een zeer kunstmatig systeem van prijshândhaving gescha-

pen waartegen het bedrijfsleven o.i. terecht ernstige be-

zwaren kon inbrengen. Aan een omvangrijke, en herhaal-

delijk tot wrjving leidende administratieve bemoeiing

met het bedrijfsleven wordt hiermede een einde gemaakt.

Het vervallen van de maximum-straatprijs zal het de be-

drijven nl. mogelijk maken, de extra kosten van de aan-
vullingsmelk rechtstreeks op de consument te verhalen.

De consumptie,nelk zal dus duurder worden.

Het, ligt evenwel in de bedoeling, de subsidies uit het

Een terugblik.
Na 1945 had het landbouwbeleid aanvankelijk in hoofd-

zaak het karakter van een voedselvoorzieningspolitiek,

als gevolg van de algemene schaarste op bijna elk gebied.

Strenge prijsbeheersing, gekoppeld aan een gesloten dis-

tributiesysteem voor de meeste levensmiddelen, waren

onder die omstandigheden noodzakelijk. Het Landbouw

Egalisatiefonds groeide daarbij uit tot een belangrijk

hulpmiddel bij de gevoerde loon- en prjspolitiek (con-

su,mentensubsidies!) pri dit vormt trouwens nog als

zodanig een onderdeel van de Rijksbegroting.

Voor melk werd periodiek een ,,richtprjs” vastgesteld, –

hetgeen in feite vaste prijzen voor
alle
zuivelproducten

betekende. De bestemming van de melk werd daarbij

centraal geleid docr het Bedrijfschap voor Zuivel.

Toen de acute schaarste verdween en zelfs weer een be-

scheiden begin met export van zuivelproducten werd ge-

maakt, deed zich de behoefte gevoelen aan vrijere markt-

verhoudingen. De in 1948 door de. Minister geïntrodu-

ceerde ,,nieuwe koers” in de landbouwpolitiek verschafte

daartoe ook de mogelijkheden. De centrale gedachte

daarvan was immers: het verzekeren van een bestaans-

basis aan de landbouw door middel van prijsgaranties

voor enkele basisproducten, bij een zo groot mo-

gelijke vrijheid op het gebied van productie, afzet en

prijsvorming. Ook melk werd tot deze basisproducten ge-

rekend. In 1948 was de centrale meikbestemming reeds

verdwenen en werden de zuivelprijzen in principe Vrij ge-

laten, hetgeen voor de wederopleving van de zuivelexport

zonder twijfel een belangrijke stimulans was.

De consumptiemelk kreeg echter een uitzonderings-
positie, doordat hiervoor een vaste prijs bleef bestaan.
De Overheid wenste de prijsvorming van consumptie-

melk uit loon- en prjspolitieke overwegingen nl. niet aan

het vrije marktverloop over te laten. Door een subsidie

uit het L.E.F. werd bovendien de ,,straatprijs” op een

lager niveau gefixeerd. Voor éen belangrijk deel resul-
feert
t1
,r.lJ-nrc ~r (1
lfl

o

.tA,,r.n

f

Nationale Rampenfonds
‘-
Giro 9575

r

90

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Februari 153

L.E.F. en het Zufvelfonds te handhaven, zodat de prijs-

stijging alleen bepaald zal worden door de extra kosten

van de aanvullingsmelk, zodanig dat de kosten van de

verst aangevoerde melk worden goedgemaakt. De vee-

houders in de tekortgebieden zullen een hogere prijs ont-

vangen dan bij het huidige stelsel, daar op hun melk lagere

vervoerskosten komen. Voorheen was dit bij vrije prijs-

vorming ook het geval.

Tegenover deze beperkte prijsstijging voor de consu-

ment, komen de volgende voordelen te staan:

een deel van de administratieve bemoeiing met het

bedrijfsleven wordt verbodig;

er wordt een belangrijke besparing voor het L.E.F.

verkregen
1);

er ontstaatweer een natuurlijk prjsverschil ten gunste

van de boer in de tekortgebieden t.o.v. de overige

veehouders, waardoor in deze gebieden de productie

gestimuleerd wordt en de onttrekking van melk aan

de bestemming tot consumptiemelk wordt belemmerd.

Op den duur zal daardoor in verhouding minder aan-

vullingsmelk nodig zijn, en dus een economische

meikvoorziening bevorderd worden.
De verrekenprjs voor consumpliemelk.

De verrekenprjs is t.o.v. vorig jaar verhoogd metf 1,60

tot
f
22,—. Uiteraard mag het niveau van deze prijs niet

los gezien worden van de garantieprjs, hoewel het aan

elkaar gelijk stellen van deze twee prijzen, zoals voorheen

steeds geschiedde, niet geheel logisch was. Een door de

Overheid gegarandeerde minimumprjs voor een bepaald

product heeft immers een totaal ander karakter dan een

prijs waartegen een product geleverd moet worden. De
Overheid treedt hier a.h.w. als grootste afneemster van

de Nederlandse veehouderij op. Dat zij de melk weer met

verlies aan het publiek ,,slijt”, is van sécundaire betekenis.

Het moge uit het voorgaande reeds duidelijk zijn dat

de verhoging van de verrekenprjs voor alle melkprodu-

centen in gelijke mate van betekenis is en dat niet de boer,

die consumptiemelk levert, er alleen belang bij heeft.

Deze verhoging betekent nI. een ondasting van het Zuivel-

fonds, doordat het verschil tussen zuivelwaarde en ver-

rekenprjs gunstiger wordt. Lag het aanvankelijk in de

bedoeling om de gevolgen hiervan geheel ten laste van

het L.E.F. te brengen, thans is op 20 Januari jl. een ver-

hoging van de straatprjs van melk met 1 cent per kg aan-

gekondigd, zodat toch het grootste deel van de verhoging

voor rekening van de consument zal komen.

Het is denkbaar, .dat de zuivelwaarde tot beneden

22 cent zal zakken; de zuivelwaardetoeslag uit het Zuivel-

fonds wordt dan negatief, hetgeen een heffing op de con-

sumptiemelk betekent ten bate van de industriemelk. Deze

22 cent is voor de veehouderj dus een vaste opbrengst

voor één derde van alle melk. Tot dusver heeft de zuivel-

waarde nog steeds boven de verrekenprjs gelegen, zodat

de consumptiemelk door de veehouderj tegen een be-

neden de marktwaarde liggende prijs wordt afgestaan.

Dé verhoging van de verrekenprjs is thans een concreet

en direct gerealiseerd voordeel voor de gezamenljkQ vee-

houders.

Het niveau van de garantieprjis.
De vastgestelde melkprijs, tot 1948 met het karakter van

een vaste prijs en daarna van een minimumgarantieprijs,

bedroeg achtereenvolgens:

‘)Door de Minister is terloops het voornemen kenbaar gemaaktom de prijs-
stijging voor consuniptiemelk over het gehele land ongeveer gelijk te houden, door de LEF-subsidies te variëren. Dit zou genoemde voordelen weer ten dele
teniet doen en speciaal de ,,grensmoeilïjkheden” weer oproepen.

gid per 100 kg

j

gid per 100 kg
jaar

met 3,5 pCt vet
5)

aar

met 3,5 pCt vet
1)

1945

17,15

1948149
….

18,20
1946

16,65

1949150
….

18,10
3
)
1947

16,60)

1950151
….

17,85
1947148
….

19,00

1951152
….

20,40
1952153 – . . .

20,00
1)
Omgerekend op de huidige vetgehalte-basis.
t)
Inclusief de in 1948 verrichte nabetalingen.
3)
Op 1 Januari 1950 verhoogd tot 18,35.

De werkelijke opbrengst van de melk, welke aan het

eind van ieder jaar door het Bedrijfschap voor Zuivel

wordt berekend, lag sedert het loslaten der zuivelprijzen

steeds boven de minimumgarantieprijs. Over het jaar

1950/51 bedroeg deze berekende gemiddelde opbrengst-

prijs buy. f 19,40.

In welke relatie staat de nieuwe garantieprjs nu tot de

productiekosten? In het laatste ,,melkrapport” vermeldt

het Landbouw-Economisch Instituut de resultaten van
het kostprjsonderzoek voor
1952/53.
Ten opzichte van

het voorgaande jaar blijken de productiekosten van melk

iets gestegen te zijn. In de door het L.-E.I. berekende kost-

prijzen wordt nimmer rekening gehouden.met een belo-

ning voor de ondernemersfunctie van de boer; wel worden

loonkosten gerekend voor handenarbeid. Als basis voor

prijzen van landbouwproducten is door de Stichting voor

de Landbouw jarenlang de formule kostprijs + 20 pCt

verdedigd. Ook thans stelt zij zich op het standpunt dat

de garantieprjs voor de melk gemiddeld een vergoeding

voor de arleid van de boer als ondernemer moet bevat-

ten, daarbij afziende van nog een ,,winstmarge” daar-

boven als vergoeding voor ondernemersrisico. Haar voor-

stel luidde op grond daarvan:
20,35
als gârantieprijs en

22,20 als verrekenprijs voor consumptiemelk (gemiddelde

kostprijs + 10 pCt resp. 20 pCt). De nieuwe regeling

wijkt dus slechts in geringe mate naar beneden af. De

Stichting meent zich echter om principiële reden niet te

kunnen verenigen met de van overheidszijde gegeven

motivering.
De Minister heeft ni. het gemiddelde van de

door het L.-E.I. berekende kostprjzen voor zandbedrjven

aangehouden, welke hoger liggen dan die voor weide-

gebieden, zonder dit gemiddelde te verhogen met een

marge voor ondernemersbeloning.

Uiteraard ligt dit meningsverschil niet alleen in het

economische vlak. Het is de vraag, of hier niet van een

zeker misverstand gesproken moet worden. Het stand-

punt van de Stichting, dat de garantieprijzen voor land-

bouwproducten een beloning voor de ondernemersarbeid

van de boer moeten bevatten, wordt nl. bij de door de

Minister gegeven motivering niet aangetast. Deze moti-_

vering houdt kennelijk verband met de reeds vroeger door

Prof. Horring geopperde gedachte, garantieprjzen voor

de landbouw te baseren op de productiekosten van die

bedrijven, welke men uit sociale overwegingen nog juist
een bestaansbasis wil blijven verschaffen. Naarmate een

bedrijf t.a.v. de productie-omstandigheden in gunstige

zin afwijkt van deze
marginale
bedrijven, zal het de boer,

ook indien de prijzen op basis van gemiddelde kostprj-

zen zijn afgesteld, een grotere vergoeding voor onder-

nemersarbeid opleveren.

Men kan weliswaar twisten over de vraag, of de door

het L.-E.I. bij zijn onderzoek betrokken bedrijven als

marginale bedrijven beschouwd kunnen worden, doch

een discussie daarover behoeh niet minder concreet. te

zijn dan een discussie over de grootte van het percentage
dat als ondernemersbeloning boven een
gemidd1de
kost-

prijs dient te worden berekend, als basis voor garantie-

prijzen. –

Samenvattend betekent de thans uitgestippelde melk-

4Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

91

prjsregeling in de eerste plaats een belangrijke stap in de

richting van grotere bedrjfsvrjheid en beperking van de

administratieve bemoeiing met de bedrijven in de con-

sumptiemelksector, zodat hier een groei tot natuurlijker

economische verhoudingen wordt mogéljk .gemaakt.

