Ga direct naar de content

Jrg. 28, editie 1409

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 20 1943

20 JANUARI 1943

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statis-tische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

28E
JAARGANG

WOENSDAG 20 JANUARI 1943

No. 1409

HOOFDREDACTEUR;

Ti. F. J. Gooi
(Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

H. W. Lambers (Rotterdam).

Redactie en administratie: Pieter de I-Ioochweg 122, R’dam-W

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000.

Postrekening 8408.

Abonnementsprijs
900i
het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen liet Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f20,85* per jaar. Buitenland en

koloniën f 23,— per jaar. Abonnementen Runnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultinio van

elk kalendeijaar. Losse nun,ners 50 cent. Donateurs en

leden van het Nedeilandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een ,eductie op de verdere

publicaties. Adieswijzigingen op te geven aan de ad’ninistratie.

Advemtenties voorpagina f 0,28 per mm. Andere pagina’s

f 0,22 pel
,
mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz.

De maatschappelijke beteekenis der na)uurweten-
schappen door
Prof. Dr. II. R. Kruyt ……….30

Overheidsmaatregelen tot beheersching van het loon-
peil door
Dr. 11
1
. P.
de Caay Fortrnan ……….32

Beheersching van de productie als grondslag van de
levensmiddelenvoorziening in oorlogstijd door
Jan
D. Rempt ………………………………35

Ingezonden stukken.

Kostprijs en efficiency bij banken
doorJ. H. H. A.
Lasance,
met naschrift van
M. C. Wintersteijn.

37

Boekbesprekingen.

Groothandel en Scheepvaart, bespr. door
P. G.

Rjdder
………………………………
38

Overheidsmaatregelen

op

econo-
misch gebied

………………………
39

M a a n d c ij f e r s.

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……40

S t a t is t ie k en.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Stand van
‘s Rijks Kas – Bankstaten ……………..

41

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geldmarkt
staat nog steeds onder den invloed van

factoren, die wij in ons vorig overzicht hebben geschetst,
en waarbij men op de markt een overvloed van middelen

ziet hunkeren naar emplooi, terwijl tegelijkertijd de Schat-
kist voor rond f
270
millioen papier rechtstreeks bij de’

centrale bank heeft ondergebracht, maar desondanks niet

in staat is om de logische en ook usantieele operatie.vart

overheveling van een gedeelte der financiering van centrale

bank naar geldmarkt te volbrengen. Een wonderlijke en

onbegrij pelijke situatie, die waarschij nlijk voorbestemd is

nog eenigen tijd te duren, omdat nu eenmaal de groote

plaatsing van schatkistpapier bij De Nederlandsche Bank

in het begin van het jaar betrekkelijk langloopend papier

betrof; waarmee de Schatkist het plaatsen -op de open

markt voor eenigen tijd heeft geblokkeerd. Zoodra de vol-

gende maand en begin Maart rond f100 millioen noodig

zal zijn voor aflossing van uitgelote obligatiën der leeningen

1938
en (4 %)
1941
zal in elk geval de Schatkist weer kun-

nen voldoen aan de vraag naar discontomateriaal op de

open markt.

De
obligatiemarkt
bleef over het algemeen vast gestemd.

De nieuwe leening heeft af en toe een kors van
991 % –
de prijs van uitgifte dus – behaald, maar deze drempel

kon toch nog niet worden overschreden. Gezien de loopende

limites is het niet ondenkbaar, dat de koers nog wel even

op dit punt blijft hangen. Ook de
3-31 %
leening
1938

bleef vast, met het gevolg, dat de marge tusschen deze

heningen en de beide
3f %
leeningen, waarvan wij reeds

de vorige keer konden zeggen, dat zij was ingekrompen,

nog verder terugliep. Op het oogenblik is de marge tus-

schen de gestaffelde leening en de nieuwe
3f %
leening

rond 11 punt, ‘terwijl op het huidige niveau van den rente-
stand die afstand rond
2,1
punt moest bedragen: De nieuwe

leening is dus onderschat ten aanzien van de gestaffelde

leening. –

1-let ziet er naar uit, dat in de komende weken de stem-

ming op de obligatiemarkt vaster zal worden, wanneer

althans niet andere factoren dan de natuurlijke vraag

naar beleggingsmateriaal,- die moet voortvloeien uit de

aflosbaarstelling van rond f 100 millioen staatsobligatiën,

het koersverloop beïnvloeden, zooals dat in het eind van

de vorige veek een oogenblik het geval was.

De
aandeelenmarkt
bleef uitermate vast gestemd. Het

aanbod van materiaal is uiterst beperkt zoodat het koers-

niveau voortdurend verder omhoog wordt geschroefd. In de

overzeesche fondsen, waarvoor de stopkoersen gelden,

komt onder die omstandigheden natuurlijk nog steeds geen

noteering tot stand, behoudens een enkele uitzondering.

30

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1943

DE MAATSCHAPPELIJKE BETEKENIS DER

NATUURWETENSCHAPPEN.

De Werkgemeenschap van Wetenschappelijke Organi-
saties in Nederland” (waartoe al onze grote wetenschappe-
lijke verenigingen en genootschappen behoren) heeft on-langs een boek gepubliceerd, waarin alle instituten opge-somd zijn, die zich bewegen op het gebied van de natuur-
wetenschappen, de medische of de technische wetenschap-
pen; bovendien wordt daarin vermeld, wat deze instituten
in de laatste vijf jaren hebben gedaan en wat hun werk-
programma voor de komende periode
isa).
Dit boek is een
novum; er zijn wel eens algemene overzichten van de
wetenschappelijke prestaties in Nederland geschreven
2),

maar een dergelijke volledige catalogus kenden wij tot
nog toe niët.
Dat alle begin moeilijk is, erkent het Bestuur der Werk-
gemeenschap in zijn voorwoord volledig. Als over vijf
jaren een nieuwe druk verschijnt,
zal
er zeker meer homoge-
niteit bereikt worden dan deze eerste maal; het is niet
eenvoudig zo individualistische mensen als geleerden tot uniforme samenwerking te brengen
3).
Maar het is ver-
heugend, dat deze eerste poging doorgezet is en tot een
betrekkelijk volledig en bruikbaar resultaat heeft geleid.
Het verkregen overzicht van wat er in Nederland ge-
beurt op het gebied van zuivere en toegepaste wetenschap
geeft aanleiding zich er op te bezinnen, wat de maat-
schappelijke betekenis van dit alles is en zich daarna de
vraag voor te leggen, of aan alle ten deze te stellen eisen op verantwoordelijke wijze is voldaan.
De beoefening der zuivere wetenschap is allereerst een
cultuurdaad; het natuurwetenschappelijk denken is sinds
eeuwen een belangrijk element in het begrip der mensheid.
Het ontwikkelt zich meer en meer, dank zij het onafge-
broken onderzoek, dat experimenteel en theoretisch ver-
richt wordt. Het cultuurniveau ener gemeenschap wordt
daarom mede bepaald door de kracht van het natuur-
wetenschappelijk denken in die gemeenschap. Geldt dit
allereerst op geestelijk gebied, de invloed der natuur-
wetenschap op het materiële leven komt in niet mindere mate tot uiting. De doorwerking der zuivere wetenschap tot toegepaste wetenschap heeft zich immers juist op het
gebied der natuurwetenschap krachtig gemanifesteerd.
Is de toegepaste wetenschap ondenkbaar zonder de zuivere,
de eerste heeft menigerlei impuls van de laatste ontvangen,
zodat zij, hoewel onderscheiden, een ongescheiden geheel
vormen
4).
In het hierboven genoemde werk heeft men
dan ook de indeling naar de wetenschapstakken gekozen
(wiskunde, natuurkunde, scheikunde, plantkunde, genees-
kunde enz.) en daarin de instituten voor zuivere en diej
voor toegepaste wetenschap door elkander opgenomen. Terecht, want de culturele betekenis van beide is gelijk-
waardig (hoewel niet geheel gelijksoortig) en de indeling
naar de wetenschapstakken is ook voor beide vrijwel door-
voerbaar.

Het toegepast natuurrvetenschappelijk onderzoek.

De maatschappelijke betekenis van het toegepast natuur-
wetenschappelijk onderzoek is zo vanzelfsprekend, dat

1)
,,Natuurwetenschappelijk Onderzoek in Nederland. Een over-
zicht
van
hetgeen in de laatste vijf jaren in Nederland verricht is op
het gebied der natuurwetenschappen, der medische en der technische
wetenschappen”, verzameld en uitgegeven door ,,De Werkgemeen-
schap van Wetenschappelijke Organisaties in Nederland”, 1942.
N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam.
‘) Bijv. J. Huizinga en J. van der hoeve, ,,Vijfmaal vijf en twin-
tig jaar wetenschap in Nederland”, Amsterdam 1941.
) Er zijn intussen een aantal fouten, die toch.gemakkelijk ver-
meden hadden kunnen worden. Als voorbeeld noem ik het feit, dat ongeveer alle Utrechtse adressen in het geneeskundige deel foutief zijn. Voorts mis ik bij Landbouw het Instituut der Plan-
tenziektekundige Dienst en het Centraal Instituut voor Land-
bouwkundig Onderzoek, heide te Wageningen; bij plantkunde
het Botanisch Laboratorium van Prof. Koningsberger en het Can-
tonpark-instituut te Baarn, enz.
Zie over de verhouding van ,,Zuivere wetenschap, toegepaste
wetenschap en wetenschapstoepassing” mijn openingsrede van de 166ste vergadering van het Prov. Utr. Gen. v. Kunsten en Weten-
schappen (Verslag van dat Genootschap 1939, bIs. 12-31).

toelichting ten deze nauwelijks nodig is. Als ik op mijn
schrijftafel rondkijk, zie ik een telefoontoestel, een lamp
met electrische gloeilamp, er is een bakeliet bakje, een
foto…. allemaal gevolgen van het toegepast natuur-
wetenschappelijk onderzoek. Laat ik ei’ een uitkiezen: de
kunsthars, die trouwens niet alleen in het bakje verwerkt
is, maar ook in ruime mate in het tafeltelefoontoestel. De
zuivere wetenschap der organische chemie heeft ons meer
dan een half millioen stoffen leren kennen; van bepaalde
individuen daaruit is gebleken, dat zij, zelfstandig of met
andere, kunnen condenseren en dan harsachtige stoffen geven. De toegepaste wetenschap heeft nu gezocht, hoe
deze condensatieprocessen geleid moeten worden om een materiaal van maximaal nuttige eigenschappen te krijgen.
Voor die condensatiebeheersing moest weei’ teruggegrcpen
worden op een andere zuivere wetenschap, de physische chemie. Is het materiaal zo ontdekt, dan moet het vraag

stuk der hanteerbaarheid weer opgelost worden, teneinde
uit het materiaal op practische wijze gebruiksvoorwerpen
te maken. De zo gevonden kunstharsen vervangen ehoniet,
harde houtsoorten, hoorn, de doorzichtige types, het glas,
veelal met deugden boven de oude materialen, hetzij in
eigenschappen, hetzij in prijs.
Het zijn intussen niet alleen nieuwe materialen, die de natuurwetenschappen ons geleverd hebben, zij oefenden
een niet minder diepgaande invloed uit op de voortbrenging
der oude waren. Elke industrie is in deze laatste halve
eeuw van snelle ontwikkeling der zuivei’e en der toegepaste
wetenschap gerevolutionneerd, elk onderdeel is gerationa-
liseerd; wie die ontwikkeling niet gevolgd heeft, is op een
zo hoog kostprijsniveau gebleven, dat de productie niet
lonend meer is. De land- en tuinbouw, de veeteelt en de
zuivelbereiding, ze zijn alle door de uitkomsten der
natuurwetenschappen diepgaand gewijzigd. Het jongste
verleden -leert, dat ook in de toekomst hij, die niet tijdig
zich zal aanpassen aan vernieuwde werkwijzen, het spoedig
zal afleggen tegen zijn gemoderniseei’de concurrenten.
,,Research”, het doelbewust zoeken naar nieuwe pro-
ducten, naar nieuwe werkwijzen of naar nieuw gebruik
van bekende producten, het is dan ook áan de orde van
de dag in elke bedrijfstak, die zich ervan verzekeren wil
ook in de toekomst op lonende wijze te kunnen produceren.
Want ,,wie niet ,,bij” is,
is
achter en wie geen research
bedrijft,
raakt
achter”. Dit speur-verk wordt in de eerste
plaats door vele ondernemingen ten eigen bate verricht;
het boek der Werkgemeenschap noemt van zulke
onder-

nemingsresearch-instellin
gen
5)
bijv. het laboratorium van

Philips te Eindhoven, van de Bataafsche Petroleum Maat-
schappij te Amsterdam, van Organon te Oss (merkwaardi-
gerwijze niet dat van de Kunstzijde te Arnhem). Maar in
vele gevallen is het efficienter, dat een bedrijfstak gezamen-
lijk research bedrijft; als voorbeelden van zulke
ge/neen-

schappelijke research
vindt men o.a. vermeld: het Station voor Maalderij en Bakkerij te Wageningen, het Labora-
torium van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Friesland, de
Gasstichting te den Haag (weer niet vermeld is bijv. het
Instituut voor Suikerbietenteelt te Bergen op Zoom). Dit
zijn alle instellingen, die door een groep belanghebbenden
in het leven zijn geroepen en doorhen worden gefinancierd.
En dan is er de
openbare research,
die niet voor en door één
onderneming of voor en door één bedrijfstak wordt bedre-
ven, maar die voor alle belanghebbenden openbare research
verricht. Het oudste voorbeeld daarvan leveren de land-
bouwproefstations, die door de Staat in het leven zijn
geroepen en onderhouden worden ten bate van de land-
bouwende bevolking. De Regering heeft ook in latere jaren
voor andere takken van het bedrijfsleven voorlichtings-
en researchdiensten ingefteld, maar het is op den duur
gebleken, dat de Staat hiervoor niet het aangewezen
leidende lichaam is, dat, op deze wijze de eenheid en de

1)
Ik volg de door mij gebruikte benamingen in mijn rapport
voor de jongste Efficiencydagen, ,,Organisatie van Research en
Voorlichting”, Ned. Inst.
voor
Efficiency, Publicatie 213, 1942.

