Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1650

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 22 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten.

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTiTUUT

33E
JAARGANG

WOENSDAG 22 DECEMBER 1948

No.
1650

COMMISSIE VAN REDACTIE:’

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen R. Vandeputte;

F. Vers icizelen. –

Gegee’ens oper adressen, abonnementn enz. op de laatste

bladzijde t’an dit nummer.

INHOUD
.
……… Blz.

De artikelen van deze week ……..1003

Sommaire summari&s …………….1003

Het economisch programma van Benelux voor

1952/’53
door Mr P. A. Blaisse enPro/. Dr J.

t

Tinbergen

…………………
….1004

Deviezenpolitiek ten aanzien vn buitenlands geblok-

keerd bezit
door Mr Dr J. H. F. Bloemers ……1006

De dividendbeperking
door J. Hôrchner

.
.. …..
1008

Loonbeheersing in Nederland
door D. H. ç’an Don-

nTo,rnan

…….
.

..-. ..
1010

Iigezondenstu.kken:

15e

.,aanvirlletule bevoegdheid” van dobedrijtsorkanen

door Prof. Dr Ir J.
,
Goudriaan Jr,
met nasckrttt van

Pro/Mr

C.

W.

de

Vries
……………………
ioie
liet Industriële Ioonpeil in Nedirlaø(t
dooi A.
W.
J. Meyer

met naschrltt vuin
Di’ J.

I. van Dierenclonch

…….
Ml

antekeiïing

..

.

..

.–.
Migratie en inkoinouisnivsllerl.ng in de Verenigde Staten
1015′

Internationale

notities:
Iie export van de E:R.P.-landon naar Amerika

……
1016
l)e

buulteiulauidse

handel

van

Japan

……………..
1016
Gell- ‘én


kapitâahsa’rkt.
:
.. ………………..
117

Statistieken:

.
Jlankstateui

…………………………………
1017
Stand. van

‘s Rijks

t(as
.
……………….. …..

1018
liuleggingen en terugluetalingon op particuliere spaarboek-
jes hij de Algemene Spaar- en Ltjfrenteieas In Jlelgië
1018
Inlegglngeuien terughetaliusgen hij de spaarbanken In Ne
lerland

…………………………………..
1019
Enige Indexcijîers van de induustriëte productie In Neder-
land

……………………………………..
1019
%Verklooslieid

In

Nederlani..
……. . …………….
1011)
liavenbeweging

…………………………….
1019

DEZER DAGÉN

ziet het Nederlandse volk het Indonesisch probleem opeens

weer in volle omvang en scherpte. Het persoonlijk antwoord

van de Republikeinse minister-president op de Nederlandse
verklaring omtrent de houding van de Republiek deed de
Regering van Nederland nogmaals om nader bescheid

vragen. Een termijn werd gesteld, wederbericht werd niet
ontvangen; tevens werd uit verschillende omstandigheden
duidelijk, dat dit uitblijven niet aan de duur van de termijn kon worden toegeschreven.

De Nederlandse Regering trof daarop twee maatrgelen.
Eén van direct constructieve aard: de onmiddellijke afkon-diging van het Besluit ,,Bewind in Indonesië in overgangs-
tijd”, dat in parlementaire behandeling was goedgekeurd.
Zo werd het tot heden bereikte resultaat met het tot onder-
linge samenwerking geneigde vrijheidsstreven in Indo-
nesië voorlopig vorm. gegpven.. – –

Ongemeen dieper drong, zoals te voorzien was, de tweede
maatregel door. Teneinde het bewind in Indonesië in over-
gangstijd ngestoord te kunneû laten werken, heeft de
Regering het door de Republiek kerafelde bestand opge-zegd, waarna zij tot daadwerkelijke actie op de Republi-
keinse gebiedsdelen deed overgaan.

Een ‘zonder ti’ijfel irenisch geleide Regering heeft de

zware stap naar het geweld gedaan; een zware stap, doch
niet begeleid door geknetter of gedreun. Sobr heeft ze
uitgedrukt bij zichzelve tot de erkenning te zijn gekomen,
,,dat ze”, in Hooft’s kernachtige woorden, ,,gescheept
waaren, daarzé meê- éover moesten”.

Zal deze, niet lichtyaardig daarheengeworpen erkentenis,
ook elders in ernst worden gewogen? Ten allereerste geldt
deze vraag de bevolking van Indonesië, binnen en buiten
de Reiubliek. Zwichten zij, handelende naar het woord van
Erasmus: ,,doen zij (de machthebbers) kwaad, dan draag
ik het; dat is veilig”, dan is ‘in diepere zin weinig bereikt.
Aanvaardt de bevolking echter de thans geopende moge-
lijkheid als een goed, dan is dit alle zorgen, waarmee Ne-
derland zich thans extra belast, waard. –

In Nederlandse ogen, althans voor het leeuwendeel van
de bevolking, zal de schaalcloorslaan in de laatst genoemde
richting. Hoe
zdl
het stan niet vreemde ogen? Te ver-
wachten valt, dat het hier vaak zal zijn als bij de oude Grie-
ken, waar vreemd tevens liet woord voor vijandig was.

Zuilen zij ook dwingen? De Veiligheidsraad heeft haar
bijeenkomst, met spoed bijeengeroepen, om formele redenen
verdaagd. Gezaghebbende stemmen van buiten, die zich
daar buiten uiten, zullen wij waarschijnlijk voorlopig niet openlijk horen. Doch de oren.zifllen de Nederlanders nog
wel tuiten. Men mag slechts hopen, dat Nederland door de
feiten evenzeer in het gelijk zaliworden gesteld, als bij de
recente, schrik over vermeende misdragingen met Marshail-
goëderen. . . • –

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

F
F

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDS(HE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Heegelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

ZOUIZUZIT,
(alle kwaliie,ten)

.vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natron/oog, caustic soda.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANT006 DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Per
S 0fl
ee’s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrjving van
toekomstige lasten

blijvende
sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd, advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

• 1jc
Moist

Q

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finance

and Trade

*.

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*

Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

*

World wide circulation

*

Annual subscr.iption rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

(fi 33,40)

A Spealal Supploinent on Economie ron- diti..ns in The Nethrlaad.s was published
on January 31. A limited number
of
this
Supp Cement remain for sale.

LO1*ÏDOI,r: 51 CAHYOJ,T STJIEET, E.C. 4

N.V. BRONSWERK

AMERSFOORT
AMSTERDAM

ROTTERDAM

Afd.
Pijpleidingen

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Warmtetechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Luchttechniek

V/H BECHT & DYSERINCK

Afd.
Koeltechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Afd.
Electrotechniek

V/H HUYGEN & WESSEL

Land- en Scheepsinstallatlee

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEEIS &ZOONEN

BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM
. SGRÂVENHACR
DELFT . SCHIEDAM – VLAARDINCEN

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1003

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Mr P. A.
Blaissé eii Prof.
Dr J.
Tinbergen,
Het economisch

programma van Benelux voor 19521’53.

Het Benelux-programma voor 1952/’53,te Parijs inge-

diend overeenkomstig de instructies van de O.E.E.C., wil,

wat de economische politiek betreft, voor de drie landen
komen tot een ,,économie orientée”; dit betekent, dat de

Regeringen op enkele essentiële punten de leiding van het
economisch leven in handen willen houden. Daarnaast komt

in het rapport tot uiting, dat de economische ontwikkeling
der Benelux-landen in hoge mate afhankelijk is van wat

in het buitenland geschiedt. T-let rapport bevat een be-

langrijk investeringsprogramma, waaruit eeii verhoging
der productie tot gemiddeld 135 pCt van 1938 resulteert;
t.o.v. de consumptie is aangenomen, dat deze niet veel
boven het vooroorlogse niveau zal kunnen liggen. Het

programma bevat een overzicht van de ,,middelen en be-
hoeften” vande Beneluxvolkshuishouding in 1952/’53.

Voor de afzonderlijke bedrijfstakken zijn ,,plans of action”
opgesteld, waarvan de schrijvers een kort overzicht geven.
1-let programma stippelt de hoofdlijnen van de economische

politiek der Benelux-landen aanmerkelijk concreter uit
dan tot nu toe het geval is geweest.

Mr Dr J. H.
F. Bloemers, Deiezenpolitiek ten aanzien ç’an

buitenlands geblokkeerd bezit.

In het kader van de regelingen ten aanien van het

deviezenverkeer is in verschillende landen, ook Nederland,
tot blokkering overgegaan van aan niet-ingezetenen toe-
behorende binnenlandse waarden. De indruk bestaat, dat in Nederland een te stroeve houding wordt.aangenomen.

De toegestane mogelijkheden, reeds gering in aantal,
worden daardoor beperkter. Dit bevordert niet de bereid-
willigheid van het -buitenland om aan investeringen in
Nederland deel te nemen, hetgeen mettertijd toch zeer

wenselijk is. Zonder direct de methode van de Duitse
,,Sperrmarken” over te nemen, lijkt het toch aanbevelens-
waardig: ten aanzien van het buitenlands geblokkeerd

bezit meer souplesse te betrachten.

J.
1{örehner,
De di9idendbeperking.

De Minister van Financiën heeft gemeend de dividend-
beperking in die zin te moeten wijzigen, dat eerst boven
de 9 pCt – vroeger6 pCt – de siperdividendbe1asting
in werking treedt. Het mag worden betwijfeld, of deze
concessie voldoende is en of niet veeleer de beperking geheel
dient te worden opgeheven. Aan deze beperking blijven,
zowel principieel als practisch, bezware’n kleven. Zo resul-
teert zij in ruime eigen middelen, die kunnen leiden tot
uitbreidingen in eigen bedrijf, terwijl andere bedrijven
daarvoor meer in aanmerking komen. De laatste zouden
die middelen kunnen krijgen, indien de dividendbeperking
w’erd opgeheven. Bvendien zou dit het voordeel opleveren,
dat de wakke plekken in de prijspolitiek duidelijker aan
de dag komen, ni. bij over het algemeen hoog gebleken
dividenden. In de practijk vallen ondernemingen met een gestort kapitaal kleiner dan f 0,5 mln buiten de dividend-
beperking. Deze ondernemingen zijn juist meer aangewezen
op zelffinanciering, omdat zij geen toegang hebben tot de
emissiemarkt, waar de grens tot toelating met t 0,5 mln

begint.

D. IT.
van Dongen Torman,
Loonbeheersing in Nederland.

Een overzicht van de debatten tijdens de jaarvergade-
ring van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en
de Statistiek, op 18 December jl. te Utrecht gehouden.

SOMMAIRE.
Mr
P. A.
Blaisse et Prof. Dr J.
Tinbergen,
Le programme

économique du Benelux pour l’exercice de 195211953.

Les pays ,,Benelux” ont oumis leur prögramme écono-

mique â 1’O.E.C.E. â Paris. 11 comprend entre autres un
important programme d’investissement qui aura pour but
d’établir la production au niveau de 135 pCt de 1938. En

ce qui concerne la consommation, au contraire, celle-ci.

ne
devrait guère accuser une augmentation en comparaison

avec le niveau d’avant-guerre. La politique éconoinique

des Gouvernements ,,Benelux” visera â avoir la haute
main dans les activités économiques essentielles.

Mr
Dr J. H. F.
Bloemers,
La politique monétaire relatioe

aux aç’oirs étrangers bio qués.

Dans le cadre de la églementation en matière de cir-
culation de devises, différents pays dont également les
Pays-Bas, ont décidé de bloquer les avoirs situés â l’inté-

rieur du pays et appartenant f des non-résidents. On a
l’impression que les Pays-Bas adoptent une attitude trop

rigide en cette ,matière. –

J. Hoerehner,
La limitation des dioidendes.

Le Ministre des Finances des Pays-Bas a cru devoir
modifier la limitation des dividendes en ce sens que l’impôt

relatif au superdividende sera appliqué dorénavan â
partir de 9 pCt, au lieu de 6 pCt. 11 y a lieu de se demander
si cette concession est suffisante et s’il ne vaudrait pas

mieux supprimer toute limitation.

D.
H.
van Dongen Torman,
Réglementation des salaires

aux Pays-Bas.
– Cet article contient un rapport de la réunion de la ,,Ver-

eeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek”, qui s’est tenue â Utrecht, le 18 décembre dernier.

SUMMARIES.

Dr P. A.
Blaisso and Prof.
Dr J.’
Tinbergen,
The Beneluzj

economie program for 19521’53.

The Benelux long ter in program bas been published
last w’eek. Among other projects it contains a far reaching
investment program aiming at increasing the level of pro-
duction to 135 per cent of 1938. Consumption, on the
other hand, will only be slightly higher than before the

war. Benelux economic policy aims at control measures

only at strategic points.

Dr J. H. F.
Bloemers, Exchange policy with regard to /oreign
holders of Dutch pro perty.

Just like several other countries the Netherlands has

a system of forein exchange control. Under this system
properties belonging to foreigners have been blocked.
There is ample evidence that in this respect the Dutch

ystem is too rigid.

J.
Hörchner,
Dioidend limitation.

In the Netherlands the limit above which uriividend
tax becomes dve,, has recently been raised from 6 to 9 per cent. It is open to doubt whether this concession is
sufficient. Perhaps the limitation mightbe best abolished.

D. H.
van Dongen Torman, Controlling vages in the Ne-

therlands.

– Survey of te proceedings of the annual meeting of the Dutch Society for Economics and Statistics.

1004

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

HET ECONOMISCHE PROGRAMMA VAN

BENELUX VOOR 1952/’53,

Overeenkomstig de instructies van de Organisatie voor

europese economische samenwerking (O.E.E.C.) zijn in

de afgelopen mamid door de verschillende aan het E.H.P.

deelnemende landen hun programma’s ,,op lang zicht”,

d.w.z. voor het jaar 1952/53 ingediend. De bedoeling van

deze programma’s is vooral, dat de organisatie een duidelijk
beeld krijgt van de wijze, waarop de regeringen der deel-

nemende landen zich voorstellen, dat het complex van de

volkshuishoudingen weer levensvatbaar kan worden ge-
maakt en aldus op den duur de Amerikaanse hulp zal

kunnen missen. Nederland en de Belgisch-Luxemburgse

Unie hebben daarbij voor het eerst een gemeenschappelijk

Benelux-programma ingediend, daarmede tot uitdrukking

brengende hun bedoeling om voor die tijd de economische

unie althans in een aantal fundamentele punten te ver-
wezenlijken. FIet extra overleg, dat nodig is geweest voor

het in elkaar passen van de programma’s der drie landen,
is dé voornaamste reden van de vertraging, die bij het

indienen van dit programma is opgetreden. Nu het ver-
leden7 week is gepubliceerd, is het nuttig om voor de

lezers van dit tijdschrift van de hoofdinhoud daarvan
een denkbeeld te geven

Het thans ingediende programma, dat vele’cijfers en

de toelichting ddarop verschaft, was reeds op 12 October

ji., voorafgegaan door een inleidend memorandum namens
de drie regeringen, te Parijs ingediend, waarin de hoofd-

lijnen van de politiek, die de landen zich voorstellen te

volgen, werden uiteengezet. Daarin werd tot uitdrukking
gebracht, dat het de bedoeling was in snel tempo de na-

oorlogse bindingen van het economisch leven af te schaffen,

om op die wijze aan het particuliere initiatief en de per-
soonlijke inspanning weer de plaats te geven, die zij nodig

hebben, om het herstel te bevorderen en de zo nodige
heroriëntering van onze productie en onze uitvoer te be-

werken. In het bijzonder wordt daarvan ookverwacht, dat

door een versterking van de concurrentie de prijzen zullen kunnen dalen.

1-let zou echter een misverstand zijn te geloven, dat de
drie regeringen zich aldus hebben uitgesproken ten gunste

van een politiek van laisser faire. Zij willen de volkshuis-
houdingen vanhun landen maken tot een ,,économie
orientée”, hetgeen betekent, dat zij op enkele essentiële
punten de leiding in handen willen houden. Nog afgezien
van het feit, dat een regime van socia]e verzekeringen op
een breed front en van nivellerende belastingen zal worden
gevoerd, stelt men zich ook voor, dat wordt gestreefd

naar een hoog en stabiel peil Van de werkgelegenheid, dat
wordt gestreefd naar een coördinatie der investeringen
teneinde overinvestering te voorkomen en eventueel .naar
een actieve landbouwpolitiek voor zover deze nodig is.

In verband met de noodzaak van belangrijke investeringen

tot modernisering van het productie-apparaat en uitbrei-
ding daarvan, stellen zich de regeringen bovendien voor,
dat de belastingpolitiek dienstbaar zal worden gemaakt
aan het bevorderen van investeringen.
Zal ongetwijfeld de economiscle politiek der drie rege-
ringen van invloed zijn op de ontwikkeling der volkshuis-

houdingen, daarnaast is het duidelijk, dat de landen van Benelux in hoge mate afhankelijk zijn van datgene, wat
in het buitenland geschiedt. In het rapport komt dit dan
ook duidelijk tot uitdrukking. De cijfers, die men voor

Parijs heeft opgesteld, moesten dan ook noodzakelijker-

wijze worden gebaseerd op een aantal veronderstellingen ten aanzien van wat zich in de buitenwereld zal afspelen.
Deze veronderstellingen doen duidelijk uitkomen de af-
hankelijkheid, die de levensvatbaarheid van onze drie
landen vertoont ten opzichte van het internationale ge-

beuren. Ten aanzien van de belangrijkste veronderstellin-
gen kan meii zelfs zeggen,dat zij zijn , ,conditiones sine quibus
non”, en het is zeker niet in de laatste plaats de

bedoeling van het memorandum om dit duidelijk in het licht

te stellen. Zo is aangenomen, dat er een zeker hèrstel zal

plaatsvinden van de productie in Duitsland en in Indonesië

met de daarmede corresponderende vraag dezer landen naar

onze producten. Evenzeer is aangenomen, dat de aanvoer

van Duitsland een doelmatig gebruik zal maken van de

natuurlijke havens op ons grondgebied en dat de opbreng-
sten van de investeringen in Duitsland weder zullen wor-

den overgemaakt. In meer algemene zin is aangenomen,

Iat mag worden gerekend op een vrijer handelsverkeer, in

het bijzonder tussen de deelnemende landen, en dat de
Verenigde Staten bereid zijn hun eigen invoer in sterke
mate te doen stijgen.