Over het niveau van de minimumgarantieprijs .en.van

de consumptiemelkprijs bestaat een grote mate van over-

eenstemming tussen Overheid en bedrijfslevei3, hetgeen
mede te danken is aan een van realisme getuigende hou-

ding van de georganiseerde fandbouw. Het is ni. de vraag
of het verantwoord is om 1/3 van de totale melkproductie

blijvend door de veehouders te laten leveren tegen een

prijs die vrijwel steeds beneden de Vrije marktwaarde ligt.

Het meningsverschil over de motivering van de garan-

tieprjs kan voorts nauwelijks principieel genoemd wor-

den.

Over de inhoud van de overheidsgaranties in het alge-
meen zal ten slotte in de naaste toekomst meer klaarheid

gewenst zijn, speciaal t.a.v. de practische realisatiemoge-

lijkheden er van, in geval van een algemene economische

depressie. De huidige moeilijkheden in de varkenssector

tonen bovendien aan dat de kansen, dat garanties ge-

stand moeten worden gedaan en de eventuele consequen-

ties daarvan, bij voorbaat door de betrokken partijen

serieus onder ogen dienen te worden gezien,

‘s-Gravenhage.

Ir C. M. HUPKES.

Verminderde welvaart in Argentinië

Nu ongeveer acht maanden zijn verlopen sedert het

Plan Econémico 1952
1)
door de Argentijnse Regering

als richtlijn voor het economisch beleid werd aanvaard,

is het mogelijk – uiteraard voorlopig en oppervlakkig –

een beeld te vormen van het tot dusverre behaalde re-

sultaat. In het kort kan dit als volgt worden omschreven.

Niettegenstaande de invoerbeperkingen een groot te-

kort op de betalingsbalans als het onvermijdelijke ge-

volg van de sterk verminderde uitvoercapaciteit; schaar-

ste van verschillende goederen – niet alleen van die,

welke ingevoerd pleegden te worden, maar tevens van

de-binnenlands voortgebrachte (w.o. voedingsmiddelen)

—; enkele verschijnselen, welke wijzen in de richting van

stabilisatie van de kosten van het levensonderhoud; een

vrij goed geslaagde beperking van de geldsomloop, bene-

vens een de ondernemingen sterk treffende credietbeper-

king. Doordat de kosten van het levensonderhoud zich

tot het midden van dit jaar in stijgende richting bleven

bewegen, hadden de in Maart/April getroffen maatrege-

len tot herstel van het reële loon tot het peil van 1949

nauwelijks enige uitwerking. De dientengevolge zich open-

barende verdere vermindering van de koopkracht – ge-

paard aan verwachtingen omtrent prijsverlagingen en

aangemoedigd door een officiële propaganda tot beper-

king van het verbruik – leidde tot ernstige moeilijkheden

bij de kleinhandel (vooral in de textiel- en meubeibran-

che) en als onvermijdelijke repercussie tot liquiditeits-

moeilijkheden bij de groothandel en de industrie. De

faillissementen in 1952 zijn hoger dan in enig jaar sinds

het uitbreken van de laatste oorlog. Kortom een ont-

nuchtering na de infiatieroes van de laatste jaren.

In het navolgende zullen wij trachten de hier genoem-

de verschijnselen ietwat uitvoeriger toe te lichten, geïllus-

treerd door de schaarse, tot heden openbaar gemaakte,

cijfers.

In de eerste plaats de factoren, welke de handelsbalans

bepalen. Het ongunstige verloop van de buitenlandse

handel gedurende de eerste zeven maanden van 1952

wordt duidelijk weergegeven door nevenstaande, aan de

officiële statistieken ontleende; cijfers.

Uit deze cijfers valt te zien hoe in de eerste zeven maan-

den van 1952 de uitvoer terugliep tot ongeveer de helft

van de omvang in het overeenkomstige tijdvak van 1951.

De invoer bleef, wat volume betreft, ongeveer gehand-

haafd op het peil van het voorafgaande jaar, ofschoon,
nâar dewaarde gemeten, een toename van ongeveer 15

pCt valt vast te stellen. –

‘) Zie ,:E.-S.B.” van 25 Juni en 16 Juli 1952,

hoeveelheden
waarde
(duizenden tonnen)

(millioenen pesos)

gecorri-
______________________________________ saldo

geerd
invoer

uitvoer

invoer

uitvoer

saldo

1948

14.332,6

8.759,4

6.189,7

5.541,8 – 647,9

+ 317,3
1949

12.161,9

5.943,2

4.641,7

3.718,9 — 922,8

— 504.1
1950

10.752,3

7.474,0

4.821,1

5.427,3

+ 606,2

+1.081.6
1951

12.052,1

5.782,1

Jan-Juli

10.491,7

6.710,9 —3.780,8

—2.118,8

1951

6.851,8

3.855,3

5.157,1

4.634,2 – 522,9

+ 702,8
Jan-Juli
1952

6.893,8

1.689,6

5.893,9

2.270,2 —3.623,7

—3.210,8

De hierboven weergegeven gecorrigeerde handelsba-

lanssaldi zijn verkregen door de uitvoer om te rekenen

‘tegen de gemiddelde invoerkoersen. Alhoewel, in pesos

gerekend, de handelsbalans dus in de eerste zeven maan-

den van 1952 een radelig saldo liet ter hoogte van dat van

het gehele voorafgaande jaar, blijkt het gecorrigeerde be-

drag ca 50 pCt hoger te liggen dan in het gehele jaar
1952.
De oorzaak hiervan is te zoeken in het feit dat de Rege-

ring, ter stimulering van de uitvoer in de loop van dit

jaar voor verschillende artikelen de koersen waartegen

de uitvoer wordt afgerekend, heeft verhoogd. De dienten-

gevolge ontstane vermindering van de koersmarges, wel-
ke de Banco Central toevallen, komt in het bovenstaande

overzicht duidelijk tot uitdrukking. Het hoge nadelige

(gecorrigeerde) saldo, dat dus tot op zekere hoogte ge-

acht mag worden een beeld te geven van de verandering

in ‘s lands deviezenpositie, vindt, zoals hierna nader zal

worden aangetoond, slechts voor een deel zijn weerspie-

geling in de verminderde deviezenvoorraad van de cen-
trale circulatiebank.

Een meer gedetailleerd inzicht omtrent de oorzaken

van de verminderde uitvoer wordt verkregen uit het vol-

gende (niet officiële) overzicht van de uitgevoerde hoe-

veelheden van de voornaamste artikelen gedurende het

tijdvak 1 Januari – 31 October. Hierin is uitsluitend de

uitvoer over zee verwerkt, hetgeen evenwel het algemene

beeld niet verstoort, daar de uitvoer van Argentinië over

land en door de lucht uiterst onbelangrijk is
2)

Onderstaande cijfèrs weerspiegelen duidelijk de funeste

gevolgen van de gedurende twee jaar mislukte oogst.

De onbetekenende tarwe-uitvoer heeft betrekking op

enkele kleine partijen, welke in de eerste maanden des

jaars, uit hoofde van vroeger aangegane leveringsver-

plichtingen, naar Brazilië en Paraguay werden geëxpor-

teerd. Nadien werd geen tarwe meer uitgevoerd. De be-

schikbare hoeveelheden waren zelfs ontoereikend voor
de voeding van de eigen bevolking (thans ruim 18 nijl-

Ontleend aan ,,The Review of The River Piste”.

1
Nntinrnui

n,G..1,,

(‘5..,. ne,w

92

t

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Februari 1953

Uitvoer gedurende het tijdvak 1 Januari -31 October


eenheid
(duizenden
tonnen)
1949
1950
1951
1952

id.
1.547,7
2.490,3
2.299,4
59.0
Id.
812,5
792,6 201,0
529,0 Id.

70,3
168,8
25,1
id.
125,7
333,0 78,4
43,8

tarwe

…………………
mais

…………………..

id
185,4
76,0
82,9
100,6

lijnzaad

……………….

id
2,2
2,6
18,5

haver

…………………
gerst

…………………
tarwemeel

……………..
rwep
overige taroducten
id.
197,0
,

189,3 156,3
41,5
id.
49,5
52,3
32,2
31,1
oliezaadkoeken

………….
id.
49,7
161,3
251.6
28,7
lijnolie

………………..
id.
5,8
32,5
38,1
18,8
000 st.
2.050,5 2.067,5
1.210,4
1.098,4
gedr. runderhuiden
id.
515,6
730,6
635,2
739,5
gez.

runderhuiden
id.
4.641,4
6.043,6 3.487,3 4.850,

katoen

………………..

id.
271,5
311,8
277,4
125,6

kalfsbuiden

……………..

schapenvellen

…………
9,0
15,5
5,6
4,1
id.
102,9
44,0
43,

paardenhuiden

……………
00
.0 ton

id.
61,7

24,1
13,0
13,
vetwol

…………………
gewassen

wol

……………
Id.
18,4
21,9
17,0
15,5
caselne

……………….
boter

……………….
id.
0,0
3,9
7,7
0,
dierlijke

talk

……………id.
12,8
28,8
3,5
0,1
2,0 2,2
1,9
0,1
61,4
96,1
124,9
64,:
bevroren rundervlees
00
.0 qrs.
3.850,4 2.469,8
1.561,9
1.522,

haar

…………………id.

crac.
553,7
228,0
55,6
3I2,

vlees

in

blik

………….id.

bevroren lamsvlees
id.
2.079,7
1.146,9
390,8
1.218,:
bevroren schapenvlees …….000

quebracho extract
……….
.

000 ton
98,3
176,6
214,9
125,

lioen zielen), zodat niet alleen voor de broodbereiding

bijmenging van milletmeel verplicht werd voorgeschre-

ven, maar buitendien in Augustus bekend werd gemaakt,

dat de Regering besloten had tot invoer van tarwe over

te gaan. Aangezien de dollarpositie de directe financiering

van deze invoer in.de weg stond, werd door een driehoeks-

transactie met Frankrijk tegen levering van 300.000 ton

mais de voorziening van 200.000 ton tarwe – uit de

Verenigde Staten afkomstig – verzekerd.

Nagenoeg alle andere artikelen vertonen eveneens een

vermindering van de uitgevoerde hoeveelheid in verge-
lijking met de beide voorafgaande jaren. Een uitzonde-

ring wordt gevormd door runderhuiden, waarvan de ex-

port – zij het dan tegen lagere prijzen – in 1952 toenam.