20 Januari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31

deskundige leiding ontbraken. Daarom is voor deze research-
vorm door de wet van 30 October 1930 de Organisatie
voor het Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
in het leven geroepen; het heeft grote moeite gekost dit
lichaam te doen functionneren
6),
maar sinds korte tijd is
althans op het gebied van de nijverheid en van het voedings-
onderzoek een werkende Organisatie gerealiseerd. In het
boek der Werkgemeenschap vindt men bijv. vermeld ht
Rubberinstituut te Delft, het Centraal Instituut voor
Materialenonderzoek te Rijswijk—Delft, het Instituut voor Grafische Techniek te Amsterdam, het Keramisch Instituut
te Gouda, het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek
te Utrecht.
Deze opsommingen in het besproken werk geven aan-
leiding ons te verheugen over de veelvuldigheid van in-stituten, die de zo dringend nodige voorlichting kunnen
leveren aan de verschillende takken, die onze volkswel-
vaart bewerkstelligen. Daarvoor is te meer reden bij hem,
die uit ervaring weet, dat er in het algemeen ernstig en
met succes in deze instellingen wordt gewerkt. Niet dat
het alles ,poui

le mieux dans le meilleur des mondes” is,
er ontbreekt zeker nog een en ander: lang niet alle werk-
wijzen en producten hier te lande zijn van de eerste klasse,
noch op landbouw- noch op nijverheidsgebied, en er ont-breken nog bedrijven, die node gemist worden. Lang niet
alle instituten beschikken over de middelen om zich zo te
ontwikkelen, als wel wenselijk zou zijn met het ook op de
behoeften; niet alle leiders weten nog hun werkprogramma
volledig aan te passen aan de dringende eisen der bedrijven.
Maar dat neemt niet weg, dat er goed en vruchtbaar werk
wordt gedaan en dat het vertrouwen van nijverheid en
landbouw in deze instituten is gevestigd.
intussen zou men zich de vraag kunnen stellen, of al
deze instellingen, elk met zijn staf van academisch gevorm-
de onderzoekers, zijn hulppersoneel, zijn kostbaar instru-mentarium, economisch wel verantwoord zijn. Dat toege-
past natuurwetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is,
hebben wij zoëven reeds gezien voor de modernisering van het bedrijf, voor de yerlaging der kostprijs, voor de
totstandkoming van nieuwe bedrijven. Maar gaan de aldus
te bereiken voordelen wel uit boven de aan research te
besteden kosten? Dat het antwoord op deze vraag bevesti-
gend moet luiden, volgt wel uit de ervaring onzer indus-
trieën, die een eersterangspalitie in de wereld innemen,
zoals Philips, de Bataafse, de Kunstzijde; dank zij hun
research fabriceren zij de hoogst geclasseerde producten
en breiden nochtans van jaar tot jaar hun researchdien-sten uit. Op de jongste Efficiencydagen merkte één der
leiders dier instituten terecht op, dat als men geen research
bedreef, men 6f achteraan zou geraken 6f een veelvoud
van de thans voor research bestede gelden aan licenties
zou moeten betalen. Alleen daarom dus zijn researchkosten
als assurantiepremies te beschouwen en even redelijk als
die tegen brand, molest of bedrijfsstoornis. Maar bovendien
brengt de research met zijn kritische en creatieve geest een
element van frisheid in het bedrijf, die met geen licenties
te koop is. De voortdurende geestelijke spanning, die de
natuurwetenschappen zo krachtig zich doet ontwikkelen,
dringt op deze wijze ook in de bedrijven door en houdt
deze op het hoogste momenteel bereikbare peil. Intussen, gezien de kostbaarheid van goede research, is
het vraagstuk der efficiente organisatie dringend. Ik heb daar onlangs uitvoeriger dver geschreven
7)
en wil hier
slechts volstaan met enkele opmerkingen ten aanzien van
de andere vormen van research dan die ener enkeleonder-
neming. Dat de gemeensöhappelijke research door de
samenw’erkende partners wordt bekostigd, spreekt vanzelf.
Maar men heeft zich vaak ophet standpunt gesteld, dat
de overige research door de Staat bestuurd en bekostigd
diende te worden. Nu is er in de algemene research onge-
twijfeld een element van algemeen belang, dat redelijker-

‘) Zie hierover de onder
4)
geciteerde rede.
‘) Zie het rapport onder ‘) genoemd.

wijze ten laste van de gemeenschap en daarom van de
Staat behoort te worden gebracht. Maar de eerste belang-
hebbenden zijn de bedrijven, die van de industrie, van de
landbouw, van de visserij, van de mijnbouw. Het is dus
wenselijk, dat in het beheer hun deskundige leiding
ver-
tegenwoordigd is, het is redelijk, dat zij hun aandeel in
de kosten op zich nemen. De organisatievraag is dus twee-
ledig, één van beheer der instituten (en hun coördinatie)
en één van financiering. Wij beschikken over de organen,
aan wie die functies kunnen worden opgedragen.
Wat het beheer betreft, hebben wij de Organisatie
,T.N.O.” (Tegepat Natuurwetenschappelijk Onderzoek),
waarover boven reeds sprake was; in alle besturen, die
onder deze organisatie werken, zijn steeds de belangheb-
benden en de wetenschap vertegenwoordigd en de Overheid
voorzoverre deze er belangstelling voor heeft. Bovendien is de organisatie zo gebouwd, dat er coördinatie tussen de
instituten is, waardoor doublures worden vermeden en
een onderlinge bevruchting van het werk wordt bevorderd.
,,Eenheid en deskundige leiding”, zo heeft Prof. I. P. de
Vooys het ,,T.N.O.”-systeem bondig gekarakteriseerd.
Door dus alle instituten voor niet louter private research
onder ,,T.N.O.” te brengen is een goede organisatie ge-
waarborgd.
De financiering, mede door belanghebbenden, is moge-
lijk geworden door de organisatie van het bedrijfsleven
in de tweeërlei vorm, die ik kortelijks met de namen
Woltersom en Louwes kan kenmerken. Aangezien alle be-
drijven in den lande tot deze organisaties behoren, kunnen
langs deze weg de kosten van research billijk over belang-
hebbenden worden verdeeld. Of hiertoe een bedrjfsgroep,
een vak- of ondervakgroep, dan wel een hoofdbedrijfschap
of een bedrijfschap in aanmerking komt, zal van geval
tot geval moeten worden uitgemaakt, maar in deze orga-nisaties ligt de basis voor een redelijke financiering. Een
der grote voordelen, die dan tevens bereikt worden, is, dat
de betrokken organisatie het station als een eigen instelling
gaat voelen en het contact tussen researchinstelling en
bedrijfsleven, voorwaarde voor succesvolle werkzaamheid,
levend wordt. Bovendien kan de betrokken organisatie
dan ,,T.N.O.” adviseren, welke bedrijfsdeskundigen aan
de leiding van het instituut dienen deel te nemen.
Fet zal wellicht hier in Nederlana enige moeite kosten
het bedrijfsleven er aan te gewennen, dat het zelf de open-bare research, die te zijnen behoeve wordt bedreven, mede
moet financieren. De Staat heeft de mensen hier verwend
door alles voor eigen rekening te nemen; op den duur is dat te bezwarend geworden, de instituten kregen onvol-
doende geld- en dus hulpmiddelen, het bedrijfsleven werd scep€isch ten aanzien dier instellingen. Maar in een aantal
gevallen is thans reeds gebleken, dat men bereid is zijn
deel in leiding en betaling op zich te nemen, vooral bij
de instellingen, die een vakgroep rechtstreeks als vakbelang
aanvoelt. Moeilijker wordt het ten aanzien van algemene
instituten; men zal daar niet bij vakgroepen, maar bij
hogere organen moeten aankloppen. Neem bijv. het vraag-
stuk der brandstoffeneconomie, wie heeft daar eigenlijk
geen belang bij? In zekere gevallen zal dus een bedrijfs-groep, eventueel een hoofdgroep, de financiering moeten
leiden en als adviesinstantie voor de bestuursvervulling
moeten optreden.

De beoefening der zuiaere wetenschap.

Dit alles gold de
toepassing
der wetenschap. Maar het
boek der Werkgemeenschap bevat evenzeer de talrijke
instituten voor de beoefening der
zuivere
wetenschap, die
voornamelijk aan onze universiteiten en hogescholen zijn
gevestigd. Laten vij niet vérgeten, dat daar de springbron
voor al het andere gelegen is, om tweeërlei reden. In de
eerste plaats, omdat’ de toepassing der wetenschap die
wetenschap zelf veronderstelt. Kwijnen de kennis en de
beoefening daarvan, dan kunnen de gevolgen voor de toe-
gepaste wetenschap en de realisering ervan in het maat

32

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1948

schappelijk leven niet uitblijven. En in detweede plaats:
aan onze universiteiten en hogescholen moeten cle mannen
opgeleid worden, die straks het werk aan de research-
instellingen moeten leiden en uitvoeren. hun waarde wordt
voor een groot deel bepaald door die van het milieu,
waarin 1ze hun vorming gekregen hebben.
Nu zal men wellicht menen, dat wij op dit punt gerust
kunnen zijn: de Nederlandse natuurwetenschap neemt
in de wereld een vooraanstaande positie in, de vele Nobel-prijzen in deze eeuw aan Nederlandse natuuronderzoekers
verleend, geven daarvan tot op zekere hoogte getuigenis.
Maar toch meen ik, dt men ten deze niet orezc’rgd mag
zijn. De verre ontwikkeling der natuurwetenschappen in
de laatste decenniën stelt voortdurend hogere eisen aan
de hulpmiddelen nodig om_verder te komen; toestellen,
waarvan de prijs in guldens vier, ja vijf cijfers telt, zijn geen
uitzônderingen. De toestand van ‘s Rijks Schatkist, die
vrijwel alle universiteits- en hogeschoollaboratoria moet
bekostigen, schiet nu al tekort: in de researchlahoratoria
dergrote ondernemingen treft men apparaten aan, waaraan
de laboratoria van het Hoger Onderwijs niet kunnen den-
ken. Hulp van particulieren of van Nederlandse onderne-mingen komt hier practisch niet voor, in tegenstelling tot
de Verenigde Staten, Duitsland en Engeland, waar zulke
hulp aan de orde van den dag is, ja, van het Ameri-
kaanse Rockefellerfonds is de enige belangrijke steun af-
komstig geweest, die onze universiteiten in de jaren vbér
de oorlog ervaren hebben; de Technische 1-hogeschool te
Delft was onlangs gelukkiger met een bedrag, dat door
de industrie ter beschikking van het Hogeschoolfonds werd
gesteld, -teneinde de researchopleiding aan die inrichting
te bevorderen. Ook hier heeft de Staat ons verwend; het
bedrijfsleven voelt het verband tussen wetenschap en maat-
schappij – en zijn financiële consequenties— onvoldoende.
Jan Pietersz. Coen schreef in 1014 uit Indië aan de
bestuurders der 0.1. Compagnie: ,,Per experientie behoor-
de den Heeren vel bekent te wesen datin Indien de handel
gedreven ende gemainteneert moet worden onder schut-
tinge ende faveur van U eygene wapenen; ende dat de
wapenen gevoert moeten worden van de proffyten die met
den handel syn genietende. Invoege dat de handel sonder
d’oorloge, noch d’oorloge sonder den handel niet gemainte-
néert connen worden”. Men zou deze vermaning kunnen
toepassen op de verhouding tussen wetenschap en maat-
schappij: de maatschappelijke bloei kan niet gehandhaafd
worden zonder de steun der wetenschap en de wetenschap
kan niet bloeien zonder de steun der maatschappij, en het
is juist, dez& aan de te behalen ,,proffyten” te ontlenen!
Ten aanzien van de steun aan de zuivere wetenschap is
het twijfelachtig, welk orgaan hier de financiering zou
moeten verzorgen. Wellicht is het goed dein België gekozen
oplossing te volgen, hoewel ook andere wegen openstaan.
in 1928 werd onder patronaat van Koning Albert door
Minister Francqui het Nationaal Fonds voor Wetenschap-pelijk Onderzoek bijeengebracht. Blijkens het jaarverslag
1940—’41 beschikt het over ruim 130 millioen franken;
industrie en bankwereld hebben dat bedrag bijeengebracht.
Het steunt het wetenschappelijk onderzoek, zowel op zuiver
als op toegepast wetenschappelijk gebied, voornamelijk
door hulpmiddelen voor onderzoek beschikbaar te stellen en door jonge researchwerkers te steunen
8).

Het boek der Werkgemeenschap, dat louter instellingen,
hun inrichting en hun werk opnoemt, gaf ons aanleiding
in te gaan op de betekenis van het vermelde voor de maat-
schappij, waarin die instellingen gegroeid zijn. Gegeven
het enorme belang van een zuiver wetenschappelijk leven
vooi onze cultuur en van een bloeieÉid productie-apparaat
in de naaste, zowel als in verdere toekomst, scheen het de moeite waard te overwegen, waar de verantwoordelijkhe-
den op dit terrein liggen.
H. R. KRUYT.

‘) Behalve de veertien jaarverslagen levert liet tienjaren-over-
zicht van P. Beghin alle informatie over dit belangrijke lichaam (Uitgaven van het Nat. Fonds, 11 Egmontstraat, Brussel);

OVERHEIDSMAATREGELEN TOT BEHEER-

SCHING VAN HET LOONPEIL.

liet regeerwgsstandpunt in de dagen ënmiddehlijk (;6r het
uiibre/cen Qan den oorlog.