Ook de eigen landen zullen uiteraard moeten bijdragen
tot het herstel. Dit komt tot uitdrukking in een belangrijk

investeringsprogramma, waaruit een verhoging van de

productie tot gemiddeld ongeveer 135 pCt van 1938

resulteert. Ten aanzien van de consumptie is aangenomen,

dat deze niet veel boven liet vooroorlogse niveau zal kunnen

liggen. Over de programma’s en de cijfers van de afzon-
derlijke industrietakken zal hier en dar nog worden ge-

sproken. Naar de becijferingen uitwij zen, zal deze productie-

verhoging gepaard gaan met een belangrijk herstel in de
uitvoer, ter’ijl tevens de samenstelling van in- en uitvoer

naar landen van herkomst en bestemming weer meer het

vooroorlogse patroon zal.gaan naderen. De investeringen

zullen er enerzijds toe kunnen leiden, dat 4e Benelux-

landen goederén kunnen leveren aan de overige Europese.

landen, waardoor deze dollars kunnen sparen, terwijl
aan de andre kant de Benelux-landen zelf op dollaraan-
kopen zullen kunnen besparen. In dit verband wordt in

het memorandum gewezen op de bijzondere structuur der
Benelux-landen, die reeds v55r de oorlog leidde tot een

uitvoeroverschot naar vele Europese landen, waartegen-

over een invoeroverschot uit het dollargebied stond. In

het bijzonder v65r de grote crisis van 1929 vasdeze struc-
tuur bijzonder duidelijk te onderkennen en zij verklaart

dan ook, waarom de geschatte betalingsbalans van 1952/53, die in.totaal genomen wel ongeveer in evenwicht is, geens-

zins evenwicht vertoont voor . de afzonderlijke yalutage-
bieden. Geheel in overeenstemming met de structuur van
vôÔr de oorlog is een, zij het aanmerkelijk gereduceerd,dol-
lartekort aangenomen, waartegenover een overschot staat
naar de overige deelnemende landen.
Het programma geeft voorts nog een overzicht van de
middelen en behoeften” van de Benelux-volkshuishouding
op de wijze, zoals dat tegenwoordig voor ons land periodiek
wordt opgesteld door het Centraal Planbureau. Aan de
ene kant van deze staat vindt men het nationale product

en de eventuele buitenlandse credieten; aan de andere
kant de besteding van deze middelen aan particuliere
consuinptie,, investeringen en overheidssector. (Zie tabel 1)

Telt men aan de linkerzijde nog de invoër op en aan de
rechterzijde de uitvoer (beide in de ruimste zin, d.w.z
inclusief, de onzichtbare posten), dan verkrijgt men een
zgn. goederenrekening van de in Benelux beschikbaar
komende goederen en hun aanwending. Ook deze bruto-
opstelling is hieronder afgedrukt (zie tabel 2). Zoals in het document nog wordt uiteengezet, blijkt uit deze cijferopstelling, dat het gedeelte van de totale hulp-
bronnen, besteed aan overheidsdiensten, reeds thans niet
•hoger is dan-in de Verenigde Staten en voor 1952/53 lager
wordt geraamd. Daartegenover is het gedeelte, dat voor
consumptie en investeringen wordt besteed, voor bT
e
ide

posten iets hoger dan in de Verenigde Staten.

De ,,plans of action” oan de afzonderlijke bedrijfstakken.

Thans mogen nog enige mededelingen volgen van de
,,plans of action” van de afzonderlijke bedrijfstakken.
De ,,plans of action” van onze ,,économie orientée’-‘
geven een beeld van de redelijke verwachtingen ten aan-
zien van de opvoering van de productie teneinde de toe-
stand te bereiken, welke in de cijfers van de tabellen 1 en

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1005

TABEL 1.

Middelen en behoeften oan Benelux in 19521’53 (Netto-cijfers).

Middelen

mld $

pCt

_

Behoeften

mld
$ 1
pCt

1. Netto-productie van bedrijven
11,9
94
5.

Consumptie

van

gezinnen

…………
10,1
0,4
80
3
2. Netto-productie van de Overheid
0,8
6
Overheid
6.

Consumptie van

de

…….
1,1
9
3. Buitenlandse

credicten

(saldo

in-

en
Netto-investeringen van bedrijven
uitvoer)

……………………….

luvesteringen van de Overheid
0,2
2

Overige

consumptieve

behoeften

der

S

..

Overheid

……………………….
..
0,8
6

4.

Totaal

…………………………
10.

Totaal

………………………..
12,7
100

1
12,7
100

TABEL 2.

Middelen en behoeften oan Benelux ‘in 19521’53 (Bruto-cijfers).
(in mld 8)

Middelen

Behoeften

Netto nationaal product

……………………

.12,7

Coflsunptie van gezinnen
……………………..
0,1
Invoer ‘)

…………………………………
6,0

Investeringen van bedrijven

…………………
1,1
Overheid

………………… . …………….

.
1,4
Uitvoer
1)

.4,0

Totaal
………………………………..1

16,7

‘) Inclusief onzichtbare in- en uitvoCr.

2 is aangegeven. Zij .vormen daarom een integrerend deel
van het programma op lang6 termijn. Zij zijn geen uitvloei-.
sel •van theoretische overw’egingen. Het uitgangspunt
ervoor zijn de concrete projecten van het bedrijfsleven en
de plannen, welke in nauw overleg met het bedrijfsleven

zijn voorbereid. Door extrapolatie van deze concrete
gegevens heeft men bij het opstellen van het plan de brug

geslagen van de tegenwoordige toestand- naar de toekom-
stige. Floewel op sommige punten bij critisch onderzoek
zal blijken, dat het gestelde doel slechts bij grote inspanning
realiseerbaar is, kan toch worden gezegd, dat deze plannen

op stevigebodem rusten. FIet behoeft wel nauwelijks te worden betoogd, dat de
structurele wijzigingen in de economische toestand van
ons land en de samensmelting van onze economie met die
van onze buren in de nabije toekomst hun stempel op de
,,plans of action” duidelijk hebben gedrukt.

De ,,plans of action” in de
agrarische sector
hebben als

doel de vooroorlogse productie weer te bereiken, hoewel
met een productieprogramma, dat met de veranderingen
van onze economische situatie rekening houdt. Zo wordt
de productie van aardappelen bijna verdubbeld en die van
suikerbieten met meer dan 50 pCt verhoogd. Zeer aanzien-
lijk is de uitbreiding van de productie van oliezadert,
hoewel ook na het bereiken van deze productievergroting

£le bijdi’age voor de yoorziening in eigen behoefte nog be-
ti’ekkelijk klein blijft. Eén van de belangrijkste structurele
ontwikkelingen zal zijn het opvoeren van de veevoeder-

productie in Nederland, waardoor, mede ingevolge een
technisch meer volmaakte voeding en dus een lager ver-
bruik, de invoer belangrijk kan worden verlaagd. Bedroeg
de invoer van voedel’- en industriegraan gemiddeld in
1936/38 1.440.000 ton, in 1952/53 wordt deze geraamd op

1.020.000 ton.
De grondgedachte van deze plannen is het veredelings-
bedrijf, kenmerk van onze landbouw,te handhaven. Daar-
naast wordt beoogd de benodigde invoeren gedeeltelijk te
vervangen. Er wordt koortsachtig gewerkt om door nauw-
keurige i’esearch de beste verhoudingen tussen veevoeder
en opbrengst vast te stellen en het zwaartepunt van de
productie van veeteeltpi’oducten met het resultaat van
deze onderzoekingen in ovej’eenstemming te brengen.
De Werkzaamheden door inpoldering nieuwe cultuur-gronden te winnen en door ruilverkaveling tot rationeler
gebruik van het beschikbare areaal te komen, vinden
voortgang, maar de hiervan te verwachten bijdragen op
koi’te termijn zijn uiteraard beperkt. Van grotere betekenis
zijn de omvattende maatregelen om de mechanisatie uit
te breiden teneinde op deze wijze de kostprijs te verlagen.
Hoge verwachtingen worden op het gebied vara de opbreng-
sten van het grasland gekoesterd, waar het vooroorlogs

‘rotaal

………………………………….1

16,7
If

peil voor aanzienlijke verbeteringen vatbaar is gebleken.

‘Een belangrijke bijdrage ter bereiking van, de levens-

vatbaarheid van de economieën der Benelux-landen zal
echter moeten worden geleverd door de
induslrie.
In

enkele bedrijfstakken vullen de pi’oductiecapaciteiten van
ons eigen land die van onze partners op gelukkige wijze
aan. Voor andere sectoren geldt echter, dat wij met onze

unie-partners op de wereldmarkt zullen concurreren. De
gemeenschappelijke ,,plans of action” werden in grote
lijnen op elkaar afgestemd om ovei’productie te voorkomen
en het maximale nut uit de samenvoeging van de drie volks-
huishoudingen te ti’ekken. Zo wordt bijv. de relatief kleine

spincapaciteit van Nederlând in het kader van Benelux
belangrijk aangevuld. De eigen plannen op het gebied der
staalproductie werden door onderling overleg op elkaar
afgestemd om het optimale resultaat voor de Benelux-
huishouding te bereiken. Men kan gevoeglijk zeggen, dat
niet meer dan 50 pCt van de Nederlandse behoefte aaii vals-
producten in de toekomst in Nederland zal worden voort-
gebracht. Rond 80 pCt van het verbruik in Nederland zal

uit de Unie komen. Bovendien beschikt de Unie over be-langrijke exportmogelijkheden (België-Luxemburg).
Nederland is een grondstof-arm land, maar toch wordt
beschikt over enige delfstoffen, welke uiteraard een be-
langrijke rol bij de industriële plannen spelen. In de eerste
plaats zij genoemd de steenkool. Oorspronkelijk alleen

brandstof maar in de moderne industrie op steeds groeien-
de schaal grondstof voor chemische producten.De voorraden
zijn voldoende en de behoefte neemt toe met de groeiende

bevolking en de uitbreiding van de industrie. Het vraa-
stuk, dat de grootste inspanning vergt, is de opvoering
van de productie op het vooroorlogse peil. De produ’tie
van basis-chemicaliën uit steenkool ‘is in Nederland pas
laat tot ontwikkeling gekomen, maar de uitbreiding in
de komende jaren zal een aanzienlijke bijdi’age leveren. De
belangi’ijkste producten zijn: phenol, tot nu toe een import.-
product uit de Verenigde Staten, en phtaalzuuranhydride,
het uitgangspunt bij de fabricage van lakharsen. ilier
komen nog bij ureum en een reeks van grondstoffen en
tussenproducten voor de kleurstoffenindustrie. In 1952/53

is de Benelux op kolengebied nog verre van ,,selfsuppor-
ting”. Ruim 20 pCt van het verbruik zal moeten worden

geïmporteerd.
In nauw verband met de mijnbouw enerzijds en de uit–
breiding van de staalproductie anderzijds staat de verho-
ging van de cokesproductie, welke een verhoging van rond
35 pCt zal ondergaan. Dienovereenkomstig zal de productie
van gas voor industrieel en huishoudelijk gebruilçworden

opgevoerd tot boven’ 2.000 millioen m
3
per jaar. –

De twéede belangrijke grondstof uit de Nederlandse
bodem is eerst sedert twee decennia in exploitatie genomen,

1

1006

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

het zout. In de ,,plans of action” is de uitbreiding van de

zoutproductie en de verwerking èrvan tot natronloog en
chloor door electrolyse voorzien.

De derde grondstof, slechts in beperkte mate in onze
bodem aanwezig, is de
aardolie:
Voor de oorlog was Neder-
land geheel op import; aangewezen; nu is de roductie tot

600.000 ton opgevoerd en de plannen voorzien, dat de
bronnen, die uitgeput raken, door nieuwe boringen worden

vervangen. Onafhankelijk hiervan wordt de capaciteit

van de raffinaderijen met 30 pCt uitgebreid. Zoals steeds
heeft ook hier de uitbreiding van de basis-industrie een

stimulerende invloed op de verwerkende industrieën, c.q. de productie van chemische wasmiddelen.

De agrarische sector en vooral’de verhoging van de op-
brengst van het grasland eist een stijgend verbruik van

stikstofkunstmest (ca 100.000 ton ,,N” per jaar vôôr de

oorlog, ca 140.000 ton in 1952). Deze productie is onafhan-

kelijk van grondstoffen, omdat deze op de binding van de

luchtstikstof berust. De plannen. beogen de productie

overeenkomstig de stijgende behoefte op te voeren en zelfs

daarboven een belangrijke hoeveelheid voor export te
produceren. De stikstoîproductie van de wereld blijft ten

achter hij de behoefte, zodat hierdoor ons uitvoerpakket
een welkome versterking verkrijgt.

De Nederlandse industrie is in haar grondstoffenbe-

hoefte van den beginne af gedeeltelijk op de grondstoffen-
invoer uit de eigen Overzeese Gebiedsdelen aangewezen.
De ,,plans of action” zijn erop gericht de mogelijkheden

van de industriële ontwikkeling op de basis van de grond-
stoffen dei Overzeese Gebiedsdelen te bevorderen. Voor-
beelden ervan vinden wij in de rubberindustrie, in de ver-
werking van copra voor olie, die weer in de margarine-
industrie als halffabrikaat dient. In dit verband mag nog
een tw’eede grondstof voor de margarineprocluctieorden
genoemd, welke na de oorlog uit eigen bedrijf w6i’dt ge-
wonnen, de traanproductie van onze walvisvaarders.

De grondstoffenbehoefte moet dus grotendeels door
aankopen in het buitenland worden gedekt. Niettemin

kan de industrie haar bijdrage leveren om zo goedkoop
mogelijk hierin te slagen door de verhoging jan de produc-

tie van halffabrikaten. Ook hiervoor vindeii wij voorbeel-
den in de ,,plans of action”. De papierindus
trie zal in
1952/53 20 pCt meer houtslijp produceren dan in 1938
en de productie van cellulose zal met ca 50 pCt worden
verhoogd.’

Hetzelfde doel wordt bereikt door de uitbreiding van
onze staalindustrie. Voor de oorlog werd vrijwel de gehele

productie van ruwijzer door de 1-loogovens geëxporteerd
en de belangrijke behoeften aan walserijproducten en staal
ingevoerd, Hiertussen komt nu bij een grotere ruwijzer-
productie een eigen staalproductie te staan, welke een on-
misbare schakel vormt voor de ontwikkeling der metaal-
verwerkende industrie. Voo.r de staalproductie is naast
heb ruwijzer de schrot het belangrijkste uitgangspunt.
Waren wij voor de oorlog ruim ,,se]fsupporting”, in 1952/53
wordt de totale ,,productie” in de staalbedrijven verwerkt
en zal zelfs een belangrijke aanvulling door importen rhoe-
i ten plaatsvinden.

De geschetste plannen voor de basis-industrieën en voor
de l5roductie van halffabrikaten hebben op practisch alle
gebieden de uitbreiding van verwerkende industrieën
• tot gevolg. Deze uitbreidingen zijn niet alleen voor de ver-
:hoging vaii onze productie en van onze uitvoer van de
grootste, economiche betekenis. Zij geven meer dan de
basis-industrieën werkgelegenheid voor d& groeiende be-
-ropsbeyolking in productie, handel en transport.
Even belangrijk als de oprichting van nieuwe bedrijven
is d,e modernisering en uitbreiding van bestaandebedrijven.
Deze uitbreidingen hebben eei tweeledig doel, te voorzien
in de grotere behoefte van de groeiende bevolking en het
m
mogelijk

aken vaii.eèti grotere uitvoer tegen prijzen,
welke op de wereldmai’kt concurrerend zijn.
Deze schets van de ,,plans of action” is uiteraard niet

volledig. Wij hebben in het bovenstaande geen beschou-

wing gew’ijd aan de zgn. ,,invisibles”. De betekenis van het

dienstenvei-keer voor de Benelux-landen, in het bijzonder
voor Nederland, is aanzienlijk. Wellicht bestaat er gelegen-

heid hierop een andere keer terug te komen.

Uit dit alles moge blijken, dat het programma op lange
termijn mag worden beschouwd als een belangrijk docu-

ment, waarin de hoofdlijnen van de economische politiek

der Benelux-landen aanmerkelijk concreter zijn uitge-

stippeld dan tot nog toe het geval is geweest en zelfs dan
in het verleden doorgaans met economische programma’s
het geval kon zijn. –
P. A. BLAISSE.
J. TINBERGEN.

DEVIEZENPOLITIEK TEN AANZIEN VAN

BUITENLANDS GEBLOKKEERD BEZIT.

Iedere deviezenreglementering heeft in de eerste plaats

ten doel de hoeveelheid koopkracht in het buitenland
in verschillende vorm langs diverse wegen te versterken,
wlke buitenlandse koopkracht men met het verzamel-

begrip deviezen pleegt aan te duiden. Hand in hand
hiermede gaat de handhaving van een stabiele koersver-

houding der eigen valuta in het buitenland op de eenmaal

vastgestelde pariteit en het bevestigen van het vertrouwen
van het buitenland in de waarde dezer eigen valuta.
Eên der moeilijkste onderwerpen, waarmede iedere

deviezenreglementering zich bezig heeft te houden, is in –
dit verband de behandeling van de binnenlandse waarden, hetzij bankpapier, saldi, effecten, onroerend goed of ander
bezit, welke zich in het bezit van het buitenland, dus van

niet-ingezetenen bevinden, waarbij zich voor een aantal
dezei’ binnenlandse waarden het geval kan voordoen,

dat .zij zich ook feitelijk in het buitenland in buitenlandse

handen bevinden. Daar een land zich wel nagenoeg

steeds gedwongen ziet een deviezenreglementering in het
leven te roepen wegens de zwakke positie zijner buiten-
landse betalingsbalans, zal het enerzijds steeds onvermijde-
lijk zijn de deviezenvragende transfer van binnenlands

bezit van niet-ingezetenen althans ten dele uit te schakelen,
anderzijds zal men deze binnenlandse waarden, welke onder een deviezensysteem uit de aard der zaak onder
contrôle gebracht en geblokkeerd worden, niet in die
mate kunnen steriliseren en immobiliseren, dat zij vrijwel
iedere waarde voor de betrokken eigenaren verliezen en daarmede het vertrouwen in de gereglementeerde valuta
in het buitenland geheel teniet gaat. De ten aanzien
van het zich in het binnenland bevindende buitenlands

bezit; te voeren politiek is in de practijk de politiek van het
sparen van de kool en de geit, van een varen tussen
Scylla en Charybdis. In hetzelfde vlak ligt de deviezen-
rechtelijke behandeling van het zich in het buitenland
bevindende binnenlands bezit van niet-ingezetenen (bank-
papier, effecten), waarover men gen feitelijke contrôle
bezit. Nog voorzichtiger dient te worden omgegaan met

het buitenlands bezit van niet-ingezetenen, dat via het
binnenland, dus op naam van ingezetenen wordt aange-
houden, hetgeen voornamelijk van betekenis is voor de

vraag, of het binnenlandse bankwezen ook internationaal
zijn rol kan blijven spelen.

Voor al deze gebieden geldt, dat men in het aanleggen
van beperkingen en restricties niet verder moet en mag

gaan dan strikt noodzakelijk is en dat men er zich, vooral indien het een klein land betreft als Nederland, het%velk
in sterke, mate op het internationale verkeer isaangevezen,
ten zeerste voor moet hoeden op dit gebied het buiten-
land voor het hoofd te stoten. Hier dient uitermate subtiel
te werk te worden gegaan, wil de financiële standing van
het deviezenregiementerende land, welke door het instel-
len der deviezenreglementering op zich zelf reeds een

knauw heeft gekregen, niet blijvend worden geschaad.
s-Gravenh age.

