Ga direct naar de content

Jrg. 33, editie 1621

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 2 1948

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomischmwStatistische

Berichten’

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJN EN VERKEËR

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

33E
JAARGANG

WOENSDAG 2 JUNI 1948

No. 1621
1

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. F1. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË

J. E. Mertens; R. Miry; J. oan Tichelen; R. Vandeputze;

F. Vers ichelen.

Gegeoens oe’er adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde ‘an dit nummer.

INHOUD:

Blz.

De

artikelen

van

deze

ijeek

……….
423
Sommaire,

summaries

…………….
423
Nederlands-Indië in het kader van het E.R.P.
door
Prof.

S.

Posthuma

……………………….
424
Zuivelaspcten doör Mr J. Linthorst Homan

……
426
Enkele problemen bij de opbouw van de Ijsselmeer-
polders door Ir Y. J. P. de Blocq oan Ku/feler
428
De heslechting van -geschil1n in het kader van het
Handvest van havana
door Ti. A. Meurs
. .. .
431
Boekbespreking
Dr J. 1. }[accoO, ,,Nederland en Indonesië”

…………
433
A a n t e k e n i n g e n : De

einisslestatlstiok

…………………………….
434
Het economisch herStel in Oost-Indonesië

…………..
434
Internationale

notities:
Is het pond sterling internationaal hetaalmiddel?
……..
435
i’etroleuni

uit het Midden-Oosten

………………..
435
J)o handel van liet sterliuggebied met West-Duitsland
436
Ontvangen boeken en brochures

,
……………..
436′
Gëld- en

kapitaalmarkt

……………………..
436
Statistieken:
ijankstaten

.
………………………………….
437
Stand

van

‘s Rijks

Kas

…………………………
438
Einisles

in

1948

………………………………
439
Werkloosheid

in

Nailerlant..

……………………..
439
Werkloosheid

in

Delgië

…………………………
439
Oomulproductio

………………………………..
439

DEZER DAGEN

balanceerkunst. Geen der leidende staatslieden van de
grote landen heeft nr van af kunnen zien, voet te zetten

0
1
)
de slipperie vloer van de Palestijnse arena. De Ameri-
kaanse President heeft zeer bewust zijn uitgangspunt
gekozen, evenals de Russen. Hun acties hebben elkaar
even regelmatig gevolgd als een schaduw de beweging.
lIet laatste motivement in de Veiligheidsraad was, dat Rusland opnieuw’ het
,
eerdr verworpen Amerikaanse
voorstel bracht. Deze schaduwdans kon de schaal niet
doen doorslaan. Men zag daarop naar Minister Bevin.

Diens standpunt 8chijnt ongeveer te zijn, dat men een
weegschaal, ‘die door onrecht niet in balans hangt, niet
dichter hij een evenwichtsstand brengt dooi’ groter onrecht
aan de andere zijde te gedogen. FIet verontwaardigd
antwoord hierop.,, tweeëiqei weegsteen, t’,veeërlei efa”

kwam van vele zijden. The Economist” – frdndei ge-
interesseerd in de aesthetica der equilibristiek dan in de pijn, wanneer Groot-Brittannië tussen twee stoelen zou

vallen – drong in zijn laatste nummer aan, dat Bevin
snel, snel naar de – Amerikaanse zijde zou gaan, indien

mogelijk voor het uiterlijk, sierlijk. Is Bevin – de Engelse

ballétschool heeft een diepe traditie – de geschikte figuur om een pirouette te volbrengen? Het schijnt te gelukken,
al moesten er takels aan te pas komen. FIet Britse voorstel
is, zwaar geamendeerd, door de Veiligheidsraad aangeno-
men: de beide partijen in Palestina wordt verzocht zich,

zonder dat nieuwe hulpmiddelen worden aangereikt,
gedurende vier weken in hun huidige posities te handhaven.
Intussen brandt Jeruzalem.

Steeds zichtbaarder worden, in de schijnwerpers van de

Palestina-beslissingen, de gaten in het valnet, waarboven
President Truman zijn stoute stukken verricht. Zelfs zijn
eigen partij houdt zich op het ogenblik voornamelijk
bezig met het berekenen van de valhoogte. Te anderer
zijde hebben de eerst aanwezende republikeinse candidaten
elkaar in de schijnbewegingen voor de eigenlijke candidaat-

stelling om de beurt beentje gelicht. Als resultaat trekt

momenteel alle aandacht samen op Senator Vandenberg,
die zich een stevige voetsteun heeft verschaft. Eerst bracht

hij het doorzetten van het Marshall-plan mede op zijn
naam, vervolgens ging van hem uit het voorstel tot regio-
nale organisaties binnen de Verenigde Naties; laatste-
lijk kwam hij in beweging tegen het Congres-besluit de
President bij het hanteren van de wet op de wederkerige

handelsovereenkomsten aan een mogelijk parlementair
veto te binden. ,,I chn’t help it”, zoals Alice zei, ,,I am
growing”.

1

Toe gaarne suggereert de politicus zo’n natuurlijke be-‘

weging. Het nationale front verkreeg hij de verkiezingen
in Tsjechoslowakije 89 pCt van de stemmen bij een in
elk geval eenvoudige opzet der verkiezingen: Was een-
voud hier het kenmerk van het ware? Zoals vaker bij een
verbluft publiek, de indruk blijft hangen, dat het kunst-
stuk ernstiger was voorbereid dan de kunstenaar wilde
doen geloven.

Is met deze uitslag in Oost-Europa een gewicht vast-
gezet, de verkieziogsuitslag in Zuid-Afrika maakt de
,,balance of interests” in het Britse Imperium duidelijk
gevoeliger. De Britse staatslieden wordt de grond wel
telkens opnieuw w’ankel onder de Voeten. Ook dit risico-

element schijnt een genoegen op zichzelf te kunnen worden.
De Franse premier, evenwichtskunstenaar bij uitstek,
gaat zijn kabinet weer in de waagschaal stellen; men rekent
op een meerderheid: de evenwichtsbalk is trouwens een
toestel, waarop de Franse gymnasten steik zijn. Geheel in
deze, tegelijk de traditionele, lijn bleef het Indonesische
vraagstuk. Juist toen men zich wilde .’ermeien in de rugge-
steun van de opheffing van het langdurig Australisch
embargo, kwam de schok van de vermeedde Russische
erkenning der Republiek, die pci’ saldo de Republiek tot ingewikkelde bewegingen schijnt te dwingen. De onder-
handelingen gaan voort.

Naam!. .Venn.

Hollandsche

Belegging- en

Beheer- Mij.

Kcizersgracht 706 – Amsterdam
Anno 1930

Beheer en Adviesgeving

voor

PENSIOENFONDSEN,

STICHTINGEN,

ONDERNEMiNGEN

EN PARTICULIEREN
Commissarissen:
Prof. Ir. I. P. dc Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A.
C. Leeuwenburgh.

3

1

ROTTERDAMSCHE

BANK

225
VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

VOLLEDIG

BEHEER

VAN

VERMOGENS

1
0
401t

De tros is los Nederlandse producten

zijn onderweg naar het buitenland. Doch

v66r het zover is, komt er heel wat kijken.

Exporteren is tegenwoordig een zaak met
veel haken en ogen.

Wend Ii daarom tot de A.B. Zij kan

U van menige beslommering bevrijden.

AMSTERDAMSCHE

. BANK N.V.

,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N,V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

Behandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën. –

R. MEES & ZOOEN
BANKIERS EN ÂSSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM
S•GRAVENHAGE DELFT

SCHIEDAM

VLAARDINGEN.

Leest:

jo
.-
z

0USIRtE E$ 11$AI4Ct

Ii

M4
SRDPM
C

Groothandel

Weekblad voor de
iniernationale handel

Heeft U cii eens

een proefnummer

aangevraagd?

H. A. M. Roelants

Schiedam

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N D S C H E

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzugr,
(alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

cbloorbleekloog

naJronloog cowtic soda.

2 Juni 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

423

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. S. Posthuma,
Nederlands-Indië in het kader pan het
E.R.P. /

Het herstel van de economische betrekkingen tussen

Europa en Azië en voorzover Nederland betreft, speciaal
van Nederland met Indonesië, moet van beslissende be-

teknis worden geacht voor de mogelijkheid tot een herstel
van het economisch evenwicht in de wereld. Niet in die
zin, dat men zou mogen concluderen, dat een herleving
van het economisch verkeer met Indië een garantie zou
bieden voor het slagen van het Marshall-plan – daar-
voor zijn er nog te veel onzekere factoren – maar wèl,
dat zonder een wederinschakeling van Azië en een herstel

van het rendement van de Europese beleggingen aldaar,
het Marshall-plan tot mislukking zal zijn gedoemd.

Mr J.
Linthorst Homaii,
Zuielaspecten.

Nederland moet niet alleen beslissen, of het zijn landbouw

wil behouden, maar ook, of het zijn landbouw wil laten
medewerken in de grote exportproblemen. Daarin ver-
schilt Nederland thans van België. Nederland en België!
Luxemburg zullen daarora moeten weten, of zij als Benelux-
complex willen streven naar een actieve dan w’el naar een.
meer defensieve landbouwpolitiek. Samenwerking in de
Benelux op zichzelf zal met name voor de zuivel de op-
lossing niet kunnen brengen. In het algemeen is van de vraag naar oiize zuivelproducten alleen die
naar
boter
zeer moeilijk. De Nederlandse zuivelindustrie is zich
hiervan bewust en beijvert zich in diepgaande research.
Men geve haar nog wat tijd.

Ir
V.
J. P. de Blocq van Rol îeler,
Enkele problemen bij de
opbouw pan de IJsselneerpolders.

Een belangrijk probleem bij de uitvoering der Zuider-
zeewerken is het vervormen van eindeloze, drassige vlakten
ter grootte van een onzer kleinere provincies tot een
sociaal, economisch, maatschappelijk en landschappelijk
goed geoutilleerd gewest. Een tweetal publicaties van de
Stichting voor het bevolkingsonderzoek.in
de drooggelegde
Ziiiderzeepolders, door schr. in dit artikel besproken, verschaft voor de oplossing van dit probleem belang-

wekkend materiaal. De eerste verschaft richtlijnen voor
het vaststellen ‘van de arbeidsvoorwaarden bij de nog

komende ontginningen; de tweede bestudeert het vraag-
stuk van bevolkingscentra in het kader van de te ver-
wachten agrarische en industriële bedrijvigheid.

Tj. A. Meis,
De beslechting oan geschillen in het kader
pan het Handest pan Hapana.

Op verschillende plaatsen wordt in het Handvest van
Havana de mogelijkheid geboden, van de hoofdregels af
te wijken, indien bijzondere omstandigheden daartoe aan-leiding geven. Ook echter wanneer een lid met een beroep

op deze regels handelt, dient hij steeds ervoor te waken,
aan andere leden geen nodeloos nadeel te berokkenen.
I-Ioofdstuk VIII van het 1-landvest geeft benadeelde leden
het recht zich te beklagen en beschr.ijft tevens de proce-dure, die daarbij moet worden gevolgd. Door deze voor-
zieningen stelt een land zich thans bloot aan beoordeling
van zijn handelingen op internationaal forum; welliclit
zullen de betreffende bepalingen in de toekomst de belang-
rijkste van het 1-landvest blijken te zijn.

tv

SOMMAIRE.

Professeur S. Posthuni,
Les Indes Orientales iVéerlandaises
et le P.R.E.

La rprise des rapports économiques entre les Pays-Bas
et les Indes Orientales Néerlandaises serait très importante

pourla résolution des problèmes que pose la balance des

paiements. En termes généraux ou peut dire que le Plan
Marshall manquera son but s’il ne rétablit pas les échanges

commerciaux d’avant la guerre, entre l’Europe et l’Asie.

Dr.
J.
Linthorst ilornan,
Le présent et l’apenir de l’industrie
laitière néerlandaise.

L’exportation de produits laitiers, notamment le beurre,

rencontre différentes difficultés. Même one coopération
dans le cadre de Benelux sera insuffisante pôur’ résoudre

ce problème. Toutefois, les recherches intensives, réalisées
actuellement dans l’ïndustrie laitière, permettent d’augurer
des résultats favorables. –

Dr
V.
J. P.
de Bloeij van Kuffeler,
Les traaux de recon-
struction dans les polders du Zuyderzée.

L’auteuf donne un aperQu des différents problèmes
économiques, sociaux et géographiques qui sont a iésoudre
afin d’étâblir une société saine dans les polders du Zuyder-
zée.

Tj. A.
Meurs,
L’arbitrage des litiges dans le cadre dè la
Charte de la Havane.

Le chapitre VIII de la Charte de 1’O.C.I., rédigée 6L Ja
1-lavane, stipule la procédure 6L suivre en •cas de litige
entre les membres. 11 n’est pas invraisembiable que cette
règlementation se distinguera comme étant Ja partie la
plus importante de la Charte, parce que dorénavant

l’activité commerciale des pays peut faire l’objet d’un
débat, devant un forum international. .

SUMMARIES.

Professor S. Posthuma,
The Netherlands East Indies and
the E.R.P.

Re-establishment of economic relations between the Netherlands and the Netherlands East Indies would be
very important for the solution of the Dutch balance
of payments problem. Generally spoken the Marshall
Plan will prove to be a failure if the prewar pattern of
trade between Asia and Europe is not restored.

Dr J.
Linthorst Hornan,
Present and future of the Dutch
dairy production.

The export of dairy products from the Netherlands,
especially butter, is meeting with several difficulties. Benelux
cooperation as such will prove to be insufficient to solve
this pioblem. Flowever, favorable resuits are to be expected
from the intensive research, at present performed by the dairy industry.

Dr
V.
J. P. de
Blocij van Ruffeler,
Building up new land
in the Zuiderzee polders.

A survey of the various economie, social and geographic
problems which have to be solved in order to establish
a healthy society in the Zuiderzee polders.

Tj. A. Meurs,
Settling disputes by means of the I.T.O.
Charter.

Chapter VIII of the I.T.O. Charter, as drafted in Havana, outlines the procedure which has to be followed if disputes
‘between members present themselves. It is not impossible
that these provisions will prove to be the most important
part of the Charter, because hence-forward the trade
activity of separate countries may be brought before an
international forum. –

r

424

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juni 1948

NEDERLANDS-INDIË

IN HET KADER VAN HET E.R.P.

Het E.R.P. beoogt de getroffen Europese landen de
mogelijkheid te geven zich in de
eerstvoigende
vier jaren dusdanig te herstellen, dat
3
zonder verdere Amerikaanse
staatshulp een internationaal evenwicht zal kunnen worden

gehandhaafd. Eventueel resterende tekorten op de be-

talingsbalansen zouden bij handhaving of instelling van

een vrije convertabiliteit der valuta door particuliere
credieten moeten kunnen worden verzekerd. Van de
vele voorwaarden, waaraan zal moeten worden voldaan

teneinde dit doel inderdaad te kunnen vewezenlijken,

behoort als één van de belangrijkste te worden genoemd

het herstel van normale economische en financiële betrek-
kingen iiet Nederlands-Indië.

De betekenis van deze betrekkingen voor de Neder-
landse economie is indertijd berekend door Derksen en

Tinbergen ‘). Deze berekeningen leidden tot het volgende
resultaat:
Gemiddelden
1925-1934
43

h I

P
Prinsairo ijikomeus:
Dividend, rente pensioenen,
scheepvaart en uitvoer
handel in koloniale producten en
enkele andere posten
Niet uitgekeerde winsten der mdi-
dische maatschappijen (zeer ruwe
raming)
Sccu,mlairo inkomons: 70 %
van
1 plus 2
Totale bijdrage tot het nationale inko-
men van Nederland, afgerond
Inkomen van Nederlanders (trekkers)
in mdie ‘)

………………..
225

4,1

120

2,4.
Nationaal inkomen

…………..
t 5500
mill.
f 5.100
mill.

‘) Ruwe schatting; gegevens voor de berekening over de periode
1925-1934
stonçlen voor
deze.
posten vrijwel niet ter beschikking
Echter kon aangenomen worden, dat het totale bedrag wel be-
langrijk hoger moest zijn clan in
1938. ‘) Niet begrepen onder liet nationale inkomen van Nederland.

Bovenstaande cijfers geven intussen nog slechts een
gedeeltelijke aanwijzing voor de betekenis van een herstel
der normale economische betrekkingen met Nederlands-Indië voor onze volkshuishouding. Afgezien van de ver-

woesting, de .intering op yoorraden en de slijtage zowel
van kapitaalgoederen als van duurzame verbruïksgoederen,
die Nderland door de,00rlog heeft geleden en die met

behulp van onder het E.R.P. te financieren aankopen in
de Western Flernisphere grotendeels zullen kunnen worden
hersteld, heeft de oorlog ons volksbestaan
01)
drie punten
ernstig ondermijnd: –

de revolutie in Indië heeft ons bei’oofd van de in-
komsten op onze kapitaalbeleggingen in de tropen en ons

daartegenover zware militaire lasten opgelegd. De politieke
onafhankelijkheid van Indonesië doet verder de vraag
rijzen, of, nu – dank zij de politionele actie
—weer
in grote
gebieden van Java en Sumatra kan worden gewerkt en
het hei

stel van de door de Ja5anners en de Republikeinen
aangerichte verwoestingen is begonnen, althans op econo-

misch gebied op een terugkeer van de vooroorlogse ver-
houdingen ten opzichte van deze gebieden mag worden
gerekend;

de verwoesting van Duitsland, de scheiding van

dit
land in een Oostelijk en Westelijk gedeelte en de tot nog
toe dooi’ de geallieerde Mogendheden in de Westelijke

zônes gevolgde politiek hebbèn ons land beroofd van een
groot deel van zijn achterlaid en

wij zijn verplicht geweest in de drie jaren, liggende

tussen de bevrijding en de eerste verschepingen onder het
E.R.P., voor ongeveerN 2 milliard aan buitenlandse ere-

1)
Speciale onderzoekingen no.
2
van de Nederlandse Con.’unctuur,
October
1939.,

dieten op te nemen en voor ongeveer eenzelfde bedrag aan

goud en buitenlandse activa af te stoten. In beide gevallen
betreft het overwegend dollarleningen en dollaractiva:

Ongeveer de helft van het totaal der geliquideerde activa
bestond uit rentegevende beleggingen. Aannemende, dat
een niet onaanzienlijk gedeelte van de Marshall-hulp even-

eens het karakter zal dragen van een lening çn dat ter

uitvoering van ons herstelprogramma naast de Marshall-

hulp nog verdere credieten in het buitenland zullen moeten

worden opgenomen, lijkt dé veronderstelling niet gewaagd,

dat aan het einde van het E.R.P. de Nederlandse balans

van schulden en vorderingen alleen reeds uit hoofde .van

het opnemen van dollarverplichtingen en verlies van

rentegevende dollaractiva 4 â 5 milliard slechter zal, zijn geworden dan véér de oorlog.