De in ons vorig artikel
1)
geschetste bevoegdheden van
de Regeering op loongebied waren voor tijden van oorlogs-
dreiging en oorlog onvoldoende. Dat de Regeering dit
eveneens inzag, blijkt uit de Memorie van Antwoord aan
de Tweede Kamer betreffende het wetsontwerp tot in-
stelling van een Fonds voor de economische verdediging.
Met betrekking tot de prijzen der eerste levensbehoeften
verklaarde de Regeering daarin het de meëst aangewezen
politiek te achten tegenover de omstandigheden, welke
een prijsverhoogende werking hebben, maatregelen te
stellen, welke een remmenden invloed op de prijsstijging
uitoefenen. Als één van die maatregelen noemde de Re-
geering het zooveel mogelijk voorkomen, dat te ruime
loonsverhoogingen worden toegepast. ,,Met name zal be-zwaar gemaakt moeten worden tegen het systeem van de
zgn. glijdende loonschaal, waarbij de bonen op gezette
tijden met het indexcijfer van de kosten van levensonder-
houd in overeenstemming worden gebracht. Dit systeem
moet ongewenscht worden geacht, niet alleen omdat dit
• de werking van de meergenoemde spiraalbeweging sterk in de htnd zou werken – zeer ten nadeele van die groepen
onzer bevolking zooals bijv. kleine zelfstandigen rente-
trekkers, die hun inkomsten niet op deze wijze vermeerderd
zien – doch ook, omdat bij deze methode van boonbepaling
aan een zoo belangrijken factor als den bedrijfstoestand
geen beteekenis wordt toegekend. Voorts geldt ten aanzien
van de toepassing van de glijdende loonschaal ook nog dit
bezwaar, dat onder de huidige omstandigheden een niet
voortdurend gecorrigeerd indexcijfer een minder juisten
grondslag voor zoodanige meth6de van loonbepaling vormt.
Immers daarin komt bijv. het door prijsstijgingen veelal
anders gerichte werkelijke verbruik niet tot uiting.”
2)

Ingrijpen der bezettende macht op het gebied der bonen.

Enkele dagen na het uitbrengen dezer Memorie werd
ook Nederland in den oorlog betrokken; haar daarin ont-wikkelde plannen heeft de itegeering dus niet tot uitvoe-
ring kunnen brengen. Door de bezettende macht werd
evenwel terstond ook op loongebied ingegrepen. In een bekendmaking van den Opperbevelhebber der Duitsche
legergroep van 18 Mei 1940 werd de verhooging van bonen boven het peil, op den dag der bezetting vastgesteld, verbo-
den, in zooverre geen uitzonderingen uitdrukkelijk toege-
laten waren. Tevens werd medegedeeld, dat door het
krijgsgerecht zouden worden gestraft opruiing tot staking,
het moedwillig nederleggen van den arbeid, werkstaking
en het verhinderen van werkwillige elementen.
Direct na de bezetting was er aanvankelijk weinig te
bespeuren van een tendens tot boonsverhooging. De vrij summiere bepaling van den Opperbevelhebber der Duit-
sche legergroep dienaangaande eischte daarom den eersten
tijd geen uitgebreide voorziening. Het verbod van staking
en uitsluiting maakte echter terstond het treffen van een
verderen maatregel en wel van één van overwegend sociale
strekking noodig. Tal van ondernemingen hadden door
oorlogsgeweld schade geleden, sommigen waren zelfs geheel
verwoest. Daarnaast was het talloozen ondernenlers dui-
delijk, dat zij door het wegvallen van den aanvoer van grondstoffen en importproducten hun onderneming na
korter of langer tijd aanzienlijk zouden moeten inkrimpen

‘)
,,Overheidsbemoeiing met de vaststelling van bonen” in
van 13 Januari 1943.
) Bijlagen Handelingen Tweede Kamer zitting 1939/40, no.
235, 11, blz. 15 c. v.
• Toor de beteekenis van de indexcijfcrs ter bepaling van de hoogte
van de kosten van het levensonderhoud vgl. Blind, Die Beriick-
sichtigung von Verbrauchsânclerungerk hei der Berechnung der
Mészziffer der Lebenshaltungskosten”, ,,.Tahrbücher für National-
Ökonomie und Statistik”, 3uni 1942.

20 Januari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

33

of zelfs stopzetten. In den eersten tijd na de bezetting
vonden dan ook in tal van ondernemiiigen vaak drastische
.loonsverlagingen plaats.
Daar den arbeiders het recht tot staken ontnomen was,
moest op andere w’ijze het totstandbrengen van onredelijke
loonsverlagingen worden tegengegaan. Bij besluit van 24
Mei 1940, S. 0. 80
.
0, bepaalde de Oppérbevelhebber van
Land- en Zeemacht daarom, dat een arbeider in een onder-
neming, wiens loon na 9 Mei 1940 in onredelijke mate was verlaagd of wiens arbeidsvoorwaarden overigens sindsdien
belangrijk ongunstiger waren geword en, zich dienaangaan-
de tot het College van Rijksbemiddelaars kon wenden.
liet College moest tusschen partijen trachten te bemiddelen.
Slaagde het daarin niet, dan kon het zelf een regeling voor-
stellen.

Eenigszins buiten het kader van deze vooral op het be-
lang van den individueelen arbeider ingestelde regeling
viel de bepaling, dat, in geval een der partijen bij een col-
lectieve arbeidsovereenkomst van oordeel was, dat de
overeenkomst gewijzigd diende te worden en de andere
partij haar medewerking daartoe niet wilde verleeneTi, de
eersthecl oeld e. prtij eveneens de tusschenkomst der Rijks-
bemiddelaars kon inroepen
3)
.
, –

Door dit besluit kregen de Rijksbemiddelaars een geheel
andere taak dan hun bij de Arheidsgeschillenwet 1923 was
opgecl ragen. liet beslu itvan den Opperbevelhebber knoop-
tein zooverre hij deze wet aan, dat het den Rijksbemidde
laars opclroeg naar aanleiding van bij hen ingekomen
k[achten allereerst tusschen partijen te
benuddelen.
Nieuw
was echter het hun toekennen.van het recht bij misluk-king der beniiddeling een bindende beslissing te geven;
nieuw was ook, dat de nieuwe taak niet werd opgedragen aan de Rijksbemiddelaars individueel, ieder voor zooveel
zijn district betrof, doch aan het
College
van Rijksbemid-
delaars. –

De yerdere otrc’i/ckelng.
Bij de verorclering no. 111/1940 van 27 Augustus 1940 van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche
gebied betreffende het verbod van verlaging van bonen
en salarissen werd het besluit van den Opperbevelhebber
van 24 Mei 1940 ingetrokken. Deze verordening bond
iedere loonsverlaging, w’aarover werkgever en arbeider het
niet eens waren geworden, aan een voorafSaande vergiin-
ning. Odk met het verleenen van deze verunningen.werd
het College van Rijksbemiddelaars belast..
Noch het besluit van den Opperbevelhebber, noch de
verordening no. 111/1940 gaven der Overheid echter de
mogelijkheid een langzamerhand noodzakelijk geworden politiek van helseersching van het loonpeil te voeren. De
onmiskenbare stijging der prijzen en dientengevolge de stijging van de kosten van het levensonderhoud maakte
rigoureuse handhaving van het prijs- en loonpeil noodza-
kelijk. Ilethetrekkingtot de bonen bestond het door
den Opperbevelhebber der Duitsche legêrgroep u itgevaar-
(ligde verhodvan ioonsvèrhooging, doch met de handhaving
daarvan was geen instantie van het civiele bestuur belast.
Verschillende ondernemers voerden dan ook op eigen gezag
loonsverhoogingen in de op grond van de Crisis-Organisa-
tiebeschikking 1989 voor de verschillende landbouwgebie den aangew’ezen arbiters beschouwden zich als een instan-
tie, die gemachtigd was uitzonderingen op hetverbod toe
te staan. Dit standpunt had tengevôlge, daf in doorsnee ge-
nomen door de verplichte at-hitrages het loonpeil in den
landbouw in het seizoen 1940/41 mét 10 % werd ver-
hoogd.

3)
Van dc hier besproken bevoegdheid heeft het college eenmaal
gebruik gemaakt door op verzoek van de werkgevers-contractanten
bij cle collectieve arbeidsovereenkomst voor de electrotechnische
industrie te Amsterdam de in clie overeenkomst opgenomen gui-
ilejicle loonschaal buiten werking te stellen. Zie de desbetreffende
beschikking in Rechterlijke Beslissingen inzake de Wet op cle
arbeidsovereenkomst’, Tijdschrift voor arbeidsrecht”, 26e serie,
‘blz., 53 e. v.

1-let absolute .verbod van loonsvérhoôging begon voorts
tengevolge van de aanzienlijke prijsstijging in de laagst
betaalde bedrijven een sociaal bedenkelijke uitwerking te
vertoonen. – …

Al deze factoren hebben geleid tot de uitvaardiging
van de verordening no. 217/1940 van 28November 1940
van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche
gebiedi betreffende.de totstandkoming v’an regelingen in-
zake bonen, salarissen en andere arbeidsvoorw’aarden,
vaarhij liet voeren

van de loonpolitiek in den ruimsten
zin aan het College van Rijkshemiddelaaf’s werd opge-
dragen.

Deze verordening had kennelijk allereerst een economisch
doel, nI. in nauwe samenwerking -met de met de prijsbe-
heersching belaste organen liet voeren van een politiek
van beheersching van het loonpeil van overheidswege
mogelijk te maken.. Al1ererst verbood zij in – collectieve
arbeidsovereenkomsten bepalingen op te nemen, welke
een wijziging van de

bonen afhankelijk maken van het
intreden van bepaalde omstandigheden, w’elke niet direct
de tusschen werkgevers.en werknemer bestaande verhou-
ding raken, en maakte dus het vaststellen van glijdende
loonschalen onmogelijk.
Men-
mag aannemen, dat hiertoe
dezelfde overvegingn hebben geleid als te dezen. aanzien
zijn ontwikkeld in de hierboven geciteerde Memorie van Antwoord betreffende het wetsontwerp tot instelling van
een Fonds voor -de 6conomische verdedigiig.
Vervolgens schreef de verordening een voorafgaande
goedkeuring van nieuw’e collectieve arbeidsovereenkom-sten en van wijzigingen in bestaande collectieve arbeids-
overeenkomsten voor, voorzoover daarbij verhoogingen van bestaande looneit waren voorzien, en bond zij in het
algemeen iedei’e loQnsverhooging aan een voorafgaande
goedkeuring.

Naast economische had d&verordening echter ook sociale
heteekenis. Immers door de mogelijkheid van goedkeuring
van loonsverhoogingen te scheppen, opende zij een weg
om iii bepaâlde. gevallen de langzamerhand gegroeide,
hier en daar zelfs gevaarlijke, spanningen tusschen prijzen en bonen te-verminderen. In-de tweede plaats handhaafde
zij uitdrukkelijk de mogelijkheici van algemeen verbindend-
verklaring van collectieve – arbeidsovereenkomsten; de
Secu’etaris-Generaal van het Departement van Sociale Zaken
werd gemachtigd zijn bevoegdheden dienaangaande aan
het College van Rijksbemiddelaars over te dragen. En ten-
slotte, doch niet in d6 laatste plaats, kreeg hef College de
bevoegdheid,
ie, bescherming

nan de arbeiders,
regelingen
van bonen en andei’e arbeidsvoorwaarden bindend vast
te stellen, indien de i’egeling daarvan bij colletieve arbeids-
overeenkomst noodzakelijk leek, doch desondanks zulk
een overeenkomst niet tot stand kw’am. In aansluiting
hieraan droeg het eerste uitvoeringsbesluit- ingevolge de verordening no. 217/1940 (Ned: Stct. 1940, no. 235), het
College van Rijksbemiddelaars- op, wanneer de wettelijk
tot het aangaan van -een collectieve arbéidsovereenkomst
vereisch te – omstandigheden aanwezig w’aren, – allereerst te
bevorderen, dat binnen een redelijken termijn een collec-
tieve pi-beidsovèreenkomst werd aangegaan. Hier was dus
-een sterke continuïteit met de vroegere Nederlandsche
sociale politiek.

Eerst’ wanneer4e organisatiesvan het be-dnijfsleven ten aanzien van de -vaststelling van bonen in
gebreke bleven, zou de Overheid -i ngi-ij pen.
In het kader van dit artikel kan worden volstaan met te constateei’en, dat het.Co]lege van R-ijksbemiddelaars bij
de uitvoering van zijn taak uiteraard nauw moest samen-
werken met den Oemachtigde vpor de Prijzen
4)
.

Aanvankelijk gold bij de uitoering van verordening no.
217/1940 als beginsel; dat de boonstop zoo streng mogelijk
moest worden gehandhaafd. Vtrhoogingen werden alleen
toegestaan, wanneer in-verhouding tot de hebooning voor

‘)
Vgl. }I. E. B. Sehinalhausen, ,,Prijspolitiek en loonpolitiek”,
in het ,,Prijsbeheerschingsnuminer” der ,,E.-S.B.” van 26 Novem-
ber 1941. , . .

