Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1645

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 17 1948

3
1
,

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Eçoriömisch-Statistische

Be

richten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOÖR HAI’1DEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSC’H ECONOMISCH INSTITUUT

33E
JAARGANG
.

WOENSDAG 17 NOVEMBER 1948

No, 1645

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wtt.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. aanTichelen;R. Vandeputte;

P. Versichelen.

Gegeaens oaer adressen, abonnemehten enz. op de laatste

bladzijde aan dit nummer.

PfflOUD:

/

Blz.

De artikelen van deze week ……..903

Sommaire, summaries
.
……………..904

Aanzegging der verarming
door Prof. Dr J. F. ten

Doesschate

………………………………
905

Iletindustriële loonpeil in Nederland
door DrJ. E. aan

Dierendonch ……………………………..
906

Een conjunctuurfonds
door W. C.
M.
Mutsaers . . . .
909

De Europese petroleumpositie
door F. S. Noordhoff
911

Aantekeningen:

fle betalingsbalans van Eire
……………………..
9l
De economische politiek van Australiü op een kruispunt . . 913

Internationale notities:

Do werkloosheid in Belgi6

……………………..
918
Franse plannen voor de toekomst
…………………
914

Geld- en kapitaalmarkt ……………………914

•De Belgische geld- en kapitaalmarkt in October 1948
door V. aan Rompuy ……………………..
915

S t a t i s t i e k e n:

Jlankstaton

………………………………….
910
Overzicht van de opbrengst der Rljksnilddelen
……….
917
Indexci.j?ers vat! grootliandelsprljzen In Nederland
……
918
Indexcljfers van lonen volgens regelingen in Nederland . . 919

DEZER DAGEN

geven en nemen. Het begon in het Nederlandse Parlement
hij de opening der begrotingsdebatten. De arbeidsverdeling
tussen kabinet en volksvertegenwoordiging levert veeltijds
een uitwisseling van onderling ongewenste ideeën. Ditmaal

echter leek Taussig’s omschrijving als een ,,cooperation

of labor” dikwijls een werkelijkheidsbeèld. Wel moest het

aantal dienstauto’s nog enkele malen voorrijden, wel werd
de staatsbalans een, duur, speeltuig genoemd, maar de
voorrijdêrs namen dit vlot in hun loop door de . grotere

problémen. ,,Wie geeft wat hij heeft, is Waard dat hij leeft”;
de Kamer denkt dit kennelijk nog van het kabinet.

Bestan daarbij nog prealabele vragen? In beginsel wel;
maar het kan zijn, dat zij in het spel van geven en nemen
om de zaak op gang te brengen in Indonesië op de achter-
grond zijn .geraalt. ,,Niet tot elke prijs”, zei de Minister-
President; uit de theoretisch-economische handboeken kan
men leren, dat er bij onderhandelingen tussen monopo-
listen een prijistrook.bestaat, waarin men het theoretisch

evenwichtspunt tiiet als gedetehnineerd kan beschouwen.

Blijft de toon der, uitingen over Indië die der elegie, – dichtstuk, waarin de aangename herinnering aan het-
geen men vroeger bezat, afwisselt met treurigheid om het
verlies ervan, zoals het woordenboek zegt, – in de Ver-
enigde Naties overheerst het hekeldicht in de felle dialoog-
vorm. De politieke commissie uit de Algemene Vergadering
heeft tegenover het Russische voorstel tot combinatie van
gedeeltelijke ontwapening met vernietiging van de atoom-wapens de Roskam gehanteerd. Zij handelde ,,als waer die
zaak in schijn en tonge-klank gelegen” en aanvaardde niet.

De ernstige vermaning van de heren Evatt en Lie aan de
Grote Vier om het goeddoen niet aan anderen te laten,
doch samen te komen en wederzijds concessies te doen,
werkt welhaast als een ironische keerzang.

De Amerikanen en Engelsen hebben gemeend er goed
aan te doen aan een vrij gekozen Duitse of West-Duitse
Regering de beslissing over de eigendom van de industrieën
in het Roergebied te laten. De Fransen, die hun Proudhon
nog kennen, hebben geprotesteerd, dat deze eventuele
eigendom diefstal aan de veiligheid van Europa zou zijn.
Op de conferentie te Londen, waar de verdeling van de
Roerproductie ter hand zou wordefi genomen, zullen thans
waarschijnlijk geen lyrische woorden worden gesproken.

Toch komt de lyriek tot haar recht. Weinig Engelsen
zullen de soberheid ,,a joy for ever” vinden, maar toch,
in Keats’ gedachtengang ,,its loveliness increases”. Minister
Stafford Crïpps heeft kunnen médedelen, dat de ruilvoet
zich in September ten gunste van Groot-Brittannië heeft
gekeerd; zo krijgt het handboek zin.
Echter niet, als electriciteitscentraJes als bedrijven met
potentiële overcapaciteit bij uitstek worden vermeld.
Althans, in Nederland-beginnen zij het t,egenover de stij-

gende vraag te begeven. Derhalve heeft de Directeur-
Generaal van de Energievoorziening o.a. een beroep gedaan

op de welwillendheid van de huisvrouwen. Dezelfde huis-vrouwen, die volgens een andere Dienst van Economische
Zaken aan manteipsychose leden: Wij zullen dit oordeel
maar met de mantel der liefde bedekken. Al is Sint Maarten
voorbij en het artikel niet zeer in trek.

leus

N

VAN DE VON.K1E STERKER
1SAN 100.000

VOLT
I:

1…geen’ grâsje veigeten1..1

Planten, dieren, mineralen: een duize-

waaruit alle goede dingen ontstaan!

lingwekkende materie van onderzoek!

Want wat men het liefste doet, doet

Hoe brandend moet de belangstelling

men het beste. En het is prettig, een
van- Linné zijn geweest, hoe intens

arbeidsterrein te vinden zô ruim en z6

de liefde die aandreef tot zijn syste-

rijk aan mogelijkheden dat de eigen

matisch-ordenend werk! Is het denk-

persoonlijkheid er kan opbloeien aI

baar dat deze vorser de ,,vonk” niet

een plant in de zon. Dat i het mooie

zou hebben gekend, de bezielende

ook v’an de Philips-tuin (die Linnaeus

kracht die maakt dat mensen âlles

helaas nooit heeft gekend) een tuin

geven wat zij bezitten aan toe:

.

die thans groeit en bloeit in

wijding en energie? De Vonk

alle landen der wereld,…

Publicatie: Philips – Eindhoven

/

!am

N.V. KONINKLIJKE

N E D ER 1 A N D S CH E

ZO U T t ND U S T R IE
Boekelo

1-lengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van.

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibacir ch/oor

chloorbleekloog

narronloog, cauiseic coda.

ROTTERDAMSCHE,

BANK

225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

DOCUMENTAIRE

ACCREDITIE VEN

INCASSEERINc,EN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

T’

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

903

DE ARTIKELEN VAN DEZE- WEEÉ,

Prof. 1)r J.
F. ten J.)oesscliate,
itanzegging der verarming.

,Men kan in de opheffing der subsidies weinig anders zien

dan de publiekelijke aanzegging onzer algemene armoede
door oorlog en na-oorlog. Dat aan een camouflageproces

een einde wordt gemaakt, stemt Lot voldoening; echter,

men mist hij de nagestreefde oplossing het gelijktijdig in

het leven roepen van een drang tot productieverhoging.
De nog steeds lage arbeidsproductiviteit is een luxe, die

ons volk zich niet kan veroorloven. Voorts is de getroffen
regeling (verbod van doorberekening der loonbijsiagen)
voor het bedrijfsleven onbevredigend. 1-let moet op grote
schaal industrialiseren. Daarvoor is kapitaal nodig, ver-

trouwen der spaarders, en dit komt pas als het bedrijfsleven
aan internefinanciering kan doen. Met dit vereiste is de
getroffen regeling in strijd: Vroeg of laat zal men ons volk

in feite moeten aanzeggen, dat het verarmd is en dat het
daarvan
als consument
de gevolgen zal hebben te dragen.

Dr T. E.
viin Dierendosick,
Het indust,’iële loonpeil in Ne-
derland.

Berekening leert, dat in ons land, ondanks de in October
146 afgekondigde loonstop, een aapzienlijke stijging van
het loonniveau heeft plaats gehad. Vergelijking met de
ontwikkeling in België’ leert, dat, aangezien ook daar de
lonen verder omhoog zijn gegaan, het loonverschil tussen
Nederland en België, nog van dezelfde orde van grootte is
als einde 1947 (toen de gemiddelde uurverdien’sten in België
ca 106 ct, in Nederland ca 85 ct bedroegen). Vergelijking
met Engeland, onze voornaamste industriële concurrent,
leert, dat het’ in ons’land toelaatbare loonpeil nog steeds
wordt overschreden. In dit. licht betekent het feit, dat
subsidieverlaging niet kon geschieden zonder compense-
rende loonsverhoging: een stap in de verkeerde richting.
W. C. M.
i%1tsaers,
Een cnjunctuu,’fonds.

De Werkgelegenheidscommissie heeft Veen rapport ge-
publiceerd, dat de mogelijkheden van samenwerkii’ig wil

nagaan tussen Overheid en bedrijfsleven bij de conjunc-
tuurpolitiek; er wordt o.a. instelling van een ‘conjunctuur-
fonds voorgesteld;, het belastingvrij boeken van in de
hausseperiode gemaakte winsten op een speciaal geblok-
keerde rekening hij De Nederlandsche Bank, welke pas
kan worden vrij gegeven, wgnneer een depressieperiode is
aangebroken. Schrijver stelt vast, dat de regeling, wil zij
effectief zijn, in elk geval met credietcontrôle gepaard zal
moeten gaan. Vervolgens is het, indien het gelukt de
winsten te steriliseren, de vraag of van een dergelijke uitval
van een belangrijk deel van’het nationaal inkomen wellicht
een onmiskenbaar depressieve werking zal uitgaan. -De
beste opiossing is niet zozeer gelegen in de enkelê beschik-
king over de geaccumuleerde middelen, maar in contrôle
op de aanwending ervan.

F.
S.
Noordhof,
De Europese petroleunzpositie.

De

Europese petroleumproductie staat gelijk met ca 2 pCt van de wereldproductie en met ca 15 pCt van de
eigei behoefte. In. het. jongste vereden is de. Europese
productie sterk gedaald als gevolg van het feit, dat Roe-
menië en Polen het vroegere productiepeil niet hebben Icunnen handhaven. Europa komt ‘jaai’lijks 35 mln ton
tekort en heeft te rekenen met sterk gestegen prijzen.
Stijging van de productie in ons werelddeel verdient daar-
om alle aandacht; zonder een grote invoer kan men het
echter nimmer stellen. Men houdt thans het oog gericht
op het Nabije Oosten. Reeds wordt gesproken over het
aanleggen van een petroleumleiding dwars door Italië naar
Zwitserland en van aansluiting van het Italiaanse kanalen-
et op dat in West-Europa.
n

p
al

AS-SACUTIE CASSA

KASSIERSINSTELLING

OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179.0 AMSTERDAM.0

Mededeling belre tiende
de

IBM

BOEKHOUD- EN STATISTiEKDIENST

Deze dienst staat tr beschikking van alle bedrijven
en instellingen, die van de voordelen der machinale
IBM administratie willen :profiteren zonder dat zij
zelf de daardoor nodige machines behoeven aan te schaffen of te huren.

Onze deskundigen lichten U gaarne in over de vele
mogelijkheden, die deze dienst biedt om Uw werk
sneller,
0 ecodomischer.
nauwkeuriger en
Ç
overzichtelijker uit te voeren.

INTERNAtIONALE BEDRIJFSMACHINE MIJ. N.V.
FREDERIKSPLEIN 34

AMSTERDAM-C.

TEL. 33656

31856

904

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

SOMMAIRE.

Prof. Dr J. F.
ten Doessehate,
Le héraut de notre indigence.

Ii est réjouissant de constater que les subsides seront

bientôt supprimés aux Pays-Bas. Cependant dans les

mesures prises l’on cherche en vain un stimulant pour
travailler davantage. En outre ii est regrettable que les

producteurs ne soient pas autorisés â inciure l’augmentation

des salaires dans les prïx de revient. Le consommateur

néerlandaisaura, tôt ou tard, â subir les conséquences
de l’appauvrissement national.

Dr J. E.
van Die’rendonck,
Le nir’eau des salaires industriels

aux Pays-Bas.

Maigré le blocage des salaires, décrété en octobre 1946,

ceux-ci ont augmenté considérablement. Comparés â ceux

pratiqués en Angleterre, les salaires néerlandais sont

toujours plus élevés. En matière industrielle l’Angleterre

est Ie plus dangereux concurrent. C’est pourquoi il est
regretter que la récente suppression des subsides ait causé
one augmentation dompensatoire des sal4res.

W. J. M. Mutsaers,
La création d’un ,,fonds de cön joncture”.

Aux Pa,ys-Bas existe une. ,,Werkgelegenheidscommis-

sie”. Elle a proposé récemment la création d’un ,,fonds

de conjoncture”, dans le but de stabiliser l’économie.

Ce fonds serait alimenté par le blocage des bénéfices
réalisés en période de hausse et utilisés en temps de baisse.

L’auteur analyse le projet et constate qu’il est insuffisant.

F. S. Noordhoff,
La stuation pétrolière en Europe.

L’auteur donne un aperçu des rapports établis par la
Commission.Econornique Européenne l’égard de l’appro-

visionnement en pétrole de notre Continent.

SUMMARIES.

Prof. Dr J.
F. ten Doessehate,
Lower subsidies in the
iTetherlahds

It is to be welcomed that food and fuel subsidies have

been decreased to a considerable extent. The recent
measures, however, are unfortunately not accompanied
by incentives for increased labour productivity. Moreover

business is not permitted to regard the vage allowances
as price increasing elenients of costs. Sooner or later the
Dutch consumers will have to bear the burden of Holland’s

pi’esent poverty.

Dr J. E.
van Dierendonek, The level of industrial wages in

the I’T
e
th
er
l
an
d
s
.

During the past two Years the Dutch level of industrial

wages has risen considerably. Wage rates in Holland
continue to be higher than in England, the mest important’
industrial competitor. Therefore it is to be regretted that
the recent lowering of subsidies had to be accompanied by

cômperisating wage increases.

W.
C. M. Mutsaers,
A trade cycle fund.

TheDutch Employment Commission recently proposed
to establish a trade cycle fund in order to stabilize trade
cycle ‘movements. In the writer’s opinion the details of

the proposal are not quite satisfactory.

F. S..
Noordhoff,
The European petroleum position.

Following the E.C.E. report on ,,Development of Euro
pean Resources of Industrial Materials” the writer gives a sur.vey of petroleum supply and demand conditions in

Europe.

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEESS & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
. ROTTERDAM

9-GRAVENNAOE
DELFT . SCHIEDAM

VLAARDINGEN

S PL

Koninklijke

Nedrlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelunts

Schiedcim

VERKOOP

BIJ OPENBAEE INSChRIJVING van het

BEDRIJF, te NIJMEGEN gelegen, der

N.V. Export Papierfabriek

ATJGUSTINTJS VAN SCHUYLENBURCH, Notaris

te Nijmegen, optredend voor

HET NEDERLANDSE BEHEERSINSTITUUT

deelt mede, dat gelegenheid bestaat Inschrijvingsvoor-
waarden en -biljetten aan te vragente zijnen kantore,
Prins Bernhardstraat 1 (Tel. 25224), voor de Openbare
verkoop van

bovenvermeld bedrijf, gelegen te Nijmegen

aan de Tollenstraat (bij Willemsweg).

De verkoop van het bedrijf – in yolle werking

omvat: Onroerende goederen (ta.xatiewaarde ongeveer

f430.000.—), Machines, werktuigen e.d. plus kantoor-

inventaris (taxatiewaarde ongeveer f 1.100.000.—), Ma-

terialen en voorraden – Vorderingen en schulden

Octrooi – Handelsnaam – GoodwilL

Inlichtingen bij genoemde Notaris en het Accoun-
tantskantoor Vekemans & Berk te Nijmegen, St. Anna-
straat 23, Tel. 26367.

Inschrijvingsvoorwaarden èn -biljetten kunnen uiter-
lijk t/m 14 December 1948 worden ingeleverd bij Nota-ris van Schuylenburch voornoemd.
Inschrijvingsvoorwaarden en -biljetten worden alleen
toegezonden en inlichtingen alleen verstrekt aan se-
rieuze en voldoende gegoede gegadigden, dit ter beoor-
deling van het Nederlandse Beheersinstituut.