De betekenis van de sub 1 genoemde verhouding tot

Indië voor ons toekomstige economisch leven wordt door
de combinatie met de sub 2 en 3 genoemde punten zoveel

te ernstiger. –

Het verlies van Duitsland als afzetgebied betekent,

dat een groot gedeelte van ons- productie-apparaat zijn
waarde verliest; men denke slechts aan ons haven- en

scheepvaartbedrijf en onze tuinbouw. T

Jet verlies van
Duitsland als leverancier dwingt ons voor een groot -deel
van onze aankopen terug te vallen op landen, die zich met

onze traditionele leveranties en exporten naar Duitsland
niet laten betalen. Dit geldt zeer in het bijzonder voor onze

aankopen in Amerika. V66r de oorlog maakte de Duitse

import ongeveer 22 pCt uit van onze totale invoer. Op

het ogenblik bedraagt dit percentage nog geen 2 pCt.
Daartegenover staat een vergroting van het Amerikaanse.
aandeel in onze invoer, ongeveer overeenkomende met de

achteruitgang van het Duitse percentage. Niet alleen

onze ligging, maar ook onze gehele economische structuur

maakt het onmogelijk, dat wij onze diensten aan het
buitenland en onze exporten
.
zodanig transformeren,
dat wij daardoor zonder inschakeling van Azië onze
inkomsten ook maar in een enigszins belangrijke mate
zullen kunnen vergroten.
Ongtivijfeld zullen w’ij mogen aannemen, dat vroeg of

laat Duitsland, althans de Westelijke zônes, weer in het
internationale verkeer worden ingeschakeld. Ook lijkt het
aannemelijk, dat daarmee een belangrijk gedeelte van dé
maatregelen der bezettingsautoriteiten, die een herstel,
van de natuurlijke economische verbindingen tussen
Nederland en Duitsland tot nog toe in de weg staan,
aan scherpte zal verminderen en misschien zelfs grotendeels
zal verdwijnen, maar toch is het nauwelijks aan te nemen,
dat in de enkele jaren van het E.R.P. Duitsland zijn beteke-
nis als afnemer en leverancier ook maar bij benadering zal
terugkrijgen. Wij staan dus voor het feit, dat wij uit dezen
hoofde meer dan véér de oorlog inkomsten zullen moeten
zien te verkrijgen uit leveranties en exporten, die dollars
opbrengen. –

De sub 3 genoemde achteruitgang van onze betalings-
balans ten opzichte van het dollargebied stelt ons voor
dezelfde noodzaak. Zelfs wanneer wij eens è’en ogenblik
afzien van de aflossingsverplichtingen op onze buftenlandse
schulden en uitgaan van de veronderstelling, dat op’de
een of andere wijze op de vervaldata schuldvernieuwing
zal kunnen plaats vinden, dan nog zullen wij alleen uit
hoofde van inkomstenderving uit dollarbeleggingeri mi
rentebetaling
01)
dollarieningen binneii afzienbare tijd
enige honderden millioenen per jaar aan dollars meer
moeten verdienen dan vroeger.
Op zichzelf is dit reeds een optimistische veronderstelling.

De Verenigde Staten zijn een nog jonge crediteurstaat en.
het is ‘eeii eigenschap van nieuwe crediteuren, dat zij de
uitgeleende hoofdsommen maar al te gaarne op de ver-

valdatum terugontvangen. De 19e-eeuwse ervaring, toen
de crediteurlanden en met name Engeland zijn beleggingen
in het buitenland van jaar tot jaar deed aangroeien en zelfs
.in periodes van depressie het totaal van zijn buitenlandse

Gemiddeld en
1938

‘e
=
0
tD

398

– 7,2

353

6,9

60
1
)

1,1

35

0,7

30

0,5

40

0,8

321

5,8

272

5,3

810

15

700

14

2 Juni 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

425

investeringen ternauwernood verminderde, behoeft onder
de 20e-eeuwse verhoudingen zeker niet richtinggevend te

zijn.
De vraag, in hoeverre het mogelijk zal blijken inderdaad

met behulp van
het E.R.P. tot een nieuw evenwicht te

komen, laat zich derhalve niet beantwoorden op grond van
berekeningen, die ervan uitgaan, dat met het physiek
herstel van ons productie-apparaat ook de vraag naar

onze producten in het buitenland pan pssu zal stijgen.

Een dergelijke veronderstelling is- niet geoorloofd, omdat
èn de richting van onze buitenlandse handelsbetrekkingen tengevolge van de toestanden in Duitsland, èn de richting
van onze betalingsverplichtingen uit hoofde van de ver-
schuivingén in ônze vorderingen- en schuldenbalang de

verplichting voor ons medebrengt, in het internationale
verkeer vergeleken met véôr de oorlog een surplus aan

dollars te verwerven, waartoe ons productie-apparaat

in Europa langs directe weg niet in staat is. De artikelen,

die Amrika van node heeft

en waarvoor men bij een

economisch hôrstel een in omvang groeiende markt mag
verwachten, zijn grondstoffen en voedingsmiddelen, die

niet het m’oederland, maar slechts de tropen kunnen

leveren.


Zo geiien krijgt een herstel van de econonische betrek-
kingen met Nederlands-Indië niët alleen betkenis in
zoverre daarmeè één ,’an onze drie rnomenleel verstopte
welvaartsbronnen weer zou komeh te vloeien, maar een
betekenis, die daar ver bovenuit gaat. Zonder een weder-
inschakeling van onze economische activiteit in Indonesië
kari zelfs het meest vollèdig herstel van ons Eüropees
productie-apparaat’ de vergroting vn onze d6llaruitgaven
uit hoofde ‘,’an verschuivingen in Oost-Euroik n onze vermindering aan dollarinkomsten uit hoofde’an onze
gewijzigde schuldenbalans niet goedmaken.
De omtandigheid, dat wij véér de oorlog een gouden
standaard hadden, d.w.z dat er’ practisch gesproken een
internationaal geldwezen betond, waardoor importeh üit
het ene land zonder enige complicatie konden worden ver-
rekend met de opbrengsten van gepresteerde diensten in
andere valuta, mag ons nimmer de ogen doen sluiten
voor het feit, dat dit alleen mogelijk was dank zij een
multilateraal economisch verkeèr, waarbij de Euroese

werkzaamheid in Azië één van de wzenlijke bestand-
delen was.

1-let is volkomen juist, dat er jaren zijn geweest, waarin
de rente- en dividendbetalingen uit Indië tern-auwernood
voldoende waren om de nieuwe investeringen aldaar te
dekken. Dit neemt niet weg, dat zelfs in die jaren het
uitvoersaldo van Indië nasr de dollargebieden de mogelijk-
heid bood valuta’, waarvan wij een ,,surplus” hadden,
om te zetten in dollars.

In 1938had Nederlandeen invoersurpluuit de Veë-enigde Staten van 1 116 millioen. Doordat de import
echter benekend is op c.i.f.-prijzen en ae uitvoer op f.o.b.-
prijzen, zal het hiervoor aan dollars te betalen bedrag
waarschijnlijk iets lager zijn geweest. Hiertegenover
stond ten eerste een
direct
uitvoersurplus van Nederlands-
Indië naar de Vere’nigde Staten van f 34 millioen en ten
tweede het feit, dat een groot gedeelte van de Indische
uitvoer naar Singapoi’e eveneens uiteindelijk voor Amerika
bestemd was. Over liet juiste bedrag hiervan ontbreken
nauwkeurige gegevens, doch aangenomen mag worden,
dat tezamen met het
directe
uitvoerôverschot de handel
via Singapore het overgrote deel van het Nederlandse
importsurplus uit de Verenigde Staten dekte. Tenslotte
dient dan nog in aanmerking te worden genomen, dat een

niet onbelangrijk gedeelte van de Indisehe’uitvoerproduc-tea via Nederland naar Amerika werd verkocht, waardoor
ten eerste het reeds genoemde Nederlandse invoersaldo
uit de Verenigde Staten, niet onbetangrijk kleinex’ was
dan het anders geweest zou zijn en waarvan t’en tweede
dollarinkomsten voor het moederland, die in bovenstaande
cijfers niet zijn begrepen, het ge’olg waren.

Floezeer wij overigens bij dit alles hebben te maken met

een probleem, waarvan de, betekenis ver uitgaat buiten

de grenzen van Nederland en dat geheél West-Europa
raakt, moge blijken uit de volgende staten, welke zijn

ontleend aan een publicatie’ van de’ Volkenbond: ,,The

Netwôrk of World Trade” (Genève 1942):

1928
Invoer
(zonder
goud) in de Verenigde Staten (in inillioenen dollars)
uit:
Afi’ika (behalve Z.Afrik) 100

industrieel cont.
India, Burma, Ceylon

220 cxci.

Europa

730
Z
.
O.
Azië

500 USSR niet-industrieel

~
cont. Europa

150
Verenigd Koninkrijk

250


820
1.130

Uitvoer (zonder goud) uit de Verenigde Staten (in millioenen
dollafs)
naar:

Afrika (behalve Z.Afrika)
70
Industrieel eont.

India, Burma, Ceylon
60
ezel.

Europa
1.310
Z
.
O. Azië
160
USSR

niet-industrieel

.
cont. Europa
340


Verenigd Koninkrijk
910


290
2.560

Saldo invoer
—530
Saldo
uitvoer
+
1.430

035
Jnvocr(zonder goud)

in cle
Verenigde Staten (in millioenen dollars)
uit:



Afrika (behalve Z.A!rika)
40
.

Industrieel

cont.
India, Burma, Ceylon
90
cxci.

Europa
350
ZO.
Azië


300
USSR

niet-industrieel


cont. Europa
100
Verenigd Koninkrijk
140

.

430-

590

Uitvoer (zondèr goud) uit
de Verenigde Staten (in millioenen
dollars)
naar:,
Afrika (behalve Z.Afrika)
50
Industrieel cont. India, Burma, Ceylon

0
ezel.

Europa
480
ZO.- Azië
90
USSR

niet-industrieel
cont. Europa
170
Verenigd Koninkrijk
t
420
170

1.070

Saldo invoer

– ‘-‘
260

Saldo uitvoer
+ 450

1938


Invoer (zônder goud) in de
Verenigde Staten (in millioenen
dollars)
uit:

Afrika (behalve Z.Afrika)
40

industrieel

cont.
India, Burma, Ceylon
90

cxci.

Europa
370
Z
.
O. Azië


310

. USSR

niet-industrieel

cdnt. Europa
130
Verenigd Koninkrijk
110

’40
510

Uitvoer (zonder goud) uit de
Vereniede Staten (in millioenen dollars)
naar
Afrika (behalve Z.Alrika)
50

industrieel

con t.
India, Burma. Ceylon
50

cxci.

Europa

.
700
Z
.
O. Azië

.
150

USSR )niet-industricel
icônt. Europa

190
Verenigd Koninkrijk

570

250

1.460

Saldo invoer.


190 Saldo uitvoer

+ 950

1

let feit, dat de Verenigde Staten pro’cntueel belang-
rijker waren als impbrteurs van Indische producten dan
als exporteurs naar de tropen, blijkt voorts uitonde”staande
tabel:

liet procentuele aandeel, i’esp. oan het moederland en oan de Verenigde Staten in de buitenlandse handel Qan drie landen
in ZO-Azië.

Br. Malakka

Fr.
Indo-China Ned.-Indië

Invo

er uit:

1928-1938

1928-1938

1928-1938

moederland ……17% 22%

41% 53%

20% 23%
Ver. Stalen

3% 4%

5% 5%

10% 13%
Uitvoer naar’
moederland …… -12% 15%

21% 47%

17%. 20%
Ver.
Stalen …….42%
.
30%

3%

9%

13% 14%

Met
de bovenstaande cijfers voor ogen kan moeilijk
worden ontkend, dat het herstel van de economische
betrekkingen tussen Europa en Azië en voorzovei’ Neder-
land betreft, speciaal van Nederland met Indonesië, van
beslissende betekenis nioet ivorden geacht-voor de mogelijk-

426

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEiUCHTEN

2 Juni 1948
heden tot een herstel van het economisch evenwicht in
de wereld. Niet in die zin, dat men zou mogen conclu-

deren, dat een herleving van het economisch verkeer met
Indië een garantie zou bieden voor het slagen van het

Marshall-plan – daarvoor zijn er nog teveel andere on-

zekere factoren – maar wèl, dat zonder een wederinschake-
ling van Azië en een herstel van het rpndement van de

Europese beleggingen aldaar, het Ma’rshall-plan tot mis-
lukking zal zijn gedoemd.

De vraag, in hoeverre de politieke onafhankelijkheid

van Indonesië zulk een” herstel in de weg zou kunnen

staan, is een vraag van tamelijk speculatieve aard, die ik

hier niet zal trachten uitvoerig te beantwoo’den.

Floopvol is in ieder geval de omstandigheid, dat ondanks
alle politieke hartstochten de verhouding tussen de In-

donesiërs en de Nederlandse ondernemers niet ernstig blijkt te hebben geleden.

Onzeker is, in hoeverre met het terugtrekken van het
Nederlands gezag de Indonesiër in staat zal blijken een

geordende samenleving met rechtszekerheid en een finan-

cieel verantwoord beheer te voeren. Veel, zo niet alles,
zal hier afhangen van de vraag, of en in hoeverre hij bereid
zal blijken daarbij op de erv5ring van zijn Nederlandse
partner te blijven steunen.

Zorgelijk blijft het feit, dat het zelfs vôér de oorlog nooit
volledig uitgeroeide bendewezen door Japanse scholing

en met de revolutionnaire impuls een voortdurende be-

dreiging zal blijven, wanneer daartegen niet met kracht

en zonder aanzien des persoons wordt opgetreden, een

eis, clie zich alleen laat verwezenlijken, wanneer e feite-
lijke leiding in het Indonesische politie-apparaat (om niet
te zeggen leger) aan Westerse handen wordt toevertrouwd.
Onherstelbaar blijft dë schade van de internationale

inmenging in de Nederlandse en Indonesische verhoudingen,

een inmenging, die weliswaar grotendeels zijn oorsprong

vond’in de feitelijke omstandigheden na de oorlog, doch
waarvoor wij zelf de volkenrechtelijke grondslag hebben

gelegd in de ondoordachte formuleringen van het zgn.
accoord van Linggadjati.

Amsterdam.

S: POSTHUMA.

ZUIVELASPECTEN.

liet kan zijn nut hebben, een kort overzicht te geven
van de situatie in de Nederlandse zuivelindustrie. Immers,
ook op dit terrein wordt de noodzaak van heroriëntering
gevoeld en ook hier is men werkzaam voor modernisering.
Wij mogen hier achtereenvolgens bespreken de zuivel-
situatie in 1939 en 1947, het vraagstuk van kwaliteit en
kostprijs, de afzet, de research, de organisaties en enkele
speciale vragen. 1-Jet complex is daarmede niet uitputtend
behandeld; wij streefaen slechts naar een aangeven der
grootste lijnen en naar een openen van het gesprek: Onze
zienswijze is een persoonlijke. De gegevens zijn, waar
mogelijk, verkregen uit de officiële bronnen.

De zuiQelsituatie in 1939 en,in 1947.

Enkele gegevens over 1939 en ‘1947 zijn van belang.
lIet jaar 1939 is gekozen als het laatste vôôr-oorlogse jaar,
ofschoon het reeds verre van normaal was; het jaar 1947

was rustiger, dan 1946, ofschoon uiteraard vele grote vraag-
stukken zich nog niet hadden – en ook nu nog niet hebben
– afgetkend. Men vergete bovendien niet de bijzondere
weersomstandigheden van 1947! (zie tabel).

De melkproductie per koe was in Nederland verreweg
de hoogste van de wereld. Daarentegen was de melkcon-
sumptie per hoofd der bevolking vrij laag; Nederland

staat daarin ongeveer in het midden van het wereldlijstje
der zuivellanden.

De kwaliteit.

V66r de oorlog stond de kwaliteit der Nderlandse

1939
1947
Oppervlakte grasland, in ha
1.341.000
1.228.500
Import van veevoeder, in tonnen
244.751
163.951
Aantal

veehouders

…………….
218.000
Aantal

melkkoeien

…………….
1.550.000
1.269.100
Melkproductie,

in

tonnen

……….
5.450.000
3.600.000
Ontvangen aan Zuivelîabrieken en Melk-
inrichtingen,

in

tonnen

……….
5.250.000
2.882.049
Consuinptiemelk, productie in tonnen
.
1.225.686
1.400.700
Boter,

108.348
52.500
Kaas,

120.648
53.100
Gecondens. melk,

145.000 36.000
Melkpoeder,

37.341
15.800
Export boter,

in tonnen

.
56.4.34
kaas,

.
51.952
gecondens. melk,

.
143.793
melkpoeder,

.
15.600
Waarde zuivelexport, in guldens

. . .
115.500.000
85.199.000

zuivelproducten hoog. Reeds de grondstof, de melk, a’as

van prima kwaliteit. De boter wa zeer goed, de kaas

werd in verschillende beste soorten aan de markt gebracht,

de gecondenseerde melk was in de tropen houdbaarder

dan die van de meeste andere landen.

De huidige kwaliteit van de melk is in doorsnee vel

weer tot het oude peil gestegen. De boter is goed, voor-
zoverre niet overheidsmaatregelen m.n. de koelhuisboter

in gehalte en smaak deden dalen. De gecondenseerde melk

gaat voortdurend vooruit en houdt de leiding. Met de
beperkte middelen van vandaag werken de laboratoria

van Overheid, zuivelbonden en fabrieken op volle kracht;

nagegaan wordt, wat het buitenland sinds 1940 bereikte

en ook eigen nieuw initiatief schiet niet te kort.

• De zuivelorganisaties bestuderen de vragen van de

zogenaamde ,,uitbetaling naar kwaliteit”, waarbij, gezocht
wordt naar de beste methoden voor kwaliteitsbepaling
van de melk en naar de beste prikkels, ook financiële,
om de veehouder aan te zetten tot steeds verdere opvoering

van de kwaliteit van zijn melk. De contrôle op echtheid en

kwaliteit der zuivelproducten is in Nederland gedegen

georganiseerd en bovendien gaan de organisaties en de
overheidsdiensten, in onderling overleg na, wat daa1in

nog kan worden gemoderniseerd.

De köstprijs.