34

. ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1943

vergelijkbaren arbeid duidelijk een achterstand aanwezig
was. In deze periode nam het College in geringe mate zelf
het initiatief tot de totstandkoming van regelingen. Uit
dezen tijd valt daarom alleen te vermelden een verhooging van de bonen in den landbouw in het seizoen 1941/’42 met
in het algemeen pl.m. 20 %, welke verhooging in verband
met de voor den landbouw vastgestelde richtprijzen toe-
laatbaar werd geacht, en de totstandkoming van een
aantal algemeen verbindendverklaringen, o.a. voor het
bouwbedrijf (burgerlijke- en utiliteitsbouw en water-,
spoor- en wegenbouw), het boekbinders-, papierwaren- en
enveloppenbedrijf, het bakkersbedrijf in Amsterdam, de
metaalnijverheid en de leerindustrie. Verschillende van
deze algemeen verbindendverklaringen waren op 10 Mei
1910 vrijwel gereed voor afkondiging; de voortzetting van
d3 behandeling der desbetreffende aanvragen moest toen
evenwel in verband met de onzekere omstandigheden
voorloopig worden gestaakt.
tr
In de hier bedoelde periode van zijn werkzaamheid pu-
bliceerde het College ook richtlijnen voor het treffen van regelingen ten behoeve van handeisreizigers, die door de
tij dsomstaridigheden hun inkomen belangrijk hadden zien
verminderen of geheel tot niets terugloopen, waarbij het
tevens mededeelde, dat het tot oplegging van op deze
richtlijnen gebaseerde regelingen zou overgaan, wanneer
de betrokken werkgevers niet vrijwillig op de aangegeven basis regelingen troffen. Vooral vöor de groote groep van
handelsreizigers, die geheel of nagenoeg geheel op provisie werken, beteekende de totstandkoming van deze richtlijnen
een belangrijke bescherming.
Omstreeks September 1941 heeft het College zijn pas-
sieve houding ten aanzien van de vaststelling van bonen
laten varen. Ook naar het oordeel van toonaangevende
werkgeverskringen was toen tusschen de bonen en de prij-
zen der eerste levensbehoeften een dergelijke wanverhou-ding ontstaan, dat maatregelen om de arbeiders ten minste
in staat te stellen hun distributiebonnen in goederen om
te zetten niet achterwege konden blijven. Aan een alge-
meene loonsverhooging kon, vanwege het gevaar voor
inflatie, niet worden gedacht; de zorg voor het behoud van
de volkskracht maakte echter in bepaalde bedrijven het aanbrengen van correcties in de bonen noodzakelijk. In
overleg met den Secretaris-Generaal van het Departement
van Sociale Zaken werd een urgentieprogram opgesteld,
teneinde in bedrijven, welke in vergelijking met hun econo-mische positie uitzonderlijk lage bonen betaalden en waarin
de arbeidsvoorwaarden ook overigens weinig gunstig
konden worden genoemd, regelingen van bonen en andere
arbeidsvoorwaarden bindend vast te stellen, waardoor de
bonen op bescheiden schaal zouden worden verhoogd
5).

Voorgelicht door deskundigen van werkgevers- en arbei-
derszijde in de verschillende bedrijfstakken heeft het Col-
lege het vermelde urgentieprogram met spoed ten uitvoer
gelegd en daardoor in tal van totdusver sociaal achterlijke
bedrijven een geordenden toestand op het gebied van de
bonen en andere arbeidsvoorwaarden tot stand gebracht.
Duidelijk is hierbij nog eens gebleken, dat naast de bevoegd-
heid tot algemeen verbindendverklaring van collectieve
arbeidsovereenkomsten de bevoegdheid tot het van over-
heidswege vaststellen van loonregelingen in die bedrijven,
waar de organisatie van werkgevers en arbèiders te zwak
is om zelf een regeling tot stand brengen, niet kan worden
gemist. Van de hier bedoelde bedrijven, waarvoor het
College regelingen van bonen en andere arbeidsvoorwaar-den bindend heeft vastgesteld, mogen worden genoemd de
groenten- en fruitverwerkende industrie, de confectie-in-
dustrie, de zoetwarenindustrie, de textielindustrie, de
vleeschwaren- en vleeschconservenindustrie, de suiker-
industrie, de witwasscherij-industrie, de zeepindustrie, het hotelbedrijf c.a., het binnenbeurtvaatbedrij f, het bakkers-

5)
Vgl. het interview mét den toenmaligen secretaris ‘van het
Co1ege, opgenomen in Arbeid”, 31 October 1941, en
A. W.
Quint
,,Loonsverhooging”, ,,De Naamlooze ,Vennootsehap’, Mei 1942.

bedrijf, het administratief personeel in het levensverzeke-
ringsbedrijf en het administratief personeel in het bank- en
efîectenbedrijf. De arbeid van het College wekt te meer
bewondering, wanneer men eenerzijds bedenkt, dat in deze
bedrijven voorheen door onderling overleg der bedrijfs-
genooten niets of nagenoeg niets was tot stand gebracht,
en anderzijds let op de uitgebreidheid van de door het
College vastgestelde regelingen
6).

Opheffing pan het College oan Rijksbemiddelaars op 1 No-
eember
1942.

De verordening no. 217/1940 heeft ongeveer twee jaar
gegolden. Bij de verordening no. 114/1942 van den Rijks-
commissaris voor het bezette Nederlandsche gebiëd be-
treffende de ordening van den arbeid is zij met ingang van
1 November 1942 ingetrokken. Met ingang van denze1
den datum is de Arbeidsgeschilbenwet buiten werking ge-
treden, waardoor ook het College van Rijksbemiddelaars
heeft opgehouden te bestaan. Op grond van de verordening
no. 217/1940 heeft het College 14 algemeen verbindend-
verklaringen van collectieve arbeidsovereenkomsten uit-
gesproken en 100 voor bedrijven of gedeelten van bedrijven
geldende bindende regelingen van bonen en arbeidsvoor-
waarden vastgesteld
7).
In het algemeen heeft het daarbij
vastgehouden aan een differentiatie van de bonen naar
gemeenteklassen. In tegenstelling met het standpunt,
destijds door de Regeering ingenomen, heeft het evenwel de
collectieve irbeidsovereenkomst voor het chemigrafisch
bedrijf, ondanks het ontbreken van een gemeenteklasse-
indeeling, wel algemeen verbindend verklaard. Vermoede-
lijk heeft daarbij als overweging gegolden, dat het chemi-grafisch bedrijf beperkt van omvang is en geconcentreerd
in groote plaatsen, zoodat van algemeen verbiridendver-
klaring der bonen in de practijk geen optrekkende werking op het boonpeil in de kleinere gemeenten behoefde te wor-
den geducht. Minder begrijpelijk is het ontbreken eener
indeeling in gemeenteklassen in regelingen als die voor de
baksteenindustrie en de suikerindustrie. Bepaald onjuist
lijkt de indeeling in de regeling voor de witwasscherij-
industrie. De gemeenten zijn daarin ingedeeld in twee
klassen, één omvattende de gemeenten in de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, en één omvattende
alle overige gemeenten. Alleen reeds met het verschil in
levensstandaard tusschen stad en platteland is daarbij geen
rekening gehouden.
Wat de gemeenteklasse-indeeling betreft, zal met de uit-
voering van de verschillende regelingen eerst eei’ligen tijd
ervaring moeten worden verkregen voor een over de geheele
linie verantwoorde regeling zal kunnen worden tot sand
gebracht
8).

Met de vaststelling van boonregelingen van overheids-wege is het vraagstuk van het rechtvaardig arbeidsloon in
Nederland een nieuwe phase binnengetreden. Het College van Rijksbemiddelaars heeft ook te dezen aanzien belang-
rijk werk verricht, al heeft de steeds sterker dringende eco-
nomische noodzakelijkheid de loonstop rigoureus te hand-
haven een aanvatten van dit probleem in grooten stijl naar
den tijd na den oorlog verschoven
9).

‘) In dit verband zijn van bijzondere beteekenis de regelingen
voor het administratief personeel in het levensverzekering- en het
bank- en effectenbedrijf en dc regeling voor het hotelbedrijf c.a.;
vgl. voor de laatste J. L. J. van de Kamp, De regeling van arbeids-
voorvaarden in het hotel-, café- en restaurantbedrijf”, Alphen
aan den Rijn, 1942. ‘) Een volledig overzicht van de door het College uitgesproken algemeen verbindendverklaringen en bindend vastgestelde rege-
lingen, voorzoover gepubliceerd in. de Nederlandsche Staatscourant,
is gevoegd bij het artikel van F. E. J. van der Valk, ,,Exit College
van Rijksbemiddelaars”, ,,Economie”, October-November 1942.
‘) In Duitscliland speelt heC vraagstuk van de gemeenteklasse-
indeeling eveneens een bclangnjke rol. Vgl. daarvoor A. W. Quint
,,I)e Treuhénder der Arbeit”, in ,,E.-S. 13.” van 28 October en
4 November 1942, en de daar aangehaalde literatuur.
‘) Ook van Duitsche zijde wordt erkend, dat het voeren van
een rechtvaardige” loonpolitiek onder de huidige omstandigheden
niet mogelijk is. Vgl.
0.
m. Sitzler, ,,Probleme der Lohngestaltung”, ,,Soziale Prazis”, Januari 1941, en W. Mansfeld, ,,Grunds8tze einer
realen Lohnpolitik”, ,,Der Vierjahresplan”, 15 Januari 1942.

20 Januari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

35

Sa’nenaatting.

Het verloop van de bemoeiingen van de Overheid met de bonen hier te lande vertoont tot het uitbreken van den
oorlog trekken van overeenkomst met de ontwikkeling
van het Nederlandsche arbeidsrecht in het algemeen.
Aanvankelijk vindt alleen ingrijpen plaats uit zuiver
sociale overwegingen ten bate van groepen van loontrek:
kenden, die bijzondere bescherming behoeven (de haring-
speetsters en de huisarbeiders). De verplichte arbitrage in
den landbouw en de daaraan verwante bedrijven vormt
den overgang tot het algemeene ingrijpen, dat de Wet op
het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren
van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten
mogelijk maakte. Evenwel blijven de sociale over%vegihgen
domineeren. Slechts hier en daar blijkt, dat ook het loon
als economische factor in de overwegingen der Regeering
een rol speelt (de aanpassing van de bonen in het bouw-
bedrijf).

Terstond na de bezetting worden de economische over-
wegingen van overheerschende beteekenis, hetgeen tot uitdrukking komt i,n het absolute verbod van loonsver-hooging. Daarnaast komen aanvankelijk als tegenwicht
tegen het verbod van staking en uitsluiting nog maatrege-
len van allereerst sociale beteekenis: de mogelijkheid tot
herstel van onredelijke boonsverlagingen in het besluit van
den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 24
Mei 1940, en het verbod van loonsverlaging anders dan met
onderling goedvinden van partijen, in de verordening no.
111/1940. Ook de verordening no. 217/1940, waarin de
loonstop uitdrukkelijk werd gehandhaafd, hield in haar
opzet duidelijk met de sociale factoren rekening door de
mogelijkheid te scheppen uitzonderingen op het verbod van loonsverhooging toe te staan, door de mogelijkheid
van algemeen verbindendverklaring van collectieve ar-
beidsovereenkornsten te handhaven en door de mogelijkheid
te openen ter bescherming van de arbeiders in afzonderlijke
gevallen en bedrijfsgewijze bindende regelingen van bonen
en andere arbeidsvoorwaarden vast .te stellen. De steeds
klemmender noodzaak inflatie te voorkomen, en dus het
ontstaan van zwevende koopkracht tegen te gaan, heeft
tengevolge gehad,. dat de economische factoren steeds
meerzijn gaan overwegen, ook in die gevallen, waarin uit
sociaal oogpunt eenige loonsverhooging gewenscht moest
worden geacht Te verwachten valt, dat, zoo lang de
oorlog duurt, de noodzakelijkheid prijsverhooging te voor-komen zal leiden tot een loonpolitiek, welke allereerst ge-
richt is op strenge handhaving van den boonstop.

W. F.
DE
GAAY FORTMAN.
“) Van
der
Valk tap., blz. 54 cv.

BEHEERSCHING VAN DE PRODUCTIE ALS
GRONDSLAG VAN DE LEVENSMIDDELEN-

VOORZIENING IN OORLOGSTIJD.

De beheersching van de productie is één der factoren, welke ‘er oorzaak van zijn, dat de voedselvoorziening in
den huidigen oorlogstijd, ondanks de geweldig toegenomen
moeilijkheden, op rationeeler, hillijker en economischer
wijze kan geschieden dan in de periode van den eersten
wereldoorlog, toen men zich – zooals ik in vorige arti-
kelen heb uiteengezet – uitsluiténd oriënteerde volgens
de richtlijn ,,teren op’de voorraden zônder de productie
aan te passen aan de binnenlandsche behoefte”. Pas
later zag men in, dat het op die manier niet langer ging
en wijzigde de Regeering
haarr
tot dan toe gevolgde po-
litiek
1).
In 1939 beschikte de Regeering over tal van be-

‘) Zie
mijn
,,De
voedselvoorziening voorheen en thans”, in
,,E.-S.B.”.
van 9
Dec.
1942, blz. 559,
en
Economische verdeeling
van levensmiddelen in oorlogstijd door regeling van productie en
distributie”,
in
,,E.-S.B.”
van 13 Januari 1943, blz. 23.

voegdheden, welke haar in vredestijd van grooten dienst
waren geweest bij haar pogingen eenige orde te scheppen
in ..de .economische ontreddering. Terwijl in de periode
1914—’1916 in het ‘geheel geen teeltregeling bestond, kon
men zich in het mobilisatiejaâr 1939 gelukkig prijzen
reeds sinds eenige jaren practische ervaring te hebben
opgedaan met de Landbouwcrisiswet 1933 en met de
sinds 1931 in den vorm van stichtingen opgerichte crisis-
organisaties als ambtelijke organen.