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1007

Aan de ene zijde betekent een ribureize blokkering
van het binnenlandse bpitenlandse bezit op korte termijn,
een zekere toeneming van het devièzenbezit, daar het

buitenland, dat hiertoe over zijn geblokkeerd binnenlns

bezit niet kan beschikken, wel gedwongen is môkkend
onvermijdelijke remises in deviezèn te verrichten, waar-

tegenover niet uit het oog mag worden verloren, dat de

daaruit voortvloeiende lage w’aardering

%
,
an dit binnen-

landse bezit als een premie op deviezenovertredingen
werkt, waardoor wederom deviezenverliezen worden g-

leden.

Anclerdeels impliceert het toestaan van het gebruik –
van geblokkeerde w’aarden voor binnenlandse betalingen

een indirecte deviezenverkrijging, daar hiermede transfer-
vraag wordt weggenomen van tegoeden, resp. schuld-

verplichtingen, welke te eniger tijd toch naar het buiten-
land zullen moeten worden geremitteerd. Het betreft hier dus in ‘ezen de vraag van het op korte

termijn aantrekken van deviezen en het naar een meer
of minder ver verwijderde toekomst opschuiven van de

afgifte van deviezen, zulks met behoud van een zo groot
mogelijk internationaal vertrouwen in de eigen valuta.
Daar het eerste thans voornamelijk een binnenlands be-
lang is en de behandeling van geblokkeerd binnenlands
tegoed voornamelijk het buitenland regardeert, is het

begrijpelijk, dat er tot nu toe weinig aandacht is geschonken
aan de politiek, welke ten deze door de Nederlandse de-

viezeninstanties wordt gevoerd.
In grote trekken komt deze hierop neer, dat ten aanzien
van de landen, waarmede betalingsregelingen zijn ge-
troffen, de transfer van de opbrengsten van in Nederlaid

geïnvesteerd buitenlands kapitaal wordt toegestaan, doch dat zulks in het algemeen niet mogelijk is ten aanzien vn
de kapitaalbedragen zelve, met dien verstande, dat niet-
ingezetenen van Nederlandse nationaliteit van de opbreng-
stentransfer worden buitengesloten. De belegging .van
buitenlands kapitaal in het binnenland is slechts in de
effectensector aan de niet-ingezetenen vrij ruim toege-
staan, zij het, dat bepaalde zgn. internationale fondsen,
waaraan een internationale valutawaarde wordt toegekend,
daarvan zijn uitgezonderd. Daarbuiten wordt de belegging
in andere waarden, onroerend goed, hypotheken, geld-
leningen, industrie-investeringen buiten de beurs om e.d.

vrijwel onmogelijk gemaakt. Ook de overdracht van ge-
blokkeerd binnenlands bezit tussen niet-ingezetenen

onderling in het buitenland wordt belet, zodat hier de
handhaving van een status quo wordt nagestreefd.
Handel in en koersvorming van sperguldens in het buiten-

land vindt dan ook niet plaats.
De gebruiksmogelijkheden van niet-transferabele te-
goeden voor de buitnlandse eigenaren daarvan zijn daar-
nevens zeer beperkt gehouden, hetwelk nog wordt ge-
accentueerd door de onverhandelbaarheid dezer tegoeden.

In enkele deviezenbekendmakingen is geregeld, voor
welke binnenlandse betalingen deze tegoeden door de
rechthebbenden en dan wel uitsluitend voor binnenlandse
verplichtingen dezer rechthebbenden zelf, zonder ver-
gunning kunnen worden aangewend. Deze groep is beperkt.
Hieronder vallen o.a. het betalen •van verschuldigde
belastingen aan Rijk, Provincie, Gemeente of Waterschap,

van invoerrechten en accijnzeh, reis- en verblijfkosten bij
verblijf van de niet-ingezetene in het binnenland tot
een bedrag van f 30 per dag, kosten van onderhoud en
studie van hier te lande verblijvende gezinsleden van de
niet-ingezetene, ondersteuningen, pensioenen, lijfrenten,
aan binnenlandse assurantiemaatschappijen verschuldigde
premies, in rechtstreeks verband met de binnenlandse
vorderingen •van de niet-ingezetene of met het beheer en de instai*ihouding van diens binnenlandse waarden
samenhangnde-uitgaven, de laatste vijf categorieën
voor zovr ihiu’hinnenlandse valuta verschuldigd of be-
rustende 01) ‘eVhi bestaande verplichting van moraal -en
‘fatsoen;- beheers’.-en administratielonen, provisies wegens

ac’creditieven, indassi, bankgaranties, safehuiir, kosten
van bewaarneming, levering of verending van effecten
e.d., egel- en informatiekosten en andere met het bank-
bedrijf samenhangende kleine kosten en provisies. Daar-

naast kan in bepaalde gevallen ‘bij wijze van- uitzondering

vergunning worden verleend voor de voldoening van

andere schulden ten laste van binnenlands tdgoed.
Afgezien van de transferabiliteit van kapitaalopbreng

steh, welke ten aanzien van de verdragslanden op reci-
prociteit berust, kan men dan ook vaststellen, dat zowel

de heleggings- als de binnenlandse bestedingsmogelijk-

heden van binndnlands bezit van niet-ingezetenen aan
buitengewoon rigoureuze restricties’ zijn onderworpen, –
men zou zelfs kunnen zeggen practischgeïmmobilisberd
zijn. Daarnaast is aan degenen, die mét de uitvoeing

der deviezenreglementering hier te lande in aiirdking
komen, uit ervaring bekend, dat de Nederlandse deviezen-
autoriteiten in •de practijk hunner politiek van het ver-

lenen van vergunningen tot de beschikking over binnen-lands geblokkeerd tegoed in hun begrijpelijk streverï om
waar maar even mogelijk deviezen uit te kloppen, uiter-

mate stroef en veelvuldig, wat men met een Engels ge-
zegde kan noemen, ,,penny wise and pound foolish”
zijn. Daar, w’aar men in gemoede geen betaling in deviezen
door het buitenland kan verwachten, wordt desalniette-
min met grote hardnekkigheid vastgehouden aan de
eis van remise van deviezen, met het gevolg dat, voor
zover er geen vervallen schuldverplichting bestaat, deze

remise achterwege blijft en de transactie niet geschiedt.
‘i’e denken valt hierbij aan de aankoop van een klein
stukje grond met geblokkeerde guldens door een niet-
ingezetene ter afronding van zijn zich hier te landereeds
bevindend grondbezit, de investering door de eigenaar van geblokkeerde guldens in een, Nederlandse industrie,iaarbij

men investering in deviezen verlangt met het ge’volg,
dat de investering niet geschiedt, de weigering der betaling
van passagekosten per Nederlandse boot dooi de eigenaar
van geblokkeerde guldens voor een zakenbezoek aan
Nederland e.d.

– In al dergelijke gevallen kan men de boog te strak
spannen, hetgeen in de praètijk meer en m
Q
e’r gesôhiét,

met het gevolg, dat in het buitenland een stèmming yin
onwelwillendheid, wantrouwen en ontevredenheid or
dee gedxagslijn, die als kinderachtig wordt aangevoel4,

meer en meer veld wint. Deze stemming wordt nog in

de

hand gewerkt door bepaalde transacties, welke met

toestemming der Nederlandse deviezeninstanties in het
buitenland zijn verricht, ten aanzien van zich in het
buitenland bevindende Nederlandse waarden in buiten-
lands bezit om deze op goedkope wijze te repatriëren,

waarbij wel eens van Schachtiaanse methodes wordt ge-
sproken. I-1oewl de weerslag dezer politiek zich voor-
namelijk in het buitenland manifesteert en hier minder
duidelijk in het oog springt, is het toch op zijn plaats hier
een woord vân waarschuwing te doen horen, daar hier
Nederlandse belangen op lange zicht gevaar beginnen te
lopen en men zich jegens het buitenland op dit punt

niet teveel kan veroorloven.
1-let is daarbij ook de vraag, of deze politiek van het
onderste uit de kan op zich zelf juist is. Naast het belang
om zoveel mogelijk, deiiiezenvorderingen te vergaren,

staat het belang voor iedere deviezenreglementering om
het land van zoveel mogelijk deviezenvragende schuld-
verplichtingen jegens het buitenland te bevrijden en
iedere schuldverplichting vraagt op de lange duur transfer.
Dit kan in de hand worden gewerkt door een politiek
van soepelheid en liberaliteit op het gebied van het ge-
blokkeerde buitenlandse bezit, welke op lange termijn bezien •een land, en zeker een klein land als het onze,
steeds ten goede komt.
Tegenover de hier gevolgde methode van immobili-
sering en handhaving der status quo ante mag wel eens
worden geplaatst de .door de Duitse deviezenautoriteiten

1008

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

sedert 1930 gevoerde politiek ten aanzien van het Sperr-

markbezit, welke er toe 16dde, dat de Duitse schuidver-

plichtingen jegens het buitenland van medio 1930 tot

Februari 1939 vab R.M. 26,8 milliard afnamen tot R.M.

9,5 milliard
1),
waarbij natuurlijk niet uit het oog mag

worden verloren, dat de Duitse deviezeninstanties zich

hierbij ook van de beruchte Schac1tianse methoden

hebben bediend. Dit resultaat is echter voor een groot

deel mede bereikt door de aanvaarde veel grotere mobili-

teit van liet Sperrniarkbezit voor de buitenlandse eigenaren

dan zulks ten aanzien van het geblokkeerde guldenbezit

van niet-ingezetenen het geval is. In Duitsland is in tegen-

stelling tot ons systeem het beginsel der overdraagbaar-
heid en der verhandelbaarheid van ,,Sperrguthaben”

aanvaard, hetgeen leidde tot de onderscheidiiig van

I-Iandelssperrguthaben” (gekocht bezit) en , ,Vorzugs-.

sperrguthaben” (oud eigen bezit). Dit Sperrmarkbezit

kon in zijn verschillende soorten in Duitsland, behalve

voor de belegging in effecten, o.a. worden gebruikt voor

credietverlening aan ingezetenen, deelneming in binnen-
landse ondernemingen, hypotheekverlening, aankoop van
onroerend goed, kortom kon op practisch iedere wijze in
het binnenland – zij het onder contrôle – rendabel en

dienstbaar w’orden gemaakt aan het binnenlandse econo-

misch leven, hetgeen hier te lande in genen dele het geval
is. Onder bepaalde omstandigheden kon het zelfs worden

gebruikt voor partiële betaling van Duitse exportgoederen.

Soms werd een bepaalde remise uit het buitenland partieel

in deviezen, partieel in Sperrmark toegestaan. Sy”stematisch
is er in Duitsland dan ook op velerlei manieren gestreefd

naar beide doeleinden, deviezenverkrijging en schuld-
vermindering, waarbij het toelaten van de verhandel-
baarheid van geblokkeerd bezit een grote rol heeft ge-

speeld.

Een ingewikkeld en uitgebreid stelsel van bepalingen

heeft deze manipulatie met de

Duitse ,,Sperrguthaben”

mogelijk gemaakt, waarbij de buitenlandse eigenaar
althans het voordeel had, desgewenst, zij het met verlies,

op ieder ogenblik zijn geblokkeerd Duits bezit in het

buitenland te kunnen realiseren. Voor de overneming

van dit Duitse systeem wil hier geenszins worden gepleit,
doch wel dient bezw’aar te woiden gemaakt tegen de een-
zijdige passieve houding en de geringe souplesse, die de Nederlandse deviezeninstanties ten opzichte van het ge-
blokkeerde buitenlandse bezit aannemen. Hét eenvoudig-

weg maar blijvén blokkeren van binnenlands bezit van het
buitenland onder erkenning van enkele zeer beperkte
ïnvesterings- en gebruiksmogelijkheden mede met het doel
om het buitenlandse kapitaal hier te lande de gelegenheid
te ontnemen boven het gemiddelde rendement liggende
winsten, die dan getransfereerd zouden dienen te worden,
te maken en om met behulp van deze stringente blokkering
op korte termijn zoveel mogelijk deviezenremises uit het
buitenland te kunnen incasseren, is op de duur niet vol
te houden en benadeelt de positie en de internationale
financiële naam van ons land, dat zo zeer op het buiten-
land is aangewezen, waarschijnlijk meer dan het kort-
stondig voordeel, dat hiermede wordt behaald, waard is,
nog afgezien van het reeds vermelde feit, dat dit deviezen-
overtredingen ten aanzien van het binnenlands bezit van
niet-ingezetenen bevordert. Ook in het kader der voor
Nederland zo dringend noodzakelijke industrialisatie en
het weliswaar betwiste, doch in de practijk wel blijkende
gebrek aan het daartoe vereiste kapitaal, dat hier’te lande
bestaat, is het de vraag, of het juist is teli deze aan het
binnenlands kapitaal van niet-in’gezetenen zo veel mogelijk
moeilijkheden, in de weg te leggen.

‘s-Gravenhage.

iIr Dr J. II. F. BLOEIIIERS

) Vgl. 1-larald Lossos, ,,Bilanz der cleulschen Devisenbewirtschaf-
tung”, blz. 37, en Rudolf Eicke, ,,Warum Aussenhandel?’.
Dr .E-ljalrnar Schacht, ,,Abrcchnung nut Hitler”, 1948, hlz. 9.

DE DIVIDENDBEPERKING.

• Tijdens de algemene beschouwingen in de Tweede Ka-

mer dei’ Staten-Generaal oveÏ de begroting 1949 heeft de

Minister van Financiën ,aangekondigd, dat nu spoedig,een

wetsontwerp inzake de dividendbeperking. zal worden

ingediend. Reeds in Mei van het vorig jaar had de Minister

de noodzakelijkheid erkend, dat deze materie een wettelijke
regeling behoefde. Verwacht mag worden, dat het probleem

van de beperking van winstuitkeringen dus binnenkort

in het middelpunt der belangstelling zal staan.

Toen op 30 Augustus 1941 naarsDuits voorbeeld hier

te lande het besluit op de dividendbeperking werd afge-

kondigd, zagen vele ondergekapi taliseerd e ondernemingen

zich genoodzaakt hun uitkeringen aan aandeelhouders tot

6 pct van het nominale kapitaal te beperken om niet in een

superdividendbelasting te vallen, welke door haar hoge

progressie meer prohibitief dan fiscaal werkte.

Wèl stond deze ondernemingen de gelegenheid open
hun kapitaal aan hun winstcapaciteit aan te assen, doch

de belasting, welke voor’de herkapitalisatie moest worden
btaald, werd zo hoog gesteld, dat practisch alleen onder-

nemingen hiervan gebruik maakten, die over 1940 reeds

een hoog dividend hadden uitgekeerd en ten gevd’lge van

de terugwerkende kracht van de superdividendbelasting
hoge aanslagen in deze belasting te wachten stonden. In

totaal herkapitaliseerde slechts een dertigtal maatshap-
pij en.

Aan de motieven, die tot invoering van de dividendbe-

perking hebben geleid, en de uitgebreide tot onvruchtbaar-
heid gedoemde polemiek hierover gedurende de bezettings-
jaren willen wij voorbijgaan. Slechts zij opgemerkt, dat,
behalve het deflationair effect, dat de maatregel destijds

had, het voornamelijk psychologische motieven waren,

die de bezetter tot de beperking van dividenduitkeringen
hebben bewogen.

Van meer belang is liet feit, dat de dividendbepei’king nog
steeds van kracht is,, zij het dan ook, dat’ zij inmiddels
enigermate is verzacht,’doordat de maximum dividend-

uitkering, waarbij geen superdividendbelasting is verséhul-

digd, bij ministeriële beschikking van 12 Mei 1947,yverd
verhoogd van 6 tot 9 pCt. In het onderstaande willen
wij nagaan, of in de huidige omstandigheden handhaving
van de dividendbeperking in principe gewenst is en of
de wijze, waarop zij thans in de practijk wordt toegepast,

wel aan het gestelde doel beantwoordt.

De dividendbeperking heeft ton gevolge, dat de onder-
nemingen, die ondergekapitaliseei’d zijn, automatisch,
door de onmogélijkheid hun winsten op normale wijze uit

te keren, over steeds groeiende reserves komen te beschik-
ken; dit was met name het gevaY gedurende de eerste
oorlogsjaren. Zij, die zelffinanciering propageren, zûllen

geneigd zijn in de dividendbeperking een welkome ver-
sterking te zien van de eigen middelen der ondernemingen.
Ruime middelen iijn thans in het algemeen ongetwijfeld
van belang ter voorziening in de grote kapitaalbehoefte

van het Nederlandse bedrijfsleven. Dat deze kapitaalbe-
hoefte momenteel, ten gevolge van de schaarste aan kapi-
taalgoederen en grondstoffen, in hoofdzaak nog slechts
potentieel aanwezig is, doet aan het nut van de aanwezig-
heid van ruime reei’ves bij de ondernemingen niets af.
Ongetwijfeld zijn er vele argumenten aan te voeren, die
voor zelffinanciering van het bedrijfsleven pleiten, doch
daarmede is nog niet gezegd, dat investering in het eigen
bedrijf met middelen, die zich ten gevolge van de dividend-
beperkende maatregelen gehèel automatisch hij een groot

aantal ondernemingen opstapelen, altoos zegenrijke ge-
volgen zullen hebben. Immers, het zijn veelal juist de on-
dernemingen met een relatief gering aandelenkapitaal en
veel overige eigen middelen, die zich door de dividend-
beperking geremd zien in de uitkering van winst.Welnu, deze

ondernemingen – het blijkt uit de credtzijde hunner balâns,
– knnen het belang van zelffinanciering in voldoende

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1009

mate en behoeven niet nog eens door een van hogerhand

opgelegde restrictie op de uitkeringen hiertoe te vorden

gestimuleerd. Integendeel, de aldus opgedrongen zich cumulerende liquide middelen kunnen de ondernemer

licht verlëiden tot ëconomisch onverantwoorde investerin-
gen in eigen bedrijf. Wanneer de Overheid het wenselijk

acht door middel van credietcontrôle niet alleen de mone-

taire ontwikkeling te beïnvloeden, doch daarnevens deze

wil gebruiken om algemeen economisch ongewenste in-vesteringen tegen te gaan resp. de investeringen richting

te geven, dan kan men zich afvragen, of zij w’el goed doet

de dividendbeperking te handhaven en daarmede een
basis te scheppén voor mogelijke onnutte en van de geld-
zijde uit volkomen oncontroleerbare kapitaalaanwendingen.

Zouden de winsten der ondernemingen, vodr zôver daar-

voor in aanmerking kon’fend, echter onbelemmerd kunnen

worden uitgekeerd, dan zouden deze via de kapitaalmarkt in dringende kapitaalbehoefte van andere ondernemingen

kunnen voorzien en aldus op nuttiger wijze worden aan-

gewend. Men zal hier wellicht tegenwerpen, dat de aandeel-

houders de hogere uitkeringen niet op de kapitaalmarkt
zullen aanbieden, doch deze in de consumptiesfeer zullen

aanwenden. Men bedenke echter, dat de stimulerende
werking, die de mogelijkheid van hogere dividenduitkerin- –
gen op de besparing zal hebben, in ruime mate de drang
naar hogere consumptieve uitgaven zal kunnen opheffen

of compenseren.