In zijn leerzame prae-advies voor de Vereniging voor
Staathuishoudkunde en Statistiek heeft Dr II. J. Frietema

duidefljk beschreven, dat de kostprijs der Nederlandse
agrarische producten hoog moet liggen, waar wij in ons
zo dicht bevolkte land met zijn hoge sociale niveau tot

grote uitgaven voor grond en werk verplicht zijn.
De kostprijs van zuivelproducten wordt goeddeels
bepaald door de kostprijs van de grondstof, de prijs van
vervoer naar en verwerking in de fabrieken en de kosten
na de bereiding. Willen wij . de kostprijs drukken, dan
zullen wij alle deze factoren onder het oog moeten nemen.
De voornaamste factor is wel d& productieprijs van de
,melk. Immers, de vervoerskosten en de fabriekskosten liggen in Nederland door sociale gewoonten wel hoog,

doch niet zéveel hogér dan in het buitenland,dat zulks
de l3eslissing zeer belangrijk kan beïnvloeden. De grootste
concurrentiefactoren liggen op de boerderij. Onze grond-
en pachtprijzen zijn hoog. Ons land is wel uitermate ge-

schikt voor de veehouderij, doch ten eerste is ons klimaat
kostbaarder dan dat van andere landen – men denke
bijv. aan het ontbreken van dure stallen en dure bijvoeding
in. Nieuw-Zeeland met zijn milde klimaat – en bovendien
is onze intensieve landbouw langzaam gegroeid in een
dikwijls zeer irrationele verkaveling. De hiermede ver-
bandhoudende vraagstukken worden thans met bijna
koortsachtige ijver, doch zeer nauwgezet bestudeerd:
bodemkartering is in volle gang, nieuwe grote lijnen voor ingrijpende ruilverkaveling tekenen zich af, de studie van
ontginning en herontginning, van de waarden der gras-
soorten, van moderiie bemesting en van waterstaatkun-
dige vragen is in volle gang. De best geleerden wijden
hun aandacht aan de vragen van de meest rationele
fokkerij: de inaugurale rede van Prof. Iç W. de Jong te
Wageningen heeft op zichzelf reeds âangetoond, dat men

2 Juni 1948

ECONOMÏSCH-STATISTISCHE BERICHTEN

427

niet vasthoudt aan het historische, doch han de utiliteit.
Hetzelfde geldt voor de veevoeding, waar eveneen nieuwe
methoden baanbreken. De gezondheidsdiensten voor

dieren zijn ‘doende, achterstand in te halen. De methoden
van melkwinnihg zijn en worden in het buitenland bestu-

deerd en reeds bracht Nederland een noviteit door het

melken met machines per Jeep welk systeem in Groningen is ingezet en snel navolging vindt. Er is geen factor van de

kosten .op de boerderij, welke niet langs de beste wegen

wordt nagegaan.
1-Jet spreekt vanzelf, dat een belangrijke factor ligt in
de melkopbrengst per koe, omdat immers juist de top-
productie de voordelen brengt. Dat dit samenhangt met

vraagstukken van dé import iran veevoeder, maakt deze

vraag thans wel moeilijk.
Zien wij naar de vragen van kosten van vervoer en

verwerking naar en in de fabrieken en melkinrichtingen,

dan rijst de vraa’g van de concentratie dezer fabriekën en

inrichtingen. Dit vraakstuk ondervindt thans veel belang

stelling. De oude fabrieken dateren uit de tijd, waarin de

,,actie-radius” van paard en wagen bepalend was voor de dichtheid van-het fabrieksnet, tezamen met verschillende

dorpsfactoren. Nu toch ingrijpende modernisering van
verschillende fabrieken noodzakelijk is – de oorlog bracht
achterstand, veelal zelfs directe schade of zelfs totaal ver-
lies -, wordt nagegaan, waar het evenwichtspunt ligt

tussen utiliteit en andere factoren. Uit de dagbladberichten
heeft men kunnen zien, dat er concentraties plaatsvinden
in de particuliere industrie. In de coöperatieve industrie
heeft men dadelijk na de bevrijding het vraagstuk in het
buitenland bestudeerd: met name .in Zweden hebben
zich in dit opzicht in de laatste jaren belangrijke gebeurte-
nissen voorgedaan. Vast staat vel, dat 51 te kleine fabrieken

een te laag rendement hebben, doch dat daarentegen
51 te grote fabrieken té hoge vervoerskosten krijgen.
Nederland

vindt vermoedelijk baat hij een rustige con-
centratie en hij een vorm, welke hier en daar reeds
goede toepassing vindt, met dame de totstandkoming
van speciale fabrieken., voor een groot rayon, 6pge-
houvd op een basisnet van bestaande kleine fabrieken.
Dit vraagstuk is ook daarom moeilijk, omdat ei’ weinig
deviezen zijn voor nieuwbouw en blijkbaar ook voor
normale modernisering van het bestaande apparaat.
De grootste zuivelfabriek in Nederland verwerkte
in 1947 38.061.491 kg melk, de kleinste 55.818 kg. In-
tussen wordt ook door proefnemingen met de nieuwste
buitenlandse machines nagegaan, op welke wijze de kwaliteit nog is op te voeren en kostenbesparing kan
worden verkregen.
Ook ten aanzien der distributiekosten is verbetering
noodzakelijk. De

juiste vorm van samenwerking, ter ver-
hoging van de mogelijkheden in het buitenland en ter
verbetering van de afzet in het eigen land, is nog niet
gevonden, doch er is overleg gaande. Hierin is hier en daar
het buitenland ons ver voor.

De research.-

De research geschiedt thans in het Rijkslandböuwproef-
station te Hoorn en verschillende eigen laboratoiia van
fabrieken en zuivelbonden. Grote versterking mogen wij
verwachten van het Nederlands Instituut voor Zuivel-
onderzoek, dat in oprichting is.
Van 1942 tot 1947 heeft de Algeméene Nederlandsche

Zuivelbond vetenschappelijk zuivelonderzoek laten ver-
richten door h’et laboratorium van de Bataafsche Petro-
leum Maatschappij te Amsterdam. 1-Jiervan zijn uitvoerige
rapporten verschenen en met de voorlichtehde instanties

ôp zuivelgebied
bellandeld,
terwijl hieromtrent na de oorlog
publicaties in de Engelse taal zijn gedaan.

De organisaties.

De overheidsleiding van de zuivel berust bij de Direc-
teur van het Zuivelwezen op het Ministerie van Landbouw,
Visserij en Voedselvoorziening.

De vrije organisaties zijn de Algemeene Nederlandsche
Zuivelbond, een federatie van .acht regionale bonden, in

totaal omvattende 429 coöperatieve fabrieken met een
melkomzet in 1947 van 2.073.000 ton; de Vereeniging voor

Zuivelindustrie en Meikhygiëne, omvattende 173 parti-

culiere fabriekew met een melkomzet in 1947 van’ pim.

800.000 ton; en de Bond van Kaasproducenten, een

Organisatie vdn pim. 1.000 zelfkazende boeren in het

Westen de’s lands. Daarnaast bestaan nog andere organi-

saties, ivan welke wij mogen noemen de Coöperatieve

Melkafzet Centrale te Den 1-Jaag, met 11.500 leden-
veehouders. In de wereld der coöperatie is veel beweging.
Vraagstukken van versterking der inwendige structuur

der organisatie en vraagstukken van concentratie en

andere vormen van economische samenwerking vinden

in de acht regionale bonden oplossingen, velke aansluiten
op aard en karaktèr van het betrokken gebied.

De Algemeene Nederlandsche Zuivelbond’ (F.N.Z.),

de gen6emde V.V.Z.M, en de Bond van Kaasproducenten

hebben in 1947 gezamenlijk een ,,Centrale Zuivelcommis-
sie” gevormd, in welke commissie de centrale vraagstukken

worden behandeld. Inzake het vraagstuk der publiek
rechtelijke bedrijfsorganisatie is er de moeilijkheid, dat de

zuivel zowel landbouw- als industiiële elementén heeft.
De F.N.Z. heeft geregeld contact met de Stichting voor
den Landbouw. i

De F.N.Z,, de V.V.Z.M., de Bond van Kaasproducenten
en de Contrôlestations vormen een Nationaal Comité van
de Internationale Zuivelbond, welke bond alle zuivellanden omvat behalve Rusland en de Verenigde Staten van Noord-Amerika, welke beide landen in 1946 zijn uitgenodigd voor
toetreding t’ot. de Internationale Zuivelbond. In 1949
wordt te Stockholm het 12e Internationaal Zuivelcongres
gehouden. Sinds 1946 beweegt de Internationale Zuivel-
bond zich ook op economisch gebied, waartoe reeds con-
tacten met de F.A.O. zijn gelegd.

Enkele n’ragen.

.

Laten
ij enkele strijdvragen met een kort woord aan-
diiiden.

Daar is dan in de eerste plaats de vraag naar de positie
van de landbouw in Nederland. Principieel gaat het om
,de vraag, of ons volk zijn landbouw wil zien als onmisbaar
onderdeel van zijn volkshuishouding of niet. Zo ja, dan zal
de landbouw, ook de zuivel, na zich tot het alleruiterste
te hebben gemoderriseerd en gerationaliseerd, ook récht
hebben op de bestaanszekerheid, welke ook aan anderé
‘o1ksgmoepen wordt verschaft. Ons volk moet dit probleem
ronduit durven stellen en ronduit beantwoorden; er
bestaat hierin nog al te veel onzekerheid en helaas psycho-

logisch héél diep liggend misverstand.
Dit *agencomplex zal op korte termijn moeten worden
beantwoord, nu ten aanzien van de industrialisatie, de
Benelux en het Marshall-plan directe en concrete ant-
woorden nodig zijn. Men kan ht ongeveer aldus formu-
leren: Nederlard moet niet alleen beslissen, of het zijn
landbouw wil
behouden,
maar ook of het zijn landbouw
wil laten
medewerken in de grote exportoragen.
Daarin

verschilt Nederland th’ans van België
2).
In beide landen
is de kleine landbouw overheersend, in tegenstelling tot
bijv. Ameiika en Australië, waar, vooral grote bedrijven
zijn. Nederland stelde döor import van veel kunstmest
en veevoedsel ook de kleine landbouw in staat, aan het
veredelingsproces deel te hebben, waârdoor het geïmpor-
teerde een zéér hoog exportrendement kon geven. Stopt men nu deze invoer, dan daalt het bedrag aan deviezen, dat men met export van het veredelde product verkrijgt,
sterker dan de besparing bij de import, naar Ir J. B. Obbink

onlangs voor veevoeder nog in ,,De Nieuwe Veidbode” berekende. Wat bekend is over het Marshali-werk, doet
wel zien, dat ook inzake het Marshall-plan dit vraagstuk

‘)
Zie wat Mr H. J. ‘Löuwes hierover schreef in dit b’ad van
5 ‘November 1947, No. 1591.

428

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juni 1948

actueel is. Kortom: Nederland en België-Luxemburg

zullen moeten weten, of zij als Benelux-complex willen streven naar actieve landbouwpolitiek, gelijk Nederland

steeds deed, dan wel of zij meer defensieve landbouwpoli-

tiek willen voeren; als – over het geheel genomen –
België meer deed. Dat de samenwerking
in de Benelux
op
zichzelf
de oplossing met name voor de zuivel niet zal

kunnen brengen, blijkt duidelijk uit wat Dr K. Pinxten

schrijft in zijn boek ,,Grondtrekken van de Belgische
landbouweconomie”, waar hij de cijfers en getallen van

België en Nederland uit 1938 geeft:

Veestapel,

boter-

en

kaasproductie

in
1938

in

1.000).

België
Nederland
Rundvee

St

……………………
1.954
2.763,5
Melkkoeien

St.

………………..
1.077
1.503
Boter
Productie

kg

………………
66.152
100.987,
In- (—) en uitvoersaldo (+)

……-
1.152
+
52.203
Kaas
Productie

kg

………………
5.700

125.045
‘In- (—) en uitvoersaldo (+)

……—
24.000

-1-
58.491

Dit brengt ons op de vraag van de zuivel in de Neder-landse landbouw. De zuivelindustrie is én om sociale én
on economische redenen onmisbaar. 4lom roeptmen om

industrialisatie en elke nieuwe industrie wordt met gejuich

begroet, maar deze bestaande exportindustrie, welke
een natuurlijk product van onze natuurlijke bodem

vërwerkt, ziet nog geen duidelijk verschiet. Zelfs gaan er
hardnekkige geruchten, dat sommigen de grondstof, de
melk, naar Engeland willen gaan exporteren. Wil men

Engeland helpen, dan helpe men het niet aan grondstof

om het in staat te stellen, met. Engelse producten met ons
te gaan concurreren denk aan de strijd
O
n
p het terrein
van de gecondenseerde melk voor de Dominions! –

doch dan helpe. men het aan goede Nederlandse producten
boter, kaas, gecondenseerde melk, desgewenst consumptie-
melk in flessen.

De vraag onzer producten is eigenlijk alleen voor de

boter zeer moeilijk. De productiekosten van onze boter
liggen nog hoog. Bij het huidige tekort aan consumptie-.

vetten zal de wereld onze boter nog wel afnemen,,doch er

zal eeil andere tijd komen en dan moeten wij met onze
productieprijs de wereldmarkt kunnen blijven bereiken.
De Nederlandse zuivelindustrie is zich hiervan bewust en

beijvert zich in diepgaande research en economische studie.
Men geve haar nog wat tijd.

Boven heel dit vraagstuk zweef t de margarine-activiteit.
Men beoordele dat vraagstuk van geen van beide zijden
eenzijdig: ten eerste moet de landbouw beseffen, dat d’e kostprijs van het huishoudvet een hoogst belangrijke is,
doch anderzijds erkenne men dat het botervraagstuk
samenhangt én met smaak en voedingswaarde én met de
principiële visie van volk en Overheid op het bestaans-
recht van de nationale landbouw. De komende jaren zullen

op dit veld hoogst spannend en interessant worden!
Vast staat, dat ons vôlk naar twee zijden gediend zal
zijn door zeer sterke verhoging van de consumptie van
melk, vermoedelijk steeds meer prima flessenmelk. Wij
staan daarin achter. Melkgebruik dient de volksgezondheid
én helpt de landbouw uit vragen, welke in de komende

jaren bij productie op volle capaciteit weer zullen rijzen.
Dat ook hierin de Benelux-vraag een belangrijke is,
wordt in Nederland en in België volop beseft; besprekingen

hierover zijn ook tussen de organisaties reeds ingezet.
De Internationale Zuivelbond zal dit vraagstuk der melk-

consumptie over heel de wereld behandelen in zijn vergade-
ring te Kopenhagen in de herfst van 1948.

Naast de vraagstukken van industrialisatie, Benelux en Marshall-plan, is ook het vraagstuk van est-Duits-
land actueel,

Kortom: er zit beweging in de Nederlandse zuivelwereld.
Men vergete vooral niet, dat het werk in deze sector zeer
moeilijk is, zolang er geen vastere plannen zijn in het

nationale. beleid ten aanzien van landbouw en industria-

lisatie. FIet gaat hier om kolossale vaderlandse waarden!

Groningen.

J. LINTI-IORST
HOMAN.

ENKELE PROBLEMEN BIJ DE ÔPBOUW

VAN DE

IJSSELMEERPOLDERS,..

De uitvoering der Zuiderzeewerken bracht drie grote,

belangrijke problemen met zich, waarvoor elders tevergeefs

naar gelijkwaai’dige voorbeelden werd gezocht; zij betreffen

de afsluiting van een zeeboezem van 330.000 ha, waardoor
buitenwaarts een ingrijpende wijziging in de getijbeweging

werd veroorzaakt, het cultuurrijp maken van de dichte,

structuurloze, zilte voormalige zeebodem en het vervor-

men van eindeloze, drassige vlakten ter grootte van ôén
onzer- kleinere pr’ovincies tot een sociaal, economisch,

maatschappelijk en landschappelijk goed geoutilleerd
gewest.

‘De beide eerstgenoemde problemen zijn met succes op-

gelost, dank zij ernstige voorbereiding, bestaande in het
verzamelen van gegevens betreffende de aanwezige toestand

en enigermate vergelijkbare gevallen, wetenschappelijk en

proefondervindelijk onderzoek, zomede nauwgezette en

critische contrôle van de verschijnselen, welke zich bij de

uitvoering voordeden. De moeilijkheden hij het laatste

probleem nemen toe naar gelang ‘de oppervlakte van
de drooggelegde polder groter wordt en culmineren der-
halve in de Zuidelijke polders, die als een geheel ter grootte
van 150.000 ha moeten.worden gezien. De oplossing van

dit probleem vraagt dus nog dè volle aandacht en om deze
te doen slagen, moeten naar het voorbeeld bij de twee

andere problemen even grondige, voorbereidende studies

worden gemaakt. FIet huidige geslacht zou zich te schande
maken, wanneer het wel een grootse onderneming aan-
vatte, maar niet in staat zou zijn van het nieuwe land een

gebied te maken, waar efficiënt gewerkt kan worden,
waar het goed wonen zal zijn en waarvan het eigen land-
schapsschoon ons mooie land vaardig zal zijn.

De beide onlangs verschenen werken van Dr Takes
1)

leveren nu belangi’ijke bijdragen tot de voorbereiding van
de opbouw van het nieuwe land.

In het boek
Pioniers in den Noordoostpolder gedurende
de oorlogsjaren 1941 en 1942
zijn de uitkomsten verwerkt
van een onderzoek naar de sociale toestand der ontginnings-
arbeiders in de polder tijdens de eei’te jaren van het droog-
vallen. 1-Jet onderwerp leent zich dus niet zo zeer voor een
uitvoerige bespreking in dit blad. Wel is echter een gron-
dige kennis van de moeilijkheden van sôciale aard, die
zo wel directie als arbeiders ondervinden bij de arbeid in
eindeloze, drassige vlakten ver van de bewoonde wereld,
waar elke aëcomodatie voor menselijk verblijf ontbreekt,
vereist om de ontginning tot een goed einde te brengen en
dit is uiteindelijk ook een groot economisch belang.
1

Jet was een goede gedachte van de reeds genoemde
Stichting om einde 1941, toen met de ontginning van
de tweede Zuiderzeepoider een aanvang was gemaakt,

een sociografisch onderzoek te doen instellen betreffende
de pioniers in die poldei’. lIet valt te betreuren, dat door de
abnormale omstandigheden het onderzoek reeds na ruim
een jaar moest worden beëindigd, zodat het boek niet
meer pretendeert te geven dan een zo getrouw mogelijk
beeld van de sociale omstandigheden der arbeiders bij het

ontginningswerk gedurende de oorlogsjaren 1941 en 1942,
en dat de omstandigheden, waaronder de ontginning
plaats had, zeer abnormaal waren. In een naschrift is nog

‘) ,,Pioniers in den Noord’oostpolcler gedurende de oorlogsjaren
1941
en
1942″
en ,,Bevolkingscentra in het Oude en Nieuwe Land”
door Dr Ch. A.
P.
Takes, publicaties van de Stichting voor het.
bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders
No. 12
eh
13,
Sociografische Sectie. (Uitgave
N.
Samsom
NV.,
Alphen
aan den Rijn),
1947.