Bij elk complex van voedselvoorzieningemaatregelen
kan men in de huidige periode onderscheiden de
inaen-
tarisatie,
de regeling van den
afzet
van producent naar
consument, de regeling van de
aeru’ei’king
en de regeling
van de
aerdeeiing.
De inventarisaties bij de boeren maken
het aan de Regeering mogelijk periodiek vast te stellen, welke
hoeveelheden producten ter beschikking staan of zullen
komen voor de voedselvoorziening. Op de uitkomsten
daarvan baseert de Overheid de rantsoenen voor de
‘directe consumptie en stelt zij vast, hoeveel er beschikbaar
is voor de verwerkende industrie. Het spreekt vanzelf,
dat, de bevoegdheid van de Overheid om voor genoemd
doel de
beschikking
over die producten te krijgen, niet kon
uitblijven. Zoo bestaat om. de verplichte veelevering.
De boer krijgt daardoor tevens gelegenheid die oude
koeien en kalveren op te ruimen, we]ke hij tengevo]ge
van de ongunstige veevoederpositie ‘toch niet voldoende
kan voederen. Teveel koeien aanhouden (d.w.z. meer dan
het bedrijf voeden kan) zou bovendien leiden tot te weinig
voeding van het melkvee, waardoor de meikgift weer
zou dalen. Ook is het niet denkbeeldig gebleken, dat
de boer, die teveel vee aanhoudt
;
er toe overgaat zijn vee
met melk te voederen,-.hetgeen de beschikbare hoeveel-
‘heid consumptiemelk nadeelig beïnvloedt en dus ontoe-
laatbaar is. De huidige overheidsmaatregelen, welke in
het belang van een juiste voèdselvoorziening beheer-
sching van de productie beoogen en waartoe om. de ver-
plichte registratie van het vee in het zgn. veeboekje –
als het ware de burgerlijke stand van het vee – behoort,
maken het betrekkelijk gemakkelijk een overzicht ,te
verkrijgen van het aantal dieren, dat op elk boerenbedrijf
aanwezig mag zijn, en van de grootte van den oogst,
zoowel als van de hoeveelheden producten, welke moeten
worden ingeleverd om hun weg naar den consument te
vinden. Tegelijkertijd wordt de omvang van den vee-
stapel aangepast aan de beschikbare hoeveelheid vee-
voeder, wordt de veestapel verjongd (doordat de oudere dieren het eerst worden opgeruimd) en een stevige basis
gelegd voor de latere ontwikkeling ervan, zoodra de toe-
stand weei’ normaal wordt.
Niet alleen de rundveeteeltregeling, ook de biggenteelt-
regeling, de varkenstoewij zingen, de ‘bepalingen omtrent
het aantal kippen,, d’at per bedrijf mag worden aan-gehouden, ‘ de inleveringsplicht van eieren, de teelt-
regelingen ten aanzien van de bodemproducten (Bodem-
productiewet 1939) behooren tot het, groote complex van
voorschriften, welke het grootste nuttige effect voor de
volksgemeenschap beoogen. Het graan mag alleen onder
contrôle van de Overheid worden gedorscht en moet
daarna terstond bij de Provinciale Inkoopcentrale van
Akkerbouwproducten (Pica) worden ingeleverd, terwijl
ook de afzet van andere bodemproducten aan regelen ge-
bonden is (o.a. verplichte aanvoer aan de veilingen ten
aanzien vn de groenten, verplichte aflevering van de
gevangen visch aan de vischhal met strak doorgevoerde
verdeling onder de kleinhandelaren volgens door de Ne-
derlandsche Visscherij centrale vastgestelde normen, enz.),
op welker toepassing nauwgezet wordt toegezien.

Ontzetting uzt het bedrijf.

• Van vèrstreklend’beteekenjs voor de voedselvoorzie-
ning en diep in het eigendomsrecht ingrijpend, zijn de
bevoegdheden, welke.’rn Juli 19,42 den Sècretai’is-Generaal
van het Departément vn Landbouw en Visscherij werden

36

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1943

toegekend en die gericht zijn tegen hoeren, die tekort
schiten in hun taak ten opzichte van – de voedselvoor-
ziening. In de gevallen, waarin de boe zijn verplichtingen
tot in- of aflevering van producten net of opvoldoende
nakomt, kan de Secretaris-Generpal hem de plicili tot
inlevering van andere producten opleggen, hijv.
te
w’einig,
melk is afgeleverd of door clandestienen ver-
koop melk aan het normale distributieroces
is
dnttrok-
ken. In tal van gevallen is reeds inlevering van een deel
van den veestapel als straf opgelegd. De bvoegdheicl van
de Overheid gaat zelfs zoo ver, dat landbouwers of vee-
houders, die zich aan zeer ernstige overtredingen schuldig
-hebben gemaakt of hun bedrijf zoo slecht voeren, dat zij
niet langer kunnen worden toegelaten tot deelneming
aan de verzorging van de voedselvoorziening,
het gebruik

vnn hun gi’onclen of bedrijf kon rr’orclen ontzegd.
Ook deze
straf is reeds eenige keeren toegepast, om. in een geval,
waarin
.een
bedrijf elf koeien telde, waarvan er slechts
twee waren opgegeven, liet beheer van-het bedrijf werd
overgedragen aan de Nederlandsche Ileidemaatschappij.
Het is niet de bedoeling van dit artikel om tot, in clétails
af te dalen, doch vat hierboven wçrd ger(imoreerd, «hoge
voldoende zijn om aan te tobnen, dat høt in alle opzichton
leiden van cle voedselvoorziening het streven van de
Overheid beheerscht. Men steile de periode vart 1914-1918
dkar eens tegenover; met cle distributie o.a. van rund-
vleesch was het slecht gesteld; (le levering van runderen was onvoldoende en cle prijzen bleven aan voortdurende
stijging onderhevig. ,,De eene minister w’ilde w’el, ce op-
volgende géén verstrekking van goedkoop rundvieesch”,
aldus leest men in een historisch geschrift over dien tijd ).
Een dergelijke besluiteloosheid, welke aan de voedsel-
,’oorziening als zoodanig

geen goed deed, w’as hij het
intreden van den mobi-lisalietoestanci in 1939 gelukkig
niet banwezig. lIet regelmatige vleeschverbru ik van
thans is een bew’ijs – ook al zou men het rantsoen gaarhe
hooger gesteld zien – hoezeer de positie van 1942 ver-
houdingsgew’ijs niet alleen, maar ook feitelijk, in gun-
stigen zin verschilt met dien van 1918:
01)
1 Juli 1918

bedroeg het vleeschrantsoen 100 gram per week per per-
f
soon, op 1 Juli 1942 echter 200 gram.

Monopoliseering oan den uit çoer.

Terloops wil ik hier nog even wijzen op de nionopoli-
seering van den uitvoer, al is liet vergelijkingsobject in

verband met den feitelijken toestand niet direct gesclikt
om er bepaalde conclusies uit te trekkeé. Ik wil clan ook meer de doortastendheid deni onstreeren, waarmee men
in 1939 het probleem aanvatte, hevoorcieeld als de Rè-
geering. was door ervaringen, wellce zij zich uit cle geschie-
denis van den vorigen wereldoorlog ten nutte kon makçn.

In 1914 ontstond in de allereerste dagen van de mobili-

satie de Uit- en Vervoerwet, doch het werd 1917 éér
de Nederlandsche Uitvoermaatschappij (,,N.U.M.”) werd
opgericht, bedoeld als een niet-ambtelijk apparaat ter regeling van den uitvder
3).
in 1939 kon, daarentegen
onmiddellijk gemakkelijk worden vastgeknoöpt aan de
Uitvoerverhodenwet 1914 en had de Regeering naast het
toen. reeds eenige jaren bestaande Crisis Uitvoerbureau
(voor nijverheidsproducten) direct de beschikking over
de Stichttng Nederlandsche .Vechouderijdentrale (sirtds
eenigen tijd overgegaan in het Bedrijfschap voor Vee en
Vieesch met het cl aaraan verbonden. Aankoopbureau
voor Vee en Vleesh) als monopoliehoudster voor den’in-

‘1)
Vgl. Mr. G. G. Pekelharing, in
,,De
gemeente (in het hijonder cle gemeente Utrecht) en de distributie van goederen
uh
dO
jaren
19I4-1920′,
in ,,Economiseh Historisch Jaarboek”,
1920, ll. VI.
‘) Als de geestelijke vader van cle ,,N.U.M.” beschouwt men
algemeen minister Treub, doch de eer komt eigenlijk toe aan Jac.
Zijlstra. clie dit denkbceld in
1916 als lid van de Kamer van Koop-handel en Fabrieken te Zwolle, te berde bracht in een vergadering
van alle belangrijke Kamers van J(ool5llancl0l, onder Presidiwli van Mr. Treub. Men kan hierover gedetailleerde bijzonderheden
vinden in ,,Persoonhijkheden in het Rijk der Nede1anden in WdohdI
gn Beeld”. Men zie ook De Telegraaf” van
10
November
.1089.

voer van varkens(-vleesch), runderen (run dvleesch) en
paarden(-vleesch) en vooi’ den uitvoer van varkens
(-vleesch). Deze bevoegdheid werd in Augustus 1939
onmiddellijk uitgebreid tot den algehelen in- en uitvoer
van paas’clen, runderen, varkens, schapen en alle soorten
vleesch en vleesch producten. Ook hier dus: voortwei’kent
op wat véér den oorlog reeds als basis was gelegd.

Kcn’ne,’kend c’erschil met
1914.

liet geheel overziende, valt liet kenmerkende versclil
met

den toestand van -1914
01),
toen de Overheid zich
beperkte tot ii itvoerverhoden en beslaglegging op goe-
deren, welke boven den maximum-prijs -werden verkocht
(wel Ice beide mid delen overigens ruimschoots – werden toe-
gepast op land- en tuinhouwpi’oducten) en voorts tot in-
bezitneniing van den oogst, hetgeen voor dle graan-
verbouwers destijds een zeei’ diep ingrijpende maatregel
beteekende, weshalve cle Ilegeering aanvankelijk niet
tot een integrale toepassing ei’vant durfde overgaan: zij
liet den handel in inlandsche tarwe geheel vrij – en van
den oogst 1914 nam zij slechts de aanwezige voorraden
over, voorzoover zij verden aangeboden. Zelfs in 1915
w’erd de oogst slechts vooi’ een deel door haar aangekoch,t
of in bezit genomen. Pas in de daaropvolgende jaren be-
schikte de Regeering over tien geheelen oogst.
Wadneer men zich vertier herinnert, – dat de destijds
bestaande Roggecommissies in 1916 nog niet den ge-
heden oogst aankochten en pas in 1917 de regeerings-
commissarissen opdracht kregen tien oogst te velde inn te
zamelen, moet men, wel tot de conclusie komen, dat de
huidige voedselvoorziening aan straffere voorschriften en sti’enere ni aatregelen is onciei’worpeit dan eertijds.
Reeds
01)
28 Augustus 1939 werd voor ongeveer 250 pro-
ducten, welke voor cle voedselvoorziening van mensch en
cher van liet meeste belang zij ii, aan producenten en han-
delaren een vei’plichti ng tot i nven tai’isatie opgelegd, zoo-
dat cle Regeet-ing zeer spoedig een overzicht kreeg van de
in het land aanwezige voorraden,
rfet,ens
kondigde zij een

vervoer en afleveringsvei’bod af – waarvan latei’ ge-
ieidelijlc ontheffingen wei-den verleend — zoodat men een
overzicht kreeg van de bestemming dier producten. Enkele
weken daarna werd aan cie Nederlandsche Akleeibouv-
centrale cie bevoegdheid vei’Ieend alle door de telei’s aan-
geboden hoeveelheden graan aan te, koopen, niet uitzon-
dering van tarwe, welke -bij de toen nog bestaande Ge-
westelijke Tarwo Organisatie moest worden ingeleverd.
Geleidelijk werden ook voorraden bij importeurs van
granen gevoi’dei’d.
Men moet respect hebben voor de snelheid, waarmede
al dergelijke maatregelen werden getroffen, maar te he-
vreemden behoeft zij niet, omdat immers de grondslag
ei’van in de voorafgaande jaren was gelegd. Spreekt men
over respect, dan moet men ook de boeren in het geding brengen, die, in tegenst’elling met 1914 (Treub kiaagt in
zijn boek ,,Ooi’Ilogstijd” over het gebrek aan medewer-
king
4))
zich met volle lei-alut hebben ingezet om hun
deel, het belangrijkste deel, te leveren abn de voeding
van het Nederllandsche volk.
JAN D. REMPT.
4)
,,Oyer het algemeen viel over )nedewerking van de zijde der
hoeren ter vergemakkêlijking van de uit’,oering van regeeringS- – maatregelen, welke door den oorlogsioestand noodig waren ge-
worden, niet ie roemen”. (le. bIe.
102)
Een aanlal boeren ging, –
ondanks cle maélregelen die van Den 1-Jaag uit genomen of be-
vordlercl werdén, -voort de rogge, (lie zij hadden, aan hun vee, voor-
namelijk aan de varkens op te voeren, en onder de burgemeesters
ten platte lande waren er maar al te veel, wier medewerking om –
dit tegen le gaan, veel, ioo niet alles Ie wenschen overliet” (le.
bIs.
104). –

20 Januari 1943

1
ECONOMISCH- STATISTISCHE
BERICHTEN

37

INGEZONDEN STUKKEN.

KOSTPRIJS EN
EFFICflNG’y BIJ BANKEN.

De heer J. II. A. A. Lasance schrijft on:
Het onder bovenstaanden titel in de ,,E-S.B.” van
9 December 1942 opgenomen artikel van M.
C.
Winter-
steijn behandelt een onderwerp, waarover tot heden weinig
is gepubliceerd
1).
De door het bankbedrijf verleende
diënsten ontstaan voor het meerendeel niet door handen-,
arbeid, doch door geestelijken arbeid. De verschille’nde
werkzaamheden vereischen een zeer uiteenloopend ver-
standelijk niveau, terwijl de individueele’ quantitatiève
prestaties van personen van gelijk niveau zeer groote
verschillen vertoonen. Slechts bij geuniformeerde werk-
zaamheden, waartoe die behooren, welke met behulp
van machines worden verricht, kan voor een kos.tprijs-berekening met quantitatieve waardeering worden vol-
staan. Een belangrijk deel van de werkzaamheden kunnen
echter niet onder een gelijken noemer worden gebracht.
Voorbeelden hiervan zijn de aan- en verkoop van effecten
en de beoordeeling van de formeele juistheid van gele-
verde fondsen. En juist op dergelijke prestaties berust
een zeer groot deel van de door de banken ontvangen
vergoedingen.

Zoodra voor geestelijken arbeid tarieven moeten wor-
den vastgesteld, welke niet pro rata van het aantal ar-
beidsuren, doch per handeling worden berekend, ziet men
dan ook, dat verband wordt gelegd tusschen de waarde
van het behandelde object en de vergoeding (bijv. no-
tariaatstarieven). Ik ben van meening, dat het bij
banken niet anders ligt en dat de tarieven, zooals tot
nu toe, grootendeels dienen te worden bepaald naar de
waarde van de objecten.