De voorstanders van een beperking van de beloning
voor de verschaffing van kapitaal, hebben voorts steeds

een onmiskenbaar sterk argument laten gelden door te
wijzen op de door de loonstop aan banden gelegde beloning
voor de arbeid. Inderdaad is er in principe veel voor te
zeggen, dat, wanneer nu eenmaal voor een effectieve be-

heersing van het prijspeil zekere anti-infiatoire maatregelen
ter zake van het geldinkomen moeten worden genomen,
de inkomsten uit arbeid en kapitaal gelijk worden getroffen.
De practijk is echter heel anders geweest.
De ongelijkheid der getroffen maatregelen ten aanzien
van de beloning van arbeid en kapitaalverschaffing wordt

reeds geïllustreerd door het verschil in benamingvan deze
maatregelen. Terecht spreekt men van een loonstop en
een
dividendbeperking.
De beperking, welke voor divi-

denden gold, was veel ingrijpender dan de loonstop: Onder-
-nemingen, die reeds jarenlaiig hoge dividenden hadden
betaald, welke, ten gevolge van de hoge koerswaarde van de aandelen, voor de aandeelhouders slechts een normaal rendement op risicodragend kapitaal betekenden, konden
ten ge’olge van de superdividendbelasting plotseling hun
kapitaalverschaffers een veel get-inger rendement bieden.

De dividendbeperking resulteerde dus in een vermindering
van inkomen. De loonstop daarentegen beoogde een fixe-ring van het inkomen, doch dit principe bleek niet te kun-
nen worden gehandhaafd. Sinds haar instelling zijn wij

getuige geweest van een herhaaldelijke verhoging van het
maximale loonniveau, ten gevolge waarvan de lonen zich
momenteel circa 70pCt boven het loonpeil van 1941 be-
wegen. De grenzei, gesteld aan dividenduitkeringen daar-
éntegen, werden eerst in Mei 1947 verhoogd en wel met 50 pct. Een vergelijking met de loonstop kan dus slechts
tot de conclusie leiden, dat de inkomstenbeperkende maat-
regelen naar verhouding voor de kapitaalverschaffer veel

ongunstiger waren dan voor de loon trekker.
Is de juistheid van het principe van sle dividendheper-
king nog voor discussie vatbaar, de wijze, waarop deze
restrictie in de practijk wordt gebracht, mist naar onze
mening alle zin ‘.’an redelijkheid. – In de eerste jlaats discrimineert

het desbetreffende
besluit tussen ondernemingen met een gestort kapitaal
van f 500.000 en hoger en ondernemingen welker gestorte
kapitaal geringer is dan dit bedrag. De laatste categorie
wordt in het geheel niet door het Besluit Dividendbeper-
king 1941 getroffe’h. Het behoeft geen betoog, dat het door
de voorstanders aangevoerde sociale- arguirent hier ver

te zoeken is. Ook met het zelffinancieringsargument kan de

practische toepassing van de dividendbeperking niet
worden vededigd. Immers, de maatschappijen, die ten

gevolge van de gestelde kapitaaigrens van f 500.000 onder de dividendbeperking vallen, hebben gémakkelijk toegang

tot de ôpenhare emissiemarkt, aangezien hetzelfde bedrag

als minimumgrens is,vastgesteld voor de toelating tot, de
officiële notering. Daarentegen zijn het juist de kleinere,

niet onder de beperking vallende, ôndernemingèn, die zich

in vele gevallen slechts moeizaam crediet kunnen ver-
schaffen. Voor deze- kleinere maatschappijen zou een

stimulering van de zelffinanciering reden hebben.

In Mei van het vorig jaar achtte de Minister van Finan-
ciën het wenselijk ,,de soms knellende bepalingen” inzake
de dividendbeperking met ingang van het boekjaar 1946

resp. 1946-1947 te verruimen. Ten gevolge van deze

verruiming treedt de superdividendbelasting eerst in wer-

king bij uitkeringen boven de 9 pCt. Vennootschappen, die
destijds hekapitaliseerden, kunnen van deze verruiming

slechts voordelen hebben, indien zij effectief is voor divi-
denddeclaraties gebaseerd op het kapitaal vôôr herkapita-

lisatie. Dat de verzachting van de voorschriften het in-

grijpende karakter van de dividendbeperking geenszins

heeft weggenomen, kan worden geïllustreerd door de hoge
dividendbetalingen, welke in zeer veel gevallen door
ondernémingen, – waarvan het gestorte aandelenkapitaal
geringer is dan f 500.000, worden verricht. ‘Dividend-

declaraties van 15 en 20 pCt behoren bij deze categorie
niet tot de uitzonderingen.

Een van de overwegingen, welke tot verzachting van
de dividencibeperkende voorschriften heeft geleid, wasde
venselijkheid buitenlands kapitaal aan te trekken, zulks
op deviezenpolitieke gronden. Naar onze mening zou de
Overheid heel wat vrijgeviger moeten zijn geweest bij het
bepalen van het dividendmaximum, indién ten aanzien
van de import van buitenlands kapitaal enig effect kon
worden verwacht. –
Voorts laat de Overheid zich door de handhaving van
de dividendbeperking niet onbelangrijke bedragen aan
inkomstenbelasting ontgaan. Het budgetdeficit, dat bij de
beslissingen inzake de goedkoop-geldpolitiek van de
Overheid zulk een dominerende rol speelt, schijnt bij
het vaststellen van de dividendbeperkende maatregelen
geen of slechts in geringe mate een punt van overweging
te hebben

gevormd.

Kereii wij terug tot het – rincipe van de dividendbe-
beperking, dan dringt de vraag zich op, of op grond van bovenstaande overwegingen een algehele opheffing van
het Besluit Dividendbeperking 1941 niet, gewenst zou zijn.
ïndien de hoge dividenduitkeringen een algemeen ver-
schijnsel gaan vormen, zou daardoor het bestaan van grote
winstmarges, dus een zekere zwakheid in de prijspolitiek van de Regering, nog duidelijker in het oog springen dan
thans het geval is. Wanneer ten gevolge van gemakkelijke
afzet marginale bedrijven winsten maken, die de door de
Overheid gestelde grens aan toelaatbare opbrengst van
risicodragend kapitaal overtreffen, zijn de voorgeschreven
calculatieschema’s te ruim gemeten. Bedrijven, die door
welke omstandigheden ook, op de marginale bedrijven
een voorsprong hebben, mogen in het algemeen van belang
-vorden geacht voor onze nationale economie. Dat de aan-
delen van deze bedrijven ‘door de belegger hoog worden
gewaai-d.eerd, is volkomen verantwoord. 1-let verschil tussen
het goed en slecht renderende bedrijf dreigt door de beleg-
gers echter ten gevolge van de dividendnivellering uit het
oog te worden verloren. In de eerste jaren van de dividend-
beperking, toen vele ondernemingen dividenden uitkeerden,
w’elke ver onder de toen geldende maxima lagen, was de belegger in het algemeen nog in staat onderscheid te ma-
ken. Thans is dit niet meer het geval. Tal van officieel
genoteerde ondernemingen hebben hun dividendlimieten
bereikt. Natuurlijk mag de conscientieuze belegger bij
de keuze zijnet beïegging niet het dividend als enige maat-

1010

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

staf laten gelden, doch waar hier te lande de maatschap-

pijen niet de loffelijke gewoonte hebben de winsten per
aandeel te publiceren, zoals dit in de Verenigde Staten

gebruikelijk s, blijft hem voor snelle oriëntering weinig
anders over. –

De ondernemingen, die in het – bezit zijn vah niet-

uit)eerbai’e winsten en deze thans dooi’ de schaarste aan
kapitaalgoederen en grondstoffen nog niet kunnen investe-

ren of welker bedrijven niet voor additionelé investering in

aanmerking komen, zien zich gedwongen het grootste ge-
deelte van hun overtollige middelen in overheidsschuld te

beleggen.. Dientengevolge bestaat een gedeelte van het bezit

der aandeelhouders indirect uit staatspapier, geheel tegen

de oorspronkelijke bestemming van de door hen geïnves-
teerde bedragen in.

Behalve een verruiming of afschaffing van de dividend-
beperkende maatregelen bestaan er nog andere wegen om

te geraken tol een betere regeling van uitkering van win-

sten. Wij doelen hier in de eerste plaats op herkapitalisatie.

Momenteel is herkapitalisatie practisch niet mogelijk,

aangezien de hierbij aan aandeelhouders te verstrekken
bonusaandelen door de fiscus als opbrengst in de zin van

de inkomstenbelasting worden beschouwd. Over de bonus-

aandelen, die bij de herkapitalisaties, welke krachtens

hoofdstuk II van het Besluit Dividendbeperking 1941 in

de jaren 1942 en 1943 plaatsvonden, werden uitgereikt,
behdefde bij wijze van uitzondering geen inkomstenbe-

lasting te worden betaald. Een dergelijke speciale regeling

zou eventueel weer moeten vorden getroffen. De balansen

van de vele, thans ondergekapitaliseerde ondernemingen,
zouden door herkapitalisatie een reëler beeld gaan ver-

tqnen. Activa, welke thans zeèr laag op de balans staan,
zouden weer in overeenstemming kunnen worden gebracht

met hun huidige geidswaarde. De, reserves, welke in de

afgelopen periode ontstonden door afschrijving op gebou-

ven en machines, zijn ten gevolge van het feit, dat de
huidige vervangingswaarde eel hoger ligt dan de balans-

waardé dezer activa plus de afgeschreven bedragen, veel

te gering. In gevallen, waarbij activa geheel werden afge-
,schrev-n, zijn de hierdoor gekweekte resérves, ook al

vertegenwoordigen de desbetreffende bedrijfsmiddelen nog
een, belangrijke residu-waarde, dikwijls volkomen ontoe-
reikénd voor vervanging.

Veliswaar staat de fiscus de ondernemer thans toe tot
‘zèkere bedragen belastingvrije reserves te vormen, doch
dee ,tegernoetkorning is in vele gevallen onvdldoende

bieken, eni leidt bovendien’ tot verwninging van het
,ge

)2alansbeèld; Daarom is het gewenst, dat de mogelijkheid
‘brdt geboden ,,afschrijvingsruimte” te creërén, – waardoor
deohdernemers niet meer gedwongen zullen zijn schijnwin-
sten te boeken.

Herkapitalisatie met dit oogmerk is reeds eerder bepleit
1
).
Stimulering van zeiffinanciering door middel van beper-
king der winstuitkeringen zou op veel reëlere wijze kunnen

geschieden indien aan herkapitalisatie geen fiscale
barrières meer in de weg zou zijn gelegd.
Een geheel and ere oplossing voor het probleem, waarvcior
ondergekapi taliseerde ondernemingen zich door de lirni-
tering van dividenden zien gesteld, biedt het voorstel van
de Deense Minister van Handel, vervat in een wetsontwerp
tei’ vervanging van de per 1 December expirerende voor-
schriften ter zake van restrictié op – winstuitkeringen,
w’elke in Denemarken thans gelden en die uiteraard nauwe
verwantschap vertonen met de bepalingen van het in ons
land door de bezettende macht in 1941 afgekondigde Be-
sluit Dividendbeperking.

Voorgesteld wordt de uitkering te beperken tot 6 pCt
op het gestorte kapitaal met als alternatief

een uitkering
van mdximaal 4 pCt op het totaal der eigen middelen.
Afgezien van de pei’ceËitages, welke voor risicodragend

kapitaal niet bepaald- ruim zijn gesteld en, een aantal

1
1. ZiC: ,,Shijn en werkelijkheid” door Mr,H. F. van Leeuwen
in ,,.E.-S.B.” van 2 Juli 1943.

.

.

-.

weinig attractieve nevenbepalingen, waarop wij hier niet

kunnen ingaan, biedt dit systeem ongetwijféld veel aan-
trekkelijks.
2)

Met spanning ziet men thans ook in Nederland een ont-werp van wet tot regeling van de dividendbeperking tege-

moet. Het is te wensen, dat, aangezien de Regering niet

van zins schijnt te zijn de dividendbeperking geheel op te
heffen, althans, een regeling zal worden getroffen, waarbij

de hierboven geschetste onbillijkheden en ondoelmatig-heden, welke de huidige voorschriften typeren, zich niet
meer zullen voordoen.

Amsterdam.

J. FIÖRCIINER.

‘) Na het ter perse gaan van dit artikel bereikte ons het be-
richt, dat de Deense Regering het wetsontwerp heeft teruggeno-
men, waardoor de dividendbeperking in Denemarken thans buiten
werking is getreden.

LOONBEHEERSING IN NEDERLAND.

Niet minder dan 18 debaters namen Zateidag jl. deel
aan de discussie over de vragen, welke aan de orde waren ge-

steld door de Vereeniging voor de Staathuishciudkunde

en de Statistiek op de jaarlijkse vergadering van deze
Vereeniging. Drie prae-adviezen waren uitgebracht en

wel door Drs A. H. M. Albregts, Mr A. J. R. Mauritz
en de heer
A. Vermeulen
over de volgende vragen:
,,ls handhaving van het huidige stelsel van loonbeheer-
sing door de Overheid gewenst? Zo neen, dient dan ter bevordering van een zo groot mogelijke volkswelvaart

de Overheid. invloed te behouden op de loonvorming,
of dient deze plaats te vinden op basis van ondei’hande-
lingen van de betrokken partijen?”

Geen van de prae-adviseurs en slechts twee van de

sprekers toonden zich voorstanders van teruggang naar
volledige vrijheid op de arbeidsmarkt.
Dr G. C. A. oan
Dorp
merkte op,. dat Assepoes niet op het feest was ge-
nodigd, hoewel Prins Welvaart -wellicht alleen :van haar

w’il weten. Mogen we echter niet verwachten, dat
Dr oan
Dorp
niet meer in sprookjes gelooft? Zijn opmerking
althans, dat dé kindertoeslag moet verdwijnen, doet ver-

moeden, dat hij zelfs niet meer tot de jonggehuwden
behoort.
Ook
Drs G. C. T. oan Dorp
wenst de taak van de Over-
heid zeer beperkt te zien en wel tot die van een scheids-
rechter. Zij moet er voor waken, dat de regels van het spel in acht worden genomen, heeft er voor te zorgen, dat vrije

concurrentie terugkeert, dat .mo.nopolies verdwijnen.
Overigens viel tot op zekere hoogte een merkwaardige
unanimiteit waar te nemen.
Dr A. A. oan Rhijn
wees er op, dat ondanks alle ver-
schil van mening men het hierover eens was, dat gedurend&
de schaarsteperiode een loon- en prijspolitiek onvermijde-
lijk was. Ook is men het,er over eens, dat het huidige

stelsel van loonbeheersing niet zonder meer moet worden
gehandhaafd. Zoveel mogelijk moeten de partijen op de
arbeidsmarkt worden vrijgelaten en dé discussie groepeerde
zich voornamelijk om de vraag wat dit ,,zoveel mogelijk” kan inhouden.

Terecht werd door twee der prae-adviseurs en dooi’
enkele sprekers er op gewezen, dat de vraagstelling eigenlijk
een te scherpe tegenstelling inhoudt. ,,Uit de vraagstelling
kan namelijk geconcludeerd wordeii, dat het stelsel van
loonbeheersing door de overheid, loonvorming op
basis van onderhandelingen uitsluit”, aldus de heer
Ver-
meulen
op blz. 114 van het prae-advies.
Drs 4lbrechts
merkt op blz. 2 op ……zij suggereert een tegenstelling
waar het ons inziens in wezen niet om gaat” en ,,de grote
moeilijkheid in de beantwoording der vraag zal daarom
hierin gelegen zijn te bepalen, hoe ver de beïnvloeding
gaan zal”.

En hierover nu liepen de meningen, zowel van de prae-
adviseurs als van de debaters sterk ui’teen. –


Ahforens hierop nader in.te gaan moeten wij aog,wijzên

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1011

op een geluid, dat langzamerhand meer in Nederland wordt
gehoord. Flerhaaldelijk werd er namelijk op ewezen,dat

de periode van schaarste tot een einde begint te komen.
En
Dr J. E. van Dierendonck
wees er, zij het in dnder

verband, waar we straks nog
‘Op
terugkomen, zelfs op,,

dat we eerder met werkloosheid rekening zullen hebben te
houden dan met de mogelijkheid, dat geen arbeidskrachten beschikbâar zouden zijn voor verschillende bedrijfstakken.

De vraag moet dan worden gesteld, wat er bij het af-

nemen van de schaarste moet.gebeuren t.a.v. de loon- en

prijspolitiek. Niet alleen t.a:v. de loonpolitiek, oals de, vraagstelling implicéert, doch ook, zoals door de heer
Kupers
en later door
Dr P. S. Pels
bijv., nadruk-
kelijk naar voren werd gebracht, t.a.v. de prijspolitiek.

Deze twee, aldus de heer
Kupers,
zijn onafscheidelijk aan el-
kaar verbonden en de vakbeweging in Nederland zou het nooit
aanvaarden, dat, ,een” regering de loonvorming blijft beheer-
sen terwijl de prijsbeheersing zou worden beëindigd. De Neder-
landse Vakbeweging heeft in de na-oorlogse jaren een grote

mate van zélfbeperking aan de dag gelegd (de heer
Kupers

is verheugd te zien, dat
Ii’
Keus
instemmend knikt), mede

om inflatie te voorkomenen het zou een grote onrecht-
vaardigheid zijn jegens de arbeider wanneer nu de lonen
‘erden vastgehouden en de prijzen en winsten losgelaten.
Noch het N.V.V.,-noch de Protestantse, noch de Rooms-
Katholieke vakbeweging zouden een dergelijke gdrags-
lijn zonder verzet aanvaarden. Bovendien is naast de loon-
en prijspolitiek nog een investerings- en ‘conjunctuur-
politiek vereist.

Drs D. Roemers
en
Dr pan Rhtj
.
..
hebben de prae-advi-
seurs, naar hun op’vattingen omtrent de toekomstfge
loon- en prijspolitiek, als volgt geclassificeerd:

Mr Mauritz
werd genoemd de ,,nihilist”. Bij hem zijn

de minste aanknopingspunten te vinden ter vergelijking
der drie adviseurs en hij gaat het verste in het bestrijden
van overheidsingrijpen. Zolang de schaarste bestaat is
ingrijpen door de Overheid vereist, doch zodra de abnor-
male verhoudingen ten einde zijn, ,,dient de loonvorming
weder plaats te vinden op basis van vrije onderhandelingen
tussen de betrokken partijen. Versterking van de invloed
der centrale organisaties en hervatting door de Rijksbe-
middelaars van, hun oorspronkelijke taak is daarbij ge-
wenst” (blz. 62, 63). Slechts incidenteel zal de Regering
tussenbeide komen. .
Drs Albrechts
is, volgens
Dr cjan Rhijn,
de ,,minimalist”.