2 Juni. 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

429

een overzicht gegeven van de toestand in het voorjaar

van 1947. In zijn voorwoord merkt de schrijver op, dat het gewent

was geruime tijd in hun midden te vertoeven teneindede

arbeiders in en buiten hun werk goed te kunnen obser-

veren, wat hem mogelijk werd gemaakt door een aan-

stelling als leerling-kampklerk, waardo.or hem het odium
van de ,,mijnheer van het onderzoek”, die juist in die tijd

niet veel kans zou hebben gemaakt betrouwbare inlich-
tingen te verkrijgen, werd ontnomen. De heer Takes heeft

van deze positie een lofwaar’dig gebruik gemaakt en met

grote zorg onbevooroordeeld de inzichten en opvattingen
der ‘arbeiders gepéild en te boek gesteld, en hieraan ont-
leent het werk mi: zijn grootste belang. Een journalist,

gewapend met het vertrouwen, dat oppervlakkigé kennis

‘schenkt, kan wel enkele treffende beelden geven, de

directie kan langs hiërarchieke weg gegevens verzamelen,
maar deze zullen aangedaan zijn met een zeker wantrouwen

van de arbeider, bepaaldelijk tegenover de direct hoven

hem gestelde; de wetenschappelijk gevormde onderzoeker,
die met tact en zonder argwaan te wekken zijn waarne-

mingen weet te doen en te verwerken, kan daarentegen

zuivere gegevens bijeenbrengen, die een juist inzicht
in de hei’sende toestanden geven en die in de toekomst
voor de regeling der arbeidsverhoudingen van groot nut

zijn.
Behalve die, welke door persoonlijke waarneming

werden vrkregen, werden de gegevens voor de opbouw
der studie verzameld uit vragenlijsten, die door de arbeiders

moesten worden ingevuld. Al zal het bij gebruik van het verzamelde in de toekonist
een moeilijkheid opleveien de invloed van de zeer abnor-
male tijdsomstandi’gheden-op juiste wijze te elimineren
toch zal men dan over ‘een verhelderd inzicht in menig
probleem der zo moeilijkë arbeidsverhoudingen bij de

ontginning beschikken.

Floofdstuk 1′ begint met de vermeid’ing, dat de ont-
•wateringswerkzaamheden betaan uit het graven van
kavelslotèn en greppels, vormende de hoofdschotel van het ontginningswerk en dat deze ter besti’ijding van het

stuifgevaar in het open lahd, op de voet worden gevolgd
door het inzaaie’n, dat door hét geringe zoutgehalte van de
bodem h’ler spoedig mogelijk was. Bij de ontginning zijn dus

grond- en landarbeid gelijktijdig aan de orde. Voor het
‘landbouwwerk zijn in de oogsttijd veel meet’ arbe’idei’s

nodig dan in de overige perioden van het jaar. Dit gaf de
directie aanvankelijk aanleiding om alleen arbeidei’s in
.dienst te nemen, die bereid en bekwaam waren zowel
grond- als landhouwwerk te verrichten. 1-lierbij kwam nog

de wens om in de pioniers de kern te vormen van de toe-‘
komstige agrârische bevolking, die bij voorkeur de bodem
van de nieuwe ‘polder en de beste methoden van bewerking
‘daarvan moet leren kennen. Ook is het gewenst, dat de
‘directie later bekend is met de hoedanigheden der gega-
digden. Zo werden in de aanvang alleen boerenzootis en
landarbeiders in dienst genomen, als regel bezield met de
hoop een toekomst in het nieuwe land te zullen vinden.
Op deze wijze kon echter geen voldoende ai’beidsbezet-
ting worden vrkregen en na Juni 1942 kwamen vele.
arbeiders uit de w’erkverruiming en werklozen, mei’endeels
-uit de grote steden, naai’ de polder. Bij de aanwerving der
arbeiders was de voorlichting der arbeidsbureaux veelal
geheel onvoldoende of onjuist, zodat er, veel arbeiders
kw’amen totaal ongeschikt voor het zware grondwerk en
zeker voor het landbouwwerk;’ de meesten vertrokken
– dan ook weer na enkele dagen of weken,zodat de arbeiders-
voorziening zeer on6evredig6nd bleef.
Bij het onderzoek zijn onderscheiden de arbeiders af-
komstig uit •de steden en van het platteland, terwijl in de laatste grdep’ verdet’ boerenzoons en landarbeiders
zijn onderscheiden, die beiden op dezelfde arbeidsvoor-
waarden moesten w’erken. Krachtens hun opleiding en

capaciteiten werdefi betiekkelijk veel boerenzoons bij de
exploitatie te werk gesteld en. zij konden hij gebleken

geschiktheid ploegbaas en ,late ook landbouwkundig

opzichter worden. Uit deze groep zal een goed deel van de

toekomstige bedi’ijfsleiders voortkomen. In de pôlder
zullen ook’ op ruime schaal kleine bedrijven worden ge-

vormd, zodat ook kleine boeren en landarbeidet’s kans

krijgen op het beheren van een bedrijfje. De plattelanders

hadden dus bij hun werk een stimulans, die de stedelingen

misten. Deze laatsten zijn ‘bovendien niet getraind voor

het zware grondwerk, i’iiet gewend aan het ruwe klimaat

in de open vlakte, onvoldoende gekleed en geschoeid
voor het natte slootwerk, terwijl het leven in een barak

in een troosteloze omgeving ver van elke menselijke be-woning hen moeilijk valt. 1-let verwondert dan ook niet,

dat het onderzoek ‘leert, dat zij bij de plattelandërs ten

achter staan. –

Naast degefien, die gehuisvest waren in kampen voor
300 of 400 man, bestaande uit woonbarakken met zit-

en slaapruimten voor 10 persônen, keuken, wasgelegen-

heid, privaten, rijwielberplaats en ontspanningslokaal,

waren ook een aantal arbeiders uit de randgemeenten te

werk gesteld, die dagelijks huiswaarts keerden; ook om-
trent deze groep werden afzonderlijk gegevens verzameld.
Bewerkt zijn nu gegevens omtrent verspreiding der
arbeiders in de polder, sociale en biologische selectie, aan-
tal, verloop, migratie, leeftijd, burgerlijke staat, aantal

kinderen, godsdienst, sociale herkomst en mobiliteit der
arbeiders. Het laatste hoofdstuk, dat wel het belangrijkste
is, behandelt de sociale verhoudingen, waarbij vooral
aard van de werkzaamheden en organisatie, het loon, de
arbeidstijd, de arbeidsintensiteit, de arbeidsvreugde, de
behuizing, d kleding, de voeding en de medische verzor-
ging de aandacht waard zijn; ook de ‘physische, sociale
‘en psychische eigensôMppen worden besproken. Al deze
onderwerpen zijn degelijk en goed gedocumenteerd be-
handeld. Een enkele maal wekt de schrijver wel de indruk, dat hij zich nog niet.genoegzaam vrij voelt van een acade-
mische volmaaktheid, waardoor ziji’i betoog wat breder
wordt opgezet dan de practische betekenis van’zijn uit-
komsten eist, Max tenslottd heeft hij een schat van ge-
gevens bijeengebracht, die bij het vaststellen van de
arbeidsvoorwaarden bij de nog komende ontginningen
van veel nut zullen zijn en de aandacht van sociale onder-

zoekers ten volle waard zijn.

In zijn dissertatie
,,Beool/cingscentra in het Oude en het

Nieuwe Land”
behandelt Dr Takes een onderwerp,

dat voor de opbouwvan het nieuwe land van eminente
betekenis is. Voor de gezonde ontwikkeling van een-nieuw
te scheppen provincie is het toch van ôverwegend belang,
dat de bevolking zodanig gevestigd zal zijn, dat zij haar
wei’k zo efficiënt mogelijk zal kunnen verrichten en dt
de voorzie?ing met al’ hetgeen zij nodig heeft, zo econo-
misch mogelijk zal geschieden van uit bevolkingskernen,
passend wat ligging en grootte betreft. Doel van de studie,
die werd verricht, mde onder leiding vn deadviseur van
de dienst der Zuiderzeewerken, Prof. Dr E. W. Hofstée
te’Wageningen, is nu het hiertoe bijeenbrengen van d
nodige gëgevens, speciaal wat betreft de grotere bevolkings-
cntra.
De zuidelijke polders zullen ongetwijfeld een overwegend
agrarisch karakter dragen. Een gehele provincie zonder
industrie is echter niet wel denkbaar; het Z.W.-deel
van het gebied ligt onder de rook van Amsterdam, zodat
met de mogelijkheid van industrievorming langs het
zuideinde van het kanaal tussen de beide-polders rekening
moet worden gehouden âls nitbreiding van de industriële
agglomeratie van die stad, terwijl verder de’ hoofdstad,
welke in, het nieuwe gëbied is ontworpen, ich het meest
leent voor vestiging van industrie
Van de agrarische bevolking zullen, gelijk hier te lande
in het algémeen gebi’uikelijk is, de hoeren op hun bedrijven

430

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juni 1948

wonen, terwijl de landarbeiders gevestigd kunnen zijn op
de bedrijven, in kleinere gehuchten, dan wel in dorpen,

die een beperkte verzorgende functie hebben voor de

bewoners zelf en die van het omringende platteland

(kerken, lagere scholen, winkels voor dagelijkse levens-

behoeften’ en ambachtsbedrijven, welke de landbouwers

vrijwel dagelijks nodig hebben). De vestiging der landar-
beiders vormt een onderwerp van afzonderlijke studie.

Naast dorpen bestaat in een zo groot gébied behoefte

aan steden, van waaruit de verdere behoeften der bevol-

king kunnen worden bevredigd. Het aantal en de ligging

der steden vormt een belangrijk element bij het ontwerpen

van het inrichtingsplan van de polders en moet dus vooraf

op zichzelf tot klaarheid worden gebracht.

Bij de Z.-polders doet zich het verschijnsel voor,

dat, langs de rand een aantal bevolkingskernen zijn ge-

legen, die een belangrijke verzorgingsfunctie voor het
omringende land hebben, en het is van belang, dat zij

deze functie ook in het aangrenzende nieuwe land zullen

gaan vervullen. Immers, de outillage is hiervoor aanwezig

en het zou oneconomisch zijn deze niet te benutten.

Verder zal hierdoor plaatselijk een zekere compensatie
ontstaan, voor het te gronde gaan van de Visserij, zonder

dat daartoe minder efficiënte iîiiddelen mbeten worden

gebruikt. Tenslotte zal een gewenste innige samengroeiing

van het oude en het nieuwe land worden bevorderd.
De schrijver heeft nu een uitvoerig onderzoek ingesteld

naar de verzorgende functie van de 18 centra in het rand-

gebied. Hij analyseerde daartoe hun economische, sociale
en culturele outillage in do vorm van verzorgende bedrij-

ven (als winkels, grossiers- en ambachtsbedrijven, kleine
industrieën en verder verkeersbedrijven en het bank- en
kantoorwezen), van het markt- en veilingwezen, van het

onderwijs, van de medische verzorging, van de pers en

het gezelligheidsleven en van instellingen op bestuurlijk,

administratief, economisch, agrarisch en cultureel gebied,
zomede op het gebied der publieke voorzieningen. Hier-

mede is een schat van gegevens verzameld niet slechts van

nut voor het onderhavige ofiderzoek, maar ook zeer leer-

zaam voor

de locale autoriteiten.

Deze gegevens leerden in het algemeen, dat onderscheid

gemaakt kan worden tussen een klein gebied van inten-
sieve verzorging rond het centrum, dat, onafhankelijk van
de grootte van het centrum, èen straal heeft van 5 ii 10
km, en een groter gebied van minder intensieve verzorging.

De omvang hiervan is meer wisselend en wordt sterk
beïnvloed door. de afstand tot andere verzorgende.centra.
Door de gevonden grenzen der verzorgingsgebieden in de
nieuwe polders door te trekken werd een beeld verkreken
van de verzorgende functie, welke het randgebied daar
zal kunnen vervullen
Teneinde een inzicht te verkrijgen in de behoefte aan
grotere bevolkingscentra in de te maken polders, werd in
twee voor vergelijking in aanmerking komende gebieden,
nl. Noord-Holland benoorden het Noordzeekanaal ..en
Friesland, terzake een onderzoek ingesteld. Ook hier
werd weder menig inzicht, dat van algemeen nut kan zijn,
verkregen, terwijl bleek, dat in hoofdzaak drie categorieën
•van bevolkingskernen kunnen worden onderscheiden,
aangeduid als A-, B- en C-kernen.
A-kernen zijn de dorpen, die een woonkern voor land-
arbeiders vormen ,en een beperkte verzorgende functie
hebben voor de bewoners zelf en die van het omringende
platteland; deze dorpen hebben in het algemeen minder
dan 2.000 inwoners.
B-kernen zijn stadjes in het algemeen met 5.000 è 15000

inwoners, die een verzorgende functie van hogere orde
voor een wijdere omgeving hebben (streekcentra).
C-kernen tenslotte zijn steden met meer dan 25.000
inwoners, die het middelpunt van het gehele gebied
vormen (gewestelijke centra).
Als algemene regel bleek gesteld te kunnen worden,
dat de B-kernen gelegen zijn op een cirkel met een straal

van 20 â 25 km rond een C-kern en op onderlinge afstand

van eveneens 20 â 25 km.

Er moest nu verder worden nagegaan, of een övereen-

komstige bezetting met bevolkingscentra in de nieuwe

polders nodig zou zijn, waartoe deze werden vergeleken

met het genoemde deel van Noord-Holland, waarbij de

verzorgende functie van Alkmaar, Hoorn, Purmerend en

Schagen, zomede de jongste ontwikkeling dier plaatsen

nader werden onderzocht.

Ten aanzien van dit laatste punt bleek, gelijk ook elders

is waargenomen, een tendens tot uitbreiding van de

functie der C-kernen ten koste van die der B-kernen,

hetgeen zeer verklaarbaar is. Tengevolge van de verbeterde

vervoersmiddelen verplaatst de plattelandsbevolking zich

gemakkelijker en voelt zich ook beter thuis in grotere

centra, waar men voor inkopen altijd ruimer keuze vindt

dan in kleinere. Met dit verschijnsel moet dus bij de be-

paling van de grootte der toekomstige poldercentra

rekening worden gehouden.

De polders zullen een meer centrale en minder geïso-
leerde ligging hebben dan het nOQrdelijk deel van Noord-

Holland, hetgeen een gunstige factor is voor de vestiging

van fneer dan gewestelijk verzorgende industrieën; de

ligging ten opzichte van Amsterdam verschilt in beide

gevallen weinig. In het grote, agrarische gebied van

Noord-Holland spelen veeteelt en de arbeidsintensieve

tuinl3ouw een belangrijke rol; daarentegen zullen de nieuwe

polders in hoofdzaak een akkerbouwgebied vormen.
In het genoemde Noordhollandse gebied bedraagt de be-

volkingsdichtheid 1,6 per ha, terwijl Dr Takes op grond van
verschillende overwegingen meent, dat in de Z.-polders
zeker een bevolking van 150.000 of 1 per ha mag worden

vervacht, wellicht zelfs aanzienlijk meer, wanneer er een

flink aantal tuinbouwbedrïjv,en en meer industrievestiging
zou komen. Het hogere Noordhollandse c,ijfer voor de

bevolkingsdichtheid is te verklaren door de omvangrijke, arbeidsintensieve tuinbouw, de belangrijke vissersbevol-

king en het ontbreken van vele randgemeenten, die een
deel van de verzorgingsfunctie vervullen. Verondersteld

wordt, dat de verhouding agrariërs tot niet-agrariërs

in het voordeel van laatstgenoemde groep zal uitvallen.
De conclusie van de gemaakte vergelijking is, dat in
de nieuwe polders de B-kernen relatief klein kunnen blijven,
terwijl de ontwikkeling van de hoofdstad zovee’ mogelijk
dient te worden bevorderd en dat dezë in tegenstelling
met de B-kernen ook snel zal kunnen groeien; een inwoner-

tal boven de 30.000 ligt niet buiten’ de mogelijkheden.
Voor de B-kernen wordt het inwonertal op 7.500 berekend.
Berekend wordt verder, dat in het gebied van een dorp,
ter grootte van 3.600 ha 2.250 inwoners gevestigd zullen
zijn, waarvan ca 1.100 buiten het dorp. Aldus zullen de
dorpen een zuiver agrarisch karakter behouden, waaraan
uit sociaal oogpunt grote waarde .wordt gehecht.

De studie heeft tenslotte uitgewezen, dat voor de Z.-
polders één centraal gelegen C-kern en een viertal kleinere
B-kernen nodig zijn. Deze kernen en de randgemeenten
blijken dan een goede voorziening voor het gehele polder-.
gebied te waarborgen.
De definitieve plaats der kernen zal uiteraard met het
oog op de behartiging der vele andere belangen, die in het
spel zijn, nader moeten worden bepaald, maar Dr Takes
heeft door zijn studie een goed gedocumenteerde grond-
slag geleverd voor de juiste oplossing van één der proble-
men, die zich bij de opbouw van de nieuwe provincie
voordoen, en die goede oplossing zal van groot nut zijn

voor de toekomstige gezonde economische ontwikkeling
van het nieuwe land. Zijn werk verdient dan ook waar-
dering en de belangstelling van degenen, die zich op het

bestreken gebied bewegen.

‘s-Gravenhage.

Ir V. J. P. DE BLOÇQ VAN KtJFFELER.

2 Juni 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

• 431

DE BESLECHTING VAN GESCHILLEN

IN HET KADER VAN HET HANDVEST

VAN HAVANA.

Inleiding.


Het handvest van Havanna belooft bepaalde voordelen

aan de landen, die toetreden als lid van de Internationale

Handels Organisatie. In sommige gevallen zijn deze voor-

delen direct, zoals de behandeling op de voet van meest-begunstiging, in andere gevallen daarentegen indirect en

voortvloeiende uit het verbod van toepassing van maat-
regelen, die schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de

internationale handel en de werkgelegenheid.

Op verschillende plaatsen wordt evenwel de mogelijk

heid geboden af te wijken van de hoofdregels, die dit voordeel beloven, indien bijzondere omstandigheden

daartoe aanleiding geven. Dcich ook wanneer een lid met
een beroep op’dèze regels handelt, dient hij er steeds voor
te waken, aan andere leden geen nodeloos..nadeel te be-

rokkenen. Desondanks blijft het mogelijk, dat een lid –

hetzij door het handelen in strijd met het handvest, hetzij

in overeenstemming daarmede – een toestand schept
waarin een voordeel, dat een ander lid mocht verwachten,
waardeloos wordt of wordt verkleind. Floofdstuk VIII van
het handvest geeft dan het benadeelde lid het recht zich
te beklagen en beschrijft tevens de procedure, die daarbij
moet worden gevolgd.