Aan de motieven, welke Wintersteijn aanvoert om te
bewijzen, dat een tegenover elkaar stellen van de kdsten
der diensten en de vergoeding weinig zin heeft, wordt
door de bovenstaande eenigszins andere probleemstelling
nog een nieuw toegevoegd.

In een tegenover elkaar stellen ‘van opbrengst en kosten
per bedrijfsonderdeel acht ik echter wel ‘een basis voor
tarifieering gelegen. Het bankbedrijf iaI’ een redelijke
belooning voor de door haar verrichte diensten mogen
eischen. De redelijkheid is hier te vinden door uit te
gaan van een gemiddelden bedrijfsomvang en een ge-
middelden omzet over een niet te klein aantal jaren.
Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met ,,what
the .traffic can bear”.

Resumeerende acht ik het resultaat per bedrijfsonder-
deel wel, de kostprijs per handeling niet van belang voor
de prijszetting in het bankbedrijf.

Uit hetgeen hiervoren werd opgemerkt omtrent de
moeilij kheden, welke aan quantitatieve waarderi og van geestelijken arbeid zijn verbonden, kan worden afgeleid,
dat de kostprijsberekening bezwaarlijk een grondslag kan
geven voor de heoordeeiing van de efficiency. Daartoe
zijn normen noodig en deze normen kunnen slechts öp
geld worden gewaardeerd, indien men.uitgaat van een
gemiddelde prestatie. De individueele prestaties vertoonen echter een zeei’ groote spreiding zonder dat direct verband
bestaat tusschen de grootte van de prestatie en het salaris.
De ervaring leert, dat de eene bediende in dehzelden
tijd een grooter aantal posten verwerkt dan cle ander.
Bovendien kan het persoonlijk werkvermogen in dagen
van hoogspanning (emissies, bewogen beursdagen) tijdelijk
zeer sterk worden vergroot, waarbij weder individueel
belangrijke verschillen optreden. Sommigen kunnen het
tempo weinig opvoeren, anderen verrichten het dubbele
tot drievoudige van een normale taak. Het lijkt mij een
ondoenlijk werk hiervoor op geld gewaardeerde gemid-
delden’ te vinden en ik geloof niet, dat men in dit geval

‘)
Naar mij bekend: ‘A. Isaac, ,,Ueber das Selbstkostenproblem
im Bankberiebe”, Leipzig 1921.
W. Solmssen, ,,Bedrijfscalculatie voor banken”, Amsterdam
1940.

door ontleding van de kosten naar de samenstellende dee-
len van een post kan komen tot standaardcijfers, die ge-
schikt zijn voor het toetsen van de efficiency.
Ook voor het toezicht op de bedrijfszuinigheid acht
ik dus een kostprijsberekening per handeling of post niet
het aangewezen ‘middel. Deze vrij omvangrijlce arbeid is
naar mijn
1
meening overbodig. Het doel, dat Wintersteijn
wenscht te bereiken, zal op eèn andere, e’eneens door
hem aangegeven wijze, mèeten worden bereikt.

De meer eenvoudige we’rkzaamheden, zooals sorteeren,
ponsen, bedienen van boekhoudmachines schakel ik uit,
daar zich hierbij geen bijzondere moeilijkheden vooi’doen.
Men zal moeten uitgaan van een bezetting van een
nit te groot bedrijfsonderdeel, waarvan niet alleen het
aantal personen, maar ook cle samenstelling is gegeven. De mutaties in het personeel, dat meer verantwoordelijk
werk verricht, zijn in het algemeen niet groot, zoodat een
bepaalde samenstelling van het personeel geruimen tijd
blijft.geha
,
ndhaafd. Uit historische gegevens kunnen zoo-
wel een gemiddelde van het aantal posten als het maxi-
male aantal posten worden bepaald, dat door deze be-
paalde groep personen per dag kan worden verwerkt.
Op grond van deze cijfers kan de personeelsafdeeling be-oordeelen, w’aar en wanneer hulp van andere afdeelingen
noodig is en tevens door w’elke afdeelingen deze hulp
kan w’orden verleend. Voor een vlotte uitwisseling van personeel is, zooals ‘Wintersteijn terecht opmerkt, ,een
veelzijdige scholing van de allergrootste beteekenis.
Tooral moet worden vermeden, dat de afdeelingschefs
de betere bedienden aan de afdeeling verbonden houden,
zôodat deze een eenzijdige ervaring krijgen, terwijl aan
de minder goede de gelegenheid wordt gegeven om zich
in verschillende afdeelingen meer of minder te bekwamen.

Toor de beoordeeling van de efficiency in het gebruik
van menschen zullen de dagtotalen van de verwerkte
posten aanwij zingen rioeten geven. Mathematische zeker-
heid zal bij de vergelijking van personeelsbezotting en hoe-
veelheid verricht werk nimmer kunnen worden bereikt.
De weergave van de dagtotalen in een lijndiagram kan
als hulpmiddel dienen. Zoolang nog geen cijfers van
een aantal opeenvolgende jaren zijn verzameld is groote
voorzichtigheid hij de beoordeeling geboden. De werk-
zaamheden in het bankbedrijf vertoonen vrij groote seizoen-
fluctuaties, die de eigenaardigheid hebben, soms enkele
weken te verschuiver. Een blijvende teruggang of toe-
neming van de bedrijfsdrukte zal men dus te exacter
kunnen vaststellen, naarmate men over het verloop van
de cijfers in meer jaren beschikt.

liet moeilijkste vraagstuk wordt dan, hoe men de per-
soneelsbezetting van een bedrijfsonderdeel moet aan-
vullen, resp. vei’mindei’en. Daartoe is het noodig, dat men
de werkcapaciteit van ieder;van het personeel ten naaste hij kent. Waarneming over een beperkte periode, waarin
slappe en drukke dagen voorkomen, is daartoe voldoende.
Een belangrijke aanvulling wordt gevonden in de resul-
taten van een psychotechnisch onderzoek, waardopr aan-
wijzingen omtrent de meest geschikte arbeid, te vei’wach-
ten tempo en de daarbij te bereiken accuratesse kunnen
worden verkregen.

Het toezicht op het verloop van de overige kosten-
factoren moet van twee gezichtspunten uit worden .an-
gevat. Eensdeels heeft men te maken met kosten, die
vrijwel onafhankelijk zijn van de bedrijlsdrukte. hier-
voor zal met een maanelijksche of zelfs jaarlijksche ver-
gelijking kunnen worden volstaan. Anderdeels houden
verschillende kosten min of meer direct verband met
het aantal verwerkte posten. Ik ga hierop niet verder in,
omdat een verdere uitwerking van de reeds door den heer
Wintersteijn aangegeven grondslagen voor de beoordeeling
dezer kosten, slechts voor direct belanghebbenden be-
teekenis heeft.

Ik hoop met het vorenstaande een kleine bijdrage te
hebben gelevèrd voor de oplossing van het door Winter-

38

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1943

steijn op zoo’n overzichtelijke wijze aan de orde gestelde

vraagstuk.

Naschrift.
De heer Lasance is zoo vriendelijk geweest enkele aan-
teekeningen te maken op mijn 9 December ji. gepubli-
ceerd artikel. Naar aanleiding van deze aanteekeningen wensch ik het volgende op te merken:
In bedoeld artikel kwamen eigenlijk drie stellingen naar

voren:
le. voor de beoordeeling van de tarieven moet men
niet uitgaan van de kosten per handeling, maar van de
kosten van het geheele bedrijfsonderdeel;
2e. voor een goed inzicht in de efficiency is noodig
kennis van het gemiddelde aantal posten per persoon
(niet individueel, maar gemiddeld per afdeeling);
3e. eveneens is noodig kennis van de kosten per post.
De eerste stelling wordt door Lasance nader onder-
streept, daarover behoef ik dus niets te zeggen. Ook over
de tweede stelling is weinig verschil van meening. Men zal
de bezetting moeten beoordeelen, door de prestatie per
afdeeling te stellen tegenover het aantal personen in die
afdeeling. Alleen meent Lasance, dat het vinden van een
maatstaf in het aantal posten niet altijd zoo gemakkelijk
zal gaan. Ik denk, dat dat in vele gevallen wel zal mee-
vallen. Wel is niet aan iederen post evenveel werk te ver-
richten, maar de verhouding tusschen eenvoudige en
minder eenvoudige posten van dezelfde soort zal als regel
ongeveer gelijk blijven, vooral hij de groote instellingen,
omdat daar juist het groote aantal nivelleerend werkt.
Zoo kan men bij een omvangrijk effectenbedrijf het aantal
effectenorders zonder bezwaar als basis voor de ver-
gelijking nemen, zoowel voor de beursafdeeling als wat,
de uitgevoerde orders betreft, voor dit gedeelte der ef-
fectenadministratie. Zelfs geloof ik, dat, met eenig voor-
behoud, voor de afdeeling, die de credieten beoordeelt
en daarop toezicht houdt en de credietdossiers verzorgt,

het aantal credietgenietende cliënten in verscheidene
gevallen als basis voor de beoordeeling van de bezetting
kan dienen.
Slechts de derde stelling geeft aanleiding tot verdere
gedachtenwisseling. In mijn opstel heb ik het vraagstuk
zoo eenvoudig mogelijk willen behandelen, omdat op het
punt van de efficiencycontrôle bij administraties nog
weinig werd verricht. Door te diep op dit onderwerp in
te gaan loopt men de kans aan duidelijkheid te verliezen.
Lsance noopt mij nu echter meer over dit onderwerp te

zeggen.
In iedere omvangrijke administratie, en uitdrukkelijk
stel ik hier vast, dat het volgende niet alleen voor banken
is bedoeld, zal men soms kunnen aantreffen, dat de
afdeelingen alleen maar neiging hebben tot groeien, en
niet tot inkrimpen. Wanneer het drukker wordt gaat men
personeel aannemen; wordt het weer slapper, dan weet
ieder wel zijn taak over den arbeidsdag ,,uit te smeren”.
Komt er dan weer een opleving, dan wordt over uit-
breiding van personeel gesproken, v66r het oude prestatie-
peil weer is bereikt. Ook ontmoet men wel (gelukkig niet
dikwijls) chefs, die hun eigen belangrijkheid afmeten naar het aantal personen, dat onder hen staat. Ook bij
het doen van uitgaven vindt men wel, dat aan inrichting,
kantoormachines, lectuur, enz., wordt aangeschaft, wat men mooi vindt, zonder dat het nut evenredig is aan de
kosten. Men treft vel chefs aan, die uitstekende capa-
teiten bezitten, maar die, hetzij zij te veel in hun werk
opgaan, hetzij anderszins, weinig aan de organisatie
van hun afdeeling doen’. Om nu eens bij banken te blijven,

een uitstekende arbitrageant of een uitstekende beursman
kan voor zijn afdeeling een minder goede organisator zijn,

al zal men hem voor geen geld willen missen.
Een goede personeelschef kan hier veel bereiken. De
vaag is echter of het wel juist is, dat steeds het initiatief
van hem moet uitgaan; of het’niet beter is zijn taak te

verlichten door ook anderen tot initiatief te dwingen.
Een doeltreffende wijze, om bij een administratie een
goede organisatie en zuinigheid in menschen en mate-
riaal te verkrijgen, is, dat men kosten en prestaties te-
genover elkaar gaat stellen en dat men de afdeelingschefs
dwingt regelmatig rekening en verantwoording af te
leggen over het door hen gevoerde beheer. Op de bedrijfs-
drukte kan een afdeelingschef, ‘bij een bank, geen invloed
uitoefenen, maar wel op de kosten het aantal personen
en de uitgaven voor materiaal, als kantoorbehoeften,
machines, telefoon, ena. Men zal dus, ook voor de admi-
nistratie, moeten overgaan tot invoering van ,,variabele
budgetteering”. Wel zal men hierbij, voor banken, niet
de kosten kunnen stellen tegenover de baten, want daar-
voor leent zich een bankbedrijf, blijkens wat reeds over
deze baten werd gezegd, niet. Maar wel zal men de ge-
maakte kosten kunnen stellen tegenover de toelaatbare.
En voor het vaststellen van die toelaatbare kosten nu
heeft men noodig de kënnis van de kosten per post over

een langere periode.
De oplossing van het vraagstuk van efficiënt beheer
zal dus bij de banken kunnen worden gevonden door het
vermenigvuldigen van het aantal voorgekomen posten
in een zekere periode met de daarvoor krachtens de er-
varing vastgestelde norm, en het stellen van de aldus
berekende toegestane kosten tegenover de werkelijke.
Op die wijze kan worden verkregen, dat men overtollige
krachten gaarne zal afstooten, dat eerder hulp aan
andere afdeelingen zal worden verleend en dat de
zuinigheid wordt betracht bij het doen van uitgaven. De
psychotechniek kan helpen, dën juisten man zooveel
mogelijk op de juiste plaats te krijgen, maar kan niet
bereiken, dat in het mechanisme alle raderen precies op
elkaar zijn afgestemd en dat het steeds op volle toeren
loopt. Daarvoor is noodig het stellen van de verant-

woordelijkheid.
Zooals ik reeds eerder schreef, het was niet mijn be-
doeling zoo diep op dit vraagstuk in te gaan. Er zal ook
hier nog wel heel wat moeten worden geëxperimenteerd
en ervaringsmateriaal moeten worden verzameld.

M. C. WINTERSTEIJN.

BOEKBESPREKINGEN.

Groothandel en Scheepoaart.
Boeiende Statistiek, serie 1:
,,Nederland streeft naar Welvaart”, No. 6. Periodieke
uitgave van de Nederlandsche Stichting voor Sta-
tistiek. (Leiden 1942; H. E. Stenfert Kroese’s
‘Uitgevers Maatschappij N.V.).

Een der werkzaamheden van de Nederlandsche Stich-
ting voor Statistiek is het verzorgen van de periodieke
uitgave ,,Boeiende Statistiek”. Als zesde nummer van serie
1: ,,Nederland streeft naar Welvaârt”, verscheen in 1942:
,,Groothandel en Scheepvaart”, geschreven door den
secretaris van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Zuid-Holland, Dr. W. F. Lichtenauer.
Zooals de titel ,,Boeiende Statistiek” reeds aangeeft, is
het doel van deze periodieke uitgave niet om wetenschap-pelijke publicaties te geven; haar taak is veeleer resultaten
van weténschappelijke onderzoekingen op statistisch ge-

bied,. dienstbaar’ te maken aan de volksvoorlichting
1).