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

905

AANZ9GGING DER VERARMING.
Er is in den lande veel beroering ontstaan over de wijze,
waarop de Regering de subsidieverlaging op levensmiddelen

en brandstoffen heeft doorgevoerd. De ,,tijdelijke” bijslag

van een gulden op het weekloon (f 4,50 op het maandloon)
van werknemers, die de leeftijd van 23 jaar hebben be-

reikt en wier jaarinkomen de f 3.700,— niet overschrijdt,

wordt door sommigen te hoog, door anderen te laag en door

velen als sociaal vrijwel juist erkend. De berekening van

– het huishoudboekje klopte weliswaar niet helemaal; met
de loonbelasting, die men thans wil opvangen door de
kinderbijslag te doen aanvangen bij het tweede kind, was
aanvankelijk geen rekening gehouden; vergeten werd, dat
het ziekengeld berekend pleegt te worden op basis van de
verdienste in de aan de ziekte voorafgaande periode van

dertien weken
1),
maar dit neemt niet weg, dat het overleg

tussen de Regering en de Stichting van de Arbeid een

regeling in het leven geroepen heeft, welke sociaal niet
onbevredigend genoemd kan worden. Of zij bedrijfs- en

sociaal-economisch evenzeer bevredigt, zal in het yolgende

op enkele punten in twijfel worden getrokken.

Men kan in de eindelijke opheffing der subsidies, in
het wegnemen van het.rookgordijn, dat om de ware econo-
mische kostenverhoudingen was getrokken, weinig anders
zien dan de publiekelijke aanzegging onzer algemene ver-
arming door oorlog en na-oorlog. Die verarming was er

eerst ook wel, maar zij was ten dele aan ons oog onttrokken
door de subsidies. De producenten produceerden schijn-
baar goedkoper dan met de feitelijke economische offers

overeenkwam, de consumenten op hun beurt kregen meer
voor hun loon dan met de maatschappelijke kosten der
gekochte goederen en diensten overeenkwam. De gemeen-
schap betaalde de rekening in de vorm van een tekort op

de Rijksbegroting.
Het stemt op zichzelf zonder twijfel tot verheugenis, dat aan deze carnouflage een eind gemaakt wordt. Wat
wij echter gemist hebben bij de nagestreefde oplossing, is
de gelijktijdige in het leven roeping van een drang tot
productieverhoging. ‘Wie toegeeft, dat wij verarmd zijn,
zal ook bereid zijn toe te geven, dat vermindering van
ons welvaartstekort – afgezien van steun uit de U.S.A.,
waarop terecht niet als duurzame factor gerekend mag

worden – slecht verkregen kn worden door grotere
productie. De aanzegging der verarming had dus o.i. ge-

paard moèten gbLan met een, regeling, waaruit een grotere
arbeidsproductiviteit zou voortvloeien, al dan niet gepaard
aan een verlaging .yan het reële loon. Het indexcijfer der
arbeidsproductiviteit (1938 = 100) -beweegt zich nog
slechts om en nabij de 80, hetgeen eigenlijk een luxe is,
die wij ons als verarmd volk niet kunnen veroorloven. Laat
men een langere arbeidstijd voorlopig buiten beschouwing,
dan mag toch in ieder geval gesteld worden, dat er in
die

arbeidstijd in vele bedrijfstakken nog efficiënter gewerkt
zal moeten worden, en,dat kan met mondelinge en schrif-

telijke opwekkingen alleen niet verkregen worden. Oud-
Minister Ir H. Vos:heeft in een artikel in het Parool van
5 November gesteld, dat het bedrijfsleven thans ,,door
betere’ organisatie en door het opvoeren van de productie
per arbeider (zal) trachten tot minder uitgaven te’komen”.
Hij berekent zelfs, dat hierdoor f 40 millioen van de door het Nederlandse volk uit hoofde van de subsidieverlaging
op te brengen f 260 millioen opgevangen zal worden, maar
wij zouden hier toch de vraag willen stellen: Waar

ligt
in
de getroffen regeling dn van werknemerszijde de
prikkel om hiertoe over te gaan? Als de berekeningen goed zijn, vangen immérs de gulden-bijslag en de verhoging van

t
‘) De uitkeringen bii ziekte en ongeval worden gebaseerd op het
loon, verhoogd met de ..biislag”. De wettelijke uitkeringen be-dragen 80 pCt (70 pCtbij ongeval, na 6 weken) van dit bedrag.
Als er nu iemand behoefte heeft aan de volledige, en niet aan een
gedeeltelijke compensatie der verhoging van de kosten van levens-
onderhoud, waarvan de beschikking van Rijksbemiddelaars ge-
waagt, dan is het de arbeider, die door ziekte of ongeval is getroffen.
Hier ware aanleiding, de gehele gulden toe te kennen.

de kindertoeslag de stijging der kosten van levensond

erhoud

geheel op! En daar ligt nu juist de moeilijkheid: wij zullen
als volk ôf meer moeten produceren ôf minder moeten

consumeren, een andere uitweg om de staatshuishouding

in evenwicht te brengen is er niet. Nôch het een, néch

het ander wordt door de getroffen regeling in voldoende
mate bevorderd. En wij zijn helaas niet rijk genoeg om

ons consumptiepeil te kunnen handhaven en toch de

investeringen, die in de toekomst hun baten zullen moeten

afwerpen, te verrichten.

Op twee punten komt het dwang-economische karakter

der regeling scherp naar voren. In de eerste plaats, waar het
College van Rijksbemiddelaars de bijslagen ,,bndend”
vaststelt, in de tweede plaats waar de Prijzenbeschikking
niet-doorberekening loonbijslagen 1948 het incalculeren

dezer bijslagen ,,niet geoorloofd” verklaart. 1-Jet eerste

punt is meer van juridische aard; de leek krijgt hier de
indruk, dat het College formeel zijn bevoegdheden’ niet

overschreden heeft, doch dat het zeer de vraag is, of aan

een zo ruime bevoegdheid bij de vaststelling der betrokken
artikelen (12 en 16) van het Buitengewoon Besluit Arbeids-

verhoudingen 1945 wel gedacht is. Het tweede punt is

uiteraard meer uit een economisch oogpunt van belang.
In het toelichtende Regeringscommuniqué staat te lezen,
dat de loonbijslagen ,,in het algemeen niet tot prijsver-
hoging (mogen) leiden” en dat ,,00kdestijgingvan de kolen-
prijs in het algemeen niet tot stijging van de verkoopprijzen
der producten (zal) mogen leiden”. 1-let Nederlandse be-drijfsleven heeft deze klanken al eerder gehoord. Zo toen
verleden jaar de loons- en salarisuitkering van 1 week
resp. 2 pCt van het jaarloon werd goedgekeurd. Zo ook,
toen op 1 Juli 1947 de omzetbelasting weder verhoogd en de
kolenprijs met f 5,— per ton steeg. In al deze gevallen
gôld, evenals nu, dat doorberekening in principe niet werd

toegestaan.
Wij kunnen hierin niet anders zien, dan een uitermate
onbevredigende regeling. Het valt nu eenmaal niet te
ontkennen, dat deze factoren evenzo vele kostprijsver-
hogihgen voor de producenten betekenen. Voert men nu
aan, dat de bedrijven toch génoeg verdienen om deze ver-
hogingen op te vangen, dan ligt hierin

le. een volstrekt onaanvaardbare generalisering opgeslo-
ten, terwijl

2e. de exportwinstlelasting, die door de heer Hofstra is
bepleit, doch waarvoor in het Kabinet geen meerder-
heid te vinden bleek, langs een omweg dan toch
wordt binnengehaald.

Wie zich inlaat met de resultaten van het bedrijfsleven,
zal in de eerste plaats moeten vragen, of de in aanmerking
komende bedrijven bij de samenstelling van hun bedrijfs-
resultaten met afschrijving naar vervangingswaarde hebben
rekening gehouden. Hierover is begin October in Rome
tijdens het internationale congres der Association Inter-
nationale de Droit Financier et Fiscal een belangwekkend
debat gehouden, waarvan het resultaat voor de voorstan-
ders van afschrij ving naar vervangingswaarde lang niet
onbevredigend was. In’ Nederland was deze gedachte
reeds lang gemeefigoed, terwijl zelfs de Nederlandse fiscus
nu op dit punt (althans enigermate?) schijnt te gaan
toegeven. De Directeur-Generaal van de Prijzen is voor
practische toepassing van de vervangingswaardeleer echter
nog niet te vinden. Het is echter duidelijk, dat van wer-
kelijke winst geen sprake kan zijn, zolang het door de
duurzame productiemiddelen bij de productie gebrachte waarde-offer niet behoorlijk gemeten en in rekening ge-bracht is.
Vervolgens zal men moeten vragen, of de onderhavige
bedrijven er op bedacht zijn geweest, vaardestijgingen
van per balansdatum aanwezige duurzame productie-middelen en materiaal- en goederenvoorraden niet als
winst aan te merken. Zijn beide correcties aangebracht
dan zal onderzocht moeten worden, welk deel .van de aldu

906

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 -November 1948

berekeide winst aan exportorders valt toe te schrijven. Is

ook hiervoor een correctie aangebracht, dan is het duidelijk,

dat zich een hele scala van bedrijfsresultaten zal voordoen,
van zeer winstgevend tot zeer verliesgevend toe. Het gaat

nu niet aan, tot deze bedrijven. generaliserend te zeggen,

dat de kostprijsverhogingen in het algemeen niet tot prijs-

stijgingen zullen mogen leiden. Men kan dit’— in het kader

der huidige gerichte economie – veel juister zeggen door

de formulering, dat’ de kostprijsverhogingen niet tot prijs-
stijgingen zullen mogen leiden, indien en voor zover zij bij

juiste w’instcalculatie nog kunnen worden opgevangen door

de geldende binnenlandse verkoopprijzen.

De vraag mag in dit verband gesteld worden: Wat ver-

wacht en wat w’il het Nederlandse volk eigenlijk van zijn

bedrijfsleven? Er bestaat weinig verschil van mening over

de opvatting, dat dit bedrijfsleven op grote schaal zal

moeten industrialiseren om werkgelegenheid te bieden

aan onze sterk groeiende bevolking, die zich vele voor-

oorlogse bestaansmogelijkheden om redenen, die hier
verder buiten beschouwing kunnen blijven, ziet ontnomen.

Om te industi-ialiseren is echter kapitaal nodig, dat nog
altijd slechts verschaft wordt door instellingen of indivi-

duen, die in de rentabiliteit van het betrokkeî’i bedrijf

vertrouw’en hebben. T-let. bedrijfsleven moet dus ivin9t

maken: geen industrialisatie zonder emissies, geen emissies
zonder winst. De spaarders plegen echter, zo al niet indi-

vidueel, dan toch in hun collectiviteiten, zoals institutio-
nele beleggers en beleggingsconsortia, aan balansanalyse

te doen en zouden weinig waardering hebben voor onder-

nemingen, die steeds preciesuitkeerden, wat zij verdienen.
De practijk is dan ook, dat er aan interne financiering.
gedaan moet worden om de bedrijven financieel sterk te
maken en het vertrouwen der spaarders te verwerven. Het

lijkt, in dit licht bezien, dan ook contradictoir, dat men

twee dingen tegelijk zou willen, nl. de bedrijven sterk te
maken, opdat zij zullen kunnen uitbreiden, en deze ielfde

hedrijven te beletten de verhogingen der kostprijsfactoren

in de binnenlandse prijien door te berekenen, voor zover

deze daartoe bedrijfseconomisch aanleiding geven. Ook
moge bedacht worden, dat dit alles zijn weerslag zal

moeten vinden in de concurrentiekracht op de buitenlandse
markten: immers, de bedrijven, die in het’ binnenland hun
kostprijzen niet meer goedmaken, zullen de neiging hebben
voor het,,..buitenland met dubbel verhoogde kostprijzen te

calculeren Lukt dat niet, dan zal de export daarvan de
terugslag ondervinden. In stede van dumping op de export-

markten vindt dan – door overheidsmaatregelen gedwon-
gen – dumping op de binnenlandse markten plaats. Vooral
voor bedrijven, die reeds inoverleg met de in aanmerking
komende overheidsinstanties tot uitbreidingen overgegaan
zijn, welke zich thans in aanbouw bevinden, kan de niet-
doorberekening zw’aar w’egen. Zij hebben met bepaalde, bedragen aan vrijkomende afschrijvingen en winsten uit
de lopende productie rekening gehouden en redelijkerwijze
ook mogen houden, welke bedragen zij als een dei finan-
cieringshronnen hunner uitbreidingen thans geheel of ge-
deeltelijk verloren zien gaan.

Zo dreigt, tegenover een kunstmatigheid, welke ver-
dwijnt, een nieuwe kunstmatigheid, in de vormvan on-
toereikende binnenlandse prijzen te ontstaan, welke voor
het Nederlandse bedrijfsleven een niet te onderschatten
gevaar inhoudt. Het verbod der doorberekening kan niet
beletten, dat de kosten in werkelijkheid dan toch maar
gestegen zijn. Dat hier bovendien de economisch onge-
wenste figuur ontstaat, dat alle volgende phasen in de be-
drijfskolom met die te lage prijzen, welke voor hen weer
kosten zijn, rekening houden, als waren het economisch
verantwoorde prijzen, waardoor zij meer van de betrokken
goederen of diensten zullen willen afnemen dan met de
werkelijk daaraan verbonden rn5atschappelijke offers
overeenstemt, vorde slechts terloops vermeld. Vroeger of
later zal ook aan deze bedrijven de war& rekening gepresen-
teerd moeten worden.
S

Bij dit alles wordt niet over het hoofd gezien, dat de

tot dusverre ge’olgde politiek van lage prijzen n dien-
overeenkomstige lonen ook zeer,reële voordelen heeft ge-

bracht. Dat men er naar streeft, deze voordelen ondanks

de verlaging der subsidies voor zover, mogelijk-te hand

haven, moge begrijpelijk zijn, het is eonomisch niet reëel,

dit te vinden in prijs- en loonsverhogingen, welke niet’

mogen w’orden doorberekend
Wil men niet de inflatie, wil’men ons productie-apparaat

vergroten om de betalingsbalans in toekomstig evenwicht

te kunnen brengen, dan zal men ons volk vroeg of laat in

feite moeten aanzeggen, dat het verarmd is en daarvan

als
consument
de consequenties zal hebben te dragen. Een

dergelijke mededeling zal in hoge mate impopulair zijn en

misschien lijkt het middel in the short run erger dan de

kwaal. Of men er goed aan gedaan heeft, haar thans nog

uit te stellen, zal de tijd ons moeten leren.
t. D.

HET INDUSTRIËLE LOONPEIL IN

NEDERLAND.

Door de jongste maatregelen op het gebied van subsidiés

en lonen is het hier te lande bestaande loonpeil weer,sterk in

de algemene belangstelling gekomen. Met het oog daarop

zal in het onderstaande aan de hand van de beschikbare
statistische gegevens worden getracht een zo, nauwkeurig

mogelijk beeld te geven van de momenteel ten onzent
op dit gebied bestaande situatie en van de verhouding
tot een tweetal belangrijke buurlanden, België en Engeland.
Daarbij’ zullen uitsluitend de industriële lonen in ogen-

schouw worden genomen, teneinde te vermijden, dat met

gemiddelden van geheel ongelijksoortige grootheden zou

moeten worden gewerkt.

r
Het loonpeil per October 1948.

Omtrent het werkelijke ]oonpeil wordt de beste infor-
matje verstrekt door de vanwege het C.B.S. gepubliceerde

indexcijfers der gemiddelde uurverdiensten. Helaas dateert

hef ‘laatste desbetreffende cijfer van September/October
1947, toen bedoeld indexcijfer op 193 stond (1938/’39 =
100). De ontwikkeling nadien kan derhalve slechts worden
benaderd met behulp van het verloop der zgn. regelings-
lonen, welker index maandelijks vordt bijgehouden. 1-loe-

wel dit indexcijfer uiteraard geen volkomen nauwkeurige
maatstaf is voor de stijging der uurverdiensten, mag het
onder de huidige weer meer normale omstandigheden
toch als een vrij betrouwbare indicator worden beschouwd.

Daar het peil der regelingslonen tussen September/October
1947 en October 1948 met ca 3 pCt steeg, mag het index-
cijfer der gemiddelde uuiverdiensten uit dezen hoofde

dus op 1.99 voor laatstgenoemde datum worden’ gesteld.
Daarmee-is echter nog geen volledig juist beeld verkle-
gen van het huidige industriële oonpeil. De gebruikte
indexcijfers hebben ni. uitsluitend betrekking op manne-
lijke arbeiders van 21 jaar en ouder. Daar evenwel de vrou-
ven-. en jeugdlonen’ aanmerkelijk meer zijn gestegen,moet
het cijfer 199 te laag worden geacht, zodat nog een correctie
noodzakelijk wordt.
Bedoelde correctie kan worden verricht door de loon-
stijging van elke arbeiderscategorie afzonderlijk in aanmer-
king te nemen. Volgens het C.B.S. was het indexcijfer.der

gemiddelde ,uurverdiensten in September/Ootober 1947
op basis 1942 (over de beweging v56r dit jaar is’ niets be-
kend):
voor mannen van 21 jaar’ en ouder: 154

.
voor vrouwen van 21 jaar en ouder: 176
voor mannen van 14-20 jaar:

184
voorvrouwen van 14-20 jaar:

195,5
Worden deze afwijkingen vermenigvuldigd met de (bij
benadering bekende) aantallen arbeiders per categorie, dan
stijgt het algemeen gemiddelde van 199 tot 211, dusmet

17 Novenber 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

907

6 pCt. Ook deze uitkomst is dan waarschijnlijk nog iets te

laag, daar vermoedelijk ook vôÔr 1942 reeds een zekere

divergentie is opgetreden.
Tenslotte dient nog rekening te w’orden gehouden met
de 2 pCt gratificatie en de kinderbijslag, die immers even-

eens een deel van het totale loon uitmaken. Hoewel de
uitbetaling der bedoelde gratificatie niet verplicht is en

voorts deze extra uitkering in bepaalde bedrijven ook

reeds vôôr de oorlog plaats had, mag het in de practijk
toch wel geoorloofd Ireten hiervoor tenminste 1 pCt in

rekening te brengen. De verhoging wegens kinderbijslag
dient op 6 pCt te worden gesteld, zijnde de momenteel
vöor dit doel door de werkgevers op te brengen premie.