Hij vindt een aanleiding voor de OverheidS om in te grijpen,
zowel direct als indirect, in het probleem van de werk-
gelegenheid en de conjunctuurpoLtiek. Het overheidstoe-
zicht zal hierbij volgens de prae-adviseur zoveel mogelijk
moeten worden gedecntraliseerd en de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie vôrdt daarbij van onschatbare betekenis
geacht. De heer
Vermeulen
is de ,,maximalist”. Naast een even-
wiçhtige spreiding van de werkgelegenheid vindt hij redenen
tot overheidsingrijpen in het streven naar een verhoging van
het nationale inkomen en naar een evenwichtige – meer
rechtvaardige – verdeling van dit inkomen. De productie
van goederen kan volgens de heer
Vermeulen
gunstig worden
beïnvloed door overheidsingrijpen, daar de arbeidsproduc-
tiviteit – zoals gedurende de na-oorlogse jaren – er door
stijgt, de exportpositie er door wordt verbeterd en een
gunstig effect op de bedrijfsvrede er van iitgaat.
Dr oan Rhijn
voelde zich het meest verwant aan de
heer
Vermeule’n.
Beiden zijn van mening, dat zov.eel
mogelijk moet worden gestreefd naar loonvorming op
basis van onderhandelingen der betrokken partijen,
echter binnen het.raam van door de Overheid vast te
stellen grenzen. Alleen op de strategische punten moet
dus worden ingegrepen. Waar en in hoeverre moet worden’
ingegrepen is volgens
Dr van .Rhijn
door geen der drie
‘prae-adviseurs voldoende gefundeerd. 1-lij miste het
econornisch betoog, waaruit de verhoudingen zoals die
na het beëinçligen van de abhormale schaârstè’ zullen

zijn, kunnen worden afgeleid. Een analyse van de econo-

mische ontwikkeling, welke voor ons ligt, had als basis
aan de adviezen ten grondslag moeten liggen.
Drs Albrechts

heeft wel uitdrukkelijk de voorwaarden of data willen

analyseren, welke tot de invoering hebben geleid van de

loonbeheersing. Hij zegt zelfs, dat de datomplexen,
wëlke dus bepalend zijn voor de te volgen politiek, zelf

ook weer zodanig in de toekomst zullen moéten worden

beïnvloed, dat de vrijheid op het gebied der loonvorming

zo spoedig mogelijk kan worden verruimd (blz. 1), doch
hoe cle data,zich zullen ontwikkelen wordt niet voldoende bestudeerd. Ook
Drs Jac. Elkhuzen
wees op de onvolledige
behandeling der data en vroeg zich af, of de maatregelen ter
beïflvioeding van de data in een bepaalde volgorde

moesten en konden worden getroffen.
Drs Albrechts

antwoordde hierop, dat de feitelijke ontwikkeling dit

zou moeten uitwijzen.

Dr van Rhijn
noemde ter aanvulling van de prae-

adviezen enkele tendenties, waaruit de ontwikkeling der data min of meer worden afgeleid:
het gevaar v,an een onredelijk loônpeil is geenszins
meer uitgesloten. Dit kan zowel te laag als te hoog zijn.

De monopolistische posities op de arbeidsmarkt – door
meerdere sprekers als argument voor overheidsingrijpen
naar voren gebracht – hebben steeds meer de tegenstel-
ling producent—consument doen ontstaan. Werkgever
en wérknemer tezamen besluiten tot een loonsverhoging

en de Overheid heeft de consufrient te beschermen tegen
misbruik van de verkregen monopolistische machtspositie;
1-let internationaal ruilverkeer zal ook in de komende
jaren nog zeer gebrekkig blijven. 1-let probleeni van de
deviezenschaarste, van exportbevordering, zal nog niet
zijn opgelôst, waardoor het vraagstuk van de uitvoer in
de overheïdssfeer moet blijven. Onvermijdelijk is dan echter
ook beheersing van het loon- en prijspeil; De noodzaak van indi’strialisatie is reeds voldoende
naar’voren gebracht. Een gunstig klimaat is vereist. Doch
ook wanneer dit gunstige klimaat aanwezig zou zijn,
dan nog is ,,een tuinman nodig om een wilde plantengroei
te voorkomen”. Dit geldt te meer waar coördinatie met
België en Luxemburg is vereist in het kader van de
Benelux en in het ,,long-term” prdgramrna van de Benelux
is dan ook in paragraaf 18 gezegd, dat de drie regeringen
menen geen aanleiding te hebben om te streven naar volledige economische vriheid. De consumptie moet

worden beheerst om investeringen mogelijk te maken
en maatregelen uit de laatste jaren zullen plaats maken
voor een gerichte economie. Het loon zal hiervan een
onderdeel zijn;

liet gevaar van massawerkloosheid is geenszins
‘illusoir, en een passieve houding hiertegenover is niet ge-
oorloofd. De Overheid zal moeten stimuleren of remmen,
en invloed.,op de loonvorining kan hierbij niet worden
gemist, bijv. omdat het loonpeil nauw is verbonden met
hét vraagstuk van sparen èn investeren.
‘Dr Qan Rhijn
heeft hiermede dus aangegeven, dat de
vier gtonden, waarop het overheidsingrijpen in de loon-
en prijsvorming noodzakelijk wordt geacht, ook in de
toekomst zullen bestaan, en dat ingrijpen derhalve
vereist zal blijven. Omtrent de wijze waarop dit ingrijpen
moet plaatsvinden, merkte de spreker nog op, dat de
onderhandelingen tussen partijen voorop zullen moeten staan en dat de Overheid secundair is en zich geenszins
met details mag bezig houden. Voorts bleek hij voor-
stander van indirecte beïnvloeding. Geboden en verboden
moCten zoveel mogelijk ‘achterwege blijven. De bepalende
factoren, moeten worden gericht.

Een geheel ander standpunt werd’ ingenomen door
Ir H. J. Keus.
Het betoog van
Drs Albrechts
kon hij slechts
ten dele accepteren en wel omdat volgens hem de strijd
.tussen de bedrijfsgroepen zodanig zou worden, dat de
klassenstrijd er nog een idylle bij zou zijn.
– Voorts zou er in de drie prae-adviezen te weinig aan-

1012

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1943

daqht zijn besteed aan het verloop van -het reële loon.

liet reële loon is, zoals aan’ de hand van grafieken werd

aangetoond, tot 1930 zeer regelmatig gestegen, hoewel de
prijzen zeer grote fluctuaties vertoonden. In de Vrije

economie echter is eeii natuurlijke verschuiving mogelijk;

welke in geleide economie niet aanwezig is, omdat

prijsdalingen minder snel zullen optreden en veel nauwer

zullen zijn verbonden met dalingen van het nominale

loon. Flierdoor w’ordt de na-ijling, welke de lonen ver-
tôonden t.o.v. de prijzen, sterk gewijzigd en het gunstig

effect, dat bijv. na
de vorige oorlog optrad als gevolg van

de sterke prijsdaling

en de daaruit resulterende stijging

van het reële loon, is.thans niet aanwezig. Het is de Rè-

gering niet mogelijk toe te staan dat de reële lonen een stij-

ging vertonen. Voorts merkte Prof. Tinbergen in ,,Be-

perkte concurrentie” op, dat het ondernemersinitiatief
wordt geremd, zoals dat bijv. in Duitsland het geval was.

In Nederland werkt ook deze factor en ook hierom is

vermindering van het overheidsingrijpen geboden. Hier

komt nog hij het kapitaalgebrek, dat in Nederland bestaat. –

Er moet worden gespaard, de consumptie moet worden

beperkt, en niet allen- door distributimaatregelen zal dit
kunnen worden bereikt. De natuurlijke werking der

economische krachten is tevens vereist. 1-let bewijs moet

nog worden geleverd, dat lage winsten, lage prijzen en
hoge lonen kapitaalvorming toelaten.

De heer
C. S.
Jonker
voegde aan de i’eeds genoemde

redenen tot overheidsingrijpen er nog één toe, welke vrij-

wel was verwaarloosd. De bemoeiingen van de Overheid

met de lonen en prijzen zullen eerst dn kunnen worden

verminderd, wanneer ook de geldzijde niet meer als ver-
storende factor optreedt. De invloed van de geldolitiek
op cle prijzen is duidelijk. De geldcirculatie in Frankrijk

was na de vorige oorlog zes maal zo groot als daarvoor.

De waarde van de franc was gedaald tot
2/
van de voor-
oorlogse en de moeilijkheden, welke op grond van deze

dispariteit werden voorzien, zijn zeker ‘niet uitgebleven.

Momenteel is de geldcirculatie in Nederland 6 x de voor-

oorlogse; de waarde van de gulden is gedaald tot
2/3
Kan

de geleide economie de gevaren, die hier schuilen, bezweren

wanneer contrale op de lonen en prijzen afneemt zonder

dat eerst het geldwezen gezond wordt gemaakt? En ook:
kan dR export voldoende toenemen onder deze omstandig-
heden? liet is zaak, niet om dd arbeiders in de exportjn-dus61e6n te beschermen, doch om de industrieën zelve
gezond te maken dooi’ een juiste monetaire politiek. Ook
ter wille van- de arbeiders zelve moeteil de consequenties

van de gezondmaking van het geldwezen worden aan- –
vaard. Een desillusie kan alleen op . deze wijze worden

vermeden.

In gi’ote lijnen hebben wij hiernede een beeld willen
geven van de belangrijkste argumenten in de discussie
over de al of niet handhaving van overheidsingrijpen in

het loon- en prijsvormingspröces. Enkele punten zijn slechts
zeer terloops door ons genoemd, waarmede wij ze zeker
niet als onbelangrijk willen classificeren. Evenmin mag uit

het feit, dat niet alle sprekers werden genoemd, worden
afgeleid, dat hun opmerkingen van ondergeschikt belang
zouden zijn. Plaatsruimtegebrek dwingt tot beperking;
inmiddels verdienen enkele ter sprake gekomen aspecten,
min of meer losstaande van de grote lijn, maar toch van

belang, nadere aandacht. –

Dooi’
Drs Roemers
werd naai’ voren gebracht, dat loon-

beheersing niet alleen gericht kan zijn op liet vaststellen
van een minimum, doch dat tevens een maximum aan

de lonen moet worden gesteld. De heer
Vernzeulen heeft

aileen over een minimum gesproken en
Drs G. M. Neder-

ho,’st
heeft in de discussie gevezen
01)
de consequentie -‘an
dit standpunt. Dit houdt immers in, dat ondernemingen,
die het minimum loon niet kunnen betalen, er toe in staat
gesteld moeten worden. Er moeten derhalve subsidies

woi’den betaald

, zoals dat bijv. gedurende de dertiger jaren
voor de landbouw geschiedde.
Drs iVederhorst,
van derge-
lijke subsidies geen tegenstander, vraagt zich echter wel

af hoede grootte der subsidies moet worden bepaald. Het bezwaar van
Mr Mauritz
tegen minimumlonen, het zgn. slampamperargüment, acht
Drs Nederhorst
niet juist,
daar de mogelijkheid van ontslag aanwezig is. En ook het

bepalen van het minimumloon is wellicht niet zo onmoge-

lijk als veelal wordt gedacht. FietCéntraal Planbureau

doet bij het opstellen van de alternatieve plannen immers
in wezen niets anders dan een minimumloon berekenen.

Ook het stellen van een maximum aan de lonen is echter

vereist. De jull employment”-politiek zou ei’ immei’s

toe kunnen leiden, dat er een krapheid op de arheidsmai’kt

bestaat, welke de lonen een opwaartse druk zou kunnen

geven, welke uiteindelijk in een inflhtie zou kunnen eindi-
gen. Vooral de heer
Mauritz
-is volgens
Dr Pels
bevreesd
voor inflatie, zoals die momenteel reeds zou optreden.
Dr Pels
meende echter, dat van inflatie stêeds minder
sprake is, ja zelfs dat reeds enige deflatoire tendenzen

kunnen worden aangewezen. Allereerst is de geldcirculatie

niet verzesvoudigd t.o.v. voor de oorlog, doch verdrievou-

digd. Voorts is de geldcirculatie niet zo snel gestegen als
de industriële productie en ook de ontwerpbegroting voor

1949 zou geen bedragen meer vertonen met inflatoire

tendenzen. Of het stellen van een maximumgrens momen-

teel vereist is, zou dus kunnen worden betwijfeld, temeer
waar, zoals
Dr aan Dierendonck
opmerkte, werkloosheid

erder te vrezen is dan onderbezetting. Hij merkte hierbij

echter tevens op, dat, wanneer de jull employment”-

politiek mocht slagen, overheidstoezicht op de loonstijging wel nodig is.

Wij mogen de geïntersseerde lezer nog attent maken
op een onderwerp, dat in de discussie naar voi’en is gekomen,

en wel de al of niet gewenstheid van werkclassificatie en

het al dan niet mogelijk zijn van het opstellen van

een dergelijke classificatie. 1-liervoor worde echter ver-
wezen naar het stenografisch verslag dat t.z.t. beschikbaar
zal komen.

Rotterdam.

D. 11.
VAN
DONGEN TORMAN.

INGEZONDEN STUKKEN.

i)1
,,NVULLENI)1c BEVOECfl)IIEI1)” VAN
DE BEDIHJFS-
0E
(1
ANEN.

Prof. Dr Ir J. Goudriaan schrijft ons:

Onder bovenstaande titel heeft Prof. C. W. de Vries

de betekenis van de verordenende bevoegdheid van bedrijf
en productschappen geminiceerd
1).
Ei’ mag volgens hm
geen grote uitwerking van worden verwacht.’ 1-let nemen
van de proef schijrït weinig gevaarlijk voor het algemeen
belang. Alleen in de laatste passages van zijn artikel wordt dit optimisme verstoord door enig gegrom over de nieuwe
leer, dat, als de Grondwët uitdrukkelijk regeling bij de

Wet eist, de Wetgever op zijn beurt de regeling kan over-
laten aan A. M. van Bestuur
2)

Ik grom met hem mee – maar nieuw is de door ons
gewraakte leer helemaal niet. Van oudsher zijn de voor-

standers der corporatieve gedachte de doodgravers van
het Parlement. Nieuw is alleen, dat een groot aantal van
hen, die krachtens geschiedenis en traditie de aangewezen
verdedigers van cle rechten van het Parlement behoorden te zijn, naar de vijand zijn overgelopen.
Wat schrijft een zo gezaghebbend man als Mr Dr Jan
F. de Jongh over ,,De nieuwe Maatschappij en de Demo-

cratie”? 1-Jij schrijft: ,,De socialistische democratie zal haar
steunpunten vinden in de grote bedrijven en de transport-
organen, in de publieke diensten en de hoerencoöeraties,
in- de opvoedingsinstituten en de kulturele instellingen.
TVat daarbij zal oaerbljaen aan het huidige parlement is
waarschijnlijk minder dan aelen denken.
Men kan meestal

‘)
Miniceren is een volksuitdrukking voor nunimaliseren..
‘) Zie:
,,E.-S.B.” van 10 November ji.,
b]z.
888.

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1013

geen nieuwe wijn in oude zakken doen” ). Zie daar de

perspectief, die de geestelijke vader van het Wetsontwerp

Vos voor ogen heeft gestaan.
Men kan deze nieuwe wijn in nieuwe zakken een ,,aan-

vulling”
ap
de oude voorraad noemen. Maar van de be-

legen Parlementaire Tokajer ,,blijft minder over dan velen

denken”. Ik mag mij niet totdie velen rekenen; ik zie de

Tokajer. al
door de goot lopen. Verw’acht Prof. C. W. de

Vries, dat zijn kinderen er nog eens een glaasje van zullen

drinken?

1’%’asch,i/t

De staatsinstellingen hebben zich in de loop van de
laatste tweeduizend jaar wijzigingen moeten getroosten.

In deze tweeduizend jaar werd de strijd tussen gezag en

vrijheid geleid in steeds andere vormen van het staats-
bestel. Waarom zou het democratisch-parlementair stelsel

duurzaam zijn? Er is veel belegen wijn weggestroomd.

Maar warmde de zon niet altijd weer de nieuwe druiven?

De verhouding parlement—regering wijzigde zich in de
negentiende eeuw. Zij wijzigt zich nu. i

Iet centrale ambte-

narenbestel daarnaast is niet voor een kleintje vervaard.

Ik minimaliseer het ônderscheid tussen de tegenwoordige
methode van wetgeving en bestuur en die, welke komen
zal wanneer de raamwet van de publiekrechtelijke hedrijfs-
organisatie ei is.
rçhans
is mogelijk, dat een wet op het ge-
bied van het arbeidsrecht (sociaal-economische verhoudin
gen ordenend) een nadere regeling der materie overlaat
aan een Kon. Besluit. Later zal het mogelijk zijn, dat een
wet de nadere regeling der materie overlaat aan een besluit

van de Sociaal-Economische Raad, welk besluit aan ver-
nietiging onderhevig is. Dit is een kleine wijziging in de

bestaande toestand. Hier vloeit niet een parlementaire
Tokayer weg.
Wânneer nu de Minister een Kon. Besluit moet voor-
dragen, doopt Z.Excellentie niet zijn kroontjespen in het’
inktpotje
01)
Soestdijk en schrijft daar zijn ontwerp. De
praktijk is anders. Een ambtenaar stelt zich in verbiiiding
met vele belanghebbende en deskundige organisaties en
wint velerlei advies in bij…. hen, die later de meeste
invloed zullen hebben in de Sociaal-Economische Raad.
De grenzen der’feitelijke mogelijkheden, waartussen moet
worden gekozen, zijn ook meestal nauw. Ik vermoed, dat het dus niet zo heel veel verschil zal maken op de uitslag
van de aanvullende regeling, welke krachtens de wet tot

stand komt, waar nu de hoogste beslissing formeel komt
te berusten. Flet scheelt geen grote slok op de administra-
tieve borrel, welke ik voor mijn kineren en vooi ons volk
wil geschonken zien, met die matigheid, welke eigen is aan
de grote, oude administratieve diensten in het bijzonder

bij de gedecentraliseerde publieke diensten. Functionele
decentralisatie zal nu de territoriale decentralisatie com-
pleteren. Er is geen woord Nederlands bij.

‘s-Gravenhage.

C. W. DE VRIES

Van Loghum Slaterus, 1935, blz. 61.