Bij de beoordeling van de vleesuitvoer moet in aan-

merking worden genomen, dat deze gedurende 1951

wegens het ontbreken van overeenstemming omtrent de

prijs bij levering naar het Verenigd Koninkrijk – het
voornaamste afzetgebied – gedurende vele maanden

heeft stil gestaan.
Echter kan de verminderde uitvoer niet uitsluitend aan
de ongunstige weersomstandigheden van de beide laatste

jaren worden toegeschreven. Ten gevolge van het geste-

gen binnenlandse loon- en kostenpeilblijkt voor een groot

aantal Argentijnse producten de uitvoer tegen lonende

prijzen onmogelijk te zijn. Voor een aantal artikelen heeft

de Regering getracht hierin verbetering te brengen door

wijziging van de koersen, waartegen de deviezenopbrengst

bij uitvoer wordt afgerekend; zo bijv. bij caseïne, boter,

vlees in blik en sinds enkele maanden bij wol. Voor dit laatste

product werd bepaald (voorlopig is deze regeling tot einde

1952 van kracht) dat bij de uitvoer naar landen, welke

tot het dollar- of pondengebied behoren, de helft tegen
pes. 5 en de helft tegen pes. 7,50 per dollar zal worden

afgerekend, hetgeen dus betekent dat voor elke dollar ge-

exporteerde wol de exporteur pes. 6,25 per dollar (resp.

het equivalent bij uitvoer tegen ponden) ontvangt, het-

geen vergeleken met de koers van pes.
5,
tot dien geldig,

een aanzienlijke vooruitgang betekent. Gelijktijdig werd
vastgesteld dat bij uitvoer naar deze landen geen omzet-

belasting, ad 8 pCt, behoeft te worden betaald. Deze

maatregel blijkt een gunstige uitwerking te hebben: de

woluitvoer, speciaal naar de Verenigde Staten, is sinds

Augustus aanzienlijk toegenomen, waaraan overigens de

vastere stemming van de internationale wolnoteringen

eveneens heeft bijgedragen.

Het spreekt wel vanzelf dat de hier geschetste ongun-

Stige ontwikkeling van de internationale handel tot uit-

drukking komt in het verloop van ‘s lands deviezenpo-

sitie. Een en ander blijkt uit de volgende cijfers (in mil-

lioenen pesos):

30112
30112 31112
719
15111
1949
1

1950

1

1951

1

1952

1

1952

toudvoorraad

……………..656,1
ieviezen met goudgarantie
……
.
1.448,8′
656,1
733,8 813,5
173,0
813,5
149,5
813,5
140,6
434,0
1.957,3
2.005,9
1.349,6
1.513,3
2.538,9

..

3.347,2
ï9′”
2.312,6
2.467,4
)verige deviezen

…………….

if:

deviezenschutden

……….
541,3
658,2
1.126,7
1.504,9 1.543,0
1.997,6
..
2.689,0
1.865,7
807,7
924,4

De lichte verbetering, welke tussen September en half

November heeft plaats gevonden moet eensdeels worden
toegeschreven aan de toename van de woluitvoer, ander-

deels vermoedelijk aan de gevolgen van de Swap-trans-

acties in ponden en dollars, waartoe de Banco Central

sinds kort de mogelijkheid openstelde.

Uit voorgaande cijfers blijkt dat het de Banco Central

netto ter beschikking staande deviezensaldo gedurende
1952 belangrijk minder is teruggelopen, dan uit de on-

gunstige ontwikkeling van de handelsbalans zou mogen
worden afgeleid. Het niet onbelangrijke versshi1 tussen
beide cijfers (een nadelig saldo van de handelsbalans ad
3.200 millioen pesos enerzijds en een vermindering van

de deviezenvoorraad met 940 millioen pesos anderzijds)

kan verklaard worden doordat in de financiële rekening

met de zgn. verdragsianden een groot saldo ten nadele

van Argentinië is ontstaan. Dientengevolge zal de uit-

voer van de komende graanoogst, welke naar men alge-

meen verwacht vrij gunstig zal uitvallen, slechts zeer ten

dele kunnen bijdragen tot een verbetering van de devie-

zenvoorraad, resp. ter verruiming van de invoermoge-
lijkheden in 1953. Grote hoeveelheden graan, speciaal

tarwe, zullen moeten worden bestemd voor de afdekking

van de opgelopen schulden. Daarbij komt dat, zoals

reeds werd vermeld, de tarwevoorraad hier te lande ge-

heel is uitgeput en de Regering er ongetwijfeld toe zal

overgaan opnieuw een buffervoorraad voor de binnen-

landse consumptie te vormen. Weliswaar zijn in verschil-

lende Argentijnse dagbladen reeds berichten verschenen

omtrent een komende record tarwe-oogst, maar het, is

nog te vroeg om hierover een definitief oordeel te kun-

nen vormen. Uit deze berichten krijgt men de indruk,

dat hier sprake is ôf van ,,wishful thinking”, èf van een

bewust toegepaste ,,Coué-politiek”. Voor einde Januari

zal de tarwe-oogst niet met zekerheid zijn vast te stellen.

Vast staat echter dat dit jaar de met tarwe bezaaide op-

pervlakte 6.270 ha bedraagt, tegen 4.790 ha in het sei-

zoen 1951/52.

Indien echter de tarwe-oogst dit jaar 6 â 7 millioen

ton zal belopen (voorgaand jaar 2,1 millioen), hetgeen

hoger zou zijn dan in enig jaar sinds 1939, zal hiervan in

de eerste plaats 3 â 3 millioen ton voor de binnenland-

se consumptie moeten worden gereserveerd, terwijl met

de vorming van een reservevoorraad eveneens 1 millioen

ton gemoeid zal zijn. Er blijft dus op zijn gunstigst een

2t millioen ton voor uitvoer beschikbaar. Hiervan moe-

ten ter delging van de opgelopen saldi 300.000 ton aan

Italië, 500.000 ton aan Brazilië en 225.000 ton aan India

(ter uitvoering van een bartercontract tegen jute, welke

reeds voor de helft is geleverd) worden afgestaan. Voorde

overige export zal dus naar schatting (alles onder het,

voorbehoud van een gunstige oogst) maximum 11 mii

lioen ton beschikbaar blijven. Of deze export tegen winst-

gevende prijzen zal kunnen worden gerealiseerd, valt te

4Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

93

betwijfelen, want de prijs die het I.A.P.I. (staatsexport-

monopolie voor granen en voor vele andere artikelen)
aan de landbouwer betaalt, bedraagt reeds pes. 50 per

quintaal. Het is daarom te verwachten dat de uitvoer

hoofdzakelijk gericht zal zijn naar de landen, welke in

staat zijn de meest benodigdè artikelen (industriële outil-

lage en landbouwmachines) aan Argentinië te leveren.

De brandstoffen (vnl. petroleumproducten), eveneens

hard benodigd, zullen, als tot dusverre, betaald moeten

worden met de levering van vlees naar het Verenigd

Koninkrijk.
De gevolgen van het gestegen loon- en kostenpeil doen
zich niet alleen gevoelen bij de uitvoerhandel, maar even-

zeer in de binnenlandse sfeer. De koopkracht der lonen

is ondanks de pogingen tot aanpassing in Maart en April

van dit jaar, nog steeds aanzienlijk lager dan enkele jaren

geleden. De indexcijfers voor de kosten van het levens-

onderhoud stegen tot Juni van dit jaar en tonen sindsdien

een neiging tot stabilisatie. Weliswaar bleef de Post alge-

mene kosten nog verder stijgen, doch deze stijging werd

ruim gecompenseerd door een daling van de kosten van

voeding en vooral van kleding.

hzdexcj/fer voor de kosten van het levensonderhoud
(1943= 100)

Totaal
voeding
kleding

236,5 245,6
302,2
119,9
275,7
189,7
296,5
315,0 367,7
128,3
377,3
230,8 405,8
428,0
541,3 128,4 538,2
292,5

1949

……………..
1950

……………..

494,5
563,3 631,9
128,5
583,7
315,3

1951

……………..

586,8 651,8
764,3
128,9
748,5 436,3
Dec.

1951

………..
Juni

1952

………..
562,8 630,9 692,7
131,1
749,0 435,9
Juli1952

………..
Aug.

1952

………..
560,5
626,0 692,7
131,1
749,1
435,9

Terwijl dus de kosten van het levensonderhoud in het

tijdvak 1949 tot medio
1952
tot het 2-voudige stegen,

bedroeg het gemiddelde uurloon van de geschoolde ar-

beider in de hoofdstad in 1949 pes. 2,92 om tot pes.
5,37
in Augustus 1952 te stijgen. Voor de. ongeschoolde ar-

beider bedroegen deie uurlonen pes. 2,0.8, resp. pes. 4,07.

Het blijkt aldus dat de stijging van de arbeidsionen be-

langrijk is ten achter gebleven bij die van de kosten van

het levensonderhoud, en dit niettegenstaande de loons-
verhoging van gemiddeld 30 pCt, welke in Maart ji. na

de aankondiging van het Plan Econémico tot stand kwam.

Aangezien de kosten van voeding en van huur ongeveer

65
pCt uitmaken van de kosten van het levensonderhoud

van de gemiddelde arbeider, moet vanzelfsprekend de

kleinhandel (met uitzondering van de levensmiddelen-

branche) de terugslag ondervinden van een dergelijke

vermindering van de koopkracht.

Alhoewel de officiële statistieken indexcijfers publi-

ceren omtrent de (geld)omzetten van een onbekend aan-

tal kleinhandelszaken in de kledings- en schoeiselbran-

che, zijn deze cijfers zonder verdere correctie niet bruik-

baar voor het verwerven van een inzicht in de gevolgen

van de koopkrachtsvermindering. In het onderstaande

overzicht is niddels een correctie voor het gestegen kle-

dingsindexcijfer en voor de bevolkingstoename een ver-

houdingscijfer gevonden, dat de kledingvoorziening per

hoofd van de bevolking weergeeft.

Hieruit valt af te leiden dat de kledingvoorziening,

kwantitatief gesproken, gedaald is tot beneden de helft

van het in 1948 behaalde peil.
Deze omzetvermindering heeft niet nagelaten grote in-
vloed uit te oefenen op de textiel-kleinhandel en, doordat

deze de voorraden zag toenemen, uiteraard ook op de

1
kwantitatieve
Kosten van

nomi-

reëel

kleding-
levensonderh.

naal

loon

voorziening
(1943

100)

loon

1

per hoofd

173,0
108
100
246,8
137
161
236,5 316,4
134
116
296,9 376,7
127
III

1947

……………..159,5
1948

……………..180,4
1949

……………..

405,8
450,5
III
97
513,8 450,5.
88
80

1950

……………..
1951

……………..

517,6 450,5
87
70
Mrt.

1952
532,7
602,5
113
62

Jan.

1952

………….
Febr.

1952

………….

566,0
602,5
106
67
Apr.

1952

………….
574,9
602,5
105
69
Mei

1952

………….
Juni

1952

…………

..
586,8
602,5
103
77

textielindustrje. Vele kleinhandelszaken en fabrieken van

de textiel- en kledingindustrie moesten dan ook nood-

gedwongen tot beperking van kosten en productie over-

gaan, terwijl als nevenverschijnsel zich vaak grote liqui-

diteitsmoeilijkheden deden gevoelen.
Naast de textiel- en kledingbranche zijn het voorname-

lijk de meubelindustrie en de bouwnijverheid welke een

belangrijke vermindering van de bedrijvigheid vertonen.