1-let indexcijfer der gemiddelde uurverdiensteii in October

1948 stijgt aldus uiteindelijk tot 226 t.o.v. 1938/’39.

Het loonpeil in verhouding tot de kosten van levensonderhoud

en de arbeidsproductioiteit.

Uit het voorgaande wordt het duidelijk, dat ondanks

de in October 1946 afgekondigde loonstop, toch een aan-
zienlijke stijging van het loonniveau heeft plaats gehad.

Deze ontwikkeling wordt gewoonlijk gemotiveerd met de

tegelijkertijd plaats gehad hebbende stijgingen van de
kosten van levensonderhoud en van de arbeidsproductivi-
teit. De redenering is daarbij dan, dat de stijgende kosten
van levensonderhoud een corresponderende loonsverho-

ging noodzakelijk hebben gemaakt en dat de stijgende

arbeidsproductivi telt zulks ook economisch verantwoord
deed zijn. Het is derhalve van belang ter contrôle de
ontwikkeling der genoemde grootheden naast elkaar te

stellen, in het bijzonder sedert de invoering van de loon-

stop.
]-Iet verloop van het indexcijfer der kosten van levens-
onderhoud kan zowel aan de hand van vdéroorlogse als
van na-oorlogse huishoudrekeningen worden gevolgd. De
1 ndexcij fers volgens na-oorlogse hu ishoudrekeni ngen ver-
dienen in beginsel cle voorkeur, omdat zij nauwkeuriger

aansluiten bij de hedendaagse verhruiksgewoonteil, maar hebben het nadeel, dat zij niet worden berekend voor een

onveranderlijk pakket goederen en diensten, doch op basis
van de voortschrijdende som van telkens vier kwartalen.
Deze afwijkende methode is uiteraard ingevoerd in ver-

band met de nog weinig gefixeerde consumptieverhoudin-
gen, maar heeft tot consequentie, dat de verkregen index-cijfers niet van kwartaal tot kwartaal onderling vergelijk-
baar zijn en dus feitelijk voor het onderhavige doel niet

mogen worden gebruikt.
In de practijk blijkt tussen beide eeeksen echter nauwe-
lijks enig verschil te bestaan. Het indexcijfer valgens v6r-
oorlogse huishoudrekeningen is gestegen van 196 in Sep-
tember 1946 tot 203 in Augustus 1948,.dus met bijna 4 pCt,


terwijl dat volgens na-oorlogse huishoudrekeningen is ge-
stegen van 180 tot 188, dus met ruim 4 pCt.
De industriële arbeidsproductiviteit bedroeg in het derde
kwartaal 1946 volgens het C.B.S. 72 en was in het tweede

kwartaal 1948 tot 81 gestegen; overeenkomstig het nor-
male seizoenspatroon mag worden geschat, dat het niveau
voor het derde kwartaal ca 82 zal zijn.
De arbeidsproductiviteit zou dan dus met 14 pCt zijn
gestegen in dezelfde periode, waarin het indexcijfe? van

de kosten van levensonderhoud met 4 pCt toenam.
Vordt hiertegenover nu de ontwikkeling van de gemid-
delde uurverdiensten in ditzelfde tijdvak gesteld, dan blijkt
het volgende. 1-let desbetreffende indèxcijfer stond in
Septemher/October 1946 op 181. Daar blijkens berekening

de geconstateerde divergentie van d6 vrouwen- en jeugd-
lonen in dp onderhavige periode nauwelijks enige verande-
ring heeft ondergaan, dient ook dit cijfer weer met 6 pCt
teworden verhoogd tot -192. Een verdere verhoging tot
196 vloeit dan nog voort uit het toenmalige niveau van de
kirtderbijslag. Daartegenover kan voor Augustus 1948 het

eerder
,
gevonden cijfer van 226 worden gesteld, waarna
dus de gemiddelde inkomensvermeerdering sedert de af-

kondiging van de loonstop 15 pCt blijkt te bedragen en

de stijging van het reële loon in dezelfde periode derhalve

11 pCt.
De conclusie van 6en en ander moet zijn, dat de positie

der loontrekkenden in de onderzochte periode niet onbe-
langrijk is verbeterd.
rregenoer
de gestegen kosten van

levensonderhoud werd een dienovereenkomtige inkomens-

vermeerdering verkregen en bovendien kwam de toege-

nomen arheidsproductivitei t voor het leeuwendeel (ii pCt

op 14 pCt) aan hen ten goede. Dat niet de gehele stijging
der arbeidsproductiviteit aan de loontrekkenden in de

vorm van loonsverhoging werd uitgekeerd, is op zichzelf
niet onredelijk. In de eerste plaats immers is de hogere
arbeidsproductiviteit ook oog wel aan andere oorzaken te

danken dan alleen aan verhoogde inspanning der arbeiders.

Bovendien had de gemiddelde Nederlandse werknemer,
dank zij de sociale politiek der Regering, aanvankelijk 6en
inkomen, dat hoger lag dan met de toenmalige lage stand

der arbeidsproductiviteit correspondeerde en dat dus anti-
cipeerde op een stijging van laatstgenoemde; het spreekt

vanzelf, dat deze voorsprong geleidelijk moet wôrden
ingehaald. rr
ens
l
o
tt
e
zal uit het navolgende blijken, dat

het met het oog op de concurrentiepositie van Nederland
op de wereldmarkt de voorkeur zou verdienen, indien
de stijging der. arheidsproductiviteit ook nog aan andere
doeleinden ten goede zou kunnen komen dan alleen aan

een verhoging van het loonpeil.

De oerhouding tot het loonpeil in België.

Aan de ver-houding, tot het i3eigische loenpeil wordt
vooral grote betekenis toegekend met het oog op de tot:


standkoming van de Benelux. Een voor de hand liggend

middel om deze verhouding te lerer kennen is een verge-
lijking van de bovengenoemde Nederlandse loonindices
met die, welke omtrent de Belgische ontwikkeling bekend
zijn. Als uitgangspunt daarvoor kan worden gekozen de
verhouding, welke tussen beide landen vdör de oorlog
bestond blijkens de I3elgische Economische en Sociale

Telling 1937 en de Nederlandse Ongevallenstatistiek van
hetzelfde jaar.
1-let blijkt uit cle genoemde statistieken, dat de gemiddel-
de uurverdiensten van alle industriële arbeiders in het

eigenlijke bedrijf in België 27,5 ct, in Nederland 39,5 ct

bedroegen
1).
Worden deze bedragen nu vermenigvuldigd
met cle industriële loonindices, dan kan de momentele

verhouding vrij goed worden benaderd.
Omtrent de Belgische loonstijging w’orden geen betrouw-

bare indices gepubliceerd. Niettemin beschikt men in
België over zeer waardevolle gegevens, daar de uitvoering
van de sociale verzelcering aldaar via de Rijksdienst ioor
• Maatschappelijke Zekerheid geschiedt, bij welke instantie
derhalve de laatstelijk uithetaalcle lonen voor elke bedrijfs-
tak nauwkeurig bekend zijn
2
). Wordt van deze gegevens

van de
R.M.Z.
gebruik gemaakt, dan blijkt het Belgische
loonpeil in het vierde kwartaal 1947 tot ca 385 (1936/’38
100) te zijn gestegen (uitsluitend het eigenlijke loon,

dus exclusief kinderbijslag e.d.). Voor Nederland moet
blijkens het voorgaande een indexcijfer van 193 + 6 pCt
+ 1 pCt = 207 per Septemher/Octoher 1947 (1938/’39 =
100) worden berekend, welk cijfer nog met 4 pCt dient te
worden verhoogd tot 215,1 teneifide eenzelfde jaarbasi9 te verkrijgen als in België. 1-let resultaat van de beoogde vermenigvuldiging is der-
halve, dat de gemiddelde uurverdiensten eind 1947 in

‘)
Zie: ,,Lonen en salarissen in cle Belgische nijverheid” door
mej. Mr A. 11. PoLL in ,,E.-S.B.” van 5 .lanuari 1944. ‘) Enige cijfers kan men vinden in deel V van de prac-adviezen voor de Benelux-studieconferentie der vakbonden, te Amsterdam gehouden van 19 – 24 April 1948. liet schijnt de bedoeling te kijn
deze loongegevens van cle R.M.Z. in de toekomst regelmatig te
publiecren. België zou daarmee op het gebied van de loonstatistiek
een aanmerkelijke voorsprong op ons landt verkrijgen, daar aldus
op elk gewenst moment’ volkomen recente cijfers omtrent (le wer-
kelijke verdiensten zouden kunnen worden verstrekt. Te onzent kunnen dergelijke gegevens slechts worden verkregen door een ténmaal per jaar in te stellen speeialeenquétc, waarvan de resul-
taten pas na geruime tijd openbaar worden.

908

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

t

België ca 3,85
x
27,5 ct = 106ct hebben bedragen en in

Nederland ca 2,15
x
39,5 ct = 85 ct.

De conclusie uit het bovenstaande mag luiden, dat het
industriële loonpeil eind 1947 in België ongeveer 25 pCt

hoger lag dan in Nederland
3)
(bij een ongeveer gelijk niveau

der sociale kosten). Weliswaar is nadien het Nederlandse

loonpeil nog m”et 3 pCt gestegen en dezer dagen opnieuw

verhoogd met bijna 2 pCt, doch ook de Belgische lonen
zijn verder omhoog gegaan, o.a. met ca 21 pCt vegens de

vermindering der zgn. . compensatietoelagen. Aangenomen

mag dan ook wel worden, dat het loonverschil tussen Ne-

derland en België momenteel nog van dezelfde orde van

grootte is als aan het’einde van 1947.

De cerhouding tot het loonpeil in Engeland.

Door het Centraal Planbureau is de methode geïntrodu-

ceerd om door vergelijking mét de situatie in Engeland,

dat als onze voornaamste industriële concurrent w’ordt

beschouwd, te controleren of het loonpeil hier te lande
voldoende ruimte laat voor de verbetering van onze

exportpositie. Daarbij wordt uitgegaan van de verhou-

ding in 1938, waarvan het aannemelijk mag worden geacht,

dat een zekere évenwichtspositie was .bereikt. Achtereen-
volgens worden dan de wijzigingen nagegaan, welke sinds

genoemd jaar zijn opgetreden in het loon, de arbeidspro-ductiviteit en de door het bedrijfsleven te betalen sociale

kosten. De kinderbijslag wordt bij deze vergelijking in de

sociale kosten opgenomen, aangezien hij thans niet van de
gezichtshoek der totale werknemersontvangsten uit, doch

van die der totale werkgeverskosten uit moet worden be-

schouwd.
Wordt deze methode op de situatie in October 1946
toegepast, dan ontstaat het volgende beeld. Het Neder-‘

landse loonpeil bedroeg op dat moment blijkens het voor-
gaande 181 .+ 6 pCt = 192. De industrië)e arbeidsproduc-

tiviteit stond op 72 en de sociale kosten waren gestégen
van ca 6 pCt van het loon vôér de oorlog tot ca 18 pCt.
Daartegenover waren de gemiddelde uurverdiensten in

Engeland gestegen tot 191, mocht de arbeidsproductiviteit

aldaar geschat worden op 102
4)
en waren de sociale kos-

ten met 3 pCt op het vooroorlogse peil gebleven (dank zij

de activiteit van de Staat op dit terrin). Wordt tenslotte
rekening gehouden met de koerswijziging, dan kan het in
October 1946 hier te lande toelaatbare ioonpeil dus worden

gesteld op:


72

103 : 103
191 X

X 118 iö
x
1,20 = 146 t.o.v. 1938.

Daar het feitelijke loonpeil op genoemde datum 181 +
6 pCt = 192 bedroeg, beliep de overschrijding derhalve

niet minder dan 32 pCt.
Nauwelijks,gewijzigd was de situatie een jaar later. Wel-
iswaar had nl. inmiddels in Engeland een vrij belangrijke
loonstijging doorgezet, maar ook te onzent was zowel het

loon als het niveau der sociale kosten gestegen. Het toe-
laatbare loonpeil voor October 1947 moest daardoor wor-

den gesteld op:
75

103:103
209
x

121 106
x
1,20 = 158 t.o.v. 1938.
Daar het feitelijke loonpeil inmiddels op 193 +’ 7 pCt
= 207 was gekomen, bedroeg de overschrijding toen dus

nog steeds 31 pCt.
Een verbetering kan echter worden aangenomen per
October 1948, voor welke maand het toelaatbare loonpeil

op grond van de voorlopig bekende g’ègevens als volgt

kan worden benaderd:
82

103 :103
219
X

X
121 5 106 x 1,20 = 176 t.o.v. 1938.

Het voor deze datum veronderstelde loonpeil van 199

3)
Het is mogelijk deze uitkomst nader te verifitren door verge-lijkingen voor de afzonderlijke bedrijfstakken. Vorden dergelijke
vergelijkingen gemaakt, dan blijkt ook daaruit een gemiddeld ver-
schil van ca 25 pct te resulteren.
‘) Zie: ,,Het niveau der arbeidsproductiviteit in Engeland” in
,,E.-S.B.” van 20 October 1948, blz. 828.

+ 7 pCt = 213 zou dus een overschrijdingvan nog slechts

21 pCt inhouden.

Uit een en ander mag worden afgeleid, dat de Neder-
landse positie in de afgelopen twee jaren weliswaar is ver-

beterd, maar dat niettemin het gewenste einddoel nog
geenszins is bereikt. Aanhoudende voorzichtigheid op.

het gebied der loonpolitiek blijft dus dringend noodzakelijk.

Van hoeveel betekenis daarbij een verdere stijging van

de arbeidsproductiviteit kan zijn, blijkt het beste uit het

feit, dat de loonbew’eging als zodanig in Nederland niet

afwijkt van die in Engeland. Terwijl nl. hier te lande het
loonpeil steeg van 192 tot 213, dus met 11 pCt, en boven-

dien de sociale kosten toenamen met 31 pCt, ging in Enge-

land het loonpeil van 191 naar 219, een stijging dus met

15 pCt. Dat niettemin de’ relatieve positie van ons land

een zekere verbetering heeft ondergaan,.moet dus vrijwel

geheel aan de stijging 7aii de arbeidsproductiviteit worden
toegeschreven. Aangenomen mag worden, dat bij’ verder.e

opvoering van laatstgenoemde factor het gewenste doel

kan worden bereikt, indien althans wordt verhinderd, dat
het loonpeiLin g’elijke mate omhoog gaât. . –

Van deze gezichtshoek uit moet het worden betreurd,

dat de Regering zich genoodzaakt heeft gezien de subsidies

te verlagen op een moment, dat zulks niet zonder een
compenserende loonsverhoging kon geschieden, daar aldus

weer een stap terug werd gezet op de weg naar maimale

export. Als gevolg van deze maatregel, die e,pn verhoging

van het loonpeil met bijna 2 pCt inhoudt, zal het index-
cijfer immers stijgen van 213 tot 217 en derhalve de over-

schrijding van het toelaatbare 16onpeil van 21 pCt tot 23
pCt. Hoewel deze achteruitgang op zich zelf niet zo be-
langrijk schijnt, moet hij wel degelijk ernstig worden ge-

acht, wanneer men zich realiseert hoe groot de overschrij-
ding nog altijd is. ..

De loonbijsiag 9an 1 gulden.

Mede met het oo.hierop kan de vraag rijzen, of het niet
mogelijk was geweest de verhoging beperkter te houden.