11141′ INJ)UST.RIËLE LOONI’ESL IN NEDEH1,ANJ).
De heer A. W. J. Meyer te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
1-let onder bovenstaand opschrift door Dr J. E. van
Dierendonck in.,, E.-S.B.” van 17 November 1948 ge-
publiceerde artikel geeft mij de volgende opmerkingen
in de pen.
In het eerste deel van het bewuste artikel komt de
schrijver feitelijk tot de conclusie, dat de door het C.B.S.
gepubliceerde cijfers zonder verdere bewerking niet dien-
stig zijn tot het doel, nI. het w’eergeven van het industriële
loonpeil in Nederland. lIet is in hoofdzaak deze strekking
waartegen zich mijh critiek wil richten. Ter verduidelijking
is hieronder schematisch weergegeven op welke wijze
Dr van Dierendonck tot zijn indexcijfer
226
is gekomen

A.
B.
Werkelijk ver-
Uurlonen volgens
diend uurloon
regelingen
4 takken
24 takken
vOIw. mannen
vol’, mannen
00
I938-’39gem.
100
106,2
1940

ie bi.
105,1
150,3
1945

le lij.
135,4
160,5
2e hj.
150,3 174,7
1946

le hj.
163,1
184,6
2e bj.
166,8
gem.

190,3
1947

le hj.
166,4

gein.
193

196,3
2e

Jij.
173,8

j

170,1
stijging

170,1-

175,2

=

3 PCi
1948

Juni
175,2
mcl.
loonbijslag Nov.

.179,5

(ide.
loonpeil Septemher-October 1947
……..
193
Stijging 3 PCi = 3 x 1,93 = ca
………….
6

199
6pCt = 6

x

1,99

……………………
12

2-11
Gratificatie
……..
1 pCI
Kinderbijslag
……
6 pCI

7pCt van 211 –

-IS

Totaal

…………………………
226

Volgens een berekening van Dr van Dierendonck is de gemiddelde stijging van hei loonpeil bij mannen en vrouwen boven en beneden
21 jaar 6 pCt sterker dan hij mannen boven 21 jaar alleen.

De onder kolom A en B vermelde cijfers zijn terug te
vinden in het ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”, No. 90,
van 12 November 1948. De betekenis, welke men aan de
onder A vermelde cijfers moet hechten, is een heel andere
dan die, vermeld onder B. De laatste geven metterdaad
het industriële loonpèïl weer – voor zover dat per C.A.O.
is geregeld – terwijl A tevens de (boven het normale loon
toegekende) prestatietoeslagen bevat.
Bovendien betreft A geselecteerde groepen nl. arbei-
ders in goed betaalde branches (bouwbedrijf, mijnbouw,
metaal- en textielnijverheid). Het is derhalve niet juist

de gegevens onder A in de berekening te betrekken. De
indices onder B vermeld mogen voldoende worden geacht
om het loonpeil hij benadering te bepalen.
1

let komt dus neer op een loon van 179,5 t.o.v. 1938/’39
voor mannen boven de 21 jaar, waarbij de nieuwe loon-
bijslag reeds is inbegrepen. /
Fliermede is in principe de kous af: verreweg het grootste
deel der loontrekkenden zijn mannen van 21 jaar en
ouder; alle andere categorieën zijn lagei gesalarieerd en
hebben de tendentie om de norm, door de lonen van de
mannen aangegeven, te benaderen. Wanneer nu de lonen

van viouwen en jeugdigen stijgen, is dat wel van belang
voor de ondernemer, die een grotere loonsom moet gaan
uitbetalen, maar het raakt de arbeiders, die het ,,normale’.’
loon verdienen, niet. Dr van Dierendonck verwart blijk-
baar de begrippen loonsom en loonpeil en dit is temeer gevaarlijk waar hij verderop in zijn artikel dat loonpeil
gaat vergelijken met de door het C.B.S. gepubliceerde
gezinsuitgaven (zgn. kosten
0
van levensonderhoud). Deze
worden bepaald door hetgeen het gezinshoofd inbrengt,
diïs in het algemeen de man van 21 jaar en ouder. Diens
normale loon is beslissend en niet hetgeen nog door vrouwen
en jeugdigen wordt verdiend. Immers, Dr van Dierendonck
neemt nog een kinderbijslag van 6 pCt in aanmerking en
dat mag alleen wanneer de werknemer kinderen heeft,
die nog niet verdienen (beneden 16 jaar), zodat het daaren-
boven mede in de berekening betrekken van het gestegen loonpeil voor vrouwen en jeugdigen tot een dubbeltelling
moet leiden. Bovendien zou een correctie dooi uit-
schakeling der toeslag van 6 pCt en inschakelihg van het gestegen loonpeil vooi vrouwen en jeugdigen niet moge
lijk zijn, aangezien het C.B.S. uitsluitend de lonen volgens – regëling voôr volwassen mannelijke arbeiders publiceert.
Ten aanzien van de grktificatie wordt opgemerkt, dat
deze weliswaar voor het verleden gold, maar dat het geens-
zins zeker is, dat de. Regering deze in de toekomst zal
toestaan.
Summa summarum geldt dus als indexcijfer voor

1014

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 Deém148

November 1948 t.o.v. 1938/’39 voor het loonpeil van

volwassen mannelijke arbeiders: 179,5 + 6 pCt 190,3.

Eventueel kan men hierbij nog 1 pCt van 179,5 als gratifi-
catie aannemen, waardoor het totaal wordt: 192,1 en
niet 226.
Vergelijken we dit cijfer nu met het indexcijfer

der zgn. kosten van levensonderhoud volgens vooroorlogse
huishoudrekeningen, welk cijfer in Augustus 1948

203 bedroeg (op basis eveneens 1938/’39 = 100), dan

blijkt hieruit, dat deze kosten van levensonderhoud

sterker zijn gestegen dan de lonen, zodat ik niet zou
durven beweren, dat de positie der loontrekkenden zou

zijn verbeterd in vergelijking met voor de oorlog.

Wat betreft de na-oorlogse ontwikkeling het volgende.

Vergelijking van de kosten van levensonderhoud (de

gezinsuitgaven dus) met het loonpeil leert, dat deze beide

in October/November 1946 resp. lagen op 196 yn ca 164,

dat wil dus zeggen, dat de arbeiders er zwaar op toelegden,
nI. een divergentie van 32 punten. Wanneer dus nu de

kosten van levensonderhoud en het loonpeil zich bevinden

op resp. 205 en 192, dan zou deze tot 13 punten verkleinde

divergentie er op kunnen wijzen, .dat men een zekere
sociale rechtvaardigheid niet geheel zonder succes tracht

na te streven, maar dat het doel nog niet is bereikt. De

loontrekkenden leggen er nog steeds op toe. Hoeveel, zou
eerst goed blijken, als men aan de hand van de gezins-

uitgaven – waarvan een deel via de distributieregeling

door de Overheid als noodzakelijk wordt erkend – zou

komen tot een minimum standaardbudget. Dan kan men
vaststellen wat een gezin
ten minste
aan geldinkomen

nodig heeft; het gebruik van de indexcijfers voor levens

onderhoud, zoals dat tot nu toe geschiedde, werkt als een
boemerang op de arbeiders terug. De inbreng van het
gezinshoofd bepaalt wat de uitven zullen zijn en deze,

leveren een indexcijfer voor de ,,kosten” van levens-

onderhoud en dat indexcijfer is weer liet-wapen, waarmee
men een mogelijke loonsverhoging gaat bestrijden.

Naschrift.

Tot mijn spijt kan ik het in geen enkel opzicht met de

heer Meyer eens zijn. Zijn opmerkingen betreffen in hoofd-
zak de navolgende punten:

Voor de berekening van het huidig loonpeil dient niet
van de werkelijke uurverdiensten, dccli van de rege-

lingslonen te worden uitgegaan, hetgeen betekent,
dat mijn cijfer 199 moet worden vervangen door 175;

Ten onrechte is door mij een correctie voor de stijging
der vrouwen- en-jeugdlonenin de berekening opge-
nomen;

Dientengevolge ligt het huidig .loonpeil niet op 226

doch slechts op ca 192, hetgeen aanzienlijk minder
is dan het indexcijfer der kosten van levensonderhoud
ad 203, zodat het reële loon thans lager ligt dan v56r
de oorlog;

fa

De beretening van het indexcijfer der kosten van
levensonderhoud en de hantering daarvan treffen de
arbeiders als een boemerang.

Met betrekking tot deze punten zou ik als volgt willen
antwoorden:
Ad 1.
Dat het loonpeil het best zou worden weergege-
ven door het indexcijfer der regelingslonen, zullen weinigen
met de heer Meyer eens zijn. Het regelingsloon immers is
slechts de basis, waarboven door vrijwel alle arbeiders op een of andere wijze extra-verdiensten worden ontvangen.
Er kan toch geen twijfel aan bestaan, dat deze volkomen
wettig betaalde en regelmatig terugkerende verdiensten (vnl. tariefontvangsten), die évenals het basisloon in de
arbeidsovereenkomst zijn geregeld, als bestanddelen van
liet loon moeten worden -beschouvd en dus bij de bereke-
ning van het loonpeil moeten worden meegerekend.
De heer Meyer stelt zich blijkbaar voor ogen, dat er
één beperkf aantal arbeiders bestaat, dat zelfs geen fra’itie

boven het basisloon ontvangt. Het indexcijfer der Idijen
beoogt echter het
gemiddelde
weer tegeven van de be*e-
gingen van alle afzonderlijke lonen en de berekening van

het loonpeïl kan dus ook niet meer zijn dan zulk een
gemiddelde. Zou ik te werk zijn gegaan op de wijze van

de heer Meyer en zou ik dus de massa van hen, die meer
ontvangen dan het basisloon, vewaarlôosd hebben, dan

zou ik mij aanzienlijk verder van de werkelijkheid hebben

bevonden dan nu ik mij heb gebaseerd op een cijfer, dat

het gemiddelde voorstelt van de totaal-verdiensten van
alle arbeiders.

Nu meent de heer Meyer echter verder, dat ik ook in
het laatste geval toch niet de indices van kolom A had

mogen gebruiken, daar deze slechts een viertal geselecteerde

groepen betreffen. Nalezing van mijn artikel zal hem ervan

overtuigen, dat ik zulks ook niet heb gedaan, doch dat ik

mij heb gebaseerd op de, ïitkomsten der elk jaar in de

maanden September/October gel1ouden loonenquêtes van

het C.B.S. Deze enquêtes hebben betrekking op een groot
aantal gevarieerde bedrijfstakken en mogen als een vol-

ledig betrouwbare bron worden beschouwd. Het resultaat

van de enquête 1947 was 193, welk cijfer ik dus niet –

zoals de heer Meyer schijnt te menen – heb berekend als
een gemiddelde van de door hem in kolom A geplaatste

indices voor het eerste en tweede halfjaar 1947, doch

rechtstreeks aan de best-beschikbare statistiek heb ont-

leend. Overigens is liet wel opvallend en in strijd met de
mening van de Iieei’ Meyer, dat het door mij gebruikte

indecijfer voor een groot aantal bedrijfstakken ad 193

slechts zeer weinig afwijkt van het indexcijfer voor de vier
geselecteerde bedrijfstakken ad 196; de door het C.B.S.
gemaakte selectie is dus blijkbaar in hoge, mate represen-
tatief.
Om dezelfde reden, waarom de tariefontvangsten

in de berekening moesten worden betrokken, dient dit ook
te geschieden met de sterke stijging der vrouwen- en jeugd-

lonen, wanneer men een totaalbeeld van het huidig loon-

peil ‘ wenst te verkrijgen. Juist is echter de opmerking,
dat deze correctie niet in rekening dient te woi.’den ge-
gebracht bij de door mij gemaakte vergelijking tussen de
stijging der lonen en de stijging der kosten van levens-
onderhoud in de periode September 1946 tot Augustus
1948. Nu gaat liet immers niet meer om de gemiddelde
stijging van
alle
lonen, doch om de ontvangsten van de
huisvaders, voor wier gezinnen deze kosten van levens-

onderhoud gelden. Juist teneinde deze fout te vermijden,
heb ik evenwel het indexcijfer voor 1946 met dezelfde
6 pCt gecorrigeerd als voor 1948 was geschied, gelijk uit
de tekst van mijn artikel blijkt. Dit betekent dus, dat

het stijgingspercentage even groot is gebleven als wanneer
ik de correctie in dit verband voor beide jaren buiten
beschouwing had gelaten, nl. 15 pCt.
Intussen dien ik aan hetbovenstaande nog toe te voegen

— al spreekt de heer Meyer daarvan niet -, dat bedoelde correctie door een onjuiste berekeningswijze te hoog is
uitgevallen en in werkelijkheid niet 6 pCt doch 3 pCt
bedraagt. Dit wordt bevestigd door het ,,Statistisch Bul-letin” no. 89, jaargang 1948. liet indexcijfer der gemid-

delde uurverdiensten per October 1948 stijgt aldus tot
219 i.p.v. 226.

In mijn artikel heb ik geen vergelijking gemaakt
tussen de reële lonen vôôr en na de oorlog, doch mij beperkt
tot een beschouwing van de laatste 2 jaren, gedurende
welke periode liet nominale loon met 15 pCt en het reële
loon met 11 pCt bleek te zijn gestegen. Wanneer de heer
Meyer nu echter meent, dat desondanks de kosten van

levensonderhoud sedert 1938/’39 sterker zijn gestegen dan
de lonen, dan moet ik dit op grond van de door mij weer-
gegeven – berekeningen stellig tegenspreken. Uit onder-
staande opstelling, – waaruit nu dus overeenkomstig de
door de heer Meer gewenste voorstellingswijze de correctie
voor de vrouwen- en jeugdlonen is weggelaten, blijkt het
tegendeel:

.

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1015

Kosten van

I

t1FVCF-

levens-

1
reöel loon
ens en

onderhoud

September
1946

185

196

94
September
1947

207

199

104
Augustus
1948

213

203

105

Het reële loon, dat in 1946 nog beneden het v66ioorlogse

peil lag, was derhalve in Augustus.jl. reeds d.ar bo’ven uit
gestegen. Wanneer men nu bedenkt, dat hiertegen’bver de
industriële arbeidsproductiviteit ca 82 bedroeg, krijgt men

een beeld van hetgeen voor de arbeidersklasse is gedaan
ondanks de economische toestand, waarin ons land nog
steeds verkeert (zulks dan nog afgezien van de tegelijker-
tijd tot stand gekomen uitbreiding vân de sociale verzeke-

ring). Slechts dient hierbij natuurlijk in aanmerking te

worden genomen, dat ook de bovenstaande vergelijking
op geiïiiddelden betrekkiiïg héeft, zodat hepâalde groepen

van arbeiders wèl achterop zullen zijn geraakt. Met name
geldt dit voor cle arbeiders in steden als Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag, wier uurverdinsten blijkens het

C.B.S. aanmerkelijk minder zijn gestegen en op basis van

de door mij toegepaste berekeningswijze op ca 183 kunnen
worden gesteld.

Ad 4.
Het indexcijfer van de kosten van levensonder-houd volgens vôôroorlogse huishoudrekeningen, dat door

de heer Meyer tegenover de inbreng van het gezinshoofd
wordt gesteld, wordt berekend op grond van het vôSr de
oorlog gekochte ,,pakket” van goederen en diensten. Of
dezelfde gezinnen tengevolge van een relatief kleinere
inbreng thans wellicht minder van de betreffende goederen

kopen, dot dus niets ter zake, daar wordt gerekend alsof
het véôroorlogse ,,pakket” nog steeds wordt aangeschaft. Van een boemerang kan in deze zin dus geen sprake zijn.

Eerder van het tegendeel, daar de geschetste béreke-
ningswijze tengevolge heeft, dat prijsstijgingen in het
indexcijfer tot uiting komen, die in het geheel niet op-
treden in de’ huidige reële uitgaven der gezinnen (witte-

brood van patentbloem bijv.).

‘s-Gravenhage.

Dr
J.
E.
v.
DIERENDONCK.

AANTEKENING.

illGflATIE EN INKOM]NSNTVELLERINO IN DE
VERENIGDE STATEN.

In 1938 verscheen in de Verenigde Staten een piihlï-catie, getiteld ,,ProbIems of a changing population”,die
voor de toekomst een tamelijk sterke bevolkingsgroei
voorspelde. De werkelijke groei der Amerikaanse bevolking

echter is, aldus Prof. W. F. Stolper in de ,,Neue Zürcher
Zeitung” van 4 December ji., sterker geweest dan de
meest optimistische schattingen deden vermoeden.

i3eoolkingsaantal der Verenigde Staten.

1935

………………….
127,5
mln
1940

………………….
131,6
1945

………………….
139,5
,,

(schatting)
1948, 1
Juli

…………….
146,5

,,

,
di.
111
pCt van
1940
1948, 1
Dec.

…………….
147

(schatting).

Deze buitengewoon snelle toeneming heeft belangrijke

economischè consequenties. Prof. Stolper wijst er op,
dat yerschillende economisten (o.a. Hansen) indertijd de
verlangzaming in de bevolkingsgroei mede verantwoorde-
lijk hebben, gesteld voor de lange duur van de depressie
na 1929. Thans is te verwachten, dat de periode 1940-1950
de grootste bevolkingstoeneming van de Amerikaanse

geschiedenis te zien zal geven.

De bevolkingstoeneming ging gepaard met een migratie-
beweging in Westelijke richting. Terwijl de toeneming
voorhet gehele .Iand sinds 1940 11 pCt bedroeg, was zij
voor het Westen 34,4 pCt (daartegenovér staat het Zuiden
met slechts 6,8 pCt). Voor Californië bedraagt de toeneming

45,2 pCt, voor de staat Washington 43,3 pCt, voor Oregon

zelfs 49,2 pCt. In het Westen. van Noord-Amerika bevinden
zich de staten, die zich in het jongste verleden sterk hebben

geïndustrialiseerd. De daarheen gemigreerde bevolking

blijkt in hoofdzaak afkomstig te zijn uit het arme Zuiden

en uit de ,,dust bowi” (N. en Z.Dakota, Nebraska en

Oklahoma). De bevolkingsbeweging heeft, blijkbaar een

duidelijk economische achtergrond: de snelle industriali-
sering van de Verenigde Staten. Aangestipt dient, dat de

agrarische productie inmiddels zeker niet in omvang is

gedaald!

Wij’zigin gen in de geografische inko,nens9ereling.