Uiterard stelt dit bijzondere eisen aan deze uitgave: zij dient populair en boeiend te zijn geschreven. Aan deze eisen voldoet dit nummer: Groothandel en
Scheepvaart, ten volle. 1-let geschriftje laat zich prettig
lezen ‘en de betrokken stt’tistische gegevens worden den
lezer voorgezet in de vorm van aantrekkelijk uitgevoerde

beeldstatistieken.
Nu mag het een belangrijk punt zijn voor de volksvoor-
lichting, dat zij op boeiende wijze plaats vindt, het
000r-

‘) Zie het voorbericht van het introductie-nummer van deze reeks.

20 Januari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

39

naamste
blijft toch, dat zij een
juiste
voorlichting moet
zijn, d.w.z. dat zij de werkelijkheid moet weergeven.
Vooral in dit opzicht dient deze brochure dan ook te
worden getoetst, hetgeen wij doen zullen t.a.v. enige
plinten. Dan valt in de eerste plaats de titel op als een van
de weinige punten, waartegen bezwaren zijn aan te voeren.
Want de titel, en meer in het bijzonder het eerste deel
ervan, correspondeert niet met de inhoud van de brochure.
De oorzaak hiervan is gelegen in een verkeerd gebruik van het woord groothandel. Gewoonlijk toch wordt dit
woord in een zeer algemene zin gebruikt en verstaat men
eronder: alle handel, die niet tot de detailhandel be-
hoort. Nu gebruikt Dr. L. wel het wooi’d groothandel,
maar hij hecht er een andere betekenis aan. [-Jij bedoelt
er mede aan te duiden een onderdeel van de groothandel,
nI. de buitenlandse handel.

Het is zeer juist gezien van Dr. L. om onze buitenlandse
handel en scheepvaart tezamen te behandelen, want
zij beiden zijn van het begin van onze historie af zeer
nauw aan elkaar verbonden geweest. Dat dit ook nu
nog het geval is, blijkt enigszins uit de beeldgrafiek op blz.
19 en de staatjes op blz. 20 van de brochure, waarin resp.
wordt weergegeven: het binnenlands verbruik,’ de totale
invoer en de invoer over zee van enige belangrijke grond-
stoffen en voedingsmiddelen en het deel van de in- en

uitvoer van ons land, tiat over zee geschiedt, voor en-
kele landen
2).

Een nog duidelijker beeld wordt verkregen als wij aan
de hand van de Statistiek van In-, Uit- en Doorvoerhandel
nagaan, welk deel van onze totale buitenlandse handel
over zee plaats vindt. Voor 1930 vinden wij dan de volgen-
de cijfers:

Totaal Waarvan

pCt.
in 1.000 ton ter zee

Invoer

…………..21.773

9.263

425

Uitvoer …………..14.625

5.027

34,3
Doorvoer (met overla-
ding)

……….36.801

20.850

56,7

Het streven van Dr. L. is er nu vooral op gericht, een
maatstaf te vinden voor de beoordeling van de invloed
van de buitenlandse handel en de scheepvaart op de wel-
vaartsmogelijkheden van ons land. De ondertitel van deze
brochure luidt dan ook: Groothandel en Scheepvaart,
grondslagen van de welvaart. Terecht merkt schr. in
dit verband op, dat het aantal in handel en verkeer werk-, zame personen geen juiste vergelijkingsbasis vormt, daar
hieronder ook vallen de personen, werkzaamin het binnen-
landse distributie-apparaat. Een beter resultaat wordt,

naar hij meent, bereikt door de waarde van in- en uitvoer tezamen, per hoofd der bevolking voor verschillerde lan
den te vergelijken (in gouden guldens). Wij vinden dan
voor 1938 (zie blz. 22 en fig. 6):

1 België en Luxemburg …………..255
2 Duitsland (mcl. Oostenrijk) ………..88
3 Groot-Brittannië ………………..203
4 Nederland ……………………..228

5 Noorwegen …………… . ……….

243
6

Zweden ……………………….230
7 Verenigde Staten ………………..58

Inderdaad krijgen wij zo een indruk van de relatieve
betekenis van de buitenlandse handel voor verschillende
landen. Dr. L. merkt hierbij op, dat grondstofrijke landen
in dit opzicht een voorsprong hebben t.a.v. Nederland,
waardoor de gegevens voor Nederland nog indrukwekken-
der zouden worden. Dit is in ai.jn algemeenheid niet juist, daar een grondstofrijk land juitt in staat is een autarkische politiek te voeren. 1-let lage in- en uitvoercijfer per hoofd
van de bevolking van de Verenigde Staten bewijst dit
duidelijk. Wel heeft Dr. L. gelijk, wanneer hij zegt, dat de
werkelijkheid, wat Nederland betreft, door het staatje

‘) Cijfers over
1938.

onvoldoende wordt weergegeven omdat de, voor ons land
zo buitengewoon belangrijke, doorvoerhandel buiten be-

schouwing is gelaten. Was ook de doorvoerhandel in aan-
merking genomen, dan zou de positie va Nederland zeer
zeker in veel sterkere mate opvallen, als men ziet, dat in
1938 de doorvoer met overlading ruim 36.801.000 ton
groot was, terwijl de in- en uitvoer tezamen dat jaar ruim
37.208.000 ton bedroeg
3).

De betekenis van de scheepvaart (in de zin van ,zeescheep-
vaart) voor de verschillende landen wordtdoor den schrij-
ver nagegaan door voor verschillende landen te vergelijken
de grootte van de handelsvloot per 100.000 invioners in
het midden van 1938 (in B.R.T.) (zie blz. 23 en fig. 8).

Duitsland ……5.350 ton Nederland …. 32.710 ton
Frankrijk

. . . . 6.930 ton Noorwegen . . 157.960 ton
Groot-Brittannië. 37.360 ton Verenigde Staten 9.250 ton

In een publicatie over de buitenlandse handel en de
scheepvaart van ons land moet ook het belang van onze
binnenvaart naar voren worden gebracht, te meer daar een belangrijk deel ervan, de Rijnvaart, nauw verband
houdt met de doorvoerhandel. De. schrijver doet dit op
blz. 14 e.v. Hij wijst op de gunstige omstandigheden,
waaronder in ons land de binnenvaart plaats vindt (fig. 10)
en op de ontwikkeling van de Rijnvaart (fig. ii). Cijfers omtrent de betekenis van de binnenvaart worden echter
niet gegeven. Deze betekenis kan nader in het licht worden
gesteld door, evenals de schrijver t.a.v. de handelsvloot
doet, voor verschillende landen, de tonnage, der binnen-
vloot per 100.000 inwoners te vergelijken. Doen wij dit voor Duitsland en Nederland dan vinden wij .per 1 Jan.
1937:

Duitsland
4)

……..9.502 ton
Nederland
5
)43.968 ton

Door Dr. L. wordt echter niet alleen gewezen op het
directe
belang van de buitenlandse handel en de scheep-
vaart voor het Nederlandse welvaartspeil, ook aan hun
indirect
belang in dit opzicht wordt de nodige aandacht
geschonken. Want ook dit is groot te noemen, daar een
belangrijk gedeelte van de vaderlandse industrie gegrond-
vest is op het internationale vervoer. Dit geldt in het bij-
zonder voor de verkeersindustrie met als duidelijk voor-
beeld de scheepsbouw (zowel het nieuwbouw- als het
reparatiebedrijf).

Hiermede zijn enkele der belangrijkste punten uit deze
brochure naar voren gebracht en nader beschouwd. Stellen
wij ons tenslotte de vraag, of het geschriftje voldoet aan
de eisen, die wij er aan stellen kunnen met het oog op het
doel, waarvoor het is geschreven, zo kunnen wij niet anders
zeggen dan: volkomen! In het kader van de goede volks-
voorlichting zal het dan ook niet nalaten goede diensten
te bewijzen.
P.
G.
RIDDER.

) Gegevens ontleend aan de ,,Statistiek van In-, Uit- en
Door-
voerhand ei”.
) Berekend uit gegevens ontleend aan het ,,Wochenbericht des
Instituts for Konjunkturforschung” van
11
Aug.
1937.
) Berekend uit gegevens dntleend aan de ,,Statistiek van de
Grootte en Samenstelling van de Binnenvloot in Nederland”.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.

Grond.
Afkondiging van een nadere uitvoeringsbeschik-
.king inzake vervreemding van niet-landbouwgronden.
(E. V. 8/1/’43, pag. 35; Stct. No. 255).
Handel. Nadere regelingen inzake beperking van den
handel in vuurvast puin. (E. V. 1/1/’43, pag. 7; Stct. No.
252).

Hotels. Voorschriften inzake het gebruik van stroomend
warm water in hotels, logementen, herbergen of pensions.
(E. V. 111/’43, pag. 7; Stct. No. 248).

40

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Januari 1943

Industrie. Beierkende bepalingen ten aanzien van het
gebruik van vlakglas. (E. V. 8/1/’43, pag. 35).

Prijsregelingcii. Nadere prijsvoorsch
rifteri
met betrek-

king tot aanvulling van de prijsaanduidingsregeling voor
restaurants e. d., regeling ten aanzien van dén prijs
1
voor

Duitsche merkartikelen, vaststelling van prijsfnaxinia
voor den verkoop van veenputten, maximum-priegling
voor den verkoop van ballongas voor ajtotraictie, afkon-diging van maximudFhuurprijzen voor verbouwde land-
bbuwtractoren. (E. V. ‘8/1/’43, pag. 35; Stct. Nos. 254

en 255).

Snieerolic. Publicatie van een herziene lijst van zgn.
regenereerbedrijven, aan wie het is toegestaan gebruikte

meeroliën van verbrandingsmotoren te regenereeren.
(E. V. 1/1/’43; Stct. No. 248).

Steunregeling garnalendrogers. Vaststelling van de
definitieve toelagen, welke aan garnalendrogers voor het
afgeléverde product worden uitgekeerd. (E. V. 8/1/’43,

pag. 35; Stct. No. 255).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Ï?luinivee ei! konijneii. Vaststelling van bepalingen tot

het weren van besmettelijke ziekten bij pluimvee en ko-
nijnen, waarbij o. m. beperkende bepalingen kunnen yor-
cengesteld voor het houden van keuringen, tentoon-
stelfingen é. d. (E. V. 1/1/’43, pag. 7; Stct. No. 248).

MAANDCIJFERS.
INDEXCIJFERS VAN NEDERLANDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor de Statistiek).

(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en
30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op

het Centraal Bureau voor de Statistiek). .
De tussehen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer is berekend.

193O=1OO

(29)

cl t:

(22)

1

1

(51)
(6) (6) (1)

ij

(5) (5)
(?)
(4) (5)
(29)
(100)
(15)

100 100 100 100 100 100 100
100
100 100 100
100
100
0

-72
76
74
86 55 57
51
63
51
68 65
66 70
59

1932
44
55
49 64
30 37
32
36 29
’39 .
46
41
46
39

1933
51
59
54
72
26
44
84 35 45
88
59
49 52 36
1934
50 66 57
68
21
42
84
28 79
41
69
58
55
34

1935
46
67
55
75
21
47 38
84
80 48
65
60 55 37
1986
52
76 64 80
38
79
44 42
109
70
73 79
66
62

1937
85
108
95
103
118
108
70 64 209

92
107
120
104
76

1988
84
105
93
99
98
90 57 56
145
81
94
98
96 54

1989
86
100
92 80 94 79
45
63
132
53 84
86
90
56

1941
4
)

….
140
154
146
91
139
72 74
75
192
75
101
110 .
129

164 174
168
102
131
81
93
50
122
48 72
71
132

1942

…….

Jan. 1941
126.2
199.2
131.8 85.9
184.1
70.8
61.8
77.6
186.2
70.6 93.4
106.4
120.0
69.7

1930

…….
1931

……..

Febr.

,,
120.8
183.4 126.2
84.1
125.3
62.0
56.7
69.6 169.9
64.9
89.4
97.6
113.4
63.4

Maart

,,
128.0
135.8
128.5
82.1
125.6
60.0
56.8
69.9
174.0
64.9
90.7 99.0
115.1 63.8

April
134.3
151.7
141.8
87.1
133.7
70.6
68.8 78.9
189.3 75.8
100.7 109.5
126.5
57.1

Mei

,,
180.2 146.2
187.1
88.8
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2 121.6

Juni

,,
127.1
141.1 183.1
85.5 124.8
. –
66.9
68.1
169.4 70.4
97.3
99.0 117.1

,JuIi

,,
136.9
150.2
142.8 87.7
133.7
65.8 74.8 72.5
186.2 76.0
99.1
106.4 125.6

Aug.

. ,,
147.0 160.3 152.7
92.2
144.9
71.2
79.2
75.4
195.2 77.9
100.2
110.9
133.6

Sept.

,,
154.1
170.7
161.3
96.8
156.3
84.1
89.1 81.4 218.2
85.2
106.0
122.1
143.0

Oct.
150.2
166.8 157.4 96.3 154.7
84.1
84.5
82.0 218.2
85.1
112.0 123.5
141.1

Nov.

,,
161.4 176.6
167.9
99.6
161.9
89.5 90.3
85.3
229.5
89.3
121.2 130.4 149.9

Dec.
163.6
177.9
169.8
103.4
189.6
76.0
91.3
67.9
186.5
72.3
103.3
105.5
142.8

Jan. 1942
160.4
174.5
166.4
103.6
127.2
65.8
89.5 53.7
127.1
49.0
78.7
76.2
131.6

Febr.
157.5 170.5
163.1
107.1
118.5
60.9
85.4
46.2
101.5
41.4
70.3
63.1
125.5

Maart

,,
154.4 168.5
160.5 104.9 112.7 62.8
84.2 43.9
106:1
41.8
61.3 62.3 123.1

April
167.1
176.9 171.4
107.9 133.2
79.0
93.5
50.5
126.8
49.7 73.7 73.6
134.6

Mei
159.0
.169.3
163.4
101.4
133.3 79.5 90.3
48.0
122.6
47.8 72.0
70.7 128.3

Juni

,,
164.6
175.5
169.3
99.5 188.9
88.4
94.4
51.4
130.6
50.6
75.2
75.1
133.4

Juli
167.6
178.5
172.3 99.9
136.0
90.6 95.8
49.6
125.2
47.7
71.7
71.7
134.1

Aug.