Dienhangaande zal echter steeds in het oog moeten worden

gevat, dat een te sterke druk’ op het loonpeil het doel
voorbij kan schieten en dan juist verlaging van de arbeids-

productiviteit zal kunnen, veroorzaken. Niettemin zou de
thans gekozen vorm van een uniforme loonbijslag’ad 1
gulden in zoverre niet doelmatig kunnen worden geacht,
dat aan alle gezinnen met minder dan 2 kinderen een be-

drag wordt toegekend, dat boven de voor deze gezinnen
berekende vermeerdering der uitgaven is gelegen.
1-let bedrag ad 1 gulden immers is berekend op basis
van een gezin me,- 2 kinderen. Wordt dit bedrag nader

geanalyseerd, dan blijken hiervan 60 ct voor de beide
ouders te zijn bestemd en 20 ct voor elk kind. Alle gezinnen
met minder dan 2 kinderen ontvangen dus thans een reële
inkomensvermeerdering, terwijl de gezinnen met meer
dan 2 kinderen een reële vermindering ondergaan. Voor
laatstgenoemde categorie is een herzienihg van de kinder-
bijslag toegezegd, maar voor de kleine gezinnen en voor de

alleenstaanden heeft men piet besloten tot een dienover-
• eenkomstige reductie.
Berekening leert nu echter, dat de door een dergelijke
reductie’ te verkrijgen besparing toch slechts geringe be-
tekenis voor ons loonpeil zou hebben gehad. Volgensen
globale benadering komen nl. in totaal ca 1,5 millioen in
het bedrijfsleven werkzame loontrèkkers voor de bijslag
van 1 gulden in aanmerking, hetgeen dus,een verhogirg
van de loonsom met ca 80 mln gulden inhoudt. Wordt op
het genoemde aantal de indeling naar gezinsgrootte toe-
gepast, zoals deze volgens de laatste gegevens van het
C.B.S. bekend is, dan zouden daaronder (behalve een Vrij –

beperkt aantal alleenstaanden) bij benadering, 350.000 ge-
zinnen zonder kinderen, 350.000 gezinnen met 1 kind en
300.000 gezinnen met 2.kinderen vallen, welke ‘groepen
tezamen ruim 50 mln.van het totaal ad 80 mln gulden
zouden ontvangen.

1.

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

909

Had de loonbijsiag nu in plaats van 1 gulden slechts 60

cent bedragen en was vervolgens de kinderbijslag voor elk

kind verhoogd met 20 cent, dan zou de totale jaarlijkse

uitkering aan de bovengenoemde getinnen slechts 10 mln
gulden minder hebben bedragen. Daar de gezinnen met

meer dan 2 kinderen ook bij deze verrekeningsvorm een

extra uitkering per kind zouden moeten ontvangen, evenals

thans de bedoeling is, zou ten aanzien van deze categorieën

/ geen besparing kunnen worden bereikt. De uiteindelijke

reductie op de verhoging zou dus niet meer dan 10 mln

gulden zijn geweest.
Bovendien dient te worden overwogen, dat in de thans
toegekende bijslag geen rekening is gehouden met de aftrek
wegens loonbelasting. Voor een gezin met 2 kinderen is
deze aftrek slechts gering, maar bij de kleinere gezinnen

gaat een goed deel van het ,,teveel” langs deze weg weer

verloren.
De genoemde feiten in aanmerking nemende, mag dus

vorden gesteld, dat het thans in overleg tussen Re-

gering-en Stichting van de Arbeid genomen besluit de voor-
keur verdient boven een meer gecompliceerde regeling.

Niettemin zal het steeds noodzakelijk blijven ten opzichte

van de ontwikkeling van het Nederlandse loonpeil de uiter-
ste waakzaamheid te betrachten. Versterking van onze
exportpositie is ook voor de werknemers zelf de beste
garantie voor de toekomstige werkgelegenheid!

‘s-Gravenhage.

Dr J. E. v. DIERENDONCK.

EEN CONJUNCTUURFONDS.

De Werkgelegenheidscommissie heeft onlangs een rap-
port gepub]iceerd, dat de mogelijkheden van samenwerking
wil nagaan tussen Overheid en bedrijfsleven bij de con-

junctuurpolitiek
1)

Het stemt tot voldoening, dat het vraagstuk der werk-
gelegenheid de volle aandacht van de Regering blijkt te
hebben. Immers,’ de huidige economische constellatie zou

er wellicht toe kunnen leiden, dat een van de grootste
problemen op sociaal-economisch gebied, hetwelk zich in
het verleden zo sterk deed gelden, in het vergeetboek
geraakt. Wanneer men zich ‘niet tijdig realiseert, dat ook
voor de na-oorlogse periode het conjunctuurvraagstuk van
actuele betekenis ‘is, ‘dan zou het intreden van een even-
tuele depressie de Overheid onvoorbereid vinden.
Er is temeer reden tot verheugenis, omdat de ‘Com-
missie een aspect van de conjunctuurpolitiek bespreekt,
dat tot op heden al te zeer werd verwaarloosd. Zij geeft nl.

uitdrukkelijk te kennen, dat naar haar mening het be-
drijfsleven zelf in het centrum van de conjunctuurpolitiek
dient te worden geplâatst. Hierdoor geeft zij er blijk van’
haar tijd vÔér te zijn. Maar al te vaak hoort men de voor-
standers van een actieve conjunctuurpolitiek de lof ver-
kondigen van een anti-cyclische budgetpolitiek der Over-
heid.
Zonder aan de betekenis van deze laatste afbreuk te
willen doen en het toejuichend, dat dergelijke ideeën in
steeds breder kring gemeengoed worden, overschat men
.o.i. toèh sterk de doeltreffendheid van deze politiek, indien
men er van ‘uit gaat, dat men hiermee alleen reeds de
conjunctuur voldoende kan bestrijden. De gedachte, dat
een betrekkelijk geringe verhoging van de netto-staats-
uitgaven een ,,Ankurbelung” van het economisch proces
zou kunnen bewerkstelligen, achten wij niet geheel in
overeenstemming met de moderne conjunctuurtheorie,
terwijl zij ook in de ervaringen, door het buitenland in
deze opgedaan, geen bevestiging vindt.
Daarom ligt ‘het voor de hand om, met alle waarderifig
‘voor de gunstige resultaten, welke men met een anti-cycli-
sche budgetpolitiek der Overheid kan bereiken, tOch als
strategisch punt ter bestrijding van de conjunctuur nog

‘)
Zie ,,Sociale Voorlichting”, October 1948, blz. 71 e.v

een andere sector te kiezen. Gezien de centrâle plaats,

welke de investeringen van het bedrijfsleven in het con-

junctuurverloop innemen, ligt het voor de hand na te
gaan of deze zich niet voor beïnvloeding lenen. Dit is

temeer van belang, daar vrijwel iedere conjunctuurtheorie

aan deze particuliere investeringen een overheersende
causale betekenis.toekent. De ontwikkeling van het over-

heidsbudget moge dan al van invloed zijn op het conjunc-
tuurverloop en anderzijds zich goed lenen om de conjunc-

tuur te bestrijden, de oorzaak wordt daardoor niet recht-
streeks opgeheven. Kiest men evenwel de particuliere

investeringssector als operatieterrein voor de conjunc-
tuurpolitiek, dan is er geen sprake van ,,Kurieren am
Symptom”, maar tast men de kwaal in haar kern aan.

Zoals gezegd, treft men deze gedachte nog zelden aan en

pleit het voor de Commissie, dat zij in dit verband met
voorstellen komt.

Deze voorstellen behelzen een drietal punten, nl. 1.
Algemene voorlichting, 2. Instelling van een conjunctuur-

fonds, 3. Juister kostprijscalculatie. Hoewel deze alle drie

interessant zijn en nadere beschouwing verdienen, zullen
wij ons in dit artikel beperken tot de voorgestelde instel-

ling van een conjunctuurfonds.

De voorstellen Qan de Commissie.

De voorstellen, welke hierop betrekking hebben, komn
op het volgende neer. De onderneming wordt in staat ge-

steld haar winst, in de hausseperiode gemaakt, buiten de
belasting te houden. ‘Wil zij deze faciliteit genieten, dan
moet de winst op een speciale geb1okkerde rekening bij
De Nederlandsche Bank worden gestort. Aldus verliest de
onderneming de beschikking over dit geld, terwijl ook
geen interest hierover wordt vergoed. De mogelijkheid
om door storting op deze geblokkcrde rekening van
winsten de belastingheffing te ontgaan, is onbeperkt, met
deze uitzondering, dat een zeker normaal rentepercentage
over het in het bedrijf werkend vermogen niet mag worden
gereserveerd. De onderneming krijgt eerst de beschikking

over de aldus gereserveerde bedragen, wanneer de Over-heid verklaart,, dat een depressieperiode is aangebroken.
Op dat moment heeft zij dus de winst belastingvrij ter
beschikking.

Als conditie daarbij geldt evenwel, dat, zo de Overheid zulks bepaalt, de onderneming een zeker gedeelte van de
vrijkomende reserve binnen een bepaalde tijdsperiode
moet besteden, en wel hetzij voor de aanschaffing voor
binnen het bedrijf blijvende vaste investeringsgoederen,
hetzij voor uitkering van additionele wachtgelden. Daarbij
zou de besteding voor vaste investei’ingsgoederen alleen
worden toegestaan, voor zover deze aanschaffingen uit-

breiding – dus geen vervanging – van

de bestaande
bedrijfsoutillage betekenen, of indien het vervangings-
investeringen betreft, voor zover deze niet uit de reeds
geboekte afschrijvingen op het te vervangen activum
kunnen worden gefinancierd.
Wanneer men zich niet aan deze regels houdt, worden
de reserves alsnog op de normale wijze belast. Eventueel
na afloop van de depressie resterende gelden blijven p de speciale rekening staan, onverminderd de bepaliiig,
dat een onderneming te allen tijde over de reserve kan be-schikken, mits alsnog de normale belasting wordt betaald.

De motioéring van het poorstel.

Bezien wij nu de motivering van het voorstel. Deze
betreft zowel het belang van de Overheid als van het
bedrijfsleven. FIet bedrijfsleven zou een vermindering van
de belastingdruk verkrijgen, terwijl de Overheid een doel-
treffend instrument ter beïnvloeding der conjunctuur in
de hand zou hebben.
Hoewel voor de meeste lezers dit voorstel vermoedelijk
nieuw zal zijn, is het toch reeds eerder aan de orde gesteld. In 1938 stelde de Zweedse Rijksdag namelijk een wetsont-
werp voor, volgens hetwelk iedere onderneming van 1

910

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

Januari – 1938 af het recht zou krijgen, om in de jaren

1939-1941 bij berekening van de zuivTere winst bepaalde

bedragen tot vorming’ van een belastingvrij conjunctuur-
nive]leringsfonds in aftrek te brengen, en wel voor zover
het een fonds voor gebouwen betreft, maximaal 10 pCt

van de jaarlijkse winst of voor zover het een N.V. betreft

2 pCt van het aandelenkapitaal en voor zover het gaat

om een reserve voor de bedrijfsinventaris en voor voQr-

raden tot het dubbele van deze percentages. Ook hier werd

bepaald, dat dit fonds slechts in een bepaalde periode

mag w’orden aangewend en wel uitsluitend ter afschrij-ving van in die periode aangeschafte activa. Voor zover

het fonds niet binnen 7 helastingjaren aldus zou zijn aan-

gewend, zou het weer belastbaar worden. 1-let initiatief

tot dit voorstel was van het bedrijfsleven zelf uitgegaan
2)3).

De bedoeling van het voorstel is de pat-ticuliere investe-

ringen in de hausse te remmen en deze in de’baisse te be-

vorderen. Aldus; zo heeft men blijkbaar geredeneerd, wordt

het conj unctuurverloop gestabiliseerd.
De mate, waarin dit resultaat zal worden bereikt, is

niet dii-ect te bepalen. De Commissie, wijst er zelf reeds

op, dat er in de hausse een factor in tegengestelde richting
werkzaam is, ni. het feit, dat het verkrijgen van belasting-

vrijdom op gemaakte winst tevens insluit, dat men nieuwe

winstmogelijkheden mist, welke uit de verdere investe-
ringen zouden kunnen volgen. Iets dei’gelijks is het geval

in de depressie, waar de ondernemers de mogelijk geringe

rentabiliteit op nieuwe investeringen tegen het definitief

vrijkomen van vroegere winstbedragen zullen moeten ‘

af-

wegen. Gezien de hoogte van de huidige belastingtarieven
is het evenwel aannemelijk, dat inderdaad een niet te mis-kennen werking in de gewenste richting zal plaatsvinden.
De Commissie zegt.dan ook terecht, dat een ruwe quanti-

tatieve benadering van de voor- en nadelen van het deel-
nemen âan de regeling leidt tot de donclusie, dat de keus in het algemeen ten gunste van deelneming zal uitvallen.

Is ‘echter daarmede het voorstel, dat immers uiteindelijk

ten doel heeft een verhoging van de werkgelegenheid
door stabilisering van de conjunctuur ten volle gerecht-

vaardigd? –
Vooreerst is het van belang onderscheid te maken tussen
het al of niet deelnemen aan de regeling en het al of
niet dienovereenkomstig doen fluctueren van de in-
vesteringen. In de hausse laat het zich immers denken,

dat de ondernemer zal trachten te profiteren zowel van de
belastingvrijdom als van de winstmogelijkheden verbonden
aan nieuwe investeringen. Dit resultaat zou hij kunnen

bereiken
dooi’ crediet op’ te nemen
en daarmee de expansie
te financieren. Zoals nog zal blijken, is voor het aantrekken
van besparingen in zo verre weinig gelegenheid, dat deze
laatste voor een groot deel juist door de ondernemingen
zelf plegen te worden verricht. De ondernemer kan even-
wel trachten een beroep op de banken te doen, hetwelk de credietcreatie in de hand zou werken. Hieruit volgt,
dat, wil de voorgestelde regeling effectief zijn, zij gepaard
zal dienen te gaan met een credietcontrôle. Ter bepaling van de gedachtengang zij verder evenwel
aangenomen, dat de regeling effectief is eo dat de crediet-
contrôle dus tevens wordt ingeschakeld. Wat zijn con-
junctureel gezien de gevolgen daarvan? .
Zoals bekend, voltrekt zich de opleving in de hausse
primair doordat de investeringsactiviteit toeneemt. 1-let

is gemeengoed van de conjunctuurtheorie geworden, dat
via acceleratie- en multiplierbeginsel zich een cumulatie-‘
proces ontwikkelt, waarbij de investeringen een centrale
rol vervullen. De financiering van de investeringen ge-

schiedt voor een groot deel uit de besparingen, welke door

2)
,,Förderung und Lengkung industrieller .Procluktion (lureh
steuerpolitische itlassnahmen”, Dr Fr. Zweifel,
1938, hlz. M.
2)
Opgemerkt dient, dat in de litteratuur nog andere voorstellen
zijn te vinden, welke ten dele variaties zijn
op
het voorstel van de
Werkgelegenheiclscommissie en welke alle weinig aandacht hebben
getrok ken.

de onderneming worden veri’icht 1-Jet blijkt nL,’ dat de

toeneming van de besparingen bij verhoging van het na-
tionale inkomen voor verreweg het grootste deel moet

worden toegeschreven aan de door het bedrijfsleven inge-
houden w’inst. J-larisen berekent voor de Verenigde Staten,

dat de marginale consumptie-quote op grond van de

vel- louding: consumptie – uitbetaald inkomen gelijk ‘aan

1 is en dat alleen met inachtneming van het door het be’-

drijfsleven ingehoude’n deel van het inkomen deze mai-ginale

consumptie-quote een waarde aanneemt, w’elke bijna de
helft lager is
4).

Wanneer de Commissie voorstelt deze winst te sterilise-

reh, treft zij dus blijkbaar de in de hausse werkende kracli-

ten in het hart.

Wij vragen ons af, of hjermee niet meer wordt bereikt

dan men eigenlijk
01)
het oog heeft en dan verantwoord is.

Het steriliseren van de winst komt uiteraard neer op een

regelmatige uitval van een ‘niet onaanzienlijk deel van het

nationale inkomen. Dit heeft een onmiskenbaar depressieve

wei-king. Daarnaast zal dooi- het uitvallen van de investe-

ring en de typische activerende werking op grond van de

daaraan inhaerente acceleratie, de hausse moeilijk’ cp gang
komen of blijven.

1

Jet gevaar doet zich dus voor, dat ter vermijding van
een disproportionele hausse e’en opleving tout court wordt
bedreigd.

Enkele consequenties.

Uit het voorgaânde volgen een tw’eetal naar onze mening

blangrijke ‘conseqqenties, welke wij gaarne – ter nadere
overweging en ‘discussie willen formuleren. Vooreerst is
het dubieus ot, zelfs indien de ondernemers van de voor-
gestelde regeling gebruik maken, de investeringen in de

-hausse voldoende zullen worden geremd. Dit zal slechts
het geval zijn, indien de credietcontrôle. stringent wordt
dooi-gevoerd Dit impliceert dan echter tevens, dat de

opleving practisch stagneert. Immers, een conjuncturele
toeneming van het
,
nationale inkomen zonder dienovereen-
komstige credietcreatie is nauwelijks denkbaar. 1-let alter-natief is dus: geen opleving öf een opleving welke dispio-

portioneel is.