Deze moeilijkheden, welke niet als in 1951 en voor-

gaande jaren, uit de weg konden worden gegaan door de

aantrekking van hogere bankcredieten of door uitbrei-
ding van het kapitaal, daar immers de credietrestrictie

en de ongunstige toestand van de aandelenmarkt hiertoe

een belemmering vormen, hebben tot een grote vermeer-

dering van de faillissementen geleid.

totaal passief
(millioenen pesos)
1941

57,8
1942

54,3
1943

41,4
1944

42,3
1945

60,2
1946

37,6
1947

42,8
1948
35,3
1949

73,1
1950

37,4
1951

127,3
1952 (tfm Nov.)

503,8

Was dus reeds het jaar 1951 het ongunstigste jaar sinds

het uitbreken van de wereldoorlog, 1952 spant, helaas,

de kroon met een totaal passief, dat in de eerste 11 maan-

den reeds vier maal zo hoog blijkt te zijn als in 1951.

Het valt niet te verwachten dat de naaste toekomst hierin

een merkbare verbetering zal brengen. De voor de deur

staande betaling van de verplichte jaargratificatie (een

maand salaris of loon) en de betaling van de inkomsten-
en winstbelastingen welke véôr einde April moet plaats-

vinden, wettigen niet de hoop op een snelle verbetering

te dien aanzien.

In het voorgaande is getracht uiteen te zetten, waarom
1952 met zwarte letters in de economische geschiedenis

van Argentinië zal worden geboekstaafd. Toch kan niet

w’orden beweerd, dat, in het algemeen gesproken, de

stemming in zakenkringen hier te lande bepaaldeljk

somber is. Algemeen beschouwt men de ongunstige ont-

wikkeling van het laatste jaar als de onvermijdelijke reac-

tie op de infiatie-haussestemming van de voorgaande ja-
ren,en veler hoop is gericht op een snel herstel van land-

bouw en veeteelt in 1953 en daarna, welk herstel voor

Argentinië de sleutel kan vormen tot verdere vooruit-

gang. Toch moet gewaarschuwd worden tegen de opti-

mistische klanken die hier en daar worden gehoord om-

trent de gevolgen, welke van een gunstige oogst in 1953

mogen worden verwacht. Veilig mag worden aangenomen

dat één jaar van gunstige oogsten niet voldoende zal zijn

om’ de ongunstige ontwikkeling van 1951 en het bijna

achter ons liggende 1952 teniet.te doen, maar dat op zijn
minst twee, drie of zelfs meer jaren van een voortgezette

1
Nationale Rampenfonds – Giro 9575
1

94

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4 Februari
1953

verbetering van landbouw en veeteelt noodzakelijk zul-

len zijn om Argentinië weer tot de oude positie terug te

brengen. Buitendien mag niet uit het oog worden verlo-

ren dat het herstel van de veeteelt uiteraard meer jaren

vergt dan de landbouw, terwijl daarnaast de aanpassing

van het binnenlandse prijspeil aan het internationale

prijsniveau een der meest urgente vraagstukken van de

komende jaren zal blijken te zijn.

Dit blijkt ook de mening der Regering te zijn. In het

voor enkele weken gepubliceerde Tweede Vijfjarenplan,
dat thans bij de volksvertegenwoordiging in behandeling

is, en ongetwijfeld zonder wijzigingen zal worden goed-

gekeurd, wordt aan de landbouw en de veeteelt de eerste

prioriteit toegekend. Op de inhoud van dit plan, dat

voor de komende vijf jaren uitgaven ter hoogte van 33,5

milliard pesos in het vooruitzicht stelt, en dat in velerlei

opzicht sterk afwijkt van het Eerste Vijfjarenplan, zal te

zijner tijd nader worden ingegaan.

Bucnos Aires, 15 December 1952.

J. E. SPINOSA CATTELA.

INGEZONDEN STUK

Kunnen omsiagstelsel en vrijwillige fondsvorming naast

elkaar bestaan?

Ir
H. J. Çan Raalte te Hilversum .schrûft ons:

In,,E.-S.B.” van 17 Septemberji., blz; 7Q6, beantwoordt

Dr F.W. C. Blom deze vraag eigenlijk ontkennend, omdat

z.i. bij een perfect omslagstelsel de meerderheid van het

volk niet langer persoonlijk rechtstreeks belang zou heb-

ben bij het tegenhouden van inflatie. Verder wordt nog

opgemerkt, dat de vrijwllige particuliere voorzieningen

slechts op kapitaaldekkingsbasis mogelijk zouden zijn.

Dit laatste is nog niet zo zeker. Wanneer iemand vrij-

willig zijn bijdrage hoger wil stellen, zodat deze overeen-

komt met een hogere ,,inkomensklasse” dan bij zijn

feitelijke inkomen behoort, dan zou hij toch te zijner tijd

als pensioentrekker o’crenkomstig deze hogere inko-

mensklasse pensioen kunnen ontvangen. Voorshands is

niet in te zien waarom bij het perfecte omsiagstelsel een

dergelijke gang van zaken uitgesloten zou moeten worden.

Als men de minimumbijdragen wettelijk regelt kan

men de belangstellenden verder vrijlaten bij het bepalen

van een hogere bijdrage. Ook thans kent men bij di-

verse C.A.O.’s verplichte bedrijfsperisioenfondsen met

een dispensatie voor oudere ondernemingspensioen-
fondsen, als deze betere voorwaarden voor de werk-

nemers boden. Zo kan men in de metaalnijverheid

bedrijven vinden, waar de netto door de arbeiders ont-

vangen lonen lager zijn dan bij anderen, uitsluitend

omdat er een betere pensioenregeling is, waartoe dan

niet alleen de werkgever maar ook de werknemers meer

bijdragen dan in de bedrijven, die bij het bedrijfspen-

sioenfonds voor de metaalnijverheid zijn aangesloten.

Een dergelijke vrijwillige bijdrage bij het omslagstelsel

•zou dus betekenen, dat een nog groter deel van het

uitgestelde inkomen ,,inflatie-immuun” wordt. De we-

tenschap, dat een door het prijspeil niet te beïnvloeden

deel van het nationaal inkomen voor de verzorging

van ouden van dagen bestemd blijft, maakt het miïider

interessant voor de Overheid . een antikapitalistisch,

infiationair beleid te voeren.

Inflatie werkt niet als een dubbeisnijdend zwaard,

waarbij enerzijds door de priisstijging degenen die een
vast guldensinkomen hebben benadeeld worden en bo-

vendien het overheidsbudget wordt gesaneerd doordat

de reële lasten lager worden; in feite is het juist deze

,,sanering” waar de rentetrekkers de dupe van worden

en kan men in het beeld de overheidsschuld, dat is de

schuld van de gemeenschap, gerust buiten beschouwing

laten. Uiteindelijk namelijk is het resultaat van een infla-
tie alleen terug te vinden in een verschuiving van de ver-

deling van het nationale inkomen tussen werkenden en

rentetrekkers. Wanneer nu inflatie dit resultaat niet

meer heeft is de attractie van een infiationair beleid

grotendeels verloren gegaan en worden de nadelen veel

groter dan de voordelen.

Algemeen toch wordt een infiationair beleid gezien

als het ontvluchten van bepaalde moeilijkheden, als

het goedkoop behalen van tijdelijke voordelen. Het

zou wel zeer toe te juichen zijn als de Overheid deze ont-

vluchtingskansen niet meer had en zodoende gedwongen

werd eventuele moeilijkheden fundamenteel op te lossen.

Het is dan ook tevens duidelijk, dat diegenen, die onder

dergelijke omstandigheden om enigerlei reden tot kapi-

taalvorming overgaan, respectievelijk voorzieningen op

kapitaaldekkingsbasis ambiëren veel minder gevaren lo-

pen.

Bij een gesloten gemeenschap met ,,verplicht lidmaat-

schap” – d.w.z. de staat met zijn staatsburgers – is het

niet nodig, dat de onderlinge verhoudingen op kapitaal-
dekkingsbasis geregeld zijn. Een omslagstelsel, waarbij

de uitgaven dus jaar in jaar uit door de inkomsten gedekt

worden, is voldoende. Bij de verhouding, particulier-

verzekeringsmaatschappij ligt dit uiteraard anders. Door

het ,,vrjwillig” verband, waardoor men op ieder ogen-

blik tot de gemeenschap toe kan treden of er uit ver-

trekken is het noodzakelijk, dat iedere verbintenis op

kapitaaldekki ngsbasis plaatsvindt.

Intussen vindt op deze laatste wijze nog geen nieuwe

kapitaalvorining
plaats: de werkers bouwen ,,hun”

kapitalen op, terwijl de gepensionneerden het hunne

consumeren: in totaal blijft de kapitaalsgrootte –

bij een gestabiliseerde toestand uiteraard – gelijk.

Werkelijke kapitaalvorming bereikt men, als er be-

halve voor de gewone oudedagsvoorziening extra ge-

spaard wordt; wanneer men de besparing evenwel

,,beloont” met te hoge vermogensbelasting en successie-

rechten, dan moet men zich niet te veel illusies maken

over kapitaalvorming en bezitsspreiding. Iedere be-

langstelling voor kapitaal of bezit gaat dan verloren.

Het huidige kapitaaldekkingsstelsel leidt bij een gesta-

biliseerde situatie niet tot kapitaalvorming; het heeft

bovendien het nadeel, dat de rechten van de verzekerden

uitgehold kunnen worden, waardoor de Overheid de

werkenden ,,zôet” kan houden ten koste van de gepen-

sionneerden.

Een perfect omslagstelsel, dat op zo ruim mogelijke

schaal volledig wordt toegepast voor de oudedags-

voorziening ontneemt een infiationair beleid zijn attrac-

ties; het noopt de Overheid een gezond beleid te voeren,

hetgeen de enige basis biedt, waarop kapitaalvorming

zin heeft. De ervaring van de laatste decennia leidt

feitelijk tot de stelling, dat vrijwillige fondsvorming.

alleen kan bestaan naast een op zo breed mogelijke basis

toegepast perfect omslagstelsel voor de oudedagsvoor-

ziening.

Naschr(fl.

Met genoegen ga ik in op de opmerkingen van de heer

Ir H. J. van Raalte, omdat hij inderdaad in aansluiting

op mijn artikel terugkomt op de essentiële punten.

4 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

95

1. Vrijwillige deelneming aan een omsiagstelsel acht

ik inderdaad ten enen male onbestaanbaar. Er is namelijk

geen enkele band tussen de contributies, welke ik heden

als werkende zou betalen voor de omslagpot 1953, welke

onder de ouden van dagen van heden wordt verdeeld en

opgemaakt,
en tussen de inkomsten van de omsiagpot

1983, waaruit ik als rustende een uitkering hoop te ver

krijgen. Hoeveel ik heden ook wil betalen voor onder

steuning van de huidige ouden van dagen, tot de inkom-

sten van de omslagpot 1983 draagt het niets bij en dus kan

de omslagpot 1983 mij niet gunstiger behandelen dan de

andere ouden van dagen.