In de ,,N.Z.Z.” van 15 December jl.wijst Prof. Stolper

er vervolgens op, dat de migratiebeweging plaatsvindt van

gebieden met een laag inkomen

naar streken met een

hoog inkomen. Dit is in overeenstemming met de klassieke

stelling, dat bij bewegelijkheid van de menselijke productie-

factor regionale inkomensverschillen worden genivelleerd. Nieuw-Engeland en het ,,Midden Oosten” der Verenigde

Staten herbergden in 1929, 1940 en 1947 ca 30 pCt der

Amerikaanse bevolking. Dit gebied -is sterk geïndustriali-

seerd, het omvat o.a. de belangrijke staten New-York en
Pennsylvania. In 1929 nam het ca 42 pCt van het natio-nale inkomen voor zijn rekening; in 1940 was het cijfer

40 pCt, in 1947 35 PCt.
Midden-Noord-Amerika (8 9taten, o.a. Illinois, Michigan,

Ohio en Wisconsin) telde in 1929 28,9 pCt, in 1947 27 pCt
der totale bevolking. Deze groep staten is niet alleen
sterk geïndustrialiseerd, maar omvat ook het rijkste
landbouwgebied der Verenigde Staten. Van 1929 tot’ 1947
daalde het aandeel in het nationaal inkomen van ca

29,3 pCt tot 28,3 pCt. • Zuidelijk Noord-Amerika (15 staten, o.a. Arkansas en

Alabama – arme agrarische gebieden – en het sterk
ontwikkelde Texas) had zowel in 1929 als in 1947 ca 28 pct
der totale bevôlkïng; het aandeel van ‘deze groep inhet
nationaal inkomen steeg echter van 15,5 pCt in 1929 tot

19,6 pCt in 1947.
In het Noord-Westen liggen 9 staten (N. en Z.-Dakota,
Kansas, Nebraska en het Rocky Mountains-gebied),

arm en hoofdzakelijk agrarisch van karakter, met enige
mijnbouw. De bevolking daalde van 1929 tot 1947 van
6,1 pCt tot 5,2 pCt van het totaal, het inkomensaandeel
steeg van 4,75 pCt tot 5,5 pCt.
Tenslotte het Westen, waar het aandeel in de totale
bevolking in de genoemde jaren van 6,7 pGt tot 10 pCt,
het aandeel in het nationaal inkomen van 8,5 pCt tot 11,5

‘pCt steeg.

Er is dus een tendens tot verkleining van de regionale
verschillen in inkomen. Daarnaast moet rekening worden
gehouden met het feit, dat het nationaal inkomen als ge-
heel in de beschreven periode sterk is gestegen. De volgende
tabel bevat cijfers van het nationaal inkomen
per hoofd

der beQolking
voor de .7 gebieden, waarin het ,,Depart-
ment of Commerce” de Verenigde Staten verdeelt:

1929
1933 1940
1947
in dollars
Nieuw-Engeland

. . .
838
514
725
1.444
islidden-Oosten

. . .
926
526
752
1.559
Zuid-Oosten
344
195


303 883
Zuid-Vesten

……’
464
247
399
1.081
Centrale Staten
720′
355
601
1.391
Noord-Vesten

. . .
534
265
454
1.373
Vesten

…………
865
465
750
1.559
Totaal

Ver.
Staten
,
68o
368
575
1.353

Met liet prijsniveau is hij deze cijfers geen rekening ge-
houden; ze luiden in ,,current dollars”. Uit de cijfers valt af te leiden, dat het Zuid-Oosten in
1929 slechts ca 50 pCt van dat voor het gehele land haalde,
het Midden-Oosten liefst 135 pCt. In 1933 waren de percen-
tages 53 en 145. In 1947 echter lag het laagste inkomen der
groep op 62 pCt, het hoogste op niet meer dan 117 pCt
van het gemiddelde; in dit jaar lag voorts het cijfer voor

1016

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

het Westen op dezelfde hoogte als dat voor Ïiet Midden-

Oosten, terwijl het .Noord-Westen anders dan in 1929
boven het gemiddelde lag. –

Verdeling aan het natiônaal inkomen oaer bedrijfstakken.

Het agrarisch inkomen steeg van $ 4.637 mln
ipt
1940
tot $ 17.058 mln in 1947;• hierin zijn regeringssubsidies

vervat van resp. $ 766 mln en $ 314 mln. In deze 7 jaren

is het agrarisch inkomen dus meer dan verdrievoudigd.

Aangezien in de agrarische sector het aantal inkomens-

trekkers vrijwel geen verandering heeft ‘ondergaan, is

dus ook het maximaal inkomen per farmer in deze 7 jaren
ruim 3 keer zo groot geworden.

Inmiddels is tussen 1940 en 1947 ook het totale natio-

naal inkomen nominaal verdrievoudigd; het aantal per-‘
sonen, werkzaam buiten de agrarische sector, is echter
met ca 50 pCt gestegen.

1ferkwaardig is vooral de gang van zaken in Noord-

Dakota, dat van een zeer arm gebied in 1929 (inkomen

per hoofd S 389) tot een van de rijkste gebieden is opge-

klommen (1947: inkomen pr hoofd S 1.678); de verklaring is het sterk gestegen agrarisch inkomen tegenover het ver-lies aan bevcilking.

Een goed beeld van de nivellering van helt inkomen in
de verschillende bedrijfstakken geeft een vergelijking van

de in die bedrijfstakken betaalde lonen met het gemiddelde

loon voor de gehele Amerikaanse volkshuishouding:

Gemiddeld loon in de Verenigde Staten
(in

dollars)
1929 1933
1940
1947
Alle bedrijfstakken
.
1.421
1.064
1.306 2.595
in PCt
in pCt in pCt
in PCt
Landbouw
32
24
32
50
Mijnbouw

……..
107
93
106,5
120
Bouwnijverheid
117,5 81,5
102
110
Industric
108,5
102
102
108
Groot- en kleinhandel
112
III
106,5
103
Bankwezen

……..
141,5
149
134
‘106
Verkeerswezen
……
‘1

IS
125
134
121,5
Telefoon, Telegraaf
104,5
127
131,5
108
,,Public Uhlities”

.
75
80
72,5
76,5
Overheid

……….
109
125
103,5
99

De afwijkingen van het gemiddelde zijn in 1947 duide-
lijk kleiner geweest dan in 1929 het geval was.

Op grond van (leze nivelleringsverschijnselen concludeert
Prof. Stolper, dat de migratiebeweging binnen de Ver-

enigde Staten vermoedelijk langzamer zal worden, hoewel

het gevaarlijk is, zich aan voorspelliiigen te wagen. Aan
te nemen is in elk geval, dat de nieuwe verdeling der
Amerikaanse. bevolking ddurzaam zal blijken te zijn. Zou een depressie intreden, dan zou men, zelfs als de

landbouw zijn huidige bevoorrechte positie verliest, en’ zekere terugstroming van de bevolking naar het
platteland kunnen verwachten. Dit was althans het geval

tussen 1929 en 1934. ‘Maar thans kunnen daartegen twee
argumenten worden aangevoerd. In de eerste plaats is
een depressie, naar het schijnt, voorlopig nog niet in zicht.

In de tweede plaats maakt de verbreiding der sociale
verzekering een terugstromen der bevolking minder waar-
schijnlijk dan in 1929.
INTERNATIONALE NOTITIES.

DE EXPORT VAN DE J4.R.P.-LANDEN NAAR AMERIKA.

De waarde van de export van de E.R.P.-landen naai de Verenigde Staten voor dit jaar ligt 36 pCt boven die voor 1947; voor sommige landen is de stijging nog groter. De
Italiaanse export bedroeg over de eerste zeven maanden

van dit jaar ‘meer dan het dubbele van het vorig jaar.
Nederland heeft zijn export naar de Verenigde Staten met
70 pCt vergroot, Duitsland meer dan vervijfvoudigd,
in hoofdzaak vanwege het feit, dat de Bizonale export
in 1947 nog op een bijzonder laag peil stond.

In de laatste drie jaren voor de oorlog bedroeg het ge-

middelde van de export over zeven maanden van wat
thans de E.R.P.-landen zijn $ 354 mln fob. De export
naar de Verenigde Staten van deze landen had naar waarde

in dezelfde period’e van 1947 een gelijke hoogte bereikt,

maar bedroeg naar hoeveelheid slechts iets meer dan de

helft van het vooroorlogs peil. Twaalf maanden later
hadden de E.R.P.’exporten naar Amerika 65 pCt van het

vooroorlogse volum’e bereikt.

Fliermede is men echter nog lang niet waar men wezen

wil; men heeft nl. als taak gesteld tegen -1952-’53 een
export naar volume te bereiken, dat het dubbele is van
het resultaat over 1948.

Flierbïj komen twee vragen naar voren. Ten eerste:

kan en wil de Amerikaanse markt deze uitbreiding van de

exporten uit West-Europa opnemen? Amerikaanse auto-
riteiten hebben de gedelegeerden te Parijs medegedeeld,

dat de Verenigde Staten in 1952 in staat zullen zijn uit
alle landen goederen te importeren ter waarde,van on-

geveer 5,10 mrd (voor 1948 bedragen de importen ongeveer
$ 7 mrd). Theoretisch schijnen er dus – zo meent ,,The

Economist” van 11 dezer – geen moeilijkheden te zijn,
wat betreft het opnemen van de goederen, welke de E.R.P.-

landen op de Amerikaanse ma’rkt zullen willen brengen.

Niet vergeten moet echter worden, dat deze goederen in
hoofdzaak îabrikaten zullen zijn.

De tweede vraag betreft de mate, waarin de E.R.P.-

landen erin zullen slagen om hun importen uit andére dan

dollarlanden te betrekken. De meeste landen hebben nl.

hun plannen gebaseerd op de mogelijkheid, dat zij andere /
leeranciei-s voor de door hun benodigde goederen kunnen

vinden, lIet betreft hier echter overwegend projecten
op lange termijn. 0p korte. termijn derhalve blijven de

E.R.P.-landen bij het oplossen van hun dollarvraagstuk

afhankelijk van de afzetmogelijkheden op de Amerikaanse
markt.

1-lieroncler volgt een overzicht van de tot dusver be-

reikte exportresultaten van de E.R.P.-landen naar de
Verenigde Staten (in duizenden dollars).

1936-.’38
Jan-Juli

.
1

1948
1

1948 in
Landen
1

7-mncl.
1
in pCt
1 pCt van
1947
1948
gein.
vanvoori
ide oorlogi
1947

Belgie
……..
34.153
30.756
42.881
126 139
Frankrijk
37.898
29.722
39.098
103
132
Duitsland

.
.
46.025
2.398
13.557
29
565
25.228
23.504
49.671
197
211
Nederland

.
.
26.194

….

10.916
18.520
71
170
ItaliC

………..

Zweden
29.547 44.857
63.483
215
141
Verenigd. Koninkrijk

. .
101.367
119.792
162.651
160
136
Totaal
300.412
261.945
389.861

1

130 155
To taal alle
E.11.P.-landen
1

353.787
389.594
527.249

149 136

J3ron:,,Thc
Economist” van ii December 1948.

DE BUITENLANDSE J-LANI)EL
VAN JAPAN.

In November ji. werd een handels- en bet.lingsover-
eenkonst gesloten tussen Japan en een groep sterling-

landen (Australië, India, – Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika,
het Verenigd Koninkrijk en zijn koloniën excl., Hongkong).
Deze overeenkomst vervangt die van Mei jl. en loopt van 1 Juli 1948 tot 1 Juli 1949. FIet belang ervan, aldus ,,The
Banker” van deze maand, ligt in het feit, dat de handel-

tussen Japan en het stei’linggebied drie keer zo groot zal
worden als in de vorige periode van 12 maanden en dat het
pond s’terling de valuta voor alle transacties zal worden.
Bij de vorige overeenkomst was het pond sterling

eveneens de valut’a, waarin de transacties werden uitge-
drukt, echter met uitzondering van de belangrijke post

katoenen goederen. Aangezien de Japanse katoeidmport
uit de Verenigde Staten afkomstig was, gefinancierd-door
dollarcredieten, moest voor de Japanse export van katoenen
manufacturen in dollars worden betaald. Deze uitzonde-

22 December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

101?
.

.

1

ring is thans vervallen
;
de sterlinggroep zal echter meer
10 Dec.

17 Dec.

katoen dan vroeger naar Japan verschepen.
1948

1948

De totale transacties onder de nieuwe overeenkomst
A.K.0 .

………………….

157

157

zullen
£
55 mln belopen. 1-let is de bedoeling, bij benadering
v.

Berkel’s

Patent …………..

• 117

114

een bilateraal evenwicht te bereiken. De Japanse exporten
Lever Bros. Unilever C. v. A …..

271+

265
worden begroot 6p
£
27,5 mln, de exporten der sterling-

Philips

G. b. v. A……………230

223k
groep op
£
23 mln
;
het saldo wordt verrekend tegen reeds
KOninklijke Petroleum

……….3[74

312
bestaande Japanse schulden. Van de
£
27,5 mln Japanse
H.A.L
…..
……….

.i62

1.58
.

………..
export

zal

alleen al
£
16 mln betrekking hebben

op

katoenen goederen; de sterlinggroep ‘zal vnl.

industriële
N.S.0

……………………..1634

160

grondstoffen (wol, katoen, ijzererts, rubber, tin

en jute)
H.V.A .

……………………

150

149

leveren.
Deli

Mij

C. v. A……………142

1394

Deze overeenkomst, zgt ,,The Banker”, is een welkom
Amsterdam Rubber

…………145

144

teken van wederopleving van

,,sterling trade”

in

een
Internatio

………………..186

182

gebied, dat tot voor kort een sfeer van een te exclusieve
dollar trade” en van Amerikaanse economische penetratie

was geworden.
STATISTIEKEN.

DE NEDEELANDSCIJE BANK.
(Vooinaimste poLen in duizenden guldens).

GELD- EN KAPITAALMARKT.
.
.
,

1-Jet schijnt, dat in de rente-ontvikkeling ‘op de geld-
,
*
E.
Id
.
0)

markt een wijziging is ingetreden, daar in de laatste dagen
van de verslagperiode het kortlopende papier tegen iets

e

ihE

hogere disconto’s werd verhandeld. Wellicht doet de ijade-
rende maandultïmo zijn invloed

reeds gevoelen, hetgeen
30 Dec.

46
700.876
4.434786
100.816


103
153.109

temeer begrijpelijk is, omdat in de laatste helft van de
8 Nov. ’48
15’48
454.358
454.465
337.961
349.178
134.353 131.833
t
6
142.266
144.502 Decembermaand slechts weinig

apier komt te vervallen.
,,
ez
.
,,

’48
453.841
341.049
126.819
6
145.716

De banken treffen waarschijnlijk, reeds voorbereidingen
29

’48
6 Dec.’48
452.140
442.421
339.442
340.399
118.401
141.140
6
6
151.228 143.955
voor de jaarwisseling, waarbij men in verband met de ba-
13

DCC.
’48
442.755
339.914
138.337
6
143.849

lanspublicatie prijs stelt op een vrij ruime liquiditeit. DI’ie-
20 Dec. ’48
442.927 318.143
159.603
5
148.614

.
Saldi in rekening-courant
en viermaandspromesen, waarnaar overigens zeer veiriig
vraag bestond, waren aan het einde der week tegen 14 pCt
aangeboden, Mei- en Junipromessen noteerden 1/ pCt,
.E2

.0

terwijl ‘het scitaars aanwezige Julipapier tegen
15/16
pCt

Cd
gevraagd was. De langer lopende sciatkistpromessen no-
.
)Q
c1

teerden onveranderd
1/16
pCt.
.)
. .

De aandelenmarkt gaf in de afgelopen week 1voort- 30 Dec. ’46 8 Nov. ’48
2.744.151 3.047.127
1.099.855
324.105
90.071 80.180
43.706
19,988
590.158
784.153
gaande koei’sdalingen te zien. Vi’ij.wel alle fondsen leden
15,,

48
3.033.069
331.834′
81.791
20.204
798.824

koersvei’liezen van enige punten, waardoor het koerspeil
22

,,

’48
29

’48
3.031.397 3.087.707
362.430
330.271
61.881
41.963 19.106
17.882
782.631
773.754
éen nieuwdieptepunt bereikte na het einde van ‘de hausse
6 Dec.
1
48
3.071.950 312.229 66.275
19.016
790.544

op de effectenmarkt per einde Maai’t

jl. Ook de aan-
13 Dec. ’48
20 Dec. ’48
3.033.769 3.054.367
31,2.358
291.048 52.426
46.011
19.571
18.670
835.178 845.060
delen van cultuurondernemingen stonden onder druk, ver-

moedelijk mede ondèr invloed van’de ernstige politieke
toestand. De handelsbalans van Indonesië vertoont sedert
de laatste niaanden een gun9tige ontwikkeling, zodat het

NATIONALE BANK VAN BELOIË.

jaar 1948 vermoedelijk met een actief saldo zal kunnen
(Tooste posten in millioenen francs).

.
c’
.
bn

.’•

,
0)

worden afgesloten. Enerzijds geeft deze gang van zaken blijk van een verheugende opleving van’de Indonesische

volkshuishouding, hetgeen eveneens gunstige winstver-
wachtingen voor de daar te lande werkende ondernemingen
0
0
‘0)’
G)

met zich brengt. Anderzijd’s dient niet te worden vergeten,
.

dat de gunstige situatie van de Indonesische handelsbalans
.

.

voor een belangrijk gedeelte veroorzaakt wordt dooi’ expoi’t
0

414
van bevolkingsprodueten als rubber en copra, terwijl de
16 Sept.

1948
28 Oct.

1948
28.136 28.235
11.042 12.232
627 430
9.986
8.960
303 444
473
invoer zich nog op een laag peil bevindt en de rehabilitatie
4 Nov.

1948
27.980
12.632
431
9.579
463 473

van vele ondernemingen nog slechts in een beginstadiuin
10 Nov.

1948
18 Nov.

1948
27.992
27.805
12.769 12.674
495
451
9.174
7.680
318 296 486 523
‘,erkeert..
25 Nov.

1948
27.782
12.589 422
7.446
308 542

1

loewel dus cultuurondernemingen, voor zover in bedrijf,
2 Dec

1948
27.383
12.650
368
8.392
339
531

waarschijnlijk wel iedelijk goede resultaten boeken, zullen
Rekening-courant
saldi

deze wel niet van die omvang zijn, als’het actieve saldo



0,
0)
van de harklelsbalans zou doen vermoeden. Grote investe-

“0
.
ringen zullen nog nodig zijn om de rehabilitatie der bedrij-
00.)
IQ
Id
ven te voltooien.
0
, ,
0

De obligatiemarkt was in de afgelopen week vast ge-

ce
0.)

stemd, vei’moedelijk onder invloed van aankopen van
16 Sept.

1948
28 Oct.

1948

-_
657
776
91.729
192.628
81.568 81.773
22
115
2.425
2.879
6.251
6.864
staatsfondsen voor belastingbetaling. De 3-34 pCt staats-
lening
1947
noteerde
977/s
en de 24 pCt N.W.S. steeg in
4 Nov.

1948
786
1
93.209
82.962
117
2.898
6.226
koers van 80/

tot 81 in de betrokken periode.

,
10 Nov.

‘1948
18 Nov.

1948 795
804
1
92.852
1
92.240
82.619
‘81.664
116 259
2.804
3.253 6.258 6.558
Nevenstaande tabel verschaft een indruk van het koers-
25 Nov.

1948
814
191.642
81.376
367
2.835 6.288

verloop op de aandelenmarkt.


2 Dec.
,
048
819
92.893
82.004
423
.2.617
6.121

13

‘S

1018

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

22 December 1948

FV ,


DE NEDERLANDSCfLE BANK.