De Commissie gaat er tei-echt van uit, dat een oneven-
wichtige gioei van de investei-ing dient te worden ver-
meden. Daardoor immers wordt de grondslag gelegd vooi

de komende omslag. Een dergelijke ontwikkeling dient te
worden voorkomen. Maar ei- blijft dan toch nog altijd ls
alternatief,dékoopkracht, welke in deze investeringen zou
belanden, in een andere richting te leiden. In plaats van een
sterilisering, zou een andere besteding gewenst zijn. Deze
andere besteding zou ten dele buiten de investeringssector,
‘dus voor consuniptiedoeleinden moeten worden gedaan.
Andersdeels, en dit is eveneens een ‘bezwaar tegen het voorstel, dient men hij de i-estrictie van de investeringen
te discrimineren. Dit is daarom noodzakelijk, omdat ook
in het feitelijk conjunctuurvei-loop tussen de onderscheiden
componenten van de investering aanzienlijke vei-schillen
aanwezig zijn. Met name ontwikkelen zich de investeringen
met een lang.e reprod uctieperiode meer disproportioneel
dan die met een korte.
1-let feit, dat het voorstel der Commissie door crediet-
creatie in gevaar kan worden gebracht, wijst reeds in de

richting, waarin wij de oplossing zouden willen zoeken,
nl. niet zozeér in de beschikking over.,de middelen, maar
in de richting van de aanwending daarvan. Controleert
men deze laatste, dan kan men tevens een enger verband leggen met een der belangi-ijkste oorzaken van het con-

junctuurverscllijnsel, t.w. een disproportionele ontwikke-
lirig der investering, welke zich hij de activa met lange

repioductieduur geaccentueerd vertoont. Tevens vermijd t
men aldus, dat een deel van de koopkracht wordt geste-riliseei-d. Zonder hier nader op in te gaan, zouden wij in

‘) ,,Fiscal
policy and business dycles”,
1941, hlz. 253 cv.

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

911

dit verband willen wijzen op de mogelijkheid om de in-

vesteringsdaad zelve aan

belasting te onderwerpen. 1-let

tarief hiervoor zou dan afhankelijk moeten worden gesteld
van de conjunctuurfase, terwijl tevens naar de reproductie-

duur zou dienen te worden gediscrimineerd.

Het zal de lezer duidelijk zijn, dat de Commissie met

haar voorstel van een conjunctuurfonds een materie heeft
aangesneden, welke, nog afgezien van belastingtechnische

kwesties, verre van eenvoudig is: Nu zij echter haar rapport
aan de openbaarheid heeft prijsgegeven, menen wij er goed

aan te doen een onderdeel van haar voorstel nader te be-
schouwen. Een uitputtende behandeling, vooral van de
conjunctuurtheoretische achtergrond, van dit en dergelijke

voorstellen, alsmede van de practische uitvoerbaarheid

daarvan, is overigens binnen liet bestek van een tijdschrift-
artikel niet mogelijk. Nadere bestudering verdient deze

aangelegenheid evenwel stellig.

Amsterdam.

W
.
C. M. MUTSAERS

DE EUROPESE PETROLEUMPOSITIE.

In het verslag over de Tweede Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties, New York, 16 September-29
November 1947, zoals het is uitgegeven door het Ministerie

van Buitenlandse Zaken, kunnen wij op blz. 92 lezen, dat

de Economische en Sociale Raad der Verenigde Naties
gevolg heeft gegeven aan de op 11 December 1946 door
de Algemene Vergadering aangenomen resolutie betref-
fende het oprichten van Economische Commissies voor
Europa, alsmede voor Azië en het Verre Oosten.
Op 14 Augustus 1948 heeft de desbetreffende Europese
Commissie, zetelend te Genève, een rapport uitgebracht
aangaande ,,Potentialities for Increase’d Trade and Acce-
lerated Industrial Development in Europe”.
In § 70 van dit Rapport wordt ook het een en ander
over de Europese petroleumpositie gezegd, welke dringend
verbetering behoeft: er zullen nieuwe vindplaatsen moeten
w’orden opgespoord en in bearijf gebracht; de raffinage-
mogelijkheden voor de bewerking van ruwe olie en natuur-
gas dienen sterk te wordenuitgebreid; een zûiniger ver-
bruik dezer producten zal door het aanbrengen van tech-
nische verbeteringen in het algemeen in de hand moeten
worden gewerkt.
Op 31. Augustus 1948 werd een nieuw Rapport uitge-bracht aangaande ,,Development of European Resources
of ladustrial Materials”, in welk Rapport de Europese
petroleumpositie veel uitvoeriger bleek te zijn béhan-
deld; het zal als Aanhangsel IV bij het eigenlijke Rapport
worden gevoegd.
Wij ontlenen daaraan, dat de eigeli Europese productie,
zowel nu als vroeger, betrekkelijk gering te noemen is. Zij staat gelijk met circa 2 pCt van de w’ereldproductie en met ongeveer 15 pCt van de eigen behoefte.
In de laatste tijd is het zô geworden, dat in de gehele
wereld de productie vrij sterk opliep en daardoor gelijke
tred kon houden met de steeds toenemende behoefte,
_terwijl de productie inEuropa (behalve Rusland) daaren-.
tegen belangrijk omlaag ging tengevolge van het feit, dat
Roemenië en Polen het vroegere productiepeil niet hebben
kunnen handhaven.

Petrolumproductie in Europa
(x 1.000 ton)

1937

1945

1946

1947

U.S.SR. ……….. 26.474 .20.407

21.920

22.000
liet overige deel van


Europa

………8.310

6.626

6.577

6.071

Toch blijven het vervoer en ook de landbouw steeds
grotere hoeveelheden petroleumproducten eisen, waarbij het tekort aan personeelen aan tjekdieren een belangrijke

rol speelt; verschillende Europese landen Aiorden daardoor

verplicht de landbouw te mechaniseren ,met als gevolg:
nieuwe vraag naar petroleum, al haalt ook nu het verbruik
in Europa niet dat in de Verenigde Staten.

Verbruik Qan petroleunzp;oducten.

(Per hoofd der bevolking).

1938

1946

Verenigde Staten ……. …1.263,8 kg

1.658,9 kg

Engeland

………………
254,8 284,6

Denemarken

…………..
236,6
153,1

Noorwegen

……………..
234,0
?

Zweden

………………..
216,9
272,8

Frankrijk

………….. …
199,6
134,4

Nederland

……………..
198,6
178,5

Dat Europa iijn productiemogelijkheden zeker niet

heeft uitgeput, is in de oorlog gebleken, toen Duitsland,

dat gehèel op eigen krachten was aangewezen, de productie
wist te stimuleren in Oostenrijk, hongarije en Joego-

Slavië.
Desondanks weegt hetgeen in deze landen wordt ver-
kregen, niet op tegen wat in Roemenië en Polen minder
dan voorheen wordt geproduceerd.

Petroleumproductie in enkele Europese landen, 1937 en 1947.

(x
1.000 ton).

1937

1947

Roemenië ………………….7.153

3.816
Polen

………………….

509

128
Hongarije ………………….2

-. 570
Oostenrijk

………………..30

700
Duitsland ………………….435

570
(alleen

W. Duitsl.)
Toch zal Europa wel altijd op invoer aangewezen blijven.
‘1-let komt.zeker elk jaar 35 millioen ton tekort en het heeft

er verder rekening mee te houden, dat de prijzen omhoog
zijn gegaan. In zeven jaren tijds zelfs met 83 pCt voor ruwe
olie en met 203 pCt voor stookolie. Een stijging van de

productie in Europa kan een stabiliserende factor worden
voor het verderd prijsverloop, terwijl in elk geval invoer
van ruwe olie en bewerking in eigen raffinaderijen de voor-

rang zullen moeten hebben-boven invoer van afgewerkte
petroleumproducten.
Verder verdient het probleem van de kunstmatige ‘win-
hing van benzine onze aandacht.
Duitsland moest uit oorlogsnooclzaak daartoe wel zijn
toevlucht nemen, hoe kostbaar de productie ook mocht
zijn. In Amerika is mén er in geslaagd de produ.ctiekosten
omlaag te brengen.
1-let nieuwste procédé is in de Verenigde Staten thajs
het omzetten van natuurgas in vloeibare

brandstof. Maar men blijft experimenteren niet het omzetten van steenkool
in vloeibare brandstoffen, alsmede’van oliehoudend lei-gesteent& daarin. Europa, Idat rijk is aan ligniet, welke
arme brandstof weinig gebruik vindt, zou ze voor de be-
reiding van synthetische olie wellicht zeer goed kunnen
aanwenden. – –

Het thans besproken hoofdstuk uit het door ons genoem-
de Rapport eindigt ongeveei aldus:

Europa’s petroleumpositie zou langs de navolgende
lijnen op een beter plan -gebracht kunnen worden; aan-
moediging van de opsporing van nieuwe vindplaatsen
en het in bedrijf brengen daarvan; uitbreiding der raffi-
nagemoelijkheden om daardoor de invoer van afgewerkte
producten omlaag te kunnen brengen; bestudering van de
nieuwste resultaten op het gebied van de kunstmatige
winning van benzine en vestiging van daartoe ingerichte
fabrieken in de nabijheid van kolenlagen (armere soorten) en natuurgasbronnen, waardoor op economische wijze zal
kunnen wordengepoduceerd. –

912

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

Maar ook kan men ertoe overgaan motoren te vervangen

door met hout gestookte locomotieven als bijv. in de

houtkapindustrieën, waar het houtafval kan worden ver-

stookt.

Tot zover het aangehaalde Rapport, dat heeft moeten
vaststellen, dat het door twee wereldoorlogen uitgeputte

en straatarm geworden Europa elk jaar 35 millioen ton

petroleumproducten zal moeten blijven invoeren.

Daarvoor houdt men het oog gericht op het Nabije Oosten

(Zuid-Perzië, Koeweit, Saoedi-Arabië), dat blijkbaar een
steeds grotere rol op petroleumgebied gaat spelen.

Reeds spreekt men over het aanleggen van een petro-

leumleiding dwars door Italië naar Zwitserland en van

aansluiting van het Italiaanse kanalennet op dat in

West-Europa.

Maar wil men zulke grootse projecten ooit kunnen ver-

wezenlij ken (op het gebied van de opwekking van electrische

drijfkracht heeft de Commissie eveneens grote projecten
uitgewerkt tot kanalisering van vele Westeuropese rivie-

ren etc.), dan zal de aanvoer van 35 millioen ton petroleum-
producten verzekerd moeten kunnen worden.
Dat kan alleen het geval zijn, indien de buitenlandse

zowel als de binnenlandse vrede in de verschillende landen

van Europa kan worden tot stand gebracht en gehandhaafd.
Tot de volbrenging van die geweldige taak is de thans

levende generatie geroepen.

Haarlem.

F. S. N0O RDHOFF.

AANTEKENINGEN.

DE BETAL1NOSALAS VAN ELEE.

Wanneer men zich herinnert, dat Eire aan de jongste

oorlog niet heeft deelgenomen en dat dit land een groot

exporteur is van levensmiddelen, waaraan de gehele wereld

grote behoefte heeft, dan valt het op het eerste gezicht te
verbazen, dat de MinisterPresident van Eire kortgeleden

de handels- en betalingspositie van zijn land kenschetste

als,,,causing the utmost alarm for (her) economic and finan-
cial stability”.

De ontwikkeling van de betalingsbalans van Eire kan
als volgt kort worden geschetst. Na aanzienlijke over-
schotten, welke gedurende de oorlogsjaren en daarna
konden worden gekweekt, trad in 1947 een plotselinge ver-
andering op, waardoor een groot deficit ontstond. De be-

talingsbalans voor dit jaar zal, wanneer wordt afgegaan
op de gang van zaken m.b.t. de buitenlandse handel van
Eire, nog een groter tekort te zien geven. In de onmiddellijk aan de oorlog voorafgegane jaren

vertoonde het beeld van de betalingsbalans van Eire enige
overeenkomst met dat van het Verenigd Koninkrijk,
speciaal wat betreft het feit, dat een aanzienlijk tekort

uft hoofde van de internationale handel grotendeels werd
opgevangen door een overschot op onzichtbare posten; het
geringe netto-tekort, dat aldus resteerde, kon worden
gedekt door het aanspreken van de in het verleden geaccu-
muleerde buitenlandse activa. Gedurende de oorlog onder-
gingen de diverse posten op de betalingsbalans zeer grote
veranderingen. De invoer van Eire bestond voor het

grootste deel uit steenkool, grondstoffen en fabrikaten,
hoofdzakelijk uit Engeland; als gevolg van de oorlog viel
deze import, naar hoeveelheden gemeten, terug tot slechts
een derde van de vdoroorlogse, terwijl ook de totale waarde,

ondanks hogere prijzen, beneden het totaal voor 1939
bleef. Ook de export daalde sterk in volume, maar hier
kon de prijsstijging de inkrimping min of meer compen-

seren. Het resultaat was, dat de waarde van in- en uitvoer,
ruw genomen, met elkaar in evenwicht waren, zodat het
netto-inkomen uit onzichtbare posten ertoe leidde, dat het
totaal aan buitenlandse activa sterk steeg. Deze pdsten
namen bovendien nog toe door de remises van in Engeland
werkende Ieren. Naar schatting werd gedurende de vijfjaren

tot en met 1945 een totaal van ongeveer £ 115 mln toe

gevoegd aan de buitenlandse activa van Eire, voor het

grootste deel in de vorm van Engelse ovërheidsobligaties en
liquide sterlingactiva van de Ierse banken. Onderstaande

tabel geeft een beeld van de voornaamste wijzigingen in

de lopende betalingen en ontvangsten van Eire gedurende
en onmiddellijk na de oorlog:

1939

1944

1945

1948

(in millioenen poiiden)

Invoer

……….43,4

28,2

40,6

71,8

Uitvoer …………26,9

29,6

35,2

, 38,7

Verschil ………-16,5 + 1,4 – 5,4 —33,1

Netto onzichtbaar in-

komen

……..+13,8 +29,1 +33,9 +40,1

Overschot (+) of te-

kort (—) op lopende

rekening …….. 2,7 +30,5 +28,5 + 7,0

Overeenkomstige cijfers voor 1947 staan niet ter beschik-
king, maar volgens een officiële schatting – zo -deelt

,,Midland Bank Review” van November 1948. mede, aan
welke bron wij de hier verwerkte gegeven ontlenen –

bedroeg het tekort over alle lopende posten tezamen

£ 30 mln; de import van Eire was van £ 72 mln in 1946

gestegen tot £ 131 mln in 1947, de export daarentegen steeg slechts met £ 1 iriln. De sterke toeneming van de

import is voor een groot deel toe te schrijven aan het feit,
dat men op deze wijze de lang uitgestelde bhoeften wilde
inhalen. Daartegenover zag Eire echter geen kans om een

bevredigend herstel van de export •te bewerkstelligen;
integendeel, de export lag, naar hoeveelheid, nog iets
beneden die van 1946 en bedroeg slechts ternauwernood

.2/3 van die voor 1939, hoewel, als gevolg van de prijsstijgin-

gen, de totale waarde aanzienlijk boven de vooroorlogse
cijfers lag.

De positie van de betalingsbalans zou nog veel ongunsti-

ger zijn geweest, ware het niet, dat in 1947 een verdere
belangrijke toeneming van de ontvangsten uit hoofde van

onzichtbare posten had plaatsgevonden.

De perspectieven voor de komende jaren m.b.t. de beta-
lingsbalans van Eie schijnen evenmin gunstig te zijn;
een officiële berekening, opgesteld in 1947 i.v.m. de E.R.P.-
voorbereidingen, wijst op de mogelijkheid van een aan-
zienlijk tekort voor elk van de vier jaren van het program-

ma, met een totaal tekort van £ 165 mln, tegen prijzen
van 1947, voor de gehele periode. Het is derhalve duidelijk,
dat op de buitenlandse activa van Eire, welke gedurende
de oorlog waren toegenomen, de laatste tijd sterk moest
worden ingeteerd. Eire is nog altijd een crediteurland,
maar het leeft van zijn kapitdal.

Het dollartekort.