Deze voorzieningen zijn van het grootste gewicht,
omdat een land thans op gebied van de internationale handel en de werkgelegenheid niet langer ongestoord

maatregelen kan toepassen, waardoor een ander land in
zijn belangen wordt getroffen. Het stelt zich thans bloot
aan beoordeling van zijn handelingen op het internatio-
nale forum, dat voor dit doél is geschapen. Wellicht
zullen de bepalingen van dit hoofdstuk in de tbekomst de

belangrijkste van het handvest blijken te- zijn.
Een lid kan steeds een beroep doen op deze bepalingen,

wanneer hij van mening is, dat ,,any benefit accruing
to it. . . . under any of the provisions of this charter. .
is being nullified or impaired”. Hoofdstuk VIII staat
dus achter alle artikelen, ôok wanneer dit niet uitdrukke-

lijk is vermeld. Meestal is deze vermelding zelfs achter-
wege gelaten, omdat daarover geen twijfel bestond. Dit
waardeloos worden of niet voortkomen moet echter te
wijten zijn aan bepaalde oorzaken, waarvan het handvest,
limitatief, drie opsomt. Met name zijn dit:

het niet nakomen van een verplichting door een
handeling of door het nalaten van een voorgeschreven
handeling; of

het toepassen van een maatregel, die niét in’ strijd is met de voorzieningen van dit handvest; of
het bestaan van een andere toestand.
De onder a. vermelde oorzaak behoeft geen nadere

toelichting. Bij de onder b. genoemde oorzaak kan worden
aangetekend, dat hierbij is gedacht aan het geval waarin

een lid, met een beroep op artikel 99, quantitatieve restric-
ties toepast in verband met de nationale veiligheid, ten-
gevolge waarvan aan een ander lid de voordelen, die hij

mocht verwachten, ontgaan. – Laatstgenoemde heeft dan
even zeer het recht zich te beklagen als wanneer de toe-
stand een gevolg was van het niet nakomen van een ver-plichting. De andere ,,toestand”, waarvan onder c. wordt
gesproken, zou zich kunnen voordoen wanneer in een

land werkloosheid heerst, welke zijn weerslag heeft in
andere landen. Ook hier bestaat dan aanleiding voor een
klacht.

Er is echter één artikel, dat als basis voor een klacht
is uitgesloten, te weten artikel 1, dat de algemene en bij-
zondere doeleinden bevat. De overweging daarvoor was,
dat de’ huidige redactie van dit artikel zo ruim is, dat
vrijwel elke handeling van een lid aldus zou kunnen worden
uitgelegd, dat daardoor het bereiken van één der daatin
omschreven doelstellingen wordt verijdeld. De uitsluiting

van dit artikel voorkomt dus een lawine van klachten,

wegens een vermeende inbreuk op de daarin opgenomen
bepalingen, die voor de andere leden nadelige gevolgen
zouden hebben.

Zoals reeds werd vermeld, beschrijft dit hoofdstuk ook

de procedure, die moet worden gevolgd voor de behande-
ling van klachten en de beslechting van geschillen, die

uit de toepassing van het handvest voortvloeien. Daarbij

staat de bepalingvoorop, dat de leden in hun onderlinge

verhouding en in hun verhouding tot de Organisatie uit-

sluitend de procedure van dit hoofdstuk zullen volgen. *

Bij het lezen van deze, verplichting rijst terstond de
vraag, welk verband er bestaat tussen deze algemeie
procedure en de speciale procedures, welke in verschillende

andere artikelen zijn voorgeschreven
i).
Praevaleert de

algemene of de speciale procedure?
Bij de behandeling in Havana was men het erover eens,

dat de speciale procedure de voorrang heeft, tenzij uit-

drukkelijk anders is bépaald. Dit belet een lid echter niet

in een volgend stadium gebruik te maken van de rôchten,

die hem door dit hoofdstuk worden gegeven; artikel 92
sluit alle twijfel daaromtrent uit. Wanneer een lid dus bij

het volgen van de speciale procedure geen genoegdoening
heeft ontvangen, kan hij alsnog de zaak onder de algemene
procedure aanhangig maken. In dat geval kan de Organi-
satie echter besluiten geen nieuw overleg en onderzoek te
gelasten, doch geheel of tèn dele te volstaan met het over-
leg en onderzoek, dat in verband met het volgen van de

speciale procedure reeds heeft plaats gehad.
De leden hebben zich ook verplicht orn, zonder te
prejudiciëren ten aanzien van andere internationale over-
eenkomsten, niet hun toevlucht te zullen nemen tot unila-

terale economitohe maatregelen van welke aard ook, die
in strijd zijn met de voorzieringen van het handvest. Hoe
is nu de positie van dergelijke maatregelen, die op grond
van politieke overwegingen worden getroffen? In Havana

heeft over dit punt een zeer interessante gsdachtewisse-
ling plaatsgehad, waarbij de boycot, die door India tegen
Zuid-Afrika is afgekondigd, in verband met de discrimi-

natie jegens de Jndisèhe immigranten in de Unie, voor
ogen stond.
Bij de beantwoôrding van deze vraag stond het ver-

langen op de voorgrond, de politiek buiten de Organisatie

te houden. Vraagstukken van deze aard behoorden,
naar de opvatting van de overgrote meerderheid der dele-
gaties, tot het arbeidsveld van het daarvoor in aanmerking
komende orgaan van de Verenigde Naties, met name de-
Veiligheidsraad, en
niet
tot dat der Organisatie. In over-
eenstemming, hiermede
is
thans ook in artikel 86 (Ver-
houding tot de Verenigde Naties) bepaald, dat een kwestie,
die in rechtstreeks verband staat met een zaak, die bij de
Verenigde Naties aanhangig is gemaakt, zal worden geacht
te vallen binnen het arbeidsveld van deze instelling, en
niet
onderworpen zal zijn aan de voorzieningen van het handvest. Een klachtrecht op grond van hoofdstuk VIII
bestaat in dit geval dus niet, althans niet voor een lid, dat rechtstreeks betrokken is bij het politieke geschil,
op grond waarvan do maatregel is getroffen
2).

1)
De speciale procedures zijn o.a. te vinden in de artikelen 47
en 48, waarin een procedure wordt uitgestippeld, welke door een lid
of door de Organisatie kan worden gevolgd, indien een ander lid
beperkende ondernemerspraktijken toepast, die schadelijke ge-
volgen hebben voor een ander lid. Voorts in artikel 66, waarin wordt
voorgeschreven op welke wijze geschillen, voortkomende uit de
werking van intergouvernementele goederenovereenkomsteti, dienen
te worden beslecht.
) Een interpretatieve noot, behorende bij dit artikel, bepaalt,
dat wanneer een lid de vraag opwerpt
01
een maatregel inderdaad
in direct verband staat tot een politieke aangelegenheid, die bij de
U.N. aanhangig is gemaakt, de verantwoordelijkheid voor de beslis-
sing terzake bij de Organisatie berust. Wanneer echter bij deze be-
slissing, politieke problemen in het geding zijn, die buiten de be
voegdhelcl van de Organisatie vallen, zal de kwestie worden geacht
te behoren tot het ai

beidsve.ld van de UN: Een lid, dat geen direct
politiek belang heeft bij een zaak dieaan de U.N. is voorgelegd, en
van oordeel is dat een maatregel, die in verband met deze zaak is
genomen een voordeel uit het handvet voor hem waardeloos maakt
of verkleint, dient uitsluitend zijn toevlucht te nemen tot de pro-
cedure van hoofdstuk VIII.

432

ECONOMIsCH..sTK1IsTIsCHE: BERICHTEN

2Juni 1948

Voor de behandeling van geschillen zijn vier wegen
aangegeven, te weten: (T) onderling overleg tussen de
leden en arbitrage; (II) voorlegging aan de Uitvoerende

Raad; (III) voorlegging aan de Conferenties; (IV) rödr

legging aan het Internationale Hôf van Justitie, doch uit-

sluitend voor wat betreft de juridische aspeeten ”an de

zaak. Déze wegen moeten successievelijk NVorden gevolgd.
De voorschriften, die terzake zijn gegeven, zullen in deze

voigordë worden onderzocht.

Onderling oeerleg tussen de leden en arbitrage

Een lid, dat van odrdeel is, dat een voordeel, dat hij

uit het handvest mocht verwachten, waardeloos wordt of
wordt verkleind, kan zich schriftelijk wenden tot liet lid,

aan wiens toedoen-het bestaan van deze toestand kan

worden geweten, en aan laatstgenoemde voorstellen doen

om tot een bevredigende regeling van de zaak te kömen.

1-let lid, dat de voorstellen ontvangt, zal deze in welwil-

lende overweging nemen. De, betrokken leden kunnen

besluit€in de kwestie aan’ arbitrage te onderwerpen onder

voorwaarden, waarover zij het onderling ens zij n geworden.
Van belang is hierbij de, bepaling, dat de beslissing van de

arbiter niet bindend zal zijn voor de Organisatie,’ noch voor

enig ander lid dan voor die, welke tot arbitrage hebhèn
besloten. In hoeverre de beslissing voör hen bindend zal
zijn, is afhânkelijk van de voorwadrden- waaronder zij

tot arbitrage hebben besloten.”

De Organisatie speelt in dezè gang van zaken’ geen rol;

de leden hebben zich slechts verplicht haar in algemene,

zin op de hoogte te zullenhouden over de voortgang en
het resultaat ‘van de discussies, het overleg of de arbitrage,,
die op grond van de bepalingeï1 van het hindvést zijn

ngeleid. liet contact tussen de leden kan plaats hebben

angs de normale diplorhatiéke kanalen.

Voorlegging aan de Uiwoerende Raad.

Wanneer het onderlinge overleg niet leidt tot een voor

beide partijen bevredigende regeling, heeft- elk betrokken.

lid het recht de zaak aan de Uitvoerende Raad voor te
leggen. ‘In de kevallen, waarin aan een lid een voordeel

ontgaat als gevolg van een andere oorzaak dan het hande-
len of niet-handelen van een ander lid, kan dit lid zich
zelfs rechtstreeks,’ dus zonder voorafgaand overleg, tot

de Raad wenden.
T-let handvest geeft dan gedetailleerdc voorschriften

voor de wijze, waarop de Raad een dergelijke klacht
zal behandelen. 1-Jet ligt in de rede, dat hij in de eerste

plaats, en wel onverwijld, de zaak zal onderzoeken en zal
beslissen of het lid zich ten rechte bel1aagt, dus of hem

inderdaad enig voordeel, dat hij mocht verwachten, ont-.

gaat. –
Naar aanleiding van dit onderzoek kan de Raad beslis-
sen, dat er geen verdere maatregelen zullen worden ge-
troffen: Een dergelijke beslissing is te verwachten, wanher dè klacht niet gegrond blijkt te zijn, of de gevolgen van de
,daad niet ernstig genöeg zijn om liet nmen van maat-
regelen te rechtvaardigen. De zaak is dan âfgedaan, be-
houdens het recht van het lid oru, in hoger beroep, de zaak

aan de Conferentie voor te leggen.
De Raad kan ook verder overleg tussen de betrokken
leden aanbevelen, of de zaak aan arbitrage onderwerpen,

onder voorwaarde waarover de Raad en de ‘betrokken
leden tot overeenstemming zijn gekomen. In hoeverre de uitspraak van de arbiters bindend zal zijn, haiigt ook hier
af van de voorwaarden, waaronder tot arbitrage is besloten.
Indien de toestand een gevolg is van het feit, dat een


lid ‘zijn verplichtingen uit hei handvest niet nakomt,
kan de Organisatie hem uitnodigen dit alsnog te doen.

Wanneer een en ander het, resultaat is

van het toepassen

van een maatregel, welke geoorloofd is, of van een andere
toestand, dan kan de Raad de betrokken leden aanbeve-
lingen doen voor een voor alle partijen bevredigende

regeling.

Uit het voorgaai

ide llijkt, dat d’e Raad iietanstonds

kan ttestaaii (datTeimabtregelen .ivorderigêtröffen tegen
het lid, dat ervan .worcit;beschuldigd het nadeel toe te
brengen, zelfs niet wanneer het onderzoek uitwijst, dat
de klacht gegrond is. Dit kan slechts geschieden, wanneer

de Raad van oördeel is;dat de stappen, die in voorgaande

alinea zijh 4,rërm0d, vemoedelijk niet tijdig genoeg effectief

ulln zijn’ om ernstig nadeel te voorkomen. Bovendien
inoet het nadeèl, ‘op’hèt-tijdstip waarop het’nenien van

tegenmaatreleii.wordt overogen, reëds ernstig genoeg

zijn. Wanneei aan deze beide voorwaarden is voldaan,

kan de Raad ‘het lid, of de leden die worden benadeeld,
ontheffen van hun verplichtingen, die het handvest hdn

jegens andere leden’oplegt.-Eeh en ander zal echter slëchts

geschieden in de mate en onder de voorwaardeii, di& de

Raad passend en coinpenserend acht, gelet op het vor-

deel, dat waardeloos

wordt of niet voortkoi’nt. – –

In dee regelkomt tot uiting,dat de Raad slechts toe-

stmming kan- ge’en tot het toepassen van
compenserencie

rnaatreelen.
lIij kan de -béhadeelde leden bijvoorbeeld
toestaan een ander ‘lid, of de andere leden, niet lai’iger

te behandelen op de voet van meestbeguristiging,’ doôr

hen tiiriefcoricessies t onthouden,’de invir te ‘contii’igen-
teren, of door verdere maategelen van deze aard. Dé Raad

– en ook de Conferentie – is niet bvoegd het lid, dat hët
nadeel toebrengt, te bestraffen, door hem bijv. tot ver-

goeding van de geleden schade te vérplichten. Dit-is in

lIavaiia uitdrukkelijk gesteld. Het is ook van belang te

ondertrepen, dat de compenserende maatregelen niet
uitsluitend tegen het lid, dat het nadeel veroozaakt, be-
hoeved te zijn gericht, liet betreffende artikel geeft-de

Raad de bevoegdheid het benadeelde lid in algemene zin,

dus ook jegens andere’ leden,’ té ontheffen van zijn ‘iei’-plichtiigen, zij het dat de bepaling, dat dé ontheffing zal
geschiéden’in’- de mate en-onder de voorwaarden diè de

Raad passend a’clitÇ het mogelijk maakt hieraan beperkin-

gen te verbinden.

De beioegdheid om compenserende ‘maatregelen -toe
.te staan had de’Raad in het ontwerp van Génève .iiiet;

slechts de’ conferenti kôn hiertoe machtiging verlenen.
Bij de discussiet’ ‘te’ Havana werd echter de vénselijkhéid

bepleit të voorzien in de mogelijkheid van sfielle actie,
ingeval een,lid; door toedoen. van een ander lid,in ernstige
mate werd benadeeld.- In vérband hiermede is dee bepa-
ling opgenomen. Zoals uit het voorgaande blijkt, is dit recht

echter zeer beperkt; doordat aan zeer strikte voorwaarden
moet zijn voldaan,, alvorens de Raad zijn recht kan uit-oefenen. Bovendien geeft de bepaling, dat de uitvoering

van een maatregel, beslissing of aanbeveling van de Raad
wordt opgeschort, zodra een lid, dat daarbij is betrokken,
hôger beroep aantekent, een lid tegen wie de ifitspraak
is gericht de gelegenheid de uitspraak van de Raad

in-

effectief.te maken, tot liet tijdstip waarop de Conferentie
zal hebben beslist. Dit’ voorschrift kan -een lang respijt
geven, in aanmerking nemende dat de Conferentie’ in. de
regel slechts éénrnaal per jbar ‘bijeen korit. – –


Voorlegging-aan de Conferentie.

Een k!aclt kan dôo’r de Raad op eigen initiatief of op
verzoek van het betrôkken lid aan de Confrentie worden

voörgelegd.

— De voorlegging op verzoek van een lid heefthet’ karakter
van hoger heiöep. Het is de bédoeling om daarbij een
heriiening te vekrijgen van en maatregel: beilissing of
aanbeveling vn de Raad. liet verzoek dièntbinnen ’30
dagen te worden gedaan. De Raad is verplicht hierakn ge-volg te geven. De Raad zal zelf het initiatief nemen,’wan-
neer er naar zijn mening aanleiding bestaat dé beslisting
aan de Conferentie over te Jaten.’ – -.
Laatstgenoemde zal dan dezelfde proiedure volgen als
voor de”Raad is oorgeschrèven’eh dust na onderzoek of
de klacht-gegrond is, handeleh’ zohls hieiboi,ren is beshré-
ven. Vor het verlenen’van testeirimintôt h’èt ‘toepasn

2., Juni 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

433

van compenserende rmaatregelen. is hier echter slechts
vereist, dat inderdaad naclee1wordt vooroorzaakt en dat
dit nadeel voldoende ernstig is. De overige voorwaarden,

die voor.het handelen van de Raad zijn gesteld, gelden

hier niet. De compenerende maatregelen zullen; wanneer
de aanleiding voor. de klacht ligt in het niet nakomen van

een verplichting, worden toegestaan in de mate en onder

de voorwaarde, die de Conferentie passend en compen-

sei’end acht, gelet op het voordeel, dat waardeloos wordt

of niet voortkomt. Wanneer de de situatie’ echter voort-
vloeit uit het toepassen van geoorloofde maatregelen of
het bestaan van een andere toestand, zal de ontheffing
worden verleend in de mate en onder de voorwaarden,

die de betrokken leden het meest behulpzaam zijn en het

meeste bijdragen tot een bevi’edigende regeling.

Het lid, tegen wie de compenserende maatregelen zijn
gericht, heeft het recht zich uit de Organisatie tei’ug te

trekken. 1-Jij dient daartoe. binnen 30 dagen na de uit-
spraak schriftelijk van zijn voornemen aan de Directeur-

Generaal te doen blijken. Ingeval het advies van het In-

tei’nationale Hof van Justitie is gevraagd, begint deze ter-

mijn te lopen op het tijdstip, waarop liet advies is gegeven.
De uittreding wordt effectief op de 60ste dag na ontvangst
van het bericht door de Dii’ecteur-Generaal. Deze procedure
voor uittreding is soepeler dan de normale van ai’tikel
102, volgens i’elke de
.
uittreding eerst 3 jaar na liet in
,werking treden van het handvest kan plaats hebben,

terwijl zij 6 maanden na kennisgeving effectief wordt.
Noch de Raad, noch de Conlei’entie heeft echter het recht
een lid te royeren.

Voorlegging aan het Internaiona1e Hof yan Justitie.

De Organisatie kan, in overeenstemming met de be-
palingen van paragraaf 2 van artikel 96 van het handvest-

van de Verenigde Naties, adviserende meningen vragen
van liet Intei’natiorfale Hof van Justitie, over juridische
kwesties die zich vodi’doen binnen het kadei’ van de
werkzaamheden van de Organisatie. –
Uit deze redactie blijkt, dat slechts ,,advisory opinions”
en geen uitspraken van het ilof kunnen w’orden gevraagd.
Men was wel genoopt zich hiertoe te bepalen, doordat,
volgens artikel 34 (1) van het Statuut van het I-Iof,slechts

Staten partij kunnen zijn in processen, die voor liet Hof
worden gevoerd. Een uitspraak in een conflict tussen

een intergou’vernementele organisathi (i.c. de ITO) en een
Staat (ie. een lid), kan derhalve niet worden verkregen.
Gelet op de wenselijkheid hiervan, is in Havana nog een
ogenblik overwogen stappen te ondernemen, om te komen
tot een wijziging van het statuut in die zin, dat ook derge-

lijke organisaties zouden kunnen procederen. 1-liervan is
echter terstond afgezien in verband met het feit, dat men
bij het opstellen van het statuut deze mogelijkheid had
willen uitsluiten en een wijziging op dit tijdstip niet

wel mogelijk scheen. Er bleef dus geen andei alternatief
dan de procedure, die de gespecialiseerde agentschappen
der Verenigde Naties volgens artikel 96 (2) van haar hand-
vest ten dienste staat, namelijk het vragen van advise-
rende meningen van liet 1-lof.