De heer Van Raalte zal vermoedelijk menen dat wie

vandaag vrijwillig veel betaalt voor ondersteuning voor

de huidige ouden van dagen daarmede een ,,moreel”

recht krijgt als hij zelf oud is een hogere uitkering te ont-

vangen dan de gemiddelde man. Maar het zou immoreel

zijn dat recht te verhalen op de omslagpot 1983, daar

zulks de spoeling zou verminderen voor de andere ouden

van dagen. Neen, ik meen dat de supercontribuanten van

1953 alleen moreel aanspraak zouden kunnen maken op

een superuitkering in 1983, wanneer die in dat jaar kan

worden bestreden uit supercontributies van de dan wer-

kende generatie, en het is de vraag of die er zouden zijn.
Een vrijwillig omslagstelsel acht ik een contradictio in

terminis, en men ontkomt daaraan niet door te pogen

het op een verplicht omslagstelsel te enten.

2. De vrijwillige particuliere ouderdomsvoorzieningen

zullen altijd belangrijker blijven dan de verplichte alge-

mene ouderdomsverzekering. De omvang van de ,,basis-

vooriening” wordt bepaald door de premie die de meer-

derheid van het volk bereid is daarvoor af te dragen, en
dat is niet zo ‘eel. Met de algemene ouderdomsvoorzie-

ning kan men niet veel meer bereiken dan, een pensioen

dat een naakt bestaan van de ouden van dagen mogelijk

maakt, en wie van een werkelijk verzorgde oude dag wil

genieten zal daarnaast nog een vrijwillige particuliere

ouderdomsvoorziening moeten hebben. Voor de arbeider

kan die bestaan uit een spaarbankboekje, een polis, bezit
van een eigen woning of van een stukje land, of uit deel-

neming in een ondernemings- of bedrijfspensioenfonds;
voor de hogere inkomensklassen komt ook effectenbezit

of bezit van een bedrijf in aanmerking.

3. Belangwekkend is de stelling van Ir van Raalte

dat er bij het ornslagstelsel minder kans op inflatie is.

Hij merkt op dat de Overheid, bij het bestaan van een

schulden- en/of pensioenverplichting welke gefixeerd is

in guldens, door inflatie een budgetair voordeel geniet,

doch als men in plaats daarvan een omslagstelsel heeft,

bestatt dat infiatievoordeel niet langer voor de Schatkist,

zodat de budgetaire attractie van inflatie minder wordt.

Ongetwijfeld is deze opmerking juist, maar dit element

speelt geen grote rol. Het budgetaire voordeel van inflatie

is te verwaarlozen; enerzijds gaan de oude schulden min-

der drukken, doch anderzijds komen er door het begro-

tingstekort dat aan inflatie ten grondslag ligt meer

nieuwe schulden bij, zodat de relatieve druk van de schul-

denlast bij een inflatie niet behoeft te dalen.

De motieven voor een infiatoir beleid liggen dan ook

in een ander vlak dan in het dubieuze budgetaire voor-

deel; zij liggen in een pogen het alle kiezers naar de zin

te maken door een programma na te streven van hoger

lonen, groter werkgelegenheid en lager belastingen dan

de omstandigheden veroorloven. Daar ligt het gevaar,

en een Regering die een soberder politiek wil voeren zal

slechts in het zadel kunnen blijven als de meerderheid

van het vctlk bereid is zich beperkingen te getroosten om

inflatie tegen te houden; die bereidheid zal aanmerkelijk

minder zijn als de pensioenen bij inflatie automatisch

stijgen. Ik vrees, dat invoering van een fraai omslagstelsel

het pad zou effenen voor degenen die aan de kiezers het

mooiste paradijs van de hoogste lonen en de laagste be-

lastingen zouden beloven.

Bij kapitaaldekking vindt wel degelijk netto-kapi-

taalvorming plaats, zolang er een groeiende bevolking is

of de welvaart van de werkenden stijgende is. De gepen-

sionneerden eten hun kapitaal op, doch het nieuwe kapi-

taal dat door de werkenden wordt opgebouwd is groter.

Fundamenteel gevaarlijk is de gedachte dat in een

gesloten en statische gemeenschap een kapitaaldekkings-

stelsel overbodig is omdat het dan op hetzelfde resultaat

neerkomt als en omslagstelsel. Laten wij het liever om-

draaien en zeggen dat het omslagstelsel thuis hoort in de

gesloten, statische gemeenschap,. in de dessa. Onze Wes-

terse moderne beschaving is daarentegen gekenmerkt

door een dynamisch karakter van groei en ontwikkeling

en door de hoop op een betere toekomst voor het nage-

slacht, die velen de kracht geeft het zorgelijke en onge-

wisse leven te dragen. Als dat élan verloren gaat, als onze

ontwikkeling stagneert, is het samenbindende element

van de Westerse beschaving verdwenen. Men kan het

voortleven van onze maatschappelijke orde niet denken

zonder voortdurende netto-kapitaalvorming; het om-

slagstelsel op grote schaal daarentegen gaat er van uit dat

de thans voornaamste bron van particuliere kapitaal-

vorming overbodig is, en dat uitgangspunt is in strijd met

de conceptie van een• zich ontwikkelende maatschappij.
Overveen.

Dr F. W. C. BLOM.

BOEKBESPREKING

Dr H. Thierry, Pensioen- en spaarfondsen in de private

sector van het economisch leven, N
Samsom N.V.,

Alphen aan den Rijn 1952, 397 blz., f 15,90.

Sedert de schrijver van bovengenoemd werk in 1930

zijn dissertatie ,,Pensioenvoorziening in het particu-

liere bedrijf” hetjicht deed zien, is in Nederland geen

boek, dat zich speciaal met de problemen van pensioen-
fondsen bezig houdt, meer verschenen. Bij de grote uit-

breiding, welke deze instellingen in de laatste twintig

jaren hebben genomen, is dit onmiskenbaar als een gemis

te beschouwen. Vooral nu de geleidelijke invoering van

de Pensioen- en Spaarfondsenwet in het jaar dat voor ons
ligt, kan worden verwacht en een herziening van vele, zo

niet alle particuliere perisioenregelingen daarvan het

gevolg zal zijn, laat het zich aanzien, dat velen de behoefte

zullen gevoelen om zich wat verder te verdiepen in de

vele aspecten, welke het pensioenvraagstuk heeft.

Niet alleen talrijk, maar ook zeer verscheiden zijn de

vraagstukken, welke zich aandienen wanneer men tracht

door te dringen in de pensioenproblemen. In het sociale

vlak ligt de vraag van het pen sioennivcau, de voorwaarden

van toekenning, het behoud van aansijraken, kortom de

gehele materiële inhoud van de regeling. Bedrijfsecono-

misch moet het vraagstuk van ‘de financiering worden

bezien, de verplichtingen welke partijen op zich nemen,

de regeling der beleggingen. Van verzekeringstechnische

aard zijn de problemen, welke risico’s kunnen worden
aanvaard en welke moeten worden overgedragen, hoe

het evenwicht tussen lasten en baten zal worden gehand-

haafd. Met een juridischeblik moet de rechtsvorm wor-

Nationale Rampenfonds

Giro 9575

96

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Februari
1953

den benaderd en de vraag hoe de onderlinge rechtsver-

houding tussen de betrokkenen naar vorm en inhoud

naar geldend recht kan of moet worden ‘geregeld.

Met administratief en boekhoudkundig inzicht moet

de uitvoeringswijze worden opgezet, om ten slotte de

fiscale consequenties van de getroffen regeling niet te

vergeten.

Thierry nu heeft de loffelijke gedachte gehad een be-

handeling van de belangrijkste vraagstukken rondom de

pensioenvoorziening in een boek bijeen te brengen. Hij

waarschuwt bij voorbaat, dat zijn boek geen aanspraak

op volledigheid wil maken, daarvoor is het aantal vraag-

stukken te groot. Uitdrukkelijk laat hij de fiscale zijde

geheel buiten beschouwing en beperkt hij zich bij de be-

handeling van de juridische zijde tot de consequenties

van de twee jonge wetten, welke de pensioenfondsen

raken, die betreffende de verplichte deelneming in een

bedrjfspensioenfonds (van 1949) en de Pensioen- en

Spaarfondsenwet, welke slechts enkele weken geleden

het Staatsblad bereikte.
In een boek van bijna 400 bladzijden, waarvan onge-

geveer. 100 als aanhangsel en bijlagen de wetsteksten,

uitvoeringsbeschikkingen, voorgeschreven modelstaten

en een model voor statuten en reglement bevatten, poogt

hij een gids te geven die de belanghebbenden oriënteert

over de belangrijkste pensioenfondsproblemen.

Ongetwijfeld is de schrijver in deze opzet geslaagd.

Op bevattelijke wijze voert hij de lezer door de gecom-

pliceerde stof, waarbij hij nergens bepaald diep op

ingaat, soms wel eens wat erg aan de oppervlakte blijft,

maar voor de meeste zich voordoende problemen de

gangbare oplossingen met hun voor en tegen vermeldt.

Daarbij is wel heel sterk de nadruk gelegd op de actuele

positie waarin de pensioenfondsen zich onder een sterk

in beweging zijnde wetgeving bevinden. Als gevolg daar-

van loopt het boek het gevaar betrekkelijk snel te ver-

ouderen. Zo werden de ,,Richtlijnen” voor het verlenen

van vrijstelling van de verplichte deelneming aan een

bedrjfspensioenfonds, welke de schrijver als bijlage

afdrukt, reeds enkele weken na het verschijnen van zijn

boek ingrijpend gewijzigd!

Bij de verscheidenheid der problemen en hun onder-

linge afhankelijkheid is het kiezen van een doelmatig

schema voor de te behandelen stof uiterst ‘moeilijk.

Het door de schrijver gekozene kan niet in alle opzich-

ten bevredigen. Een oprichter van een pensioenfonds,

die bijv. de voor- en nadelen wil vergelijken van de onder

scheidene systemen van regeling der pensioenen, zal in

hoofdstuk III ,,Pensioen als verzekeringsvraagstuk” iets

over het salaris-dienstjarenstelsel vinden en in hoofdstuk

VIII ,,De Bijdragen” iets over het koopsommenstelsel,

terwijl ten slotte in hoofdstuk IX ,,De Pensioenen”,

waar men deze stof compleet behandeld zou verwachten,

ook weer slechts enkele typen worden vermeld. Een

zaakregister dat aan dit bezwaar tegemoet zou kunnen

komen, wordt dan ook node gemist.

Niettemin •is het .boek voldoende overzichtelijk om er
gemakkelijk de weg in te vinden. Wij twijfelen er niet an

of Thierry’s boek zal gretig worden gekocht en een

nuttige taak vervullen.

Amsterdam.

J. N. 5M1Ï.

GELD- EN ‘KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Van een ultimokrapte was gedurende de verslagweek

op de geldmarkt weinig te constateren. Het feit, dat deze

week de kwartaalsbetaling van het Rijk aan de gemeenten

ter grootte van naar schatting f 120 mln plaatsvond

– van welk soort overmakingen steeds in eerste instantie

een zeer groot deel
bij
het bankwezen neerslaat – was

hieraan uiteraard niet vreemd. De kaspositie van de

gemeenten zelve is reeds lang zo gunstig, dat de verdere

verbetering daarvan in deze sector van de geidmarkt

practisch geen invloed had.