Evenals alle Vest-Eurôpese landen kent ook Eire het
probleem van de dollarschaarste. Ongeveer de helft van
de import van Eire, naar waarde, komt uit het Verehigd
Koninkrijk, terwijl sommige importgoederen uit andere sterlinglanden worden betrokken. Er resteert echter een
zeer grote importbehoefte, die in de na-oorlogse jaren
slechts kon worden bevredigd door import uit de Ver-
enigde Staten en andere landen, welke betaling in dollars
eisen. Eire behoort tot het sterlinggebied en verkrijgt dus
zijn dollars uit de ,,central Pool”;
in
1945 had het land
een bedrag ter waarde van £ 5 mln nodig, d.i. iets meer
dan in 1938; in 1946 was dit bedrag gestegen tot £11,3
mln en in de eerste negen maandén van 1947 bedroeg het
reeds £ 25 mln. In November 1947 werd overeengekomen,
dat voor de negen maanden, eindigend eind Juni 1948,
Eire voor geen hoger bedrag dan £ 14 mln uit de ,,dollar

POOl” ZOU
trekken naast zijn eigen dollarinkomsten, terwijl
in de loop van de besprekingen, die aan de meer recente
handelsovereenkomst met Engeland voorafgingen, Eire

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

913

erin toestemde de aanwending van harde valuta te beper-
ken tot het bedrag, dat in de eerste helft van 1948 was
besteed; deze overeenkomst zou van kracht blijven tot’

het bedrag van de E.R.P.-hulp bekend zou zijn. Eire

verkrijgt zijn dollarinkomsten bijna geheel uit het toeristen-verkeei en door remises van emigranten; in de eerste negen
maanden van 1947 kwam het bruto-dollarinkomen overeen
met een bedrag van £ 6 mln,-waarvan niet meer dan

£ 250,000 kon worden toegeschreven aan exporten van

Eire.
Wat de E.R.P.-hulp betreft, in Juni jl. werd een bila-
terale overeenkomst afgesloten onder de ,,United States Economie Co-operation Act”; voor het tweede en derde
kwartâal werden aan Eire leningen toegewezen ten bedrage
van resp. $10 mln en $ 21 mln. Voor het jar, eindigend

op 30 Juni 1949 bedraagt de totale hulp, hetzij in de
vorm van leningen, hetzij in de vorm van een ,,grant”,
$ 79 mln. Eire heeft, in verband met de dollarschaarste,

dit jaar zijn import uit dollarlanden enigszins beperkt en

zich meer gericht tot het Verenigd Koninkrijken andere
landen. Wat de handel met de overige E,R.P,-landen be-

treft, kan worden opgemerkt, dat de totale waarde van

de import van Eire de totale waarde van de export naar
deze landen verre overtreft. De Regering van Eire traclit
de handel met de Europese landen zoveel mogelijk te,be-
vorderen; kortgeleden werden handelsovereenkomsten
afgesloten met Frankrijk en Nederland.
Het behoeft na het voorgaande geen betoog, dat het

voor Eire van de, allergrootste betekenis is, dat de export
wordt uitgebreid en in het bijzonder de dollarpositie wordt verbeterd.. Eire heeft in hoofdzaak een agrarisch karakter;
de Minister-President merkte onlangs zelfs op, dat, ,,unless,
agriculture in Eire is prosperous there cannot be a healthy
expansion of industry, since more than half the working
population is employed on the land”. De agrarische pro-
ductie daalde gedurende de oorlog sterk, als gevôlg van de gedwongen inkrimping van de import van machines,
veevoeder en kunstmeststoffen; de voortbrenging had
zich in 1946 nauwelijks hersteld tot het peil van 1938,
welk jaar zelf geen bijster gunstig oogstjaar was.
De Regering heeft zowel in de agrarische als in de
industriële sector een reeks van maatregelen getroffen om
tot een verbetering van de exportpositie te komen en zo-
doende tot een verbetering van de betalingsbalanspositie
van Eire in de komende jaren. Van groot belang in dit
verband is ook de in Juli jl. met Engeland afgesloten
handelsovereenkomst ‘. Veel zal er echter nog moeten

worden gedaan om op dit punt de vooroorlogse positie
weer te benaderen.

1)
Voor de betekenis van deze overeenkomst voor beide landen
zij verwezen naar Economische aspe’ten van Eire” en„Groot
Brittannië en Ierland” in ,,E.-S.B.” van resp. 16 Juni en 7 Juli 1948.

DE ECONOMISChE POLITIEK
VAN AUSTRALIË
– OP EEN KRUISPUNT.

In vergelijking met de Europese landen geniet Australië
sedert de oorlog een ongekende welvaart. Het nationaal
inkomen, dat tussen 1942—’43 en 1946—’47 nagenoeg
constant op £ 1.250 mln lag, bedraagt thans ongeveer
£ 1.500 mln per jaar; de voornaamste exportproducten
van Australië, wol en tarwe, brengen vele malen meer op
dan in de vooroorlogse jaren; werkloosheid kent men
hoegenaamd niet en de industrialisatie is, onder invloed
van de oorlog, sterk toegenomen. En tenslotte heeft de
Australische Regering kans gezien om een budgetsurplus
te kweken, terwijl de positie m.b.t. het bezit van ponden sterling nog nooit zo gunstig is geweest als thans.
Ondanks dit alles acht professor D. B. Copland van de
,,Australian National University” te Canberra termen
aanwezig om zich over de toekomstige economische ont-wikkeling van Australië ongerust te maken. In een artikel
in het Novembernummer van ,,The Banker”
1)
onder-

werpt hij de
1
huidige economische toestand aan een gron-

dige analyse. In de eerste plaats constateert professor
Copland, dat het_gestegen nationaal inkomen veeleer
te danken is aan hoge exportprijzen dan aan een toeneming
van de productiviteit. De monetaire expansie, die goed-

deels een gevolg is van deze hoge exportprijzen voor

tarwe en wol, heeft de drang, naar hogere lonen gestimu-

leerd, ‘in het bijzonder sedert het einde van de oorlog,
zodat zich in zekere mate ‘een prijs-loonspiraal heeft ont-

wikkeld.
Vervolgens acht professor Copland de voortgang m.b.t.

het industrialisatieprogramma niet bevredigend. Hij wijst
op het tekort aan arbeidskrachten, stookolie en kapitaal-
uitrusting, welk tekort oorzaak’is van het feit, dat de

industrie beneden haar capaciteit werkt en de productie per man laag blijft. Dit alles heeft z.i. tot gevolg, dat de
huidige welvaart in Australië in hoofdzaak afhankelijk is

van de hoge prijzen, welke worden verkregen voor de
exportproducten, een afhankelijkheid, welke naar de erva-

ring heeft geleerd, hoogst precair is.
Appreciatie van het Australische pond zou, naar de
mening van professor Copland, van nut kunnen zijn geweest

ter beteugeling van de inflationaire druk, indien zij had
plaatsgevonden vÔôr de grote stijging van de lonen. Dat
tijdstip is nu echter voorbij en de algemene dollarschaarste,
welke de financiële politiek in het gehele sterlinggebied
beheerst, maakt, dat appreciatie thans niet kan worden
aanbevolen. Een hogere waarde van het Australische
pond zou de’ dollarimporten bevorderen, juist in een tijd,
dat beperking van de import, uit hoofde van de dollar-
schaarste,.geboden is. Het probleem waar het om gaat is
het vermijden van een overmatige restrictieve politiek, daar een dergelijke politiek een remmende invloed uit-
oefent oj de ontwikkeling,, van de exportindustrieën
en een kunstmatige steun betekent voor de groei van
inefficiënte binnenlandse takken van nijverheid.
De oplossing om uit deze impasse te geraken ligt nu
naar de mening van professor Copland in een dollarlening.
Een dergelijke – oplossing is reeds door de Australische
Regering verworpen om redenen, welke professor Copland
niet voldoende gegrond acht.

Een bedrag van $ 100 mln per jaar gedurende een
periode van vijf jaar zou voldoende zijn om het dollar-
tekort te dekken en nog enige uitbreidingvande essentiële
importbenodigdheden mogelijk te maken. De totale
schuld van $ 500 mln zou waarschijnlijk per jaar een
bedrag van $ 25 mln aan intrest en aflossing vereisen.
Op deze basis zou Australïë aan het eind van de leen-
periode een netto-verbetering van $ 125 mln in zijn dollar-
rekening moeten hebben bereikt om in evenwicht te komen.
De extra druk op de bëtalingsbalans kan, zo meent pro-
fessor Copland, gerust worden – aanvaard, daar zij zal
resulteren -in een uitbreiding van de Australische export-
capaciteit, welke de lening-mogelijk maakt. Het spreekt
vanzelf, det er een risico-element schuilt in een dollar-
lening, maar ditveegt toch niet op tegen de nadelen,
welke voortvloeien uit het niet tot ontwikkeling brengen
van Australië’s productiecapaciteit en uit de eenzijdige
economische structuur van Australië, welke steeds is
blootgesteld aan een mogelijke daling van de goederen-
prijzen. –

1)
Onder de titel: ,,The Australian prospect. Import restrictions
– or dollar loans?”

INTERNATIONALE NOTITIES.

DE WERKLOOSHEID IN BELGIË.

Bij vergelijking van het verloop van de werkloosheid
in België en Nederland blijkt, dat de werkgelegenheid
in België .zich in de loop van dit jaar.ongunstiger ont-
wikkelde dan in ons land. Onderstaande cijfers illustreren
dit duidelijk: –

914.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

Nederland
België

Werklozen
Wacht-
Geheel
Gedeeltelijk gelders
werkloos
en toevallig

werkloos

Januari 1948
36.700 2.600
68.328
36.962
Februari

.
36.000
3.400
71.854
63.870
Maart
……
26.800
1.700
64.113 31.328
April

. . .
26.400
1.800
61.562
33.117
Mei
22.400
1.600
59.606 34.439
Juni

……
21.200
1.500
61.814
42.903
Juli

……
22.000
1.500 69.571
.

59.703
Augustus
.
24.800
1.400

Bron:
Statistische Bulletins
vn het
C.B.S. en
van hct Natio-
naal Instituut
voor de Statistiek.

Het spreekt vanzelf, dat genoemde ontwikkeling in
België steeds meer de aandacht trekt, temeer waar de
economische toestand in dat land in het algemeen toch

nog altijd wijst op een hoogblijvende economische activi-
teit.
De daling van de werkloosheid in België in het voorjaar
heeft sedert Mei plaats gemaakt voor een vrijwel ononder-

broken stijging. Volgens de économische rubriekschrijver

in ,,V.E.V.-Berichten” van 30 October 1948 beliep het
aantal werklozen begin October reeds meer dan 82.000.

Blijft de stijging gedurende de rest van dit jaar in hetzelfde

tempo doorgaan, dan bereikt België met een werkloosheid
van 100.000 volgens deze schrijver een volstrekt onge-wenst aantal volledig werklozen. Vooral in Vlaanderen

(diamantnijverheid, textielindustrie) is de werkloosheid
groot.
Als redenen, waarom de werkloosheid stijgt, terwijl de

hoogconjunctuur aanhoudt noemt ,,V.E.V.-Berichten”:

1. het feit, dat de ,,labour turn-over” in de ondernemingen
sterk is gedaald. Een grote ,,labour turn-over” heeft een

nadelige invloed op de productie. Het meer en meer
gehecht blijven aan één bedrijf bevordert de vaardigheid

en verhoogt de productiviteit, zodat kan worden volstaan
met minder arbeiders; 2. ten tijde van grotere w’erkloos-
heid staan de werkgevers tegenover de werknemers sterker.

Het vooruitzicht werkloos te worden zet de arbeiders aan tot nog grotere prestaties. De w’erkgever zal bij vooi’keur

keurarbeiders aanhouden.
Schrijver in ,,V.E.V.-Berichten” acht meer de stijgende
tendens dan het huidige absolute aantal werklozen ver-
ontrustend. 1-Jet beste middel om de werkloosheid te be-
strijden bestaat volgens hem in het opvoeren van de bouw-
bedrijvigheid; een efficiënte financiering van de weder-opbouw zou de werkloosheid opnieuw tot een minimum
kunn’en terugbrengen.

FRANSE VLANNEN VOOR DE TOEKOMST.
Frankrijk – heeft thans zijn vierjarenplan aangeboden
aan de ,,Organization for European Economic Go-opera-
tion”; het plan beoogt Frankrijk tegen 1952-’53 zonder
verdere buitenlandse hulp weer levensvatbaar te maken.
De grondslag van het plan, dat is voorbereid onder leiding
van Monnet, bestaat in het in evenwicht brengen van

‘s lands internationale transacties door de import, ver
geleken met 1938, met 20 pCt te verlagen en de export
naar hoeveelheid met 75 pCt te verhogen. Een verschui-
ving van de invoer uit de dollarlanden naar derest van de
wereld, in het bijzonder naar de Franse overzeese gebieds-

delen zal noodzakelijk zijn.
Uitbreiding van de export zal een zware last léggen op
een relatief kleine groep industrieën. Aangenomen wordt,
dat tussen 1947 en het einde van de planperiode de Franse
export zal toenemen met een bedrag, gelijk aan $ 840 mln
(gBrekend met prijzen van 1948). Een derde van dit bedrag
zal moeten komen van een vergrote export van delfstoffen
en metalen, verder 30 pCt van agrarische producten en
iets minder dan 10 pCt van chemicaliën. Wat textiel
goederen betreft, beseft men dat van een uitbreiding

van de uitvoer hoegenaamd.geen sprake zal kunnen zijn’.
1-let is duidelijk, dat deze veranderingen in het beeld

‘van de buitenlandse handel het nodig maken, dat de

industriële productie sterk wordt – opgevoerd. Nodig is,
vergeleken met 1938, een verdrievoudïging van de productie

van geraffineerde olie, een verdubbeling van de staal-
productie en eên vergroting met 25 pCt van de tarwe-

oogst en van de steenkooF- en ijzerertsproductie. Daar de

industriële voortbrengingin de jaren 1947-’48 ternauweN

nood het peil van 1938 heeft overschreden, moet bijna, de gehele uitbreiding, welke men beoogt, plaatsvinden in’ de
komende vier jaren.

Om de genoemde doeleinden te bereiken is een investerings

programma nodig, dat bijna 25 pCt van het nationale

inkomen zal, opeisen. Of deze doelstelling zal kunnen

worden. bereikt, meent ,,The Economist” van 6 dezer te

moeten betwijfelen. ‘Het blad schi’ijf. ,,.This is a ratio

that has rarely heen achieved even in times of prosperity

by such nations as Britain and the United States. Its

accomplishment will expose the French economy to
even more acute inflationary pressures than now exist”.

Dat de opstellers van het programma zich ook bewust
zijn van dit gevaar, blijkt uit het feit, dat zij pas succes

van het programma verwachten, indien aan vier voor-

waarden is voldaan: 1. de Amerikaanse hulp mag over de

gehele periode niet minder dan $ 3.500 mln bedragen,
terwijl deze hulp ongeveer 25 pCt van de nieuwe Franse
investeringen moet financieren; 2. nog ditjaar moet de

Franse Regering een algehele herziening van het 4iscale

stelsel in schema gereed hebben; 3. de overheidsuitgaven
moeten di’astisch worden verlaagd en 4. is nodig een
effectief contrôlesysteem op de toewijzing van schaarse
grondstoffen. ‘

De ontwerpers van het plan hebben deze vier voorwaar-

den niet uitgewerkt, maar het is duidelijk, gezien de
huidige economische toestand in Frankrijk, dat de waarde

van het Franse vierjarenplan niet afhangt van de goede
bedoelingen van de Fi’anse Regering, maar in de eerste

plaats van haal’ daadwerkelijk doorzetten, ‘binnen eerj

paar maanden, van een doelbewuste economische en fiscale
politiek.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geldmal-kt was in de afgelopen *eek onveranderd
ruim. De voorzieningen, welke de banken hadden getroffen
met het oog op de maandultimo zijn zo ruim geweest, dat

het in geringe mate vervallen van schatkistpromessen
weinig invloed uitoefende. Bovendien vloeiden grote’ be-
dragen aan bankbiljetten weer uit het verkeer naar
de banken terGg, hetgeen hun liquiditeit deed toenemen,

en aankoop van jaarpapier bij de .Agent in sommige ge-
vallen mogelijk’ maakte. De bankbiljettenomloop nam
volgens de gepubliceerdë weekstaten van De Nederlandsche
Bank tussen 1 November en 8 November jI. met f 34 mil-
lioen af. De omzetten
01)
de geldmarkt bleven gering. Er ontwik: kelde zich enige vraag naar zeer kortiopend papier wegens
het in onvoldoende mate aanwezig.zijn van November t-/m
-Februaripfomessen in de portefeuilles der banken, zonder
echter voldoende aanbod te ontmoeten. In de marktdis-
conto’s kwam practisch geen verandering. Aan het einde
der week noteerde Februaripapier 1
1
/
8
pCt, zesmaands-
papier
1/8
pCt, terwijl Augustuspromessen tegen
1/16
pCt
werden verhandeld. De bankbiljettencirculatie vertoonde na het passeren- van de -‘maandultimo, zoals reedsopge-
merkt, een behoorlijke daling. liet niveau der hankbiljet:
tenomloop ten bedrage van f3.047 millioen ligt slechts
weinig boven het ‘peil van begin 1948, -toen deze f 006
millioen bedroeg. Dit -deel iran de geidsorbloop vertoont
dus een merkwaardige stabiliteit, hetgéen-wellicht hierdoor
kan worden -erklaard da-V hankhiljê-tten.vôornamèlijk

17 November 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

915

worden gehruiktvoor de betalitg vhn lonen on voor kleine
dagelij kse uitgaven ,wclke noch naar hoeveelheid, noch naar

prijs, grote schommelihgen op korte termijn plegen te
vertonen. –

Dé aandelënmarkt vertoönde in de afgelopen’eelc een

vrij sterke daling. Vooral aandeien Koninklijke leden ge
voelige koersverliezen, waardoor dit fonds op Donderdag jl.
tegen 306 werd verhandeld. De andere fondsen maakten

wel vrijwel 611e de beweginvan dit hoofdfonds van de

Amsterdamse Beurs mede, doch in minder sterke mate.
Op de laatste beursdag van de verslagperiode trad weer
enig herstel in, w’aardoor aandelen Koninklijke tot 809
stegen. Zoals onderstaand koerslijstje echter laat zien, is
het koerspeil in de afgelopen week per saldo nog al behoor-
lijk gedaald.

De staalfondsen markt was in de afgelopen week vrij vast

gestemd, zodat de 3-31 pCt Nederland -1947 tot 9713/

kon stijgen, en de 3 pCt investeringscertificaten tot 97
15
/
16
.
All&en de 3 pCt binnenlandse dollarlening maakte hierop
een uitzondering, daar deze tot
997/8
daalde. Duidelijk
blijkt hieruit, dat de devaluatievrees nagenoeg geheel is
verdwenen. – .