Zoals hierboven reeds werd-vermeld, kan deze mening
uitsluitend worden gevraagd over de juridische kwesties,
die zich binnen het kader van de werkzaamheden der
Organisatie voordoen. 1-let 1-lof zal daarbij als cassatie-
rechter optreden, en de economische en financiële feiten,
die door de Organisatie zijn geconstateerd, als gegeven
moeten aannemen. Bij de behandeling van liet desbetref-
fende artikel werd van verschillende zijden de wenselijk-
heid bepleit, de mogelijkheid open te stellen om de- mening
van het- 1-lof te vragen over alle aangelegenheden, die
onder zijn normale jurisditie vallen. Na ampele discussie
isechter aan deze beperkte mogelijkheid van beroep de
voorkeur gegeven.
In beginsel is elke resolutie of beslissing van de Confe-
rentie onderworpen aan de mogelijkheid van herziening

door liet 1-lof. Het verzoek daartoe moet in de voorge-

schreven vorm worden gedaan en vergezeld zijn van alle gegevens over de zaak, die.in het geding wordt gebracht.

Ook documenten, die vermoedelijk verhelderend kunnn

werken, moeten daarbij worden gevoegd. Een en ander

zal dooi de Organisatie worden aangeboden; in overeen-

stemming met de bepalingen van het statuut van het 1-lof,

na overleg met de leden, die daarbij groot belang hebben.

Tijdens de behandeling door het Hof zal de beslissing

van de Conferentie van kracht blijven, met’dien verstande,

dat de Conferentie de werking daarvari zal opschorten,
wanneer naai’ haar mening de toepassing van de maat-
regelen, waartoe zij heeft besloten, aan liet betrokken lid
moeilijk hei’stelbarë schade zal veroorzaken. Van wezen-

lijk belang is de bepaling, dat de Organisatie zioh gebonden

zal achten door de beslissing van liet Hof, over kwesties

waarovei’ zijn mening is gevraagd. Voorzover de beslissing
van de Conferentie in een bepaalde zaak niet in overeen-

stemming is met demening van het Hof terzake, zal zij
daran worden aangepast. –

De materie, die’ in hoofdstuk VIII wordt geregeld, is

bij de voorbereidende besprekingen in Londen en Genève
door tijdsgebrek niet uitputtend behandeld, zodat aan de
Wereldconferentie geen voltooid ontwerp kon worden
voorgelegd. Floewel in 1-lavana hieraan de nodige aandacht
is besteed, is liet ook thans niet gelukt dit hoofdstuk ge-

heel af te werken; over twee punten bestaat nog onzeker-
hèid. In de eerste plaats was men niet overtuigd, dat bij
de huidige procedure van hoofdstuk VIII alle problemeii,
die uit de toepassing van het handvest kunnen voort-
vloeien, ook aan het T-lof zullen kunnen worden voor-
gelegd. Deze twijfel rees eveneens ten aanzien van de
vraag, of deze procedure kan leiden tot het verkrijgen van
een bindend advies van het 1-lof.

De beantwoording van, deze vragen is opgedragen aan
de Interim-Commissie, die daai’toe in overleg met het 1-lof
zal moeten treden
3).
Zo nodig zal zij op de eerste zitting
van de Conferentie een amendement voorstellen, opdat
alle ‘juridische pi’oblernen, die uit de toepassing van het
handvest voortvloeien, aan het Hof zullen kunnen worden
voorgelegd. –

Met betrekking tot dit amendement zijn nog enkele
bijzonderheden te vermelden. In de eerste plaats het
feit, dat dit niet de mogelijkheid van herziening door
het 1-lof van enig financieel of economisch feit, dat door
de Organisatie is vastgesteld, mag openen. Het 1-lof moet
dus cassatierechter blijven. Evenmin zal dit de verplich-ting van de leden moen beïnvloeden, om de mening van
het 1-lof als bindend voor de Organisatie te aanvaarden:
In deze twee voorwaarden zijn de wezenlijke elementen

in de verhouding tot het Flof verenigd. In de tweede plaats
kan dit amendement door de Conferentie bij meerderheid
van stemmen worden aanvaard, zulks in tegenstelling tot
de
2/
meerderheid, die in andere gevallen is ”ereist.
Deze bepaling werd redelijk geacht, in aanmerking nemende,
dat dit prob1em feitelijk te l-lavana mbest zijn opgelost
en de beslissing dan bij gewone meederheid van stemmen
zou zijn genomen. Tenslotte is bepaald, dat wanneei’ het
amendement de verplichtingen van de leden wijzigt, elk
lid, dat tegen heeft gestemd, het reclt heeft zich als lid
van de Organisatie terug te trekken.

‘s-C}’ivenh.ie.

TJ. A. MEURS.

‘1 De Ini.erim-Coninissie is ingete!cl ier veiviil!ing van bepaalde
functies, hangende dc tol stand korning van cle Organisatie. –

BOEKBESPREKING.

Nederland en Indonesië
door Dr J.
P.
Haccoû. Publicatie
van de Nederlandsche Stichting voor Statistiek.
H. E. Stenfert Kroese’sUitg. Mij NV., Leiden 1947.

De Nederlandsche Stichting voor Statistiek .heeft de

434

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juni 1948

goede gedachte gehad, Dr Haccoû uit te nodigen een
brochure samen te stellen, waarin de betekenis wordt

uiteengezet van Nederland voor Indonesië en omgekeerd.

Het resultaat is een beschrijving en een analyse van de

economische toestand in Indonesië, zoals die tenslotte is

ontstaan door de samenwerking tussen beide gebiedsdelen;’

die economische -toestand beinvioedt de welvaart in In-

donesië zelf en werkt door op Nederland.

Vanouds is Indonesië een land met een rijke en

weelderige natuur. Gedurende eeuwen lagen echter de

natuurlijke rijkdommen nagenoeg braak. In samenwer-

king met en onder invloed van in hoofdzaak Nederlandse

ondernemingsgeest en Nederlands kapitaal, is ‘het land,
vooral sinds het begin van de 20ste eeuw, tot ontwikke-

link en bloei gekomen. Merkwaardig is, dat de Nederlanders

niet alleen bewerkten wat zij vonden, maar ook de natuur

verrijkten door import en cultuur van nieuve producten,

waarvan men heden ten dage nauwelijks meer zou ver-

moeden, dat zij niet typisch Indonesisch zijn. Zo: tabak,

koffie, thee, kina, – rubber, oliepa1m en bepaalde rijst-

variëteiten. Dan is er de kwestie van de arbeidsfactor.
Deze was voorhanden, maar eerst de gestegen wèlvaart

heeft een toeneming van de bevolking mogelijk gemaakt,

zoals uit onderstaande cijfers voor het bevolkingsaantal
van Java en Madoera blijkt:

1815

…………..
4.499.250
1845

…………..
9.374.477

1860

…………..
12.514.262

1880

…………..
19.540.813
1900

…………..
28.386.121
1920

…………..
34.428.711
1940

…………..
47.456.000 (schatting)

Door ontwikkeling en verrijking van de factoren natuur

en arbèid, in samenwerking met uitheems, overwegend
Nederlands kapitaal en Nederlandse ondernemingsgeest,

heeft Indonesië een welvaart bereikt, die doorwerkt op

de economische toestand van de eigen bevolking en op die

van Nederland. Aan verschillende voorbeelden wordt dit
geïllustreerd. Zo is het

aantal Mekkagangers gestegen,

de veestapel toegenomen. Wat Nederland betreft, het
nationaal inkomen in goede jaren is voor 14 tot 16 pGt
afhankelijkvan Indonesië; in slechte jaren is dit percen-
tage 8 pCt. –

Aldus geeft dé brochure een gevarieerd beeld van de
economische toestand in Indonesië, zoals die gegroeid is
door zijn aanraking met Nederland. Het boekje is verlucht
met tal van sprekende beeldstatistieken. Wie een globaal
idee wil hebben van de economische gevolgen van de
Nederlands-Indonesische samenwerking in het verleden,
neme deze publicatie van de Nederlandsche Stichting voor
Statistiek ter hand.
-.

K.

AANTEKENINGEN.

DE EMISSIESTATISTIEH.

In de emissiestatistiek, welke maandelijks in dit blad
wordt gepubliceerd, werd tot dusverre het totaalbedrag
der emissies, ingedeeld in conversies en nieuw geld. Dit
onderscheid heeft ten doel een verschil te maken tussen
besparingen, welke reeds vroeger waren geconsolideerd
in effecten en thans alleen in een ander effect van dezelfde
debiteur wè’den belichaamd enerzijds, en besparingen,
welke thans van geld in effecten worden geconsolideerd
anderzijds. –
Onder de huidige omstandigheden is er aanleiding
.hierin verandering te brengen.
In de eerste plaats treden de geëmitteerde obligaties
der Nederlandse dollarlening in de plaats van verkochte of gevorderde Amerikaanse beleggingen. 1-her heeft de
consolidatie van de besparingen derhalve reeds in het
verleden plaats gehad, terwijl toch niet van een conversie

kan worden gesproken, daar een andere debiteur optreedt.
Vervolgens hebben de ,,Investeringscertificaten”, welke
in de emissiestatistiek worden opgenomen, betrekking
op de omzetting van geblokkeerd tegoed. De consolidatie

hiervan in effecten vindt inderdaad thans plaats, doch

het geldkarakter van dit tegoed was reeds in voeger

jaren op het moment van blokkeren verloren gegaan.
Bovendien was veel geblokkeerd tegoed vÔör de geld-
sanering uit desinvestering ontstaan.

Weliswaar kan soms ook bij andere emissiesop kleine

schaal omzetting van beleggingen voorkomen, doch in

beide genoemde gevallen geschiedt zulks. zo massaal,

dat thans het aanleggen van een nieuwe rubriek hiervoor

verantwoord is. Behalve S-lening en investeringscertifi-
caten zullen ook eventuele toekomstige soortgelijke ge-vallen in deze rubriek ,,Uit omzetting van andere beleg-

gingen en geblokkeerd tegoed” worden opgenomen.

HET ECONOMISCH HERSTEL IN OOST4NDONESIË.

Economisch gesproken, aldus ,,The Economist” van

22 Mei ji., is Oost-Indonesië in hoofdzaak afhankelijk van
de agrarische productie; naar schatting is ongeveer 74 pCt

der bevolking bij de landbouw betrokken. Dit gedeelte

van Indonesië is grotendeels gespaard gebleven voor de

na-oorlogse politieke verwikkelingen, die met name op

Java en Sumatra de rehabilitatie zo ernstig remden;

onmiddellijk na de oorlog kon hier dan ook een begin

worden gemaakt met het economisch herstel. Ondanks het
feit, dat rijst het hoofdvoedsel is voor de Indische be-
volking – de consumptie bedraagt in dit gebied ongeveer

220 lb per hoofd per jaar – bleef 20 â 25 pCt van de rijst-

velden gedurende de Japanse bezetting onbebouwd.

Na de capitulatie kon de Oost-Iidonesische boer onmid-
dellijk de rijstteelt intensiveren zonder de kans te lopen

geterroriseerd te worden of een gedeelte van de opbrengst

te moeten afstaan aan de Japanner – of aan ,,bands of

roving gangsters who claimed to ho ,,liberating” thein

from the Dutch”.

Het resultaat is, dat de procluctiecapaciteit momenteel
de vooroorlogse weer nagenoeg heeft bereikt;

dit ondanks

het feit, dat door de weersomstandigheden in 1946 veel
rijst en maïs is verloren gegaan.
Het overschot aan rijst in Zuid-Celebes wordt voor 1947
geschat op 20.000 ton, aan maïs op 50.000 ton. Het eiland
Lombok heeft naar schatting voor 1947 een rijstsurplus
van 10.000 ton; een gedeelte van deze overschotten is
echter nodig voor andere delen van OQst-Indonesië, waar

êen tekort aan rijst of mais is. Er bestaan grootse plannen
voor nieuwe irrigatiewerken en naar men verwacht zal
Oost-Indonesië in staat zijn, wanneer deze in gebruik
zullen zijn genomen, binnen tien jaar een jaarlijks rijst-

overschot van 100.000 ton voort te brengen.
Verreweg de belangrijkste vooroorlogse post van de
Oost-Indonesische uitvoer bestond uit copra: in 1939
maakte dit product 80 pCt van de hoeveelheid en 60 pCt
van de waarde van – de totale export van Makassar uit.
Oost-Indonesië exporteerde
3/5
van alle copra, die uit

Nederlands-Indië werd verscheept, waarvan het grootste deel door de bevolking zelf werd vootgebracht.
De huidige economische situatie van Oost-Indonesië
is, vanwege de grote afhankelijkheid van copra-exporten,
enigzins kwetsbaar. De prijzen voor copra zijn aan grote
schommelingen onderhevig, bijv. in 1923 was de prijs f 30
per picol (136 lb), in 1930/’31 bedroeg zij f1,50 a f2 per
picol. Na de capitulatie van Japan bereikte de copraprijs een maximumhoogte van f 68 per picol; begin 1947 was
de prijs echter weer tot op de helft gedaald en gedurende
de tweede helft van dat jaar trad nog een daling van on-
geveer 50 pCt in. 1-let merendeel van de Nederlands-
Indische copra werd voor de oorlbg naar Europa ver-
scheept; toen in 1940 deze markt verloren ging, richtte de Nederlands-Indische Regering het Copra-Fonds op
1

2 Juni 1948

. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

435

dat tot taak had andere afzetmarkten te -vinden en de
producenten te steunen. Na de oorlog bleek regeringsingrijpen noodzakelijk en

de werkzaamheid van het Copra-Fonds werd hervat, bij-‘

gestaan door de Import- en Exportorganisatie. De pro-

ductie van copra werd aangemoedigd, de producent werd
.

beschermd tegen de ergste gevolgen van de schommelingen

der wereldmarkt door een regulerende dankooppolitiek en

waar nodig werden kasvoorschotten verstrekt. 1-let gevolg

van een en ander was, dat de scherpe prijsdaling in April

1946 in feite werd opgevangen dooi’ het Copra-Fonds;
eerst half Mei day, zag dit Fonds zich genoodzaakt zijn
aankoopprijzen te verlagen. Zelfs na een verdere daling
in Juni 1946 was het Copra-Fonds nog in staat de produ-

cent een hogere prijs te betalen dan overeenkwam met de
wereldmarkt.

Het Copra-Fonds beweegt zich zo min mogelijk op het
commerciële terrein, teneinde de handelaars in copra hun
hestaansmogelijkheid niet te ontnemen. Het oefent echter
wèl voldoende invloed uit om te voorkomen, dat de kleine

producent te weinig voor zijn copra ontvangt. Daar het

•Fonds minimaal 5 ton tegelijk koopt, is er dus nog altijd
een taak voor de veriamelende tussenhandel; naar schat
;

ting is 80 è 90 pCt van de door het Copra-Fonds gekochte
hoeveelheid afkomstig van Chinese tussenhandelaren.
Niet alleen’aan de copra wordt de nodige aandacht ge-

schonken; ook andere bronnen van bestaan, zoals de
visserij, de industrie, de veefokkerij, hebben de volle be-
langstelling, zodat verwacht mag worden, dat op de
duur de economische toestand van Oost-Indonesië zeer
zal verbeteren en – zegt ,,The Economist” – ,,this all
the more so as the state has elected to work together
with the Dutch and will greatly benefit from this colla-
boration”.

INTERNATIONALE NOTITIES.

IS HET POND STERLING INTERNATIONAAL BETAALMIDDEL?

-Devaluatie van het pond sterling schijnt, blijkens
recente discussies, noch op de weg te liggen van de Amen-
kaanse, noch op die van de Engelse autoriteiten. John Snyder, de Amerikaanse Miniter van Financiën, heeft
medegedeeld, dat ,,there was no immediate préspect”,
dat de aan het Marshall-plan deelnemende landen zouden

moeten devalueren, Enige dagen later hield Sir Stafford
Cripps een betoog, waarin hij zijn vertrouwen uitsprak in
het pond sterling; hij zei o.a., dat het pond sterling momen-
teel de enig bestaande valuta is, die op grote schaal

inwisselbaar is. 1-Iet pond heeft wëliswaar aan betekenis
ingeboet, doordat het niet meer inwisselbaar is in dollars
en goud, behalve binnen de grenzen van ae sterlinggroep,
maar het is nog altijd in die mate inwisselbaar in andere
valuta, dat het pond de belangrijkste factor in de huidige
wereldhandel vormt.

Eén van de voornaamste doeleinden van de Britse
binnenlandse financiële politiek is geweest, zo betoogde
Sir Stafford Cripps, deze positie te beschermen door de
inflationaire druk zoveel’mogelijk te verminderen en aldus
de koopkracht van het pond te handhaven. Sir Stafford
Cripps toonde aan, dat de binnenlandse koopkracht van
het pond sedert 1939 veel minder was gedaald dan die van
de dollar. De statistische basis van dit argument moge
– aldus ,,The Investors’ Chronicle” van 29 Mei ji.’ –
aanvechtbaar zijn, het belangrijkste punt, met het oog op
de te voeren politiek, is de conclusie van Sir Stafford Cripps:
het pond sterling behoeft niet te worden gedevalueerd.
Dit betoog over de internationale deugden van het pond
kwam echter, ongelukkigerwijze, tegelijk met het nieuws
van de oirereenkomst met Brazilië, welke toch, zoals zovele
andere onlangs afgesloten overeenkomsten, de betekenis
van het pond als internationaal betaalmiddel vermindert.
Gedurénde de oorlog was het pond practisch een bilaterale

valuta, behalve binnen het sterlinggebied. Pas begin vorig
jaar werd een poging gedaan om het
automatische
recht,
d.w.z. het pond multilateraal aan te. wenden, te herstellen,

toen, teneindë uiteindelijk de inwisselbaarheidin dollars
weer mogelijk te. maken, Engeland het zgn.,,transferable

account-system” in het leven heeft geroepen, uitgebreid

tot meer dan twintig landen. 1-let opheffen van het recht,

in Augustus 1947, om ponden binnen deze groep landen

in tè”wisselen in dollars, deed geen afbreuk aan het recht

om deze ponden binnen deze groep multilateraal aan te
wenden. Nadien echter is in bijna elke betalingsovereen-
komst dit recht uitgeschakeld. T.a.v. Brazilië is dit thans
het geval en Argentinië zal – aldus ,,The Investors’
Chronicle” —spoedig volgen
;
Bij deovereenkomstmetBra-
zilïë zal dit land de ontvangen ponden in het algemeen

slechts kunnen uitgeven binnen het sterlinggebied. ‘Alen
noemt dit ,administrative convertibility”. 1-loewel beter
dan strikt bilateralisme, mist men hier het wezenlijke

van de inwisselbaarheid het automatische recht om het

geld multilateraal te besteden. Intussen bevestigen de
afgesloten handelsovereenkomsten het bilaterale karakter:

men hoopt in 1948 een bilateraal evenwicht tussen Brazilië

en het sterlinggebied te bereiken op een niveau van on-
geveer £ 50 millioen in beide richtingen.
Dit beeld van toenemend bilateralisme, dat de handel zodanig kanaliseert, dat de internationale betekenis van het pond steeds meer wordt verzwakt, is misschien ‘on-

vermijdelijk, zegt genoemd blad; echter; vooral in West-
Europa gaat men steeds meer inzien, dat aan deze gang
van zaken een halt moet worden geboden. De vicieuse
cirkel zal echter niet kunnen worden doorbroken louter
door financiële hulpmiddelen of zelfs door de Marshall-

hulp. ,,Currencies will never be acceptable mutilaterally,
even within a limited group, unless each potential recipient
knows not only that lie will have the automatic right

to spend them anywhere within the group, but also that
he will be able to buy with them, somew’here within the
group, the particular goods lie needs and at prices he is
prepared to pay”, aldus de conclusie van ,,The Investors’
Chronicle”. –

PETROLEUM UIT HET -MIDDEN-OOSTEN.