De disconto’s voor schatkistpapier bleven in verband

met het bovenstaande aan de lage kant. Voor callgeld,

dat onveranderd
4
pCt noteerde, waren vaak onvoldoende
geldnemers te vinden.

De kapitaalmarkt.

De koersstijging op de aandelenmarkt werd gedurende

de afgelopen week voortgezet. Zij betrof, zoals uit het

onderstaande staatje blijkt, alle groepen, waarbij vooral

de stijging voor Indonesische fondsen relatief sterk was.

De grote belangstelling voor aandelen was inmiddels

aanleiding, dat weer enige aandelenernissies werden aange-

kondigd, ni. Groninger Industrieele Crediet Bank (f 0,3

mln â 100 pCt), Hollandche Societeit van Levensver-

zekeringen (f 1 mln
it
145 pCt), Electro Zuur- en Water-

stoffabriek (f
0,5
mln â 125 pCt) en Zuid-Hollandsche
Bierbrouwerj (f 0,36 mln â 100 pCt). Het waren uiter-

aard niet voornamelijk emissies van dergelijke omvang

die verantwoordelijk waren voor de koersdruk, die aan-

delenemissies de laatste jaren op de Nederlandse aandelen-

markt uitoefenden.

De lijdensgeschiedenis der dividendbeperking werd

wederom iets langer geprolongeerd, ditmaal door juri-

dische bezwaren, welke in de Eerste Kamer rezen tegen

de voorgestelde verlenging van deze wet.

De effectenspaarregeling, die enige tijd geleden werd

geïntroduceerd, heeft zoveel succes gehad, dat er een te-

kort was ontstaan aan
41/4
pCt obligaties Bank voor

Nederlandsche Gemeenten, die in deze regeling zijn opge

nomen. Door een omzetting van een ondershandse lenin-

dezer Bank in een obligatielening is thans de mogelijkg

heid geopend tot voortzetting van dit spaarsysteem. –
23 Jan. 1953 30 Jan. 1953
Aand. indexcijfers.
Algemeen

.

……………………………
141,9 144,4
Industrie

………………………………
201,6
203,
Scheepvaart

…………………………
155,8 158,8
Banken

…………………………………
131,2
133.3
Indon.

aand
.

………………………
45,1
47,1

Aandelen.

A.K.IJ.

………… ……………………….
155½
163½
Philips

…………………………………
159½
162
Unilever

………………………………
1S13
182½
HAL

.
…………………………………
136
136½
Amsterd

Rubber

…………………
82
86½
H.V.A.

…………………………………
90½
95
Kon,

Petroleum

……………………
315
316

Staatsfondsen.
2
1
/._ pCt N.W.S
78
3
/1
3-3½

pCt

1947

………………………
94°/in

.
3

pCt

Invest.

cert.

………………
950/
31

pCt

1951

…………………………
99½
99½
3

pCt

Dollarlening

…………………
94½
94½

Diverse
obligaties.

pCt Gem. R’dam 1937 VI
99½
99
3
1
,4_

pCt Bataafsche Petr
99½
991ie
3’/2

pCt

Philips

1948

………………
99 99
3
1
/
&
pCt Westl. Hyp. Bank
95
9 4 ½

J. C. BREZET.

4 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

97

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in December 1952

De algemene toestand van de ge1markt.
In de loop van de maand December
heeft
de geidmarkt

geleidelijk terug aan ruimte gewonnen, nadat deze door

de uitgifte van de jongste staatslening enigermate was

verengd. Fundamenteel was de markt zelfs tijdens de

uitgifte van de lening sterk liquide gebleven, hetgeen wel

als zeer karakteristiek voor de huidige conjunctuurstand

mag worden genoemd.

Deze vrij grote ruimte op de geldmarkt houdt, zoals
vroeger reeds• opgemerkt, vooral verband met de stij-

gen4 tendentie van de bankdeposito’s, terwijl anderdeels

het aanbod van papier op korte termijn en vooral van

accepten, enigermate afnam.

De bankdeposito’s zelf ondergaan een reeks invloeden,

waaronder naast ‘de deficitten op de uitvoering van de

begroting, vooral rekening dient gehouden met de liqui-
datie van voorraden en de beperkingen in de herbevoor-

radingen ingevolge het onzeker prijsverloop. Vooral in

de handélsmiddens lijkt deze orzaak er toe bijgedragen

te hebben dat belangrijke liquiditeiten werden aangelegd.
Anderdeels bestaat er in de huidige conjunctuurstand ook

enige terughoudendheid tegenover investeringen, be-

houdens deze in vastrenderende waarden, zodat ook een

deel van de hiervoor bestemde bedragen tijdelijk op

bankrekening komen te staan.

in de loop van de maand December werd het volume

van de uitstaande caligelden verder in de hand gewerkt

door de voorbereidselen die de banken troffen met het

oog op de jaareindevervaldag. De laatste dagen van de

maand December nam het beroep op herdisconto bij

de Centrale Bank aanmerkelijk toe. De weekstaat van

de Nationale Bank werd evenwel afgesloten op 30 De-

cember, zodat wij pas bij de publicatie van het jaarverslag

van de Nationale Bank over juiste gegevens zullen be-

schikken aangaande het herdisconto op 31 December

zelf. Vermoedelijk ligt het cijfer van die dag niet ver be-

neden de fr. 2 mrd. De vergelijking tussen het yolume van

het herdisconto op 31 December (ca 81 mrd) en het ge-

middeld cijfer van 3 â 4 mrd tijdens de jongste maanden,

geeft een beeld van de bijkomende kredietbehoeften bij

het jaarultimo. In de grond lijkt dit cijfer gering in verge-

lijking met de alsdan uitgevoerde betalingen, waarvan

blijkbaar toch een zeer groot gedeelte langs girale weg

afgehandeld werden. Bij het beoordelen van het volume

der verdisconteringen op 31 December dient er daarbij

rekening gehouden dat verschillende banken op die

datum hun jaarbalans sluiten, en een zekere ,,window

dressing” bij gevolg niet uitgesloten is.
Alhoewel het volume van de handelsomzetten tijdens

de jongste maanden blijkbaar niet meer toenam en waar-

schijnlijk zelfs verminderde, steeg de globale krediet-

verlening der private banken steeds verder. Gedeeltelijk

mag hierin het effect gezien worden van een doelbewust

streven der private banken naar een ruimere krediet-

opname, doch anderdeels bemerkt men hierin ook de

weerslag van de vertraging in het zakenleven en de

hieruit volgende stijging van de voorraden.

De toestand der banken.
In meerdere bedrijfssectoren had de achteruitgang van
de verkoop voor gevolg dat accept- of discontokredieten

dienden verlengd te worden onder de vorm van gewone
TABEL T.

Krediet verlening van de banken aan de private economie
(in millioenen franken)

Herdisconto van de

Portefeuille

1
Totale kredietver-
1
banken bij de Na-

handelspapier

lening der private.
tionale Bank n de van de Nationale t banken (accepten
parastatale

Bank

inbegrepen)
instellingen

1945 Dec.
4.168
5.171
23.117
1949 Dec.
3.339
4.006
24.506
1950 Juni
3.696
4b82
26.582
Dec.
8.543

.
10.110
27:739
1951 Maart
8.781
10.567
29.592
Juni
7.707
9.511
29.921
Oct.
5.767.
6.793 31.225
Dec.
7.526

33.364
1952 Maart
7.467 7.620
1
)
33.470
Juni
6.875 5.220
32.913
Sept.
5.341
4.366 ‘)
34.877
Oct. 4.910
3.831
36.952
Nov.
5.306
3.897
37.534
Dec.

6.703

‘)
Cijfer van
3 April.
‘)
Cijfer van 2 October.

voorschotten in rekening courant. Zoals vroeger reeds
opgemerkt is de concurrentie tussen de banken inzake

de voorwaarden van de kredietverlening opnieuw aan-

zienlijk verscherpt, en noteert men bijgevolg een lichte

vermindering van de prijzen der kredieten.

TABEL J.

Toestand van de Belgische banken
(in millioenen franken)

Einde
1950
Dec.
1951
Juni
1952
Sept.
1952
Oct.
1952
Nov.
1952

Actief
Kas, Nationale Bank, P.C.
2.853 3.448
2.310 2.105
2.075 2.313
Daggeld, banken, holdings
6.524
6.860
5.508
5.496
5.535
6.791
Kredieten aan priv. econ
27.739 33.364
32.913 34.878 36.952
37.534
Handelswissels
6.845
9.498 9.543
11.343
13.448
13.473
Prolongaties en voor-
schotten tegen

effecten 764
773
731
1.175 1.127
1.070
Diverse detiteuren
. . .
13.996
14.958
15.024
14.160
13.829
14.489
8.135
7.615
8.199
8.549
8.502
Kredieten a.d. Overheid
34.856
38.951
40.625
41.087
43.515
43.177 28.340
31.957
33.228
33.396
35.429
34.821
Genoteerde Staatafonds
6.516
6.994 7.397
7.691
8.086 8.356
vastgelegde middelen

.
1.215
1.266
1.301
1.320
1.337
1.382
78.085
90.363
93.506 93.606
99.495
101.555

Soeciaal papier

…….

Portef. van de N.B. en de
Totaal

actief

………..

par. instell. aan papier

Accepten

…………..6.134

door banken geherdisc
8.543
7.526
6.875
5.341
4.910
5.306

Passief
Depos. en crediteuren
53.571
58.804
59.871
61.404
64.855.
64.097 47.693
53.145
54.106
54.878
58.194
57.453
Op meer dan 30 dagen
5.878
5.661
5.765
6.531
6.661
6.644
Zicht

……………..

ObI. en kasbons
272
557
750
848
881
920
Eigen middelen

………
5.064 5.629 5.692
.5.718
5.720 5.720

Inzake de officiële kredietpolitiek dient nota gehouden

van de op 18 December jI. doorgevoerde verlaging van

de discontovoet van de Nationale Bank. Voor het ge-

domicilieerd en geaccepteerd papier, warrants en bank-

accepten op voorhand geviseerd door de Nationale Bank

werd de discoiitovoet van
31/4
pCt op3 pCt teruggebracht,

voor geaccepteerd dçch niet gedomicilieerd papier van

33/4 pCt op 3
1
/
3
pCt, en voor niet geaccepteerd papier

van
43/4
pCt op 4
1
/
2
pCt. De rentevoet voor de promessen

en de voorschotten tegen effecten bleven onveranderd,
t.t.z. op
51/2
pCt voor de promessen en de voorschotten

op overheidspapier op meer dan 12 maanden looptijd
1).

Het is vooral deze laatste rentevoet die door de private

banken wordt gebruikt als basis voor hun kaskredieten,

en waarboven een veranderljke marge gaande tot ca

2 pCt aangerekend wordt. Voor discontokredieten daar-

entegen wordt de rentevoet van 3 pCt of 31/2 verhoogd

met een doorgaans kleinere marge.