Ve!korte balans op 20 December 1948
Activa.

f
Hoofd1anle f


mes
scbuldljrieven

Bijbank

ii disconto
1
Agentsc .,,

5.000,-

5 000′)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, sub 4 van de
Bankwet 1948) ……………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge over
eenkomst van 26 Februari 1947 ………… .. 1.800.000.000-
Beleningen:

( Hoofdbank

6 139.226.430,43 ‘)
(mci. voor-
schotten in re- ‘ Bijbank

133.340,12
kening-courant
1
op onderpand) t. Agentsch.

9.254.718,58

t 148.614.489,13
Op effecten, enz . ………. .. 14 7.655.586,07 ‘)
Op goederen en celen

958.903,06

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank-
148.614.489,1 3′)

wet 1948)

…………………………

Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
inuntmateriaal .. …….t 438.656.839,51
Zilveren munt, enz ……. ..4.272.504,62
442.927.344,13
Papier op het buitenland . .
t
318.143,480,-
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland ………. .. 153.526.617,61
Buitenlandse betaalmiddelen ,,

6.075.982,83

Belègging van kapitaal, reserves en pensioen-
477.746.080,44

fonds

……………. … . … …. …… ..105.212.143,48
Gebouwen en inventaris . …….. ………. ..2.500.000,-
Diverse rekeningen

…………………. .207.206.410,23

t
4.684.211.497,41

Passiva

Kapitaal

…………………………..T

20.000.000,-
Reservefonds … ……………………. ..12.759.703,05
Bijzondere reserves ……………………
..54.447.566,03
Pensioenfonds ………..
……………….20.028.420,58
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……1.11.026.865,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) .. 3.054.367.000,-
Bankassignaties in Omloop ………………
..9.083,15
Rekening-courant saldo’s:
‘5
Rijks Schatkist

t 291.048.136,71
Geblokkeerde saldo’s vdn


banken

………….. ..

46.010.965,20
Geblokkeerde saldo’s van
anderen

………….. ..-18.670.129,-
Vrije saldo’s

………. … 845.060.270,71
1.200.789.501,62
Diverse rekeningen .

…………………. ..210.693.357,98

t
4.684.211.497,41

1) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank in disconto genwmen

……….t


‘) Waarvan aan Nederlands-Indie (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) ……….
..36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten …. .. 140.465.239,-

BANK VAN ENC.ELAND.
(Voornaamste posten In millioenen ponden).

0
__

1
,s

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
.’

22,1
t Dec. ’48
0,2
1.299,1
.

1.300
1.242,0
58,3
8 Dec. ’48
0,2
1.299,2
1.300
1.260,2
40,0
15 Dec.-’48
0,2
1.229,3
•,

1.300
1.286,9
13,3

Other 6ecurities

Deposits

cd


r3



,
G
o

Cd

25 Dec. ’46
1,3
311,8
3,6
15,8
346,5
10,3
278,9
1 Dec. ’48
3,0
332,7
22,9 31,5
430,5
10,9
313,4
8 Dec. ’48
3,2
355,8
17,7
23.9
422,6
9,8
308,7
15 Dec. ’48
3,5
370,6
21,2
23,9
414,4
8,0
301,1

STAND VAN ‘s
RIJKS
KAS.

V
0
r d e rI n g e n
7. Dec. 1948

30 Nov. 1948

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij- De Nederl. Bank
N
.
V.
t

323.279.165,34
t

342.743.853,1 1
Saldo van

‘s Rijks Schatkist
bij

de”l3ank

voor Neder-
landsche

Gemeenten
222.506,09
111.833,89
Kasvorderingen wegens ere-
dietverstrekking’-aan

het
buitenland

…………..
– –

Daggeldlening

tegen

onder-
.



Saldo der postrekeningen van
Rijkscompfahelen

……

………

522.602.022,13
,,

51 7.446.495,43,

pand

……………………

Toorscllotten op ulLOctober
1948

aan

de

gemeenten

wegens

aan

baar

uit

te
keren

belastingen

…………
3.455.364,59
,,

3.455.364,59
Vorderingen in rekening-cou-
rant. •op

Indonesië

……
.200.245.326,44
,,1179.464.466,44
Suriname

…………..
,,

31.319.272,38
NecI. Antillen
‘-

liet Algemeen Burgerlijk Pen-

….31.319.420,28



sioenfonds

…………….
Het staatsbedrijf der P., T.
enT.

………………
.-

Andere staatsbedr’ven èh in-
stellingen

…………..
…266.511.309,47
261.511.309,47

Verplichtingen

Voorschot,

door

De Nederi.
Bank NV.. verstrekt 1.
.


Voorschot, door De Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten in omloop
fl700.493.100,- fl683.693.100,-
Scbatkistpromessen

bij

De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge

Overeenkomst
,,1800.000.000,-
Sehatkisipromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.

van 26 Februari 1947 …….1800.000.000,-

Bank N.V.is geplaatst nihil)
/5.942,5 m/m wo. garantie
Bretton Woods /804 mill.
,,5138.500.000,- ,,5144.100.000,-
Daggeldleningen

……….


141.826.842,50
142.548.598,50
Schuld

op

ultimo

October
Muntbiljetten in omloop ……..

1948

aan

de

gemeenlen

……..

wegens

aan ‘haar

uit

te
keren belastingen .. …….
.
,



Schuld in

rek-courant aan:
Indonesië

…………..


Suriname

…………..

.


1.740.645,92
1.740.645,92
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..
25.627.859,25
.
22.511.167,90
liet staatsbedrijf der

P., T.

……….
……….

Ned.

Antillen

………………

624.070.125,50
,,

608.938.203,42

……



en

T

……………………

Schuld aan diverse instellin-
Andere staatsbedrijven

………….

gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

………………
2118.783.217,25
,,21 72.539.660,44

INLEGOINGEN EN TERUGBETALINGI4N OP PAIITSCULIERE
SPAAI6BOEKJES BIJ DE ALGEMEENE SPAAR- EN
LIJFRENTEKÂS ‘IN BELGIË
1),
(In duizenden franc)

Tijdvak

.

.

.
eggi gen

.
Terug-
betalin-
gen
Saldo

Tegoed der
inleggers aan
.
het einde
van het
tijdvak’)

1938,

..
3.331.391
3.496.925.,
-165.534
12.670.559
1946

.
5.213.361
3.828.538 1.384.823 19.823.453
1947′)


7.769:977′)
4.960.788
2.809.189
24.088.677
Juli
618.533
489.590
128.943
22.195.$81)
Augustus
561.438
391.621
169.817
22.365.498
September
852.205
369.849
482.356
22.847.854
October
657.986
386.511
271.475
23.119.329
November
572.864
346.638 226.226
23.345.555
December’)
.

658.173
548.051
110,122 23.455.677
1948
Januari”
850.930 380.897
470.033
24.558.710
Februari
767.879

402.563
365.316
24.924.026
Maart

.
870.413
524.375
346.038
25.270.064
April

825.433
506.474 318 959
25.589.023
Mei

. ,

530.989 472.654
58.335
25.647.358
Juni
641.147
613.695 27.452
25.674.810
Juli
750.562
570.059 180.503
25.855.313
Augustus
,

629.137
465.175
163.962
26.019.275
September
615.498
481.610
133.888
26.153.163

‘) Bron: ,,Stu’116n van de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas”.
‘) Op het einde van het jaar inclusief gekapitaliseerde interest
van ‘het dienstjaar, ‘) Van December 1947 af voorlopige cijfers.
‘) Van Januari 1947 af inclusief inkoop van obligatiën van de
Muntsaneringsiening ad frs 823.035.000.
‘) -Exclusief inkoop van obligatiën, van -de.Muntsarieringslening.

22
December 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

INLEGGINOEN EN TERUGBETA.LINGEN BIJ DE SPkARJIA.NICEN

BANK VAN FRANKRIJK.
IN NEDERLAND
1)
.

(
Voornaamste posten in millioenen francs).
(in miIlionen guldens)

•1

II-‘

Inleggingen
Terugbetalingen
Maand
R.P.S.
Part.
Totaal

1
——

LR
Part.

Totaal
‘.
Saldo

Aug. 1939
Dec. 1946
Gein. 1946

22,7
18,2
20,5

24,3
17,9
24,6

47,0′
36,1 45,1

29,7
25,2
45,4
22,9
18,9
31,4

26,5
64,2
67,4

5,6

8,0
– 31,7
Cern. 1047
21,2
‘25,6
46,8
26;4
23,8′
50,2

3,4
Jan.

1948
25,2
34,1
59,3
25,6
27,8 53,4
+

5,9
Febr. 1948
22,9
32,3
55,2
24,8,
26,2
51,0
+

4,2
IlIrt

1948 20,8
26,1
46,9 31,6 29,9
61,5
– 14,6
April 1948
17,4
23,0
40,4
33,7
30,5
64,2
– 23,8
Mei

1948
19,2
29,0
48,2
32,2 35,2
67 4
– 19,2
Juni 1948
21,9
..31,0
52,9
35,1
38,5
‘73,6
– 20,7
Juli

1948
21,7 30,6
• 52,3
32,1
35,0
67,1
– 14,8
Aug. 1948
21,5
28,2
49,7
.

25,8 26,8
52,6

2,9
Sept. ‘1948
20,/t
26
1
1
46,5
– 27,1
26,9
54,0

7,5
Oct.

1948

18,9
27,6
1
)
46,5 29,7
29,9′)
58,9

‘12,4

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.
) Voorlopige gegevens.

ENIGE I7DEXCIJFERS’ VAN DE INDUSTRIPLE PRODUCTIFJ
IN NEDERLAND’)

1938 =

100
GO
.

r-
.

GO

._
GO
.

GO GO
00
.
GO

Algeits.

productie-index
van (to Industrie
66 92
105
i
xx6
105
116
121
57
74
75
81
85
79
80
83
Eicctriciteit

afgeleverd
aan het net
90
116
148
147
149
148 169
194
68
91
119
116
118
117
ix8
125

Steenkolen

…………

Stikstofinesistoffen

.
68
70
84

81
83
81
81
83
51
105
185
181
192
158
165
165
Walsproclucicn van
ijzeren staal ‘)
76
143
220 244
191
197
223
206
23
63
105
138
123
101
128
141
104 137
’97
134
142
437
144
137
43
55
74 93
89
87
96
102

Gas

………………

2
43
93
130
119 90
1138
138
Rubber

(gehele indus-
76
202
260
296
280
256 310

Ruwijzer

…………….

Courantenpapier

. . .
37
20
67
85
89
68 101
Katoen- en linnenveve-

Rijwielen

………….
Cement

…………….

40
61
65
75
61
69
70 74

MqtSistcncn

………..
Deuren

………………

Tricotage-inclusirie

.
55
84
96
114.
100
95
110
119

1.rietak)

…………..

81
125
144
161′
127
115
132
53
55
55
61
60
52 63

rijen

………………

50
126
131
141
135
120
141

Schoenen

………….
Sigaren

……………

81
89
96
99
104
95
90
72
Sig:u’blien ……………
Boter

……………..
Margarine

………..
48
94.
143
178171
112
Kaas

……………

102
101
110
122
117
113
97
86

1) Bron: ,,Statistiseh Bulletin van het C.B.S.”; . betekent: de
gegevens ontbreken; ,gecorrigeerde gegevens zijn cursief gedrukt.
‘) 1940 = 100.

IIAVENIII

To Rotterdam, Amsterdam on Ant

1019
,


Voorschotten aan de Staat


‘o
ss


cd
0
Data’
.
rcf
..o–.

*
0
0
.-
9-
00

…..

.
9-
.
ce

26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.449 67.900
426.000
25 Nov. 1948
52.817
279.969.
125.042 151.200 426.000
2 Dec.

1948
52.817
281.550 125.042
165.300
626.000.
9 Dec.

1948
52.817
294.214 125.042
168.900
426.000.

Bankbil-
Deposito’s
Data
jetten in
.Totaal
Staat
Diversen
circulatie .
26 Dec.

1946
721.865
63.458
765
62.693
25 Nov. 1948
913.234
178.850
759
176.610
2 Dec.

4948


956.408
176.655
1.291
124.021
9 Dec.

1948
954.077
178.297
1.170
175.626

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

Data
s’-»
e,9
0)0
.
G) S
0

31 Dec1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.113,7
30 Nov. 1948
5.803,3
206,5
137,5 47,6
4.345,2 1.342,5
7 Dec.

1948
5.803,9
214,1
.145,0
47,6
4.310,0
1.303,6
15 Dec.

1948
5.806,7
193,1
138,7 47,4
4.337,9
1.353,6

VERKLOOSHEID IN NEDERLAND
t)

Maand

Werklozen’) IWachtgelders’)
(raming)

30

Juni

1945

……………..
201.400
29

Juni

1946

……………..
7.800
31

Dec.

1947

…………….
:
30.600
1
)
1.400
31

Jan.

1948

……………..
,

…112.622
…45.953

36700′)
2.600

4
28

Febr.

1948

…………….
36.000 3.600
26.800

.

1.700
30

April

1948

…………….
26.400
1.800 22.400
.
1.600
30

Juni

1948

…………….
21.200

..

1.500

31

Maart 1948

……………..’

31

Juli

1948

…………….
22.000
1.500

31

Mei

1948

………………

31

Aug.

1948

…………….

24.800

..

1.400

25.900

..

1.400
30

Sept.

1948

……………..
28.800

.

1.300
31

Oct.

1948

……………..
30

Nov

‘1948

………………
32.700
1.200

‘)

Bron:

,,Statistisch Bulletin
van
het’ C.B.S.”.
‘) Gegevens van de arbeidsbureaux.
‘) Bovendien

600

vorst-

en
hoogwaterwerklozen
uit het vrije
,bedrijf.
‘) ‘Bovendien 4:200 vorst- en
hoogwaterwerklozen
uithetvrije
bedrijf.

WEGING.
werpen aangekomen
zeeschepen ‘7.

Tijdvak

Rotterdam
Amsterdam
Antwerpen

aantal
netto register
aantal
netto register
aantal


netto

‘egister –
tonne
tormen

12.026
19.392.128•
3.110
4.024.738

.
9.524
15.888.710
1.344
2.063.632
470
658.800 3.585
11.129.932
4.464
5.9.11.539
1.706

1.817.922

5.284
9.312.726
5.974
9.883.446
2.443
2.769.462
8.013
16.762.921

1939

……………………..

1948

.

1945

– ……………………
1946

…………………….
1947

……………………..

513
900.645
.

208
247.476
676
1426.923
Januari

………………….
Februari

……………….’
623
915.570
206
242.271
645
1.326.948
llaart

…………………..
713

.
1.170.494
‘249
‘293.996

.
759
1.640.’t85 April

………………….’
759
1.149.060
260
271.421
677
1.351.495
712
998.949
.

293

.
309.569
742


1.513.300
Juni

…………………..
627
941.522
273
,

313.230
700
1.429.583
729


1.121.185
291
438.839
729


1.368.112
853
1.206.022
199
300.168
661
1.353.109
September

……………….
746

.
.

1.088.109
303
292.299
689
1.370.074
October

………………..’
738


1.080.556
315

.

.
337.326
/739
1.400.597
667
091.759
289


285.368

Juli

………………………

3

t/in

9

Oct ……………..
176
250.043
62
70.843

Mei

……………………….

Augustus

…………………….

10

t/ns

1

Oct.

…………..
176
240.942

79
99.850

November

………………….

17 ‘t/in

23

Oct……………

157
‘260.399
.

71
93.486
24

t/mn_30

Oct.

…………..
144
191.750
.

.

69

.
60.195
31

Oct.

t/in

6

Nov.

……….

….

137

175.104
71

48.518
7

t/m

13

Nov.

…………..

….

162
286.086
71

,
62.771
197
286.281
65
83.891
14

t/in

20

Nov……………..
21

t/rn

27

Nov…………….

157
258.251
.78 –

96.513
28

Nov.’

t/in

4

Dcc …………

.
161
208.570
68


,

66.993

1) Bronnen: ,,Mededelingen Kamr van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland”; Dienst Gemeente Handelsinrichtingen, Amster-
-dam; Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam; Economische dienst van de haven; Antwerpen.

N.V.
Provinciaal en Gemeentelijk TJtrechts

Stroomleveringsbedrijf te
Utrecht, vraagt voor

de vervulling van de vacante betrekking van

secretaris van de directie

een jurist of econoom met ommerci1e ervaring

en belangstelling voor sociaie aangelegenheden en

technische vraagstukken. –

Uitvoerige schriftelijke sollicitaties te richten

aan de Directie van bovengenoemde vennoot-

schap,
Keulsekade 181 te Utrecht.

BRUYNZEEL DEURENFABRIEK N.V.

Zaandam

roept sollicitanten op voor de functie van:

CHEF-ADMINISTRATIE

Gegadigden dienen in een verantwoorde-
lijke administratief orgânisatorische functie
voldoende ervaring te hebben opgedaan,
om in staat te zijn de leiding van onze
administratie op zich te nemen.
Het bezit van Diploma M.O. Boekhouden
resp. vergevorderde Accountantsstudie is
minstens vereist. Leeftijd omstreeks 35 jaar.

Met de hand geschreven brieven, bevattende volledige gegevens over
eruaring. opleiding. leeftijd en yefeienties. zo mogelijk met recente
pasfoto
te
richten aan de Af d. Personeelsahen. Pieter Ghijseniaan Zaandam

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal• reacties die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate beviedigendi; begrijpelijk: omdat
er bijna geen grote instelling is, die dit blad niet
regelmatig ontvangt en waar het niet circuleerti

eeconcmieôituaUe

1 in Ae4e’dauct

Zie hiervoor het zo juist verschenen De-

cember-nummer von

Economisch-

Statistisch
Kwartaalbericht

Research uitgave von

het Nederlandsch Economisch Instituut

Jaarabonnementen
f6,50
voor abonné’s E.-S.B. f5,-

Telefoon 38040, R6tterdam – Giro no. 8408

ederIandseh Indische HaDdelsbank, N.Y

Amsterdam

Rotterdam

‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

Het
Bureau voor de Sigarenindustrie
te Eind-

hoven, Keizersgracht 4, vraagt voor de Afdeling

Sociale Fondsen

een prima R.K. medéwerker

voor leiding en richtinggevende werkzaamheden

met betrekking tot de Bedrijfsvereniging voor

Ziekengeld- en Kinderbijslagverzekering en het

Pensiôenfonds. Goed stylist. Volledige inlichtin-

gen omtrent opleiding, diploma’s, practijk en re-

ferenties worden, onder toevoeging van foto,

bij eigenhandig gesteld schrijven ingewacht aan

bovenstaand adres.

Annonces voor het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 27 Dec. a.s. in het bezit-te

zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam

I

Economisch – Statistischè

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hooch.straat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mee- en Zooejen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde . Eko-
nomie,
14,
Univereiteilstraal, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per iiost, voor Nederland
/
26*
per jaar,
voor België/Luxemburg
/ 28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost)
126,
overige landen
f28
per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
tLltimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan – de
Firma H. A. M. Roelanls, Lange Haven z’, Schiedar,( Telefoon
69300,
toestel
6).

Losse nummers
75
cents,’ resp, 12 B. francs.

Auteur