5 Nov. 12 Nov
1948

1948

A.K.U.

…………

…………
,
150

148k
v.

Berkel’s Patent

…………..
122e
118
3
.
Lever Bros. Unilever C. v. A…..
284
276k
Philips

G. b. v. A.

…………..
230é
226
Koninklijke Petroleum

……….
321k
309
H.A.L.

…………………….
162
161
N.S.0.

………

…………….
162
158k.
FI.V.A.

……………………
253 248
Deli

Mij

C. v. A.

-. ….
……….
149k
i45
Amsterdam Rubher

………….
157.
154
Internatio

.
190e
186


DE BELGISCHE GELD- EN

KAPITAALMARKT IN OCTOBER 1948.

Geidmarkt.

-De.. chatkist hëeft gemakkelijker dan algemeen werd
verwacht de gevaarlijke klip van de facultatieve vervaldag
van de 3,5 pCt Schatkistcertificaten 1943 omzeild. Welis-

waar werd tot hiertoe voor nagenoeg 3,5 mrd frs papier ter terugbetaling .aangebdden, maar de Schatkist moest
slèchts voor 1,2 mrcl beroep doen op de Nationale Bank
om. hieraan te kunnen
voldoenl,
aangezien eensdeels een
stijging in de bankdeposito’s het verplicht opnemen door

de bankén van kortiopend. schatkistpapier tot gevolg had
en anderdeels de belasti ngontvangsten merkelijk hoger
ilgen dan in vorige maanden. De terugbetailing zelf bracht
heel. wal 1i4ti iclitei ten naar dd.daggeld markt en–hel Rente-
• fonds werd aldus in staat gesteld 1,8 nird frs voorschotten

aan de Nationale Bank terug te betalen. Ingevolge dit
alles liepen de voôrschotten van de circulatiebank aan de
Staat-terug tot
01)
5,8 mrd frs. Zoals men weet bedraagt
de maximumgrens thans 10 mrd frs.

De geldomloop.van. de Nationale Bank bleef gedurende
de afgelopen maand nagenoeg stabiel. De goud- en devie-

zenvoorraad liep daarentegen lichtjes op. De netto-crediet-
verlendng aan het buitenland bedroeg per einde October
9.406 mln frs tegenover 8.749 mln per eina September.

In dit verband kan worden geweten op de nieuwe crediët-
verlening van 2 mrd frs, die België toestond aan de Marshall-
landen als voorschot op debedragen, welke dit land zal

verlenen in het kader van de overeenkomst betref-fende het
inter-Europees betalingsverkeer. Zoals men zich herinnert
zal België van het Marshall-plan in de periode 1 Juli 1948-

30 Juni 1949 $ 250 mln directe toewijzingen bekomen,
waarvan $42,5 mln onder-vorm van leningen en de $ 207,5
min onder vorm van voorwaardelijke giften: liet is in

anticipatie op deze laatste bedragen, dat België 2 mrd frs
heeft voorgeschoten aan de rechthebbenden op de Belgi-
sche francs, welke dit land, als tegenwaarde van de S 207,5
mln, die het zelf ontvangt, ter beschikking stelt van zijn

debiteuren. De voornaamste beneficiarissen daarvan zullen
zijn: Nederland (3,2 mrd frs), Frankrijk (1,7 mrd frs),

Engeland (1,3 mrd frs) en de Dubbelzône (10,7 mrd frs).
Op de vrije goud- en deviezenmarkt valt de belangrijke

daling aan te stippen van de gouden stukken (sovereign
781,25 tegen 837,5). Ook de overige deviezen gingen ach-

teruit (papieren dollar 50,5 tegen 51,4; papieren pond
139,5 tegen 140,5; gulden 9,65 tegen 9,77; Zwitserse franc
12,8 tegen 12,9; i”ranse franc 10,8 tegen 11,2).

Kapitaalmarkt.

Op de markt voor uitgifte van aandelen en obligaties
werden 600 mln frs kasbons van de Regie van Telegraaf

en Telefoon aangeboden aan 98 pCt met een looptijd van
5 jaar en terug te betalen pan. De plaatsing liep vlot

van stapel. Ook de uitgifte van nieuwe aandelen hernam.

Van de drie uitgiften die plaatsvonden, werden er twee

lastig geplaatst. Eens te meer kon worden vastgesteld,
dat het Belgische publiek thans de belegging in obligaties boven aandelen verkiest.

Op de obligatiemarkt gingen de waarden met korte en
middelmatige looptijd opnieuw vooruit, wijl de obligaties

met lange looptijdhaast ongewijzigd bleven. Ditgeldt noch-
tans enkel voor de stukken uit de overheidssector, ‘want
de obligaties van de industriële bedrijven verloren enkele
fracties.

1

lieronder volgt de gewone vergelijkende netto-rende-
mentstahel.

Gemeentekrèdiet

Obligaties van

Staatsfondsen

steden/

private
Looptijd

provincitin

vennootschappen

Sept.
1
Oct.

I
Sept.
1
Oct.

I
Sept.
I
Oct.

tot 1952

4,45
1
4,06

5,28

5,20


tot 1957

4,76

4,811)

5,17

5,16

6,12

6,21
na
1957
i 4,71

4,71

5,85

5,83

6,03

6,15

‘) Rekening gehouden met het feit, dat de rentevoet van de Schat-
kistcertificaten 1943 van 15 October 1948 af werd verhoogd van
3,5 tot 4 pCt.

1-let einde van de verlofperiode bracht op de aandelen-

beurs van Brussel in de afgelopen maand ietwat meer
activiteit. De koersen daalden nochtans voortdurend,
zoals blijkt uit onderstaande tabel.

Bedrijaigheid en koersindex aan de aandelenbeurs aan

B,ussel.

A antal
verhandelde
Algemene
stukken
Kapitalen
koersindex
(in duizend-
(in mln frs)
(1936-38
tallen)
100)

=

Begin Jan. 1947

.
16
24,8 251,0
Begin Jan. 1948

.
19
16,7
157,8
Einde Aug.

……
17
15,8
.

149,5
Einde Sept
.22
22,0
152,5
Miclden Oct
22
18,9


149,4
Einde

Oct
21
20,2
146,2

De daling bedroeg deze maand 4,2 pCt, d.i. de sterkste
baisse sinds Mei jl. Het best hielden zich de banken
(-2,8 pCt), de gas- en electriciteitsbedrijven (-1,2 pCt), de steenkolenmijnen (0,8 pCt) en de grootwarenhuizen
(+2,3 pCt). Ook cle vreemde aandelen daalden en vooral de waar-
den, die activa in Argentinië vertegenwoordigen (Chade

ABC 3520 tegen 4350; Molinos 2940 tegen 3360). De
Canadese, Franse en Nederlandse waarden bleken koers-
vast.

Brussel.

V. VAN ROMPUY.

916

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November 1948

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte belans op 15 November 1948.
Actva.

Hoofdbank f

1)
çBijbank

c . riven

Agentseh.,,

6.000,-
0 ISCO 0

t

6.000,-‘)
Wissels,’schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. 15, sub 4, van de
Bankwet. 1948) ……………………..
Scbatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 ………… ..1.800.000.000,-
Beleningen:

( Hooîdbank t 138.390.090,34
1
) (mcl. voor-

1
schotten in re-

Bijbank

,,

523.609,91
kening-courant
1
op oisderpand) ( Agentsch.

,,

5.588.171,02

t 144.501.871,27
Op effecten, enz. ……….
..143.567.324,09′)
Op goederen en celen 934.547,18
t
144.501.871,27 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank-
wet 1948)

…………………………

Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkQmst van 26 Februari 1947

1.500.000.000,-
Munt en muntinateriaal:
Gouden nunt en gouden
muntmateriaal ……..
t
451.282.969,91
Zilveren munt, enz ……. ..

‘ 3.182.307,65 454.465.277,56
Papier op het buitdnland . .
t
349.178.080,-
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland ………. .. 125.878.053,64
Buitenlandse betaal-
middelen ………. . ….. ..5.954.482,8.8
481.010.616,52
Belegging van kapitaal, reserves en pensioefi-
‘fonds

…………… ………………..
..102.823.593,83
Gebouwen en inventaris

………………
..2.500.000,-
Diverse rekeningen

……………………, 230.195.609,61

t 4.715.502.968,79

Passiva.

Kapitaal

…………………………..
t
20.000.000,

Reservefonds ………………………. .. 12.759.703,05
Bijzondere reserves ……………………..54.447.566,03
Pensioenfonds ………………………. ..20.018.311,49
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) …….112.890.150
1

Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)……3.033.068.900,-
Bankassignaties in omloop ………………..187.962,50
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks Schatkist

……t 331.833.750,90
Geblokkeerde saldo’s van
banken

………….. ..81.790.968,50
Geblokkeerde saldo’s van
anderen

…………..
…20.204.097,41
Vrije saldo’s

…………798.823.548,28
1.232.652.365,09
Diverse rekeningen

…………………. .
.229.478.010,63

f.4.715.502.968,79

1)
Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen

……….f
‘) Waarvan aan Nederlands-Indie (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99) ……….
..36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……142.657.442,-

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste oosten in millioenen ponden).

0

cd
.’E
.
+

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
27 Oct. ’48
0,2
t

1.299.2
1.300
1.230,8
69,5
3 Nov.’48
0,2
1

1.299,2
1.300
1.233,9 66,3
10 Nov.’48
0,2
1.299,2
1.300
1.235,6
64,6

Otbersecuritles
Deposits

4)4)

0

0:
‘4
0

.
44

0
040
4)
.
4)
44
cd

25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6 15,8
346,5
10,3
278,9
27 Oct

’48
2,6
322,3
19,3 37,4
433,2
13,1
307,5
3 Nov.’48
2,8
325,2
23,7 33,4
433,5
16,7 304,1
10 Nov.’48
2,9
327,4
22,4 27,0 426,5
14,0 312,1

DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).


0
.
00
0’0O’0
.
4)
0
00
W
.00.
.B
4)

4)
Co
4)
40

30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
4 Oct.
1
48
456.712
331.644 108.674
.

1
147.552
11

,,

’48
457.350
337.819 114.265
1
146.771
18

’48
457.505
338.260
121;698
1
143.006
25

’48
455.448
346.968
111.952
1
148.140
1 Nov. ’48
454.412
345.493
109.412
1
150.625
8

.,

’48
454.358
337.961
134.353
1
142.266
15

48
454.465
349.178
131.833
6
144.502

Saldi
in rekening-courant

44
ww
4)0

u
O’
4
0
,
Cd
O’0
‘0

.44
cd
It
ce

30 Dec, ’46
2,744.151 1.099.855
90.071
43.706 590.158
4 0ct. ’48
3.076.459
393.146
68.163
23.340
687.476
11

,,

’48 3.039.923
401.259 88.674
21.724
698.024
18

,,

’48
3.012.025
336.253
121.056 21.107
707.797
25

;,

’48
3.013.841 347.129
70.158
20.404
803.339
1 Nov. ’48
3.080.568
303.778
77.258 21.672
762.181
8

’48
3.047.127
324.105
80.180
19.988
784.153′
15

,,

48
3.033.069
331.834
81.791
20.204
798.824

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen trancs).

0.,

0..
0′.
4)
0
‘0
o.t
ce
4.
ct
.
e
ceu

4).
.

,
o
‘o
1
0

0
4)
1′
4

16 Sept.

1948
28.136 11.042
427
9.986
303 414
2
Oct.

1948
28.321 11.817
221
10.315
327
416
14 0ct.

1948
28.368
11.723
581
9.349
278
435
21 Oct.

1948
28.326
12.103
426 8.491 230 458
28 Oct.

1948
28.235
12.232
430
8.960
444 473
4 Nov.

1948
27.980
12.632
431
9.579
463
473
10
Nov.

1948
27.992
12.769
495
9.174
318
486

Rekening-courant
saldi
0
4)
‘4
rz
.
‘4
4.

)-

4.
0
.s

. B
,

0

Elc6
.’4
.44
72

0.
.0
0.

.0
4))
Pq

16 Sept.

1948 657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
7 Oct.

1948 754
92.858
82.866
22
3.135
6.507
14 Oct:

1948
765
92.763
82.198
114
3.018 6.513
21 Oct.

1948
770
91.807 81.555
114
2.925
6.234
28 Oct.

1948 776
92.628 81.773
115
2.879 6.864
4 Nov.

1948
786
93.209
82.962
117
2.898 6.226
10 Nov.

1948 795
92.852
82.619
116
2.804 6.258

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen francs).

0
Voorséhotten aan de Staat
‘0

Data
,r
4)0

0
1.4

0
Q
P.
4))
P
.

26 Dec.

1946
94.817
118.302
59.449
67.900
[
426.000
21 Oct,

1948
52.817 275.244
425.042
140.400
1

426.000
28 Oct.

1948
52.817 283.515
125.042
158.000
t

426.000
4 Nov. 1948
52.817 271.149
1
125.042
152.300
[
426.000

Bankbil-
Deposito’s
Data
jetten In
Totaal
Staat
Diversen
circulatle

26 Dec.

1946
721.865
63.458
1

765

1
62.693,
21 Oct.

1948
901.788
172.658
1

750
170.055
28 Oct.

1948
917.757
188.421
1

764
186.238
4 Nov. 1948
936.937 160.838
730
158.296

17 November 1948

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

917

STAAT
la.

OVERZICHT VAN DE OPB1ENGST DER RJJKSMIDDELEN
‘).
.
JlookingsttJdvak
1947/
1
48. Directe
Belastingen.

X

f 1.000

t Jan.
,
Totaal
1947
1

Jan.
t/m
Jan.
Felir.
Mrt
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
1947
Raming enaming

er m

een
uit.
1948
1948 1948
1948 1948

1948 1948
1948
1948
tjm
uit.
1947
Dec.
Sept.
1947 1948

Voor het Rijk:
4.620 75.027 93.885 111.707 126.113 121.405
173.519
93.919
118.360
77.875
1.096.430 570.000
291
1.412
2.701
3.774
6.294
7.754
13.713 13.244
7.303
2.205
58.691
91.500
Inkomstenbelasting

………………

5.037-
5-
119-
17-
14

73

797



4.012

Vermogensbeiasting

………………..
Vinstheiasting …………………..
128.168-
306-
430
-5.661

661

456
-7.109



113 545
140.000
Vennootschapsbelasting ………….
Vermogensbeiasting voor lichamen
.
11.035

14

10

101

19

148-
545
– –

10.198
16.000
149.151
76.114
96.027
109.702
131.713
128.482
178.781
207.163
125.663
80.080 1.282.876 817.500

Vobr het Gemeentefonds:

Totalen

……………..

Grondbelasting
.

………………
26.135
422
244
1.332

6-
28-
130
– – –
27.969
23.000
bel
6.635
.
1.300 1.104
1.668 5.069 3.780
1.615
986
112-
.

70
22183
2.1.000
Personele

asting

……………..
Ondernemingsbelasting
8.596
8.942
10.354
9.498
13.270
9.770
17.879
15.823
9.646
7.927 111.705
40.000
Totalen

……………..

41.3661

1T4I

11.7021

12.4781

18.3331

13.5221

19.3681

16.8091

9.7581

7.8571

161.8571

84.000

)
Deze statistiek sluit aan bij die, opgenomen in ,,E.-S.B.” van 20 October 1948, blz. 837.

STAAT Ib.

.

ookIngstLjdvak,
1948/
1
49. Directe Belastingen.

x 11.000

Totaal
1Jan.
,
enamng

er m

een
Jan. .
Febr.
Iirt.
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
1948
Ramlng
1948
1948
1948
1948 1948
1948
1948
1948
1948
t/mult.
1948
Sept.
1948

Voor het Rijk:

4
5
2 2
355
1.699
29
20.305
22.401
680.000
1


1

2
181
20
1.983
2.1881
50.000
Inkomstenbelasting

…………………..

740
159
201
375
133
.
860 256 275
238 3.237

Vermogensbelasting

……………………..
Vinstbelasting

…………………………
28.881
19.151
23.769
26.649
7.351
26.649
66.667
24.558
54.722
278.397
110.000
Vennootschapsbelasting

……………….
Vermogensbelasting voor lichamen
373

527
1.069 422
273
808
596
392 272
4.732

29.995
19.841
25.044
27.449 7.759 28.674 69.399
25.274
77.520
310.955
840.000
Totalen

…………………….

Voor het Gemeentefonds- 1

191
376
1.195
5.270
12.671
2.285
1.826 735
24.549
26.000
Grondbelasting

…………………….
Personele belasting

………………….




1
389 1.049
2.172
3.611
23.000
Ondernemingsbelasting


13
47
13
987
124
1.012 9.956
3.261
10.045
25.458
48.000
Totalen

….. ! ………………

1

131

2381

3891

2.1821

5.3941

13.6841

12.6301

6.1361

12.9521

53.6181

97.000

STAAT
II.