Het zal enigszinsbevreemdend voorkomen dat deze

verlaging van de discontovoet werd doorgevoerd enkele

‘) voor voorschotten op overheidspapier met maximum looptijd 120 dagen is
de rentevoet 2 pCt met 8 maanden looptijd 21,, pCt en maximum 12 maanden
2
3
/, pCt.

Nationale Rampenfonds

Giro
9575

98

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

4Februari 1953

dagen na het sluiten van de ondertekeningen op de jong-

ste staatslening. Mogelijkerwijze moet hierin een aan-

duiding gevonden,worden, dat de Overheid de obliga-

tiemarkt voldoende voorbereid achtte voor het uitgeven

van bedoelde lening, doch dat het aantal inschrijvingen

door arbitrages zo groot was, dat enigszins gevreesd
werd voor drukking op de koersen zodra deze lening

genoteerd zal worden. Een andere interpretatie kan hierin

bestaan, dat de Overheid reeds de uitgifte van een vol-

gende lening wil voorbereiden, of dat zij eindelijk tot

het inzicht gekomen is, dat de economische toestand

reeds enige tijd geleden een verlaging van de disconto-

voet rechtvaardigde.
De goud- en deviezenmarkt.

Tijdens çle jongste weken liepen de koersen op de

goudmarkt enigszins op, onder invloed van de berichten

aangaande een mogelijke herschatting van de goudprjzen.

TABEL III.

Noteringen op de vrije goud- en deviezenmarkten

Dec. 1951
Nov. 1952
Dec. 1952
Niet officiële markt.
Goud per gram

……………….72,50
62,75 63,75
657,50
562,50
86,25
Officiële biljettenmarkt.
130,50
130,75 131,25
Franse frank (100)

…………..
12,82
12,775
12,325

Gouden

pond

…………………

12,45 11,90
11,95

Papieren

pond

…………………

54,25

..

50,25
51,-
Zwitserse

frank
…………………
Papieren

dollar

…………………
13,20
13,175
13,15
Gulden

………………………
Duitse

mark

…………………..
10,80
10,95 10,85

Op de markt van de bankbiljetten viel de zwakke ten-

dentie van de Franse frank op, die opnieuw het voorwerp

is van een vertrouwenscrisis, ingevolge de politieke moei-

lijkheden in Frankrijk zelf. Buiten de Franse frank waren

de koersen van het merendeel der deviezen vrij vast.

De obligatiemarkt.

De verlaging van de . discontovoet van de Nationale

Bank met
1/4
pCt vanaf 18 December 1952 heeft slechts

een lichte weerslag gehad op de obligatiemarkt. Zo no-

teerde men een stijgende beweging bij ,de 4 pCt Bevrij-

dingslening (+ fr. 0,15) doch de 4 pCt Geünificeerde

Schuld was bij het einde van het jaar opnieuw met fr. 0,20

gedaald.

Bij de Schatkistcertificaten was de koersbeweging nogal

uiteenlopend. Een koersstijging werd opgemerkt bij de

31/2 pCt Schatkistcertificaten 1944, le reeks (+ fr. 0
5
50)

en 2e reeks (+ fr. 0,55) evenals bij de 4 pCt Schatkist-

certificaten 1949 (+ fr. 0,65), die per einde November

de hoogstrenderende obligaties van dit soort vertegen-

woordigden. Ook de 4 pCt Schatkistcertificaten 1947

wonnen fr. 0,20. Anderdeels daalden de noteringen van

de 3
1
/
2
pCt Schatkistcertificaten 1942, 2e reeks, 4 pCt

Schatkistcertfficaten 1943 en 4 pCt Schatkistcertificaten

1948 met resp. 0,25, 0,15 en 0,15 fr., zodat hieruit een

nieuwe neiging tot geljkschakeling van de opbrengst

dezer staatsfondsen is ontstaan met een lichte daling van

het gemiddeld rendement. De noteringen van de 41/t

pCt Leningen 1951 en 1952/62, waren na het sluiten van

de inschrijvingstermijn der jongste staatslening op 10

December, terug stabieler.

Ook de koersen der kasbons van parastatale instellin-
gen waren vast, in tegenstelling met deze van de steden
en van de industriële ondernemingen die, algemeen be-

schouwd, ietwat lager noteerden bij het jaareinde, Dat

de obligatiemarkt nog ruim bleef getuigt het resultaat

van de 4
1
/
2
pCt Staatslening 1952164, waarop voor

fr. 8.880 mln werd ingetekend, waarvan fr.

3 mrd door

overheidsinstellingen.

oor 1953 wordt eveneens een drukke activiteit op de

emissiemarkt verwacht Vooreerst komen er in de loop

van dit jaar voor fr. 8.583 mln genoteerde staatsfondsen

vast of facultatief ter vervaldag terwijl de financiering

van het voorziene tekort op de buitengewone begioting

alvast gedeeltelijk door publieke leningen zal geschieden.

Ook de parastatale instellingen hebben belangrijke

programma’s te financieren bij middel van leningen waar

van er reeds enkele door de Overheid werden goedgekeurd.

Daarenboven dienen er in 1953 voor fr. 1,8 mln leningen

van parastatale organismen terugbetaald.
Naast de reeds aangekondigde emissie van de Com-

pagnie Bruxelloise des Eaux – fr. 400 mln – zullen waar-

schijnlijk ook de N.M.B.S. en de R.T.T. kortelings be-

roep doen op de markt.
TABEL IV.
Rentestand op de obligatieniarkt
1)

(in pCt per einde maand).

1

Gemiddelde
looptijd
1

Aug.
1948
Juni
1950
Juni
1951
Nov.
1952
Dec.
1952

Staatsobligaties

….
langlopende
4,77 4,38 4,68
4,50
4,50
Schatkistcertificaten
.
7

â

8 j..
4,83
4,63
5,24
4,86
4,82
Kasbons steden

….
5 á 6 j.
5,07
4,49
5,37
5,16 5,18
Kasbons parastatale
instellingen

….
ca 9 j.
– –
5,41
5,03
5,01
Private instellingen ..
10 á

12 j.
6,06
5,43 6,08
5,68
5,71
‘) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover terug-
betalingaprijs.

De aandelenmarkt.

De eindejaarherneming die normaal de aandelenmarkt

karakteriseert is tijdens de maand December merkelijk

vertraagd geworden. Waar de algemene beursindex over

de maand November steeg met 2,2 pCt werd de hausse

tijdens de laatste maand beperkt tot 0,5 pCt.

Gerangschikt per rubriek werden volgende koers-

schommelingen waargenomen:

TABEL V.
Indices 1936138

lOO

31 Dec.
28 Nov.
Beweging in pCt

Banken

…………………..
211,9 206,9
+
2,4
Portefeuille

…………………
.
169,2 164,9
+
2,6
118,1
+
4,5
Trusts

……….. .. … …. ….
Gas,

Electriciteit

……………
214,7
.123,4
210,5
-1- 2,0
Metaalnijverheid
…………….
231,
7

235,2

1.5
Scheikundige producten
177,7 176,5
+
0,7
201,4
199,5
+
1,0
Steenkolenmijnen

……………
83,6

13,
Spiegelglas

…………………72,6
Glasblazerijen

……………..73.7
77,7
– 5,2
Bouwnijverheid

……………..
.
179,0
178,3
+
0,4
209,1
201,9
+
3,6
470,5
466,4
+
0,9
100,4
+
0,7

Textiel

…………………….

219,4
218,6
4 0.4

Koloniale

…………………
Voeding

…………………..101,1

67,2
Verscheidene

……………….
Brouwerijen

……………….67,1
265,8 266,5

0,:
Papiernijverheid

……………
Gr. warenhuizen
321,1
318,7
+
0,8

Algemeen

……………..
225,7 224,5
±
0,5

De daling van het koerspeil in de metallurgiesector
werd doorgezet en vertegenwoordigt zelfs de sterkste

koersdepreciatie van de afgelopen maand, abstractie

.gemaakt van de winstnemingen op de glasblazerij- en

spiegelglasaandelen, die trouwens toch maar een gevolg

waren van de ongegronde en abnormale stijgingen

geboekt tijdens de maand November. De toespitsing

van nieuwe afzetmoeilijkheden en prijsdalingen in de
metallurgie werden blijkbaar reeds in aanmerking ge-
nomen bij de noteringen voor deze aandelen. De ver-

betering van het zakencijfer in de textielrubriek gepaard

met de technisch nauwe markt die deze aandelen op de

beurs karakteriseren waren de oorzaken van de sterke

4Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

99

sprong in hun beurskoersen. Alhoewel de banken Vrij

vast bleven was het toch hoofdzakelijk het koersverloop

van de aandelen Kredietbank en de Banque d’Anvers,

die de index van deze sector beïnvioedden. Voor de

Kredietbank was de stijging gesteund op de bonus-

uitgifte van één gratis aandeel voor elke zeven bestaande,

voor de Banque d’Anvers steunde de beursbeweging op

analoge geruchten. Wat de portefeuillewâarden betreft

houden de verwachte dividenden nog steeds de koersen

op een vrij hoog peil. Bijzonder de noteringen voor Part

de Réserve, de Brufina en Almanij waren boven het

gemiddelde. In de sector der trusts waren het dezelfde

overwegingen die het koersverloop bepaalden. Voor deze

rubriek was de sterke stijging van Electrofina, Electro-

trust en Sofina toonaangevend.

Het omzetcijfer bleef schommelen rond een ‘dagelijks

gemiddelde van fr. 50 mln verhandelde kapitalen, en wijst

eens te meer op een quasi afwezigheid van het normale

beurspubliek. Deze kalme activiteit alsmede de sterke

vertraging van de eindejaarherneming die thans veel

vroeger is gekomen dan vroegere jaren het geval was,
laten veronderstellen dat de evolutie tijdens de maand

Januari gericht zal zijn naar algemeen lagere koersni-

veaux. –

Brussel.

Dr L. DELMOTTE.

STATISTIEKEN DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)

‘°

Sla

o
ei

Data
•°

0

0.2
2.cuag
.
00
UQ
U
00
o
n2
0

o

.0
4
0
>

17 Dec.

1952
1.175.435
763.943
179.733
669.818 4.254.911
24 Dec.

1952
1.099.743
687.629
195.375
705.680
4.437.482
31 Dec.

1952
1.099.744
674.374
223.811
725.738
4.555.028
7 Jan.

1953
1.099.744 689.565
220.103
585.061
4.907.988
14 Jan.

1953
986.182
577.237 281.732
617.481
5.109.197
21Jan.

1953
967.253
550.452 294.943
709.822 5.119.284

0
Rekening courant
0
saldi
10
.-, o
o•9,a
oo
-d
U.
Data
.20

Uu.4

.E

17 Dec.

1952
3,929.799
876.390

496.307
1.080.671
24 Dec.

1952
1
3.965.750
807.942

496.307
(.166.385
31 Dec.

1952
14.007.916
873372

496.307
1.218.194
7 Jan.