De politieke ontwikkeling in Palestina heeft opnieuw
de internationale belangstelling gevestigd op de petroleum-
productie in het Midden-Oosten. 1-let Midden-Oosten is
nl. één der rijkste olieproducerende gebieden van de wereld,

op de derde plaats komend na de Verenigde Staten en het
gebied van de Caraïbische Zee in Zuid-Amerika. Een
achteruitgang van de produc

tie zou de olievoorziening
van Europa en Amerika, waar de vraag steeds toeneemt,

ongunstig beïnvloeden. De petroleumproductie in het
Midden-Oosten is van uitzonderlijk belang in verband met het Marshall-plan. Naar schatting zal tegen 1951’meer dan
80 pCt der Europese behoefte aan petroleum worden
gedekt door het Midden-Oosten en minderdan 20 pCt
door het Westelijk halfrond. Deze percentages vormen

een scherp contrast met die voor 1946, toen het ‘Westelijk
halfrond 77 pCt der Europese olie-import verschafte en
het Midden-Oosten niet meer dan 23 pCt.

,,The Statist” van 22 Mei jl., waaraan de in deze’ notitie
vermelde gegevens zijn ontleend, deelt mede, dat meer dan
40 pCt van de wereldoliereserves gelegen is in het Midden-
Oosten. Van een wereldtotaal van ongeveer 69 milliard
barrels bezit Amerika naar schatting bijna 31 milliard
barrels, Europa ongeveer 9 milliar’d en het Midden-Oosten

meer dan 28 milliard. Zowel Engeland als de Verenigde
Staten hebben grote belan’gen bij de oliebronnen en -raffi-

naderijen in dit gebied. Het is bekend, dat, tenzij de olie-
productie in het Midden-Oosten toeneemt, het onmogelijk
zal zijn de steeds stijgende w’ereldvraag te bevredigen.
Enkele interessante bijzonderheden zijn vermeldens-

waard. In Egypte steeg de petroleumproductie van 1,6
millioen barrels in 1938 tot 9,6 millioen vorig jaar. Iran,

436

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Juni 1948
één der bëlangrijkste olielanden in het Midden-Oosten,

produceerde ongeveer 78 millioen barrels in 1938; het
cijfer voor 1947 bedraagt 152 millioen barrels. Irak heeft

zijn productie met ongeveer 32 millioen barrels per jaar
kunnen handhaven, terwijl Saoedi-Arabië een grote stij-

ging van de productie – nauwelijks een half millioen

barrels véér de oorlog tegen bijna 90 millioen in 1947 –
heeft weten te bereiken.

In de loop van dit jaar waarschuwde Mr Cogan, hoofd

van het ,,Co-ordination and Economic Department of

the Standard Oil Co.”, dat de wereldolie-industrie zich

moest voorbereiden op een totale vraag, buiten Rusland,

van ongeveer 10 millioen barrels per dag aan ruwe olie

binnen de eerstvolgende drie of vier jaar. Vorig jaar be-
droeg de vraag iets meer dan 8 millioen barrels per dag
en véér de oorlog iets meer dan 5 millioen. Hij schatte,

dat de productie in het Midden-Oosten véôr 1951 zou zijn verdubbeld, en in dat jaar 1,6 millioen barrels per dag zou
bedragen.

Het ,,Department of State” van de Verenigde Staten

heeft de behoeften van de E.R.P.-landen voor de eerste
15 maanden berekend op 59 millioen ton, waarvan 27

millioen ton zou moeten worden verschaft door dollar-

landen en 32 millioen ton door niet-dollarlanden. hieruit

blijkt duidelijk het belang voor de Europese behoeften

van de ontwikkeling van de olieproductie in het Midden-
Oosten.

1-let aandeel van de productie van het Westelijk half-
rond in de wereldproductie zal naar schatting dalen van

81 pCt in 1947 tot 70 pCt in 1951. liet Staté Department
heef Ier in dit verband de nadruk op gelegd, dat gedurende
de periode van het E.R.P. de Verenigde Staten zelf olie

zouden moten importeren teneinde aan de vraag te kun-
nen voldoen. Naar schatting zal in 1951 de export van de

Verenigde Staten naar de Marshall-landen slechts 4 pCt
uitmaken van de importbehoeften van deze landen, ver-

geleken met 30 pCt in 1938 en 11 pCt in 1948.
Deze cijfers geven een duidelijk beeld van het belang
van de olie uit het Midden-Oosten in de komènde jarën,

zowel uit hoofde van de wereldbehoefte als van de bijzon-

dere behoeften i.v.m. het E.R.P.

DE I{ANDEL VAN HET STERLINGOEBIED
MET WEST-DUITSLAND.

Een delegatie van het Verenigd Koninki’ijk heeft te
Frankfort met de Joint Export-Import Agency de ver-
moedelijke ontwikkeling van de handel in 1948 tuss€n
beide bovengenoemde gebieden besproken. In 1947 was
het sterlinggebied de grootste afnemer van de Bizône:
de export erheen beliep $ 55 millioen. Omgekeerd ver-
schafte het sterlinggebied aan de Bizône tal van essentiële
goederen, ten bedrage van $ 48 millioen.
Naar verwacht wordt, zal de handel tussen de twee
gebieden dit jaar zich uitbreiden en naar beide zijden een
bedrag van ongeveer $ 80 millioen bereiken. De Bizône
zal dit jaar naar het sterlinggebied o.a. uitvoeren: hout,
zwaar staalschroot, textel- chemicaliën, machines e.a:

fabrikaten. Uit het sterlinggebied zal de Bizône o.a. kunnen
betrekken: grondstoffen, zoals wol, katoen, tin, huiden,
rubber en jute. –

De besprekingen te Frankfort gevén, volgens een mededeling van de Board of Trade – zie ,,Fairplay”
van 27 Mei jI. -, redenen tot vertrouwen in een goede
ontwikkeling van de handel in de naaste toekomst. Tij-dens de discussie erden tal van belemmeringen vdor de
handel tussen de twee gebieden onder het oog gezien,
waardoor vele moeilijkheden konden worden weggenomen.
Het werd niet noodzakelijk geoordeeld een formele handels-
overeenkomst te sluiten, maar de Regering van het Ver-
enigd Koninkrijk en de Joint Export-Import Agency
zullen de ontwikkeling van de handel nauwlettend blijven
gadeslaan en zo nodig verdere besprekingen voeren.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

BOEKEN.

Pioniers in den Noordoostpolder gedurende de oorlogsjaren
f1941 en.1942,
door Dr Ch. A. P. Takes. Publicaties

van de stichting voor het bevolkingsonderzoek •in

de drooggelegde. zuiderzeepolders. No. 13. Socio-

graphische sectie. N. Samsom N.V., Alphen aan den
Rijn 1947, 207 blz. –

Economische en sociale opaattingen in Nederland,
door

Prof. Dr F. J. F1. M. van der Ven. De Nederlandse

volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen, deel IV.
Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 1948, 108 blz.

Sociaal economische betekenis aan Nederlands-Indië aoor
jT
e
d
er
l
an
d,
door Prof. G. Gonggrijp. De Nederlandse

volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen, deel

XV. Uitgeverij FIet Spectrum, Utrecht 1948, 48 blz.
Europa één in een Verenigde Wereld.
Marshall Rapport,

Verslag van de Commissie van Zestien te Parijs. N.V.-
Uitgeverij ,,Keizerskroon”, Amsterdam 1948, 96 blz.

Report of the scientific woik
done in the Netherlands
0fl

behalf of the Dutch overseas territories during the
period between approximately 1918 and 1943, publi-

shed by the Werkgemeenschap van wetenschappelijke
organisaties in Nederland. N.V. Noord-Hollandsche
Uitgevers Maatschappij, Amsterdam 1948, 353 blz.

Mr Di C. H. Schouten,
Publiekrechtelijke bedrijfsorgani-
satie en binnenlands vervoerwezen. N. Samsom N.V.,

Alphen aan den Rijn 1948, 220 blz.,- ing. t 6,50. -.
Adresboek 1948
ten behoeve van de Overheidsadministratie..
Uitgave van de Vereniging van Nederlandse Gemeen-
ten, ‘s-Gravenhage, 1948, 266 blz., ing. f 2,50.

BROCHURES.

De Detailhandel in Textielwaren in Oorlogstijd (1940—
1945),
publicatie X van de Stichting Economisch

Instituut voor den Middenstand, ‘s-Gravenhage 1947,
26 blz.

Uniaersele temposchatting
door D. J. van den Berg. H. E.
Stenfert Kroese’s Uitgevers Mij. NV.,- Leiden 1948,
33 blz., ing. f2.
Gemi4deld uurloon en gemiddeld uurinkomen aan werk-
lieden werkzaam in de metaalnijaerheid, 30 Juni 1947.
Mededelingen No. 63 van de Afdeling Statistiek van
de Stichting ]3edrijfsgroepen Metaal- en Electrotech-
nische industrie, 16 blz. met bijlage.
Werkloonberekening.
Uitg. Nijgh & Tan Ditmar N.V.,
Rotterdam—’s-Gravenhage 1947, 15e druk, ing.
f2,50, geb. f3,25.
De mehselijhe woonstede
door Dr Ir 11. G. van Beusekom,
Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt

van buitengewoon hoogleraar aan de Technische
1-hogeschool te Delft op Woensdag 14 Januari 1948.
N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn 1948, 20 blz.
Groei aan het aerkeer en zijn problemen.
Mr W. J. de Graaf.
f.

Overdruk uit het Weekblad ,,De Ingenieur”, 1948,
No. 10, Verkeer en Verkeerstechniek 3, 15 blz.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Met het naderen van de maandultimo werd de geld-
markt iets krapper, hetgeen tot uiting kwam in eeii lichte stijging der callgeldrente tot 1 pCt, terwijl ook de markt-
noteringen voor het kortlopende schatkistpapier iets aan-
trokken, zodat’ driemaandspromessen aan het einde der
week tegen
1/16
pGt verhandeld werden. Voor de langere
termijnen kwam echtr een nagenoeg uniform disconto
van i/ pCt tot stand. Tengevolge van het regelmatig

vervallen van promessen ziet het er niet naar uit, dat de
geldmarkt bij de maandwisseling bepaald krap zat worden.
Wellicht vindt per 1 Juni a.s. uit hoofde van de conversie-
lening nog wel een zekere -verruiming plaats, omdat

f106 millioerf moet worden afgelost, terwijl de vrijeinschrij-

2 Juni 1Q48

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

437

vingen wel grotendeels met reeds aan ‘s Rijks Kas toe-

vértrouwde middôlen zullen worden verrekeiïcf. –
Thans is een wetsontwerp iiigediend om aâii de bestaande

bepalingen tot afwikkeling van de geldzuiveririg een

wettelijkd basis te geven. In hoofdzaak zal in het vigerende

stelsel geen wijzigiIg worden gebracht, echter met als

belangrijke uitzondering de ,,effectenoptie”, welke tot
nu toe ,,slapende” is gebleven, omdat de Minister van

Financiën geen effecten heeft aangewezen, die met tegoed

op optierekening gekocht konden worden. Thans wordt

voorgesteld, dat ieder, die aanslagen in de heffingen heeft
ontvangen, zijn effecten kan verkopen aan houders van
optierekeningen. 1-let ligt niet voor de hand, dat hiervan

tr beurze een belangrijke invloed zal uitgaan, omdat geen

nieuw, beleggingsgeld ter markt zal komen, doch alleen

de mogelijkheid bestaat, dat de liquidaties om aanslagen
te betalen zich in de geblokkeerde sfeer gaan bewegen. Echter komt het wetsontwerp rijkelijk laat om nog veel

effect te kunnen sorteren, daar het gootste dèel der aan-

slagen in de bijzondere heffingen i’eeds is uitgereikt en de
betalingen bereids zijn begonnen.

Op de Amsterdamse aandelenmarkt waren de koersmu-

taties in de afgelopeh week gering.. Ook.dè .hhndel va
slechts .klein in omvang. Langzamerhand schijnt heLbesef
door te dringen, dat er weinig objectieve factoi’en aan-

wezig zijn om een koersstijging te rechivaardïgen
In de nieuwe staatsleningen werd deze week voor het
eerst handel gedreven, waarbij de koers der 3 pCt 1962/64
zich op
99+
en dci
3
F
pCt 1948 zich op 100*stelde. Naast deze
bevredigende koersen wijzen vooral âok de zeer geringë
omzetten
01)
het ‘succes der conversie-operatie, daar de
stukken blijkbaar zeer ste’rk in ,,vaste handen” zijn ge-
bleven.

21 Mei 28 Mei


1948
1948

A.K.0.

……

…………….
169
+

166*
‘Van

Berkel’s

Patent

……….
127 126
Lever Bros. Unilever C.v.A.

. . . .
288
288*
Philips

G.b.v.A
………………..
261
262*
Koninklijke Petroleum
..
………
337
341
H.A.L.

……………………
.213
211*
N.S.U.

……
184
179
FI.V.A.

……………………
.228k
223
Deli

Mij

C.v.A.-
……………
152
154 GL
Amsterdam Rubber

………..

177*
166+

STATISTIEKEN-.

DE NEDERLANDSCHE
BANK.

(Voornaamste posten In duizenden
guldens).

———

30 Dec. ’46 19 April’48
26 ., ’48
3 Mei ’48
10 ,, ’48

18

49
24

’48

700.876
484.314

484.374
484.485
483:991
.

483640
483.652

.———

4.434.786

318.54
326.177 331.538
327.306 339.800
335.815

•.

100816
150891
143.611
124.172
127.314
132.142


155:1Z4–

.

103

1
5

000
1

.

1

,a

153.109
17
.
:135
15L280
167.872
168.302
150.3

50

149.785
31

’68
483.477
339

0-i29;882 -‘—- 1
164.439

Saldi
in rekening-courant

ZE.
cd

0

0. cd

Id

,
:

30–Dec-’46
19April’48
2.744.151-
2.870.412
1.099.855
1.086.841


90.071
43.110
43.706
23.619
590.158
440.228
26

,,

’48
2.880.651
1.039.888
36.576 23.360 483.318
3Mei ’48
2.940.419.
.789.663
30.046 26.065
500.122
10

,,

’48
18

’48 2.919.415 2.899.604
709.077
734.607
.97.852
62.221
26.612
29.1-13
482.885
518.402
24

’48
2.891.990 780.762 49.836
26.818 537.913
31

,,

’48
2.947.391 778.917
45.578
25.659
503.197

DE NEDERLANDSCILE BANK.

Verkorte balans op
al
Mei 1948
• Activa.

eJ0

Ç
ILofdbank
f

1)

h llhr v

Btjbank

c u

ie en .Agentsch. ‘ ,,

900,-
in
ISCOfl 0

f

900,-
1
)
Wissels, schatkistpapicr en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204) …………………………..

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 ………… .. 1.800.000.000,-
Beleningen:

Hoofdbank

152.097.357,25 ‘)
(mcl. voor-
schotten in re-

Bijbank

,,

1.878.503,41
kening-courant –
op onderpand).
k
Agentsch.

,,
10.463.445,26

164.439.305,92
Op effecten, cnz. ……….. ..164.124.989,36 ‘)
Op. goederen en celen

314.316,56
164.439.305.92
1
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet 1937)

………………………….


,.Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden


muntmateriaal ……

f. 481.712.526,81
Zilveren munt, enz……….

1.763.981,99

11

483.476.508,80
Papler op het buitenland

. .

f 339.990.400,-
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland

……….

..

123.837.868,49
Buitenlandse betaal-
middelen

…………….

..5.844.267,28
,,

469.672.535,77
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds

……………………………..
..

101.807.270,08
Gebouwen

en inventaris

………………
..2.500.000,-
Diverse

rekeningen

…………………..
..217.423.740,14

4.739.320.260,71

Passlva.
Kapitaa..

……………………………
f

2.0.000.000,-
Reservefonds.

…………………………
..12.759.703,05
Bijzondere

reserves

……………… . …..
..54.447.566,03
Pensioenfonds

……………………….
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)

……
…19.952.894,22
121.711.195,- Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

..
2.947.390,700,-
Bankassignatles in omloop
………………
..35.313,73
Rekening-courant saldo’s
‘s
Rijks Schatkist

f

778.916.809,42
Geblokkeerde saldo’s van
banken

……………..
45.578.281,36
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

……….
…..

..25.658.992,89
Vrije

saldo’s

……….

..

503.196.531,99
1.353.350.615,66
Diverse

rekeningen

………………….
..209.672.273,02

4.739.320.260,71

1)
Waarvan

schatkistpapier rechtstreeks

door
de Bank in disconto genomen

……….
f


‘)
Waarvan aan Nederlands-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no. 99)

.
,,

39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
..

146.946.561,50

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten In millioenen ponden).

0
00.

. .

It

25 Dec. ’46
0,2.
1.449,1

1.450

1.428,2
22,1 12. Mèi

’48
0,2


1.299,2
1.300
1.247,3
53,0
19 Mei

’48 0,2 1.299,2
1.300
1.249,1

.
51.1
26 Mei

’48
0,2
1.299,4
1.300
1.244,2

56,0

0
Otherseeuritles
Deposits
0

0
.
ii

.
-•
,5

.’9
0

c2ia
.
E
P4,

25 Dec..r46
1,3
391,8
13,6 15,8
346,5
10,3
278,9
M
12

ei

’48
0,6
344,3
9,2
23,3 412,6
8,6
311,5
19 Mci ’48
0,5
353,0
10,0
21,0 417,7
8,5
317,3
26 Mei

’48 0,6
344,3
9,8
22,6
415,4
10,7
311,8

0

.0

1

>0
Data

‘0
0
Pl
0,

26 Dec.

1946
32.226 5.648
4.953
214
698
49.458
22 April 1948
26.562
12.308 5.490
936 326
52.036
28

,.