Kalenderjaar
1948.
Overige middelen.

x 11.000

Totaal
1Jan.
enam ng

er m

e en
Jan.
Febr.
Mrt April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
1948
Raming
1948
1948
1948
1948 1948 1948
1948
1948
1948
t/m uIt.
1948
Sept.
1948

52.174 50.465
21.164
61.914
38.204
20.026
61.409 48.966
15.746
370.067
36000
5.295 5.524 3.783 1.859 2.595 3.474 10.368 3.628 4.308 40.834 20.00
483
464
107
568
635
158
970
890
77
4.352
2.200
22.921
19.145
8.072
24.601
15.395
7.401
24.722
19.449
6.360
148.410
170.000
Voorherfing op in het buitenland geaccumu-
leerde inkomsten

………………….

41
213

17
217

5

45
51

203
52
16
memorie
12

.
335

1
20
1 1

370
memorie
Herkapitaiisatiebelasting

…………….





– –

s-.

memorie

Loonbelasting

……………………….

Rechten

op

de

invoer

………………
13.520
18.484
20.21.1
19.250
19.798
21.038
18.279
20.221
166.194
183.000

Dividendbelasting

……………………
Commissarissenbelasting

……………….

Superdividendbelasting

………………….

317

.

536 645
731
496
676
612
654
767
5.434 5.000

Vereveningshelfing

……………………

12
18
10
5
13
6
9
5
12
90
500

15
..393

1.178 2.053
823
103
167 241
15
110
295 5.135
7.000
5.954 6.046 6.580
6.788
6.615 7.047
8.204
6.573
8.603
62.410
51.800

Statistiekrecht

………………………..
Bijzondere wijnbelasting

………………..

.548
1.034 1.163 1.510
1.988
1.817
1.881
2.525
2.183
14.649
27.000

Accijns

op

zout

……………………..
Accijns

op

gedistilleerd

………………..

6.297 5.603 5.306 6.683
7.080
5.456
6.198
.644 5.699
53.966
56.000
Accijns

op

bier

………………………

13.139
14.514
15.712
16.944
12.038
12.891
14.938 14.554
15.747
130.477 150.000
.202
46
392
155
5
258
60
22
200
1.340 1.200
Belasting op gouden en zilveren werken

. .
81
81
88
92 84
70
73
63
62
694 900

Accijns

ôp

suiker

…………………….

74.988
67.347 43.429
79.587
59.449
40.508.
82.618
65.521
38.378
551.825
535.000

Accijns

op

tabak

…………………..
Accijns

op

wijn

………………………

1.567
1937
2.441
1.785 1.439
1.531
1.442
1.380 1.459 14.981
15.000
Omzetbelasting

…………………….
Rechten

van

zegel
S)

………………….
2.728
1
1.892 10.382
2.086
3.685
5.435
2.741
2.218
2.271
33.438
22.000
Rechten van registratie

……………
Rechten van successie, enz.

…………
4.527 6.115
6.259
5.092
4.957
4.117 6.149
4.918
5.022
47.156
68.000
Motorrijtuigenbelasting
.2.2351
2.1221
2.925
6.3621
3.9051
3.2151
2.7811
2.641
2.764 78.950
23.000

Totalen

…………………….210.010 198.675 148.083 237.293 178.339 134.100 246.328 197.838 130.122 1.680.788 1.697.600

‘) Hieronder begrepen zegelrecht nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten..

744

507

448

530

292

286

350

257

415

3.829

STAAT III.

Kalenderjaar
1048.
Buitengewone middelen.

.

.
x f1.000
-.
Totaal
t Jan.
B

1

i

1
enam ng

erm

een
Jan.
Febr.
Mrt
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sept.
1948
Ramlng
1948
1948
1948 1948
1948
1948
1948
1948
1948
t/m uit.
1948
Sept.
1948

15.504
38.698
71.342
134.602 212.616 250.224
162.295
109.247 93.829
1.088.357 2.000.000
2.076
8.192
21.450 49.669
117.364 154.637
110.410
97.524
75.664 636.986 1.000.000
Betaald

als

volqt:

Vermogensaanwasbelasting

……………

6.500 27.000
42.300
74.600
123.200
108.500
46.100
26.000
18.600
472.800

Vermogenslieffing ineens

……………..

6.000
13.700
36.200
42.400
99.100
154.800
120.300
83.400
62.300 618.200

uit

zekerlieldstellingen

……………….
uit geblokkeerd

tegoed

……………….
500
2.900
6.500
23.900 45.900 50.100 47.600
50.600
41.500
269.500

d.

m.

v.

staatsobligaties

……………….
met

Vrij

geld

………………………
4.580 3.290
7.792
43.371
61.780
91.461
58.705
46.771
47.093
364.843

918

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 November
1948

STAAT IV.
Xalen(lerjaar 1948.
Zokorheidstellingen.

x f1 millioen

‘5)
bS
n
‘5
E
5)

.

o

.nE
C
0’5
‘5•5

T/m Dec.
576

1.176
15
1945
Jan. t/m
Dec. 1946
953

.
1.553
729
112
2.282
127
Jan. t/m
Dec. 1947
316
1.869
525
403
2.394
530

Jan.

1948
18
1.887
509
54
2.396
584
Febr.1948
13
1.900
482
99
1

2.382
683
Mrt ‘1948
12
1.912
458
100

1
2.370
783
April 1948
10
1.922
441
130
2.363
913
Mei

1948
8
1.930
424 164
2.354
1.077
Juni

1948
.

9
1.939
408
147
2.347
1.224
Juli

1945
6.
1.945
392
79
2.337
1.303
Aug. 1948
5
1.950
381
59
2.331
1.362
Sept. 1948
5
1

1.955
368
60
t

2.323
1.422

TOELICHTING BIJ HET OVERZIChT VAN DE OPBRENGST
DER RIJKSMIDDELEN.

I. Directe belastingen.
Deze staten vermelden de vorderingen, welke ontstaan door het
opleggen van voorlopige en definitieve aanslagen door de belasting-
dienst (debiteurenadministratie).
Het belastingtijdvak 1947/’48 loopt bijv. voor de inkomstenbe-
lasting van 1 Januari 1947 t/m 31 December 1948. Normaliter
worden gedurende de eerste 12 maanden hiervan voorlopige aanslagen
over 1947 geboekt, gedurende de laatste 12 maanden definitieve
aanslagen over 1947 (vandaar de vergelijking van buy. 1947/48
met raming 1947 en bijv. 1948/’49 met raming 1948).
Voor andere belastingen loopt het boekingstijdvak 1947/’48
van 1 Januari 1947 t/m’ 30 Juni 1948.

11. Overige middelen. 111. Buitengewone middelen. De staten vermelden het werkelijk in elke maand ontvangen be-
drag (kasadministratie). Bij de Buitengewone middelen komen ook andere wijzen van voldoening voor (zie staat III).
Bij omzetbelasting, loonbelasting en vereveningsheffing vindt de
afdracht per kwartaal plaats (dus bijv. in Januari 1948 van de be-
lasting over de omzet resp. uitbetaaJde lonen van het 4e kwartaal
van 1947).

IT. Zekerheidstellingen. Dit zijn bedragen, die, vrijwillig of verplicht, door belastingplich-
tigen bij de ontvangers der belastingen zijn gedeponeerd. Zij dienden
als vooruitbetaling op nog niet opgelegde aanslagen in bestaande
belastingen, vermogensaanwasbelasting en vermogensheffing (zie
ook staat III).
De staten vermelden zowel de opgelegde zekerheidstellingen als
de betalingen daarop (dus zowel debiteuren- als kasadministratie)
en voorts nog de afschrijvingen, die op de zekerheidstellingen wegens
de opgelegde aanslagen plaatsvonden. Het opleggen van verplichte zekerheidstellingen is op 31 December 1947 beeindigd.

INDEXCIMERS VAN GJIOOTIIANDELSP1UJZEN
IN NEDERLAND
‘)).

Jull’38-Junl’39=100
1946

5947
Jufli
JuliA
9
ug.
Sept

VoedIngsmiddelen:
209
230 199

248
236
225 219
222
223
223 225
214
235
229
224
222
Oromlstoffen:
houtw. buitenlands
463
631
582 552
552 552
chem. producten

.
272 342
366
361
361
371
258
284
287
285
284 283
224
243
243
243
243
243
2131
294
305 305
307
307

plantaardige

…….
dierlijke

………..191

metaalwaren

…….
332
474 538
538
538 523

totaal

………….200

hulpstoffen
170
.201
216 216
216
216
282
328
342
340
341
340

textielwaren

…….
Ieder

………….

Afgewerkte producten:

papierwaren

…….

glas, aardewerk, enz
238
256
273
273
273
272

totaal

………….

349 390
385
330
380 380
chem. producten

.
328
318
324 315 315 318
houtwaren

………

315
344
354
358
369
367
textïelwaren

…….
lederwaren

………
292
321
327
326
330 334
283
303
347
347
364 364
gerabr. voed.mldd..
211
223
222
222
222
223
papierwaren

……..

248
263
269
270
269 269
metaalwaren

…….
261
276
281
280
282
283
totaal

………….
algem. Indexeijfor
.
. .
251 271
280
279
280
279

‘)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
)) De wegingscoëfficiênten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.

CDC

..;

t,cin ,
,
Pro
1
uuentute

(n,et d
(005,
J;
ç

; J.

verkri
j
gbaar
;;j,,l

VOOR HET BEDREICDE KiND

– ‘

..

Bovendien een cade5, dat wordt

7
/

.

gewaardeerd e,, de gever siert,

t

0
0,

is

T

A

II

ri

NATIONALE BANK
VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
112

Data
1dS
1
1

.
oe
0
Q)-
oo

°
31 Dec

1946
4.949,9

1
158,0
238,7
152,7
4.090,7
11.113,7
23 Oct.

1948
t 5.748,2
1
198,2
1

106,7
t

47,6
4.219,9
11.373,8
30 Oct.

1948
1 5.753,8
1

185,9
1

113,3
1

47,6 4.334.1 1.268,1
6 Nov. 1948
5.754,6
195,9
430,9 j
47,6
4.262,3 j
1.360,9

INDEXCIJFERS VAN LONEN VOLOENS REGELINOEN, IN
NEDERLAND
‘).

Juni 19381

Nijverheid Juni 1939

Nijverheid ‘)

Landbouw’)

en
= 100

1 .

landbouw

Aug.

1939
101
100
101
Mei1945
116

190
126
Oct.

1947
f70,9
243,9
181,1
Nov.

1947
172,8 243,9
182,8 Dec.

1947
173,8
243,9 183,6
Jan.1948
174,0


243,9
183,8
Febr.

1948..
.
174.7
243,9
184,4
Mrt

1948 174,7 243,9
184,4
April

1948
174,7
243,9 184,4
Mei

1948..
.
175,2
4
)
258,6
1
)
186,9′)
Juni

1948.
. .
175,2′)
258,6
4
)
186,9′)
Juli1948 ….
Aug.

1948,…
175,1
1
)
258,6′)
186,8
1
)
175.2′)
258,6
1
)
186,9′)
Sept.

1948 ….
..175,2′)
258,6
1
)
186,9′)

‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van liet C.B.S.”;
In de indexcijfers
zijn de uitkeringen krachtens de Kinderbijsiagwet
niet
begrepen.
‘)
Gemiddelden 24 bedrijfstakken.
‘) Akkerbouw en veehouderij.
.
)
Voorlopige gegevens.

,,HOLLANDI’A”

HOLLNDSCHE FABRIEK .VAN MELK-

PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.

HOOFDKANTOOR TE

VLAARIINGEN

N,

V. NIOERLANDSCHE- SCHEEPSBOUW-

MAATSCHAPPIJ
..

gevestigd te AMSTERDAM.

UITGIFTE van

3100 gewone aandelen,elk groot
f
500.- nom.,

ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1949
en volgende boekjaren.

NEDERLANOSOHE OOK MAATSCHAPPIJ N.V.

gevestigd te AMSTERDAM.

UITGIFTE van

1495 aandelen, elk groot
1
1000.- nom.,

ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1949
en volgende boekjaren.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving
op
bovengenoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,’
openstellen
op:

WOENSDAG, 24 NOVEMBER 1948

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te
AMSTERDAM, ROTTERDAM
en
‘s-GRA VEN HAGE

tot de koers
van
110 pCt.

op de.voorwaarden vn het prospectus d.d. 15 Nov. 1948

Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de
kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

De Twentsche Bank N.V.

Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.

Amsterdamsche Bank N.V.

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.

AMSTERDAM, 15
Nôveniber 1948.

AMSTERDAMSCHE BANK
N.V.

– ‘INCASSO-BANK N.V.

MAANDSTAAT PER 31 OCTOBER
1948

ACTIEF
.

.
PASSIEF

Kassa,

Kassiers Kapitaal

/
70.010.000,00
en Daggeldle-
ningen

/
. .
23.867.862,43
Reserve
32.500.000,00

Nederlands
Bouwreserve

,,
4.000.000,00

schatkistpapier
830.123.600,00
Deposito’s
op

Ander over-
.

termijn
88.126.276,60

heidspapier

,,
12.906.400,00

Crediteuren

,,
938.686.454,55

Wissels
‘ 899.764,10
Kassiers en

Bankiers in bin-
genomen dag-
geldleningen

•,
500.000,00
nen

en

buiten-
land
49.330.690,83
Door.drden

Elfecten en syn-
geaccepteerd

,,
3.51 9.205,54

dicaten


.
5.269.542,02
Diverse
rekeningn 32.165.000,22
Prolongatiën
en voorschotten
tegen Effecten
,,
20.296.578,61

Debiteuren

,,
203.627.476,41

Deelnemingen

,,
16.170.382,53

Gebouwen
7.014.639,98

f1.1 69.506.936,91

f1.1 69.506.936,91

EXPORTEURS

naar
• ZUID- EN

MIDDEN-AMERIKA

Grijpt de kans, U geboden door het
half December, gro-
tendeels in hetSpaans
verschijnende belang-
rijke Zuid-en Midden-
Amerika nu mmer van
Groothandel en zendt
ons thans omgaand
uw advertentie in.
Uitgebreid en zeer
geselecteerd adres-
senmateriaal in alle
Zuid- en Midden-
Amerikaanse Repu-blieken beschikbaar

KON. NED.

BOEKORUKKERIJ

H. A. M. ROELANTS

SCI-IIEDAM

POSTBUS 42 • TEL. 69300

Annonces, waarvan de tekst ‘sMaandags in ons.bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde week worden opgenomen.

:
r!ri11R,

Jong accountant (lid N. I.V. A.)

25 jaar, ongehuwd, wenst van betrèkking te verancie-
ren, zoekt emplöoi, liefst in internationaal georiënteerd

bedrijf. Devooikeur wordt gegeven aan een functie op

bedrijfseconomisch, organiserend en/of commercieel ter-
rein, waarin de mogelijkheid

bestaat om initiatief te
tonen. In geen geval een zuiver controlerende functie.

Uitzending naar buitenland geen bezwaar. Br. onder no.

ESB 1309, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

De
SPAARBANK VOOR DE STAD AMSTER-
DAM,
roept sollicitanten op voor de functie van

adj ünct-directeur

Lid van de Directie

leeftijd 30-40 jaar. Academische opleiding strekt
tot aanbeveling.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen en
opgave van referenties uitsluitend schriftelijk te
richten tot de Directie van de Spaarbank, Singel
544-546, Amsterdam-C.

GROTE

NEDERLANDSE INDUSTRiE

zich bewegend op het gebied

van massa-productie en verkoop

van electrotechnische artikelen,

zoekt voor, haar Engelse Organisatie,

met standplaats Londen,

een

COMMERCIEEL

DIRECTEUR

van Nederlandse nationaliteit, leeftijd

niet

ouder .dan 42 jaar. Gegadigden moeten be-

schikken over onbetwiste leiderscapaciceiten

en overeen grote internationale commerciële

ervaring. Zij moeten, bij voorkeur in Enge-

land, reeds een commerciële positie op hoog

niveau bekleed hebben en practisch geschoold

zijn in de vee’zijdige problematiek van een

grote industriële onderneming. Het is beslist

noodzakelijk,

dat geïnteresseerden Junnen

wijzen op een succesvolle practijk in een be-

langrijke functie van overeenkomstige aard.

Positieregeling (salaris, enz.) is uiteraard ge-

heel conform het niveau van deze topfunctie.

In het Engels gescbr’ven sollicitaties (mei volledige ge-
,gevens en recente
bio),
waarvan een strikt vertrouwelijke
behandeling wordt gegarandeerd worden ingewacht onder
nr. ESB
1351
bio’. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam

Economisch – Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hooch.straat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteilstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hooch.straat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Bru.esel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26 per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenv.’aarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f26, overige landen f28 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
uttimo van het kalenderjaar.

Aan getekende stukken in Nederland aan hel Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

– ADVERTENTIES.

Alle correspondentie, betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
ir,
Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). –

De N.V. BiIIi.ton Maatschappij

zoekt:

voor haar kantoor te
‘s-GRAVENHAGE

ENIGE GEVORDERDE BOEKHOUDERS

leeftijd
25 – 33
‘jaar.

voor haar bedrijven in
INDONESIË

EEN ACCOUNTANT

Academisch gevormd of lid
N.I.V.A.

ENIGE GEVORDERDE BOEKHOUDERS

leeftijd
25 – .33
jaar.

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk aan de af-

deling Personeelzaken

Louis Couperusplein 19, ‘s-Gravenhage.

Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.

Auteur