1953
1
4.164.766
889.257

496.307
1.245.209
14 Jan.

1953
1
4.186.190
744.757

496.307
1.374.461
21 Jan.

1953
4.211.892
806.819

496.307
1.408.273
Muntbilietfencirculatie per 17 Dec.
Rp.
320.755.707,50
Munthilietsencircolatie per 24 Dec.
Rp.
320.114.257,50
Muntbiliettencirculatie per 31 Dec.
Rp.
319.157.132,-
Muntbiliettencirculatie per j Jan.
Rp.
320.347.921,50
Mup*hilettrncirc,,latie per 14 Jan.
Rp.
320.245.154,-
Muntbiljettencirculatie per 21 Jan. Rp. 319.395.293,50

VERKEER EN
VERVOER IN
NEDERLAND

Omschrijving
Eenheid
Maand-t
gem.
Maand-
gern.
Juni
1952
Juli
1952
Aug
1952
Sept
1Si
Oct
1952

Indexcijfer vervoer wilde binnenvaart
167
166
147
152
153
169

1.000 t
1.529 1.522 1.345 1.395 1.402 1.553

mln t.km
210
202
185
201 198
229

5
)
153
174
168
177

177


1.000 t.
1.070 1.216
1.177
1.237
1.242


mln t.km
75
80
87
90
83

lndexcijier internat. binnenvaart (laadverm.)
‘)
70
80
86
93
102
98

Binnengekomen schepen (best. Ned.) …………
4.423
4.975
5.734
5.969 6.476
6.133

1.000 t
2.339 2.678
2.990
3.018
3.485
3.411

,,
1.397 1.209 1.329
1.247
1.107
1.210

waarvan onder Nederlandse vlag
910
821
889 889
811
868

Belgische vlag

………………
Vertrokken
,,
180
151
120
115
96
109

Aantal
4.329
4.972
5.898
6.056 6.526
.
6.044

1.000 t
2.306
2.697 2.979
3.188
3.611
3.310

Eigen vervoer te water

……………………..
Idet,

prestatie

…………………………..

Lading

………………………………..
,,
1.147
1.836
2.073
2.146
2.246
2.171

waarvan onder Nederlandse vlag
691
1.037
1.196
1.249
1.383
1.292

Belgische vlag

…Aantal

178
225
239 230
231
255

Aantal
1.639
1.846
2.046 2.406
2.328
2.400

Vervoer

wilde

binnenvaart

……………………

Wilde

binnenvaart,

prestatie

………………..

1.000 t
1.110.
1.268 1.288
1.535 1.528
1.498

Lading

………………………………..
675 843 808
916 914
914

Indexcijfer eigen yervoer te watr ………………

schepen

(herk.

Ned.)

……………..
Laadvermogen

……………………………

waarvan onder Nederlandse vlag
165
242 229 239 275 278

Laadvermogen

……………………………

Belgische vlag

306.
325 313
356
345
380

Lading

…………………………………..

Schepen in rechtstreekse doorvaart …………..

….

‘)

85.
97
105
109
113
101
112
Aantal
1.564 1.654
1.839
1.941
1.926
1.804
1.923:
1.000
R.T.
3.750 4.278
4.786
4.787
5.043
4.475
4.891.

Indexcijfer zeevaart (inhoud)

…………………
Binnengekomen zeeschepen

…………………..
Bruto-inhoud

……………………………
,,
3.306
3.895
4.359
4.382
4.677
4.084 4.485

Laadvermogen

……………………………

Idem, alleen geladen schepen

…………………

,,
2.020
2.012
2.234
2.247
2.510 2.135 2.399
..
1.549
1.659
1.794
1.943
1.901 1.751
1.923
Bruto-inhoud

…………………………
1.000 R.T.
3.768
4.298
4.534 4.842
4.977 4.432
5.047 2.726 2.675 2.808
3.081
3.142
2.878
3.263
waarvan

in

Iijnvaart

……………………..
1.902 1.954
2.015
2.249
2.438
2.102 2.434

Vertrokken

zeeschepen

…………………….Aantal

Goederenvervoer ter zee:

.

waarvan

in

lijnvaart

………………………..

1.000 t.
1.275
1.617
1.499
2.014
1.392 1.523 1.593
714
1.237
1.426
1.572
1.529 1.507
1.595

Idem, alleen geladen schepen …………………..

541
576
660 684 544
725
568

Gelost

bij

invoer

………………………

bij

doorvoer

.. ………………

,, 714
573
571
578
388
523
602

bij

doorvoer

……………………
Geladen ‘)

bij

uitvoer

..
……………….
…..

Indoxcijfer goederenvervoer Ned. Spoorwegen
5)

….

145
155
136 147 139 156
181
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.766
1.881
1.658
1.782 1.690
1.900
2.198
,,
480
537
458 472
468
523
681
1 millioen
511
516 524
571
639
531
508
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
251
271
229
243
232
263
282

waarvan

grensoverschrijdend

…………………
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen ………….

1 millioen
33,8
31,6 28,5 29,5
31,4
29,0
31,2
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers

..
,,
18,9
19,1
17,7
18,1
19,6
18,1

Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers

….
14.8 15,5 13,8
14,0
15,1
14,9

Tramwegen, vervoerde reizigers

……………

Indexcijfer verkeer op de rijkswegen
1)
186
205
228
236
231
232
221
Slachtofrers verkeersongevallen
Aantal
85
87
71
108
110
97
92 914
1.025
1.069
1.279
1.251
1.174
1.000
714 797
1.199
1.272
1.341
1.046
968
Idem, indexcijfers

Overleden

…………………………….

1
)
131
134
109 166
169 149
142

Ernstig

gewond

……………………………
Licht

gewond

…………………………….

5
)
127 142
176
198
202
173
153
Doden

………………………………….
Gewonden

………………………………

Luchtvaart (K.L.M.)

‘)

……………………
Tonkm (vracht, post en extra bagage)
1.000
2.632
3.239
3.669
3.461
3.610 3.542 3.999
Passagierskm

………………………….
1 millioen
66,2
83,4 97.6
108,6
111,9
107,6
87,5
‘) Maandgemiddelde 1938 – 100. ‘) Excl. bunkermateriaal e.d.

•) Excl. West-Indië bedrijf.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

*

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

(Voornaamste posten in millioenen francO)

1
e
0

1

.c,
ao
eCu
e
1
0 0
o_
a
.

ao
05

1
o
O
,_

Ce
C
..
1
0

0
t-
0.
>
>
0

11Dec.
1952
t

35.679
1.620
17.146
9.803
213
18 Dec.
1952
35.278
1.643
16.733 10.113
336
24 Dec.
1952
35.295
1.431
16.783
11.120 336
30 Dec.
1952
1

35.295
1.340
17.014
13.418
385
8Jan.
1952
1

35.181
1.775
17.359
12.458
302
15Jan.
1953
35.449
897 16.442 12.144 370
22 Jan.
1953
35.448
914
16.467
11.836
282

Rekening-courant saiÏ
Verbjntenisii
C
___________
to, het buiten-
landi.v.m.beta- Schatkist
C.
a


-ce
lingsaccoorden

C

d

11Dcc.
1952
380
94.966
6 1.341
t

436
1.547 707 873
18 Dec.
1952
382
94.404
7
1.341!
453
1.509
1

618
883
24 Dec.
1952
356
95.512
4
1.3411
496
1.477
1
719
893
30 Dec.
1952
347
97.190
5
1.3411
472
1.689 1.156
881
8 Jan.
1952
334
97.021
2
1.3411
465
1.859 1.237
962
15 Jan.
1953
345
95.997
2
1.3461
360 1.427
1

480
959
22 Jan.
1953
343
95.783
3
1.3161
336
1.521
412
965

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND

(waarde in millioenen guldens)

1

Het LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

vraagt een

PilS ECONOMiE

voor de afd. bedrijfseconomisch onderzoek in de land-bouw. Kennis van de practijk van het landbouwbedrijf
vereist. Ervaring op het gebied van bedrijfseconomie
gewenst. –
Brieven met uitvoerige gegevens te richten aan van
Stoikweg 29, Den Haag.

Bij de ECONOMISCH TECHNOLOGISCHE DIENST

ioor Noord-Nederland kan geplaatst worden een

Jong Bedrjfseconoom

(ec. di’s.)

Sollicitaties te richten tot de
Directeur
van de
Dienst,

Nassauplein 4, Haarlem

Jaar
Invoer Uitvoer
Dekkings-
percentage

Dec.
1
Jan-Dec’)
Dec.
1
Jan.-Dec’)
Dec.
1
ian.-Dec’)

117
118
82 87
70
74
….
427 410
268 223
63
54
1938

……………

554
442
433
1

316
78
71
1948

………
1949

…………..
699 646
537
441
77 68
1950

………….
1951

………….
682 806
618
618
91
77 1952

…………..
683
709
600 667
1

88
94

‘)
Bron:
C
.
B
.
S.
‘) Maandgemiddlden.

Serie Bedrijfskunde, Staatsrecht en Sociale Wetgeving

STAATSINRICHTING VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

door Mr J. H. A.
C.
SCHRIJVERS
56 pag. 16 X 24 cm. Prijs
S
1.75.
Belenopt overzicht van onze Staatsinrichting. Behandelt
o.a.: De hoofdbeginselen van de Staatsinrichting –
Nedèrlanders – Vreemdelingen – Grondrechten – Ko-
ningschap – Regering, Ministers, Ministerraad – Raad
van State – Wetgevende Macht – Staten-Generaal’ –
Uitvoerende Macht – Overige bevoegdheden van de
Koning – Rechterlijke Macht – Rijksbegroting – Staat
van Oorlog en Staat van Beleg – Indonesië, Nederlands
Nieuw-Guinea. Suriname, Nederlandse Antillen – Pro-
vincie – Gemeente – Waterschap.

Verkrijgbaar
b(j:
N.V. De Technische en Wetenschappelijke Boekhandel
H. STAM,
Rochussenstr. 213. Tel. 34692. Rotterdam

Op het hoofdkantoor van de

Nationale
Levensverzekerings-Bank
N
.V.

– Schiekade 130 . Rotterdam,

kan worden geplaatst een

Staffunctionaris

voor het behandelen van personeelszaken.

Gegadigden moeten beschikken over een brede
algemene dntwikkeling c.q. een academische
vorming hebten genoten.

Practische ervaring in een groot-bedrijf Is
tevens vereist.

Leeftij’d om’streeks 35 jaar.
Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent
levensloop en foto te rièhten aan de Directie van
de

..•., . •…m……•.,…………..•..•••••••••.

.

.


HANDEL-MAATSCHAPPIJ

H. Albert de Bary
&
CO. N.V.

:

AMSTERDAM – C.

HEERENGRACHT 450

Alle Bankzaken

INTERNATIONAAL HANDELSCONTACT

:

FINANCIERING VANI DE BUITENLANDSE HANDEL

.

•. 6,•••••••••••••l••••••…….,•……,.4••.•,

Koninklijke

Nederlandsche

*

Boekdrukkerij

H. A. M. ROEUNTS

SCHIE DAM

Auteur