1948
26.577
12.281
6.233
957
324
52.601
5 Mei

1948
26.581
12.304
6.962
946
299
52.621
12

1948
26.591
12.113
6.884
851
307
52.601
2.0

,,

1948
26.680.
12.075.
6.401

890 313
52.391
27

1948
26.939
12.486
5.871
861
320
52.606

0
Rekening-
1)

courant
saldi
1

is
Data’

10

0
o–
i-t
01-

0
,
0
,5
0’s
d.0
0
0)

26 Dec.

1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
22 April 1948
637
165.211
1
77.592
5
5.574
487
28

,,

1948
637
166.583
77.805
3
6.670
487
5 ]Iei

1948
637
167.298
79.113
t
6.094
486
12

1948
637
166.910
78.648
2
6.210
486
20

,,

1948
.
637
166.2681
78.054
6
6.178
486
27

,,

4948 637
166.484
77.856

3
6.413
484

‘) Waarvan 10.493 millioen trcs onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emlssiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

ZWEEDSE RIJKSJIANK.
(Voornaamste nosen in millioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen
_.
.

Q)
,0

Data

0
0

w
0
cO
0bz

g
.
Pq

31 Dec.

1946
1
532
1.544
284
94
182
7 Mei

1948
1

211
t

134
2.817
301
107

182
15 Mei

1948
t

211
1

134
2.835
302
98

182
22 Mei

1948 j
207
]
131
2.826
304
92

182

Deposito’s

Direct opvraagbaar
0
0

1-
,
Data
-.
Cc
0
01
0)
z
0

31 Dec.

1946
2.8771
875
706
94
1

230
174

1
7Mei

1948
2.7171
891
678
119
1

68
207
1
15 Mei

1948
2.621
1.048
813
148
1

70
209
1
22Mei

4948
2.56211.025

672 263
73
211

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste oosten in millioenen francs).

Voorschotten
aan
de Staat
10
..,5

0
4-
1

Data

1..
S.
d

0
0
.
0)

26 Dec.

1946
5 Mei

1948
13 Mei

1948
20 Mei

1948

94.817

418.302

59.449

67.9001

426.000

52.817

237.927

125.042

130.300
1

426.000

52.817

238.186

125.042

128.000
1

426.000

52.817

237.150

125.042

123.900]

426.000

Bankbil-

Deposito’s
Data
jetten in
clrculatie
Totaal
1

Staat

1
Diversen

26 Dec.

1946
724.865
63.458
765

1
62.693
5 Mei

1948
772.934 255.300
1

729

1
253.439
13 Mei

1948
766,112
254.031
1

754

1
251.937
20 Mei

1948
759.318
252.509
833
250.104

Geef aan Uw Roode Kruis

.13-20 Jun 1948

2 Juni 1948 1
1

Vorderingen
22 Mei’1948
15Mei1948

Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
bij De Nederl. Bank
N.V.
t

777.698.696,75
t

696.485.741,08
Saldo van
‘s
Rijks

Schatkist
bij

de. Bank voor

Neder-
landsche Gemeenten
838.334,19
,,

126.737,98
Kasvorderingen wegens ere-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

…………..

Daggeldlening

tegen

onder-

……….-



Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen

……..
538.622.247,40
,,

517.517.788,48
Voorschotten
op
ultimo April
1948 aan de gemeenten we-
gens aan haar Uit te keren
belastingen

…………..
,,

50.543.381,95
Vordering

in

rekening-cou-

pand

………………………

rant

op:

ederlands-Indië
,,

727.012.009,31
,,

725.012.009,31
Suriname

….. ………
…32.083.404,14
,,

31.204.375,80
.

7.727.551,37
,,

7.643.959,61
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

…50.543.381,95

27.160.526,39
,,

26.874.086,78
Curaçao

………………..

Het

staatsbedrijf der
P., T.

….

sioenfonds

………………

enT
.

………………
Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

…………..

…190.192.081,57
,,

176.868.082,30

Verplichtingen

Voorschot,

door

De Nederl.
Bank
N.V.
verstrekt

.

Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening-courant

verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
fl483.673.100,- fl482.673.100,-
Schatkistpromessen
hij
De Ne-
derlandsche Bank N.V. in-
gevolge overeenkomst van
1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank
N.V. is
geplaatst nihil)
16.341

m/m
w.o.

garantie
Bretton Woods f785 mill.
,,5556.000.000,- .5607.600.000,-
Daggeldleningen

26

Februari

1947

………..

146.394.256,-
146.950.941
1

Schuld
op
ultimo

April 1948
aan de gemeenten wegens
aan haar uit te keren be-
lastingen

…………….


Schuld in rek.-courant

aan:
Nederlands-Indië


Suriname

…………..

Muntbiljetten In omloop
………

.



Het Algemeen Burgerlijk Pen-
Curaçao

………………

sioenfonds

…………..

………



Het staatsbedrijf der
P., T.

………-

679.809.321,-
647.120.561,05

………

5.868.091,80
,,

5.868.091,80
en

T…………………..

Schuld aan diverse instellin-
Andere

staatsbedrijven………..

gen in rekening met
‘s
Rijks
Schatkist

……………..
2999.074.432,21
.,3002.360.829,45

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In millioenen francs)


0 0 l.’OO
no
0
Data
0
,
00
.0
2
0Q.

0
P.

31 Dec.

1946
[
4.949,9

1
158,0
238,7F
52,7
4.090,7
1.113,7
7 Mei

1948
1

5.665,2
1
88,7
307,3
1

47,5
4.125,7 1.364,6
15 Mei

4948
1

5.662,9

1
88,7
245,8
47,5
4.060,7 1.370,6
22 Mei

1968
5.667,1
95,5
248,1
47,5
4.033,5 1.406,7

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in milLioenen dollars).

Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
securitles
tificaten

31 Dec.

1946
t

18.381
17.587
268
23.350
7 Mei-

1948
t

21.919
21.292
298

.
20.251
13

1948
t

21.965
21.342
287
20 348
20

1948
1

21.979
21.355
288
20.098

F.R.-bil-
Deposito’s
Data
jetten in
Member-
circulatie
Totaal
Govt
banks
31 Dec.

1946
24.945 17.353
393
16.139
7 Mei

1948
1

23.667 18.957
1.114
17.033
13.
,,

1948
1

23.654 19.198
1.319
17.087
20

,,

1948
[

35.596
18.912 1.612
16.506

438

i

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

________________

2 Juni 1948

.ECONOMISCH-STATISTISCÎIE BERICHTEN

SPEIF1UATJE DER EMISSIES IN MAART
EN
APRIL 1948
‘).
(BedraCen in duizenden
eulclons:
knprs,i ‘i

i
rpntevoeten in n1tl.

Naam
.-

5

=
=

M a a r t
Obligaties.
Overheid:
NederlandseStaatslening 1947
15.319
100
15.319
3
40′)
Investeringseertificaten
7.327
100
7.327
3
20′)
Gemeente Arnhem (conversie)
4.363
100
4.363
3-34)
30′)
Particulieren:


N.V. 1

louthanciel v/h William

(dollarlening)

.
…………

2.000
101
2.020
34
25
1
)
N.V.

Philips’

Gloeilampenfa-
75.000
101
75.750
34
25
2
)

Pont,

Zaandam

………….

Aandelen.
N.V. Koninklijke Zave1zuur-
fabrieken v/h Ketjen

NV.,
3.375
125
4.219
N.V. Voltawerk, Gorredijk

. .
35
103
36
Industrie enHandelinaatschap-
pij Islok

N.V., v/h 1)issel-

hof’s carrosserie- en voertui-
genfabriek, Zwolle (aandelen
150
100
150
N.V. Hollanclscije Constructie-
werkplaatsen, Leiden

(aan-
100
100
100

brieken, Eindhoven

……..

April

delen

serie

B)

…………..

Obligaties.
Overheid:

Amsterdam.,

…………..

serie

II) ………………….

Nederlandse Staatslening 1947
71.973
100
71.973
3
40
1
)
30.545
100
30.545
3
20
8
)
Particulieren:
Leidsche Textielfabrieken Gebr.

(dollarlening)

…………

van Wijk &Co.N.V., Leiden
1.000
101
1.010
34
20′)

Investeringscertificaten ……..

Vereeniging

voor

Christelijk
Hooger- en Middelbaar On-
(lerwijs,

Zeist

…………
Aandelen
200 100 200
34
25
1
)
LeidscheTextielfahrieken Gebr.
van Wijk
&
Co. N.V.,Leiden
1.100′)
175
1.925
N.V. Gemeenschappelijk Bezit
van Aandeelen Philips’Gloei-
lampenfabriekcn, Eindhoven
6 pCt cum. pret. winstdelen-
18.447
120
22.136 52.220
200
104.440
Werkspoor N.V.,

Amsterdam

deaandelen

…………..

4.000
130
5.200

gewone

aandelen …………

Kempkes’ Meubelfabriekcn
N.V., Waddinxveen
270
.1274 344
N.V. Machinefabriek v/h Jan-
sen en Sutorius, Utrecht
.
350
108
378

(aandelen serie A)

………..

Willem Smit
&
Co’s Trausfor-
matorenfabriek

N.V.,

Nu-
inegen

……………
937
150
1.406
Internationale Kunststoffen
Industrie N:V., Voorschoten
800 110 880
N.V.

Handelmaatschappij

R.
S. Stokvis en Zonen, Rotter-
4.265
140
5.971

(aandelen

B)

……………..

N.V.

Nederlandsclic

Instru-
dam

…………………

menten en Electrische Appa-
ratenfabriek ,,Nieaf”,Utrecht
500
125
625
N.V. Nederlandsche Rôntgen-
.Apparatcnfabriek, Delft

.
200 110 220

‘) Aansluitend op cie emissiestatustiek in ,,E.-S.B.” van 31 Maart
1948, bIe. 257.
‘) Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum af toegestaan.
‘) Versterkte en/of vervroegde aflossing te allen tijde toegestaan.
‘) Gedurende de eerste tien jaren 3, daarna 34 pCt.
‘) Bovendien is f150.000 onderhands S 105’/, pCt geplaatst, wel-
licht betaald uit het agio op de overige f1.100.000.

EMISSIES IN 1948.
(Reele bedracen in dui’enden uuldena(

ee
ea

cd
1


2
2
C

W
50

1


Id
0
E’
E’
0

5,

Jan.
1

68.546
1

305.244
373.790
66.350
846
306.594
Febr.
1

11.604
1

8.610 20.223
-.
11.404
8.819
Jlrt
1

104.779 4.505
109.284
4.363
22.646
82.275
April
1

103.7281
143.525
247.253

102.518 144.735

Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde week worden opgenomen..

439


WERKLOOSHEID IN NEI)ERLAND
.

Maand

erg’)

30
Juni

1945

…………….
112.622 201.400
29
Juni

1946

…………….
45.953
.7.800
30
April

1947

…………….
31.000
3.400
31
24.100
2.500
30
Juni

1947

…………….
19.700
1.800
31
Juli

1947

…………….
1.300
31
Aug.

1947

…………….
20.200
1.200
30
Sept.

1947

…………….
21.600

… …

900
31
Oct.

1947

…………….
…22.400
.

1.000
29

Mei

1947

……………….

24.600

..

1.200
31

..18.800

30.600′)

..

1.400
31

Nov.

1947

……………..

36.700′)

.. ..

2.600
28

Dec.

1947

……………..

36.000 3.400
31

Jan.

1948

……………..
Febr.

1948

……………..
26.800
.
1.700
30
Maart 1948

……………..
April

4948

………………
26.400
1.800

‘) Bron:

,,Statistisch

Bulletin
van het C.B.S.”.
‘)
Gegevens van de arbeidsbureaux,
‘)
Bovendien

600

vorst- en
hoogwaterwerklozen
uit het Vrije
bedrijf.
‘)
Bovendien 4.200 vorst- en
hoogwaterwerklozen
uit het vrije
bedrijf.

WERKLOOSHEID IN BELGIË

Maand

Geheel

Gedeeltelijk
werkloos ,

en toevallig
werkloos

Januari

1947 …………….
40.364
49.877
Februari

…………….
43.786
87.193
Maart
42.991
50.658
April
32.449 18.705
Mei
28.872

..

16.297
Juni
26.465
19.794
Juli
28.543
26.361 27.891
20.846
29.963
.

15.513
30.913
16.829

Augustus

……………..
September

……………..

39.984 21.124
October

.
……………..
November

………………
57.079

.
40.192
December

.
……………..
Januari

1948 …………….
68.328
36.962

‘) Bron:

,,Statistisch

Bulletin”
van

het

Nationaal
Inst!tuut
voor de Statistiek.

GOUDPRODUCTIE
1)
(in
1.000 dollars van circa S 35 per ounce fijn).

aar
Zuid-
Afrika
Veren.
Staten’)
Caiiada
‘)
Austra-
110′)
Totaal ge-

1939
&!s8.753
196.391
178.303
56.182 1.020.297
1940
4g1.628
210.109 185.890 55.878
1.094.264
1941
504.268 209.175
187.081
51.039
1.089.395
1942
484.439
130.963
169.446
42.525
966.132
1943
448.153
48.808
‘127.796
28.560
760.527
1944
429.787 35.778
102.302
16.310
682.061
1940
427.862
32.511
94.385 16.450
646.914
1946
417.647
51.182
98.994 21.595
663.266
1947 Jan.
34.021
7.612
8.195
2.205
58.127
Febr.
19.965
5.483
7.806
1.820
41.044
Maart
28.665
5.500
9.235 1.820
51.824
April
31.824
6.246
8.921
1.820
55.412
Mei
35.308 7.220
9.412
1.785
59.738
Juni
33.984
6.117 9.418
1.890
57.215
Juli
35.396
7.319 9.149
3.220
61.314
Aug.
34.875
7.033
9.131
1.960
59.057
Sept.
34.692
6.979
8.668
1.925
58.321
Oct.
35.361
8.185
9.057
2.065
58.681
Nov.
33.888
6.243
8.826
2.065
56.356
Dec.
34.025

7.281
9.614
2.030
1948 Jan.
34.775
6.214 1.925

‘) Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin” van April 1948.
‘) Exclusief Sovjet Rusland.

-.
‘) Inclusief Philippijnen. Jaarcijfers: ,,U.S. Hint”. De jaarcijfers
zijn schattingen van de ,,U.S. Hint”; cle maandcijfers schattingen
van het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor 1945 is het
totaal van cle maandcijfers van het -,,American Bureau of Metal
Statistics” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,,U.S. Hint”.
‘) Te beginnen met 1945 zijn de Canadese cijfers onderhevig aazi eventuele officiële revisie.
5)
Te beginnen met Dec. 1941 werden de gegevens verschaft
door het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor de periode
Dec. 1941-Dec. 1943 hebben de cijfers betrekking op Australië:
van Jan. 1944 af alleen op West-Australië.

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate beviedigend; begrijpelijk: omdat
er bijna geen groote Instelling is, die dit blad niet
regelmatig ontvangt en waar het niet circuleertl

‘5

N.V. BERCHUIZER PAPIERFABRIEK.

v/h B. CRAMER,

gevestigd te WAPENVELD (gemeente Heerde).

INTRODUCTIE

ter beu rze yan Amsterdam van

11.200.000,— aandelen B*)
in stukken groot nominaal
f 1000.—
aan toonder, ten

volle delende in de resultaten over het boekjaar 1948 e.v.,

waarvan een
bedrag
van
f 200.000,—
op inschrjvings-

voorwaarden
is
geplaatst,

tot de koers van 1 68 pCt.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op

/1.000.000.— aandelen B in bovengenoemde Vennoot-

schap openstellen op

DINSDAG 8 JUNI 1948,

van des vbormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

ten kantore van de INCASSO-BANK N.V. teAMSTER-

DAM, ROTTERDAM, ‘s-GRAVENHAGE eti ZWOLLE

en ten kantore van de Heer 0. J. A. VAN LANSCHOT

te Amsterdam.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de

kantoren van inschrijving verkrijgbaar.

INCASSO-BANK N.V.
G. J. A. VAN LANSCHOT.

AMSTERDAM, I Juni 1948.

45)
Onder voorbehoud dat de verklaring van geeo bezwaar op de
gewijzigde Statuten wordt verleend.


Vacatit,’vi

4;.]

LEVENSPOSITIE

Finantiële instelling te Rotterdam biedt
belangwekkende werkkring aan (afgestu-
deerd) econoom, in staat zelfstandig te
werken.

Enige jaren practijk, alsmede contacf met
de industrie strekt tôt aanbeveling. Leef-
tijdsgrenzen 30-40 jaar.

Eigenhandig geschreven brieven, met op-
gave van datum van mogelijke indienst- /
treding, worden ingewacht tot een week
na heden onder no.
ESB
1212, bureau van
‘dit blad, Pôstbus 42, Schiedam.

Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,

speclaa1 met economisehe scholing, roepen sollicitanten op

door middel van een annonce in de rubriek ,,Vacatures”.

Het aantal reacties, die deze annonees tengevolge hebben

Is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er

bI,jna.goen grote instelling Is, dle dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het

volgend nummer dienen 1 8uni a.s. In ons bezit te zijn.

PF

1•

A

CASSI

KASSIERSINSTELLING

OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179 AMSTERDAM-C

40ste publicatie van het Nederlandsch Eco-

nomisch Instituut

Dr J. H. virn Stuijvenberg

Enkele economische aspecten van de

kfrsenteelt in Nederland

Prijs f

(Prijs voor leden en donateurs van het Ne-

derlandsch Economisch Instituut
f
4.50)

*

Verkrijgbaar in de boekhandel en bij de Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM

Verliesposten Voorkomend Systeem

bestaande uit 4 Diensten


Y.V.S. –

Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan.
vaard als onderdeel der debiteuren-administra
tie, zal het van groote practische waarde blijken
1

te zijn.

Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden

Van der Graaf & Co’s hureaux voor den handel N.Y.

Amstelsiraat 14-18, Amsterdam.C, Telefoon 38631 (5 lijnen)

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R.
Mees
en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde -Eko-
nomie, 14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5
Rotterdam (W).
Bankiers: Banque
de Commerce, Brussel.

• Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
f
26 per
jaar,
voor België/Luxemburg f
28 per
jaar, te voldoen clôor storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) en overige tanden j
28
per jaar.
Abonnemen-
ten kunnen ingaan met èlk nummer en slechts woden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland’ aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ÂDVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma
H.
A.
M. Roetants, Lange Haven
zr,
Schiedam (
Telefoon
69300,
toestel 6).

Losse nummers. 75 cents, resp. 12 B. francs.

Auteur