,,
176.6
187.8 181.5
102.1
146.5
108.0
103.3
52.5
131.8
51.4 73.5 75.8
141.4

Sept.

,,
170.8 178.0 173.9
98.6 136.0 88.7 95.9 52.3
130.8
52.1
75.4
75.9
136.0

Oct.
158.7 161.7
160.0
955
126.9
80.9
89.2 47.8
118.0
46.6
69.6
68.7 125.3

Nov.,,
163.2
166.1
164.5
98.1
128.9
95.1
94.8
51.3
123.1
47.6 70,5
70.8
128.8

Dec.,,
170.9 177.7
173.9
103.0
132.9
_5)
99.3
5)
_5)
_5)
_5)
_5)
135.9

11
1?nndsen

lie voowel
internationaal
verhandelbaar
zijn, als geacht kunnen worden

sterk
den invloed van den
bui’tenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
2)
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen.
8)
Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de

voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
Daar over de maanden Mei t.e.m. Augustus 1940 geen inçlexcijfers werden berekend, ..is het niet mogelijk een

gemiddelde voor 1940 te geven.
Niet bekend, weinig of geen noteering.

20 Januari 1943

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

41

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO ‘S.
(Disc. Wiss.29 28 Juni

41
id.B
e
l Bi.Eff.39 28Aug. ’39
Lissabon

. . . .

4

31 Mrt.

’41
Londen

2

26 Oct.

39
Bk’
Vrsch.inRC39 28Aug. ’39
……
Madrid

……4

28 Nov. ’38
Athene

……5

21 Juli

’41
N.-York V.R.B.1

27Aug. ’37 Batavia

……3

14 Jan.

’37
Oslo

……..9

21 Sept. ’39 Belgrado

. . .

5

1 Febr.’35
Parijs

……..

11

17 Mrt.

’41
Berlijn

……39

9 Apr. ’40 Praag

……..3

1

Jan.

’36
Boekarest

. . .

3

12Sept.’40
Pretoria

……39 15 Mei

’33
Brussel

……2′) 25 Jan.

’40
Rome

… …..

49 18Mei

’36
Boedapest

. . .

3

22 Oct. ’40
Stockholm

.

3

29 Mei

’40
Calcutta

. . .

3

28 Nov. ’35
Tokio

……..39

21 Juh

’41
Ilelsingfors

.

4

3 Dec. ’34
Varschau

.

49 18 Dec. ’37
Kopenhagen

.

4

15 Oct. ’40
Zwits. Nat Bk

14 25 Nov. ’36
1)
3 pCI. voor wissels, promessen
en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

KOERSEN VASTGESTELD
DOOR HET
I4EDERLANDSCR
CLEARINOINSTITUUT.
(met data van
vaststelling)
Belga’s

_.
. . .30.14

7Aug.

’40
Lewa(Bulgarije)2.30 25 Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 II OeL

’40
Pengoe (Flongarije)
Fr.Francs

. .

3.77

6 Mrt.

’41
(oude schuld)3.52 20 Dec.

’40
Lires

……9.91

3 Juli

’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34

2 Febr. 42
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.

’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

’40
ZIoty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13Aug.

40
(oude schuld)35.00 28 Jan.

’41
FinscheMark

3.82

2 Juli

’41
(nwe. schuld)37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-Slavit)
Lej

……..1.28

24 April ’41
’40
(oude schuld)

3.43 16 Aug.
Slow. Kr.

6.48 10 Juni

’39
Dinar
(nwe. schuld)

3.77

1 Juli

’41
..
Drachmen
Turksche
(Griekenland)

1.26

8 Oct. ’41
Ponden

…..1.459 29 Dec

’39
Kuna

3.77 29 Oct. ’41

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s

(schriftelijk
en

t.t.)
N.-York

1
Brussel
Züricli
1
Stockh.
1
Helsinki
12

Jan. 1943

30.14
43.67
44.859

3

1943

30.1
1
43.67
44.854

14

1943

30.14
43.67
44.859

15

943

30.14
43.67
44.859

16

,,

1943

30.14
43.67
44.859

18

,,

1943

30.14
43.67
44.859

Laagste d.w.

30.11
43.63
44.81

hoogste d.w.

,
30.17
43.71
44.90

Muntpariteit
1.469 . 24.906
48.003
66.671
6.266

STAND VAN ‘s
RIJKS
RAS.
Vorderingen

1
31 Dec. 1942
1

7 Jan. 1943
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
Saldo
b.
d. Bank voor Ned.
Gemeenten …………….
Voorschotten op uit. Nov. resp.
Dec. 1942 aas de gemeenten
verstrekt op aan haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de

.pand

……………………..

comptabelen …………
…129.117.657,88

,, 146.422.722,86
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)

……..
…….-

,,

6.626.500,64
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen ‘)

97.070.930,93
,,

91.005.909,55
V e r p 1 i c hit i n g e n
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi verstrekt ………6

f


Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Schuld aan de Bank voor
Ned. Gemeenten ……..
…110.096

Schatkistbiljetten in omloop ,,

.100,- ,, 110.096.000,-.
Schatkistpromessen in omloop ,,2472.500.000,-‘)

254 1.000.000,-‘)
Daggeldleeningen ……….
…..-

,,


Zilverbons in omloop ……
..138.499.348,- ,, 137.394.624,50
Schuld op ultimo Nov. resp.
Dec. 1942 aan de gem. weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. i. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gein. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting ………

Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)

…39.186.880,39

Id. aan het Staatsbedr. der
P. T. en’T. ‘) ………….
…324.880.237,09

,, 350.455.133,48
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven’)

………………
…9.401.455,92

,,

9.481.455,92
Id. aan div. instellingen l) ..

82.842.988,37 ,, 117.846.365,86

‘) In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist. ‘) Rechtstreeks
bij
De
Nederi. Bank geplaatst f199.000.000,-. ‘) Idem f272.000.000,-.

DE N1CDEIILANI)SCIIE BANK.
Verkorte balans op 18

Januari 1943.

.
tctj,j.
Binnenl.

wissels,

Çflfdbank.

f

244.900.000
proinessen, enz.

Bijbank

,,



,,

200.000
t

265.100.000
Papier op

het

buitepland

. .

f1.789.737.860
Af: Verkocht

maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen


1.789.737.860
J3eleeningen iiie].

(Flfdbank.

f

129.403.450 ‘)
voorschotten in

Bijbank.,,

1.700.482
rekening-courant (Agefltsch.,,

11.792.835
op onderpand
142.896.767

Op

effecten,

ei…

……….

f

142.790.973

)
01) goederen en ceelen

105.794
142.896.767 ‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………..1.837.991
Munt en in untruateriaal
Gouden

munt

en

gouden
inuntmateriaal

…………f

895.001.133
Zilveren

munt,

efl7.

……….

4.391.563
899.392.696
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,

60.708.673
Gebouwen en meubelen dcr Bank

…………4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………

173.4 53.524

.
f 3.317.127.511

Passiva.

Kapitaal

…………………………….f

20.000.000
Reservefonds

…………………………..8.050.923
Bijzondere

reserves

………………………19.564.874
Pensioenfonds

…………………………..13.153.201
Bankbiljetten

in

omloop

………………..3.045.754.010
llankassignatidn

in

omloop

………………..106.659
Rek-Courant S Van het Rijk

t


saldo’s

) Van anderen

,,

200.832.726
200.832.726
Diwrse

rekeningen.

……………………

..9.665.118

f3.317.127.511

Beschikbaar dekkingssaldo

………………t 1.445.942.713
Minder bedrag aal) bankbiljetten in omloop dan
vaartoe

de

bank gerechtigd

is

……………3.614.856.780
Sehatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht

…………………………….244.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indi0 (Wet van
15

Maart

1933,

Staatsblad

No.

99)

……….52.706.500

Voornaamste posten In duIzenden guldens.

Deh-
Dota

munt en

opeischb.

dekkintis-
1
kings-
1
Gouden

.

.

Andere

J3eschikb.
1

muntmaler.

schulden

saldo

1
perc.
18

Jan. ‘431

895.001

1

3.045.754

200.939

1

‘1.445.943
1

28
11

‘431

895.031

1

3.041.704

189.854

1

1.420.592
1

27,5
4

.,

’43)’

895.080

1

3.057.111

179.285

1

1.407.658 t

28
6

Mei ‘
4
01.
1
.
1
6
0
.
282

1
1.158.613

255.183

1

607.042
1

83
Totaal

Schatkist-
Belee

Papier

Div.
Data

Ldisconto
bedrag

prom.
op het

reken.
‘s

rechtsir.

buitent.

(act.)
18

JanT4’3

24 5.10 0

244.000

1

142.897

1.789.738 I14
11

,,

’43

275.500

1

272.000

144.798

1.787.326

1129.986
4

,,

’43

282.500

1

272.000

1

148.965

1.757.861

1136.901
6 Mei ’40

9.853

1

1
217.726

1

750

150.648

DUITSCHE RIJKSDANK.
(in mill. R.M.)
1

Goud

1

Rente.n-

1

Andere wissels,

1
Belee-
Data

1

en

1

bank-

1

chèques en

1
1
deviezen

1

scheine

1
8chat.kistpa pier

1
ningen

7

Jan.

1943

1

76,3

1

281,0

1

26.766,9

1

22,3
31

Dec.

1942

1

76,4

1

242,6

1

29.283,4

1

25,5
21

,,

1942

1

.

76,7

324,5

1

25.627,1

1

29,7
23

Aug.

1939

1

77,0

1

27,2

i

8.140,0

1

22,2

Data

1

EIfec-

1 Diverse

Circu-

)

Rekg.-

1

Diverse
1

ten

1

Activa

1

tatie

1

Crt.

1

Passiva
7

Jan.

86,3

1

‘1.551,5

1

23.713,6

1

3.715,8

1

769,7
31

Dec. ’42

1

86,9

1

1.306,4

1

24.375,1

1

5.291,8

1

788,6
21

,,

’42

83,7

1

1.824,9

1

23.297,5

1

3.338,5

1

761,8
23 Aug. ’39

982,6

1

6.380,5

1

8.709.8

.1.195,4

1

94,2

GEZAMENLIJKE ‘STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in milI. Francs)


;

i-
4′

ce
4
,
0
CA
,
4)0
Ç)

0
5cz

0
c/0
29 Dec.

5L276

743

iTï7

T]TÏ

T81

7T02

4.524
22

,,

42

52.549

753

21.416

1.903

67.597

3.998

4.227
17

,,

’42

52.023

886

21.342

1.892

67.305

3.959

4.080
26Nov.’42

51.572

891

21.886

1.863

67.190

3.966

4.264
19

,,

’42

50.836

603

23.059

1.630

66.976

4.047

4.310
8 Mei ’40

23.606

5.394

695

1.480

29.806

909

19.728.612,58
I

33.559.161,87

1.030.587,56

,,

600.496,53

Voorschotten aan Ned.-Indië’)

,,

257.644.447,54

,,

258.427.040,29
vèrmogensbelating

……
…..14.319.329,53

,,

14.319.329,53

Idem

aan

Curaçao ‘)

260.227,66

260.227,66
Kasvord.

wegens

credietver-

Idem

voor

Suriname 1)

…..8.085.166,65

8.098.531,65

strekking a.

h.

buitenland

,,

16.012.028,-

,,

16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen onder-

Saldo der postrek. van Rijks-

42

20 JANUARI 1943

Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch
ge
bi
ed:

(Zie voor den alfabetlschen index Overheidsmaatregelen In
1942
het Jaarregister
1942,
laatste bladzijde)

Blz.
Arbeldszaken

………………….
25
Belastingen

……………………
12
Betalingsverkeer m. h. buitenland
. .

12
Buitenlandsche handel

…………..
25
Chemische producten …………….
25
CoOperatie ……………………..
12
Economische rechtspraak

…………
25
Grond…………………………
39 Handel

………………….
12,

25,

39
Hotels,

enz.

……………………
.39
Industrie

…………….
12, 25,

26,

40
Landbouw

………………….
26, 40
Oliën…………………………
40
Omzetbelasting ………
………….
12
Organisatie bedrijfsleven

……..
12, 25
Pluimvee

……………………..
40
Prijsregelingen

.. ……..

….

12,26,

40

Blz.
Sierteelt ……………………….
12
Spertijden

……………………..
26
Sulgelegde

bedrijven

…………….
26
Steunregelingen

………………..
40
Vee…………………………
26
Verbeurdverklaarde voorwerpen

……
26
Voedselvoorziening

………………
26
Vordering

……………………..
26
Zaden…………………………
26
Zuivel…………………………
12

Blz.

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

Dr. G. Z. JOL
Ontwikkeling en, organisatie der Nederlandsche brouwindustrie

……………….
.
(f
4,20)’

Dr. A. J. VRHAGE
De

handel

in

bloembollen

………………………………………………
(1
3,15)

Dr. A. TREEP
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk

………………….
(1
4,20)’

Ir. A. BAARS en Dr. H M. H. A. VAN DER VALK
Seizoensbewegingen in het economisch leven van Nederland

………………….
(f
1,55)’

Dr. J. C. M. VAN RHEE
De betrekkingen ttsschen banken en industrie in Zwitserland

…………………
(f
3,65)’

HENRI REUCHLIN M. A.
Werkverruiming en haar gevolgèn voor vo)kshuishouding en overheidsfinanciën ……
(f
1,05)’

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Economische

politiek in

België in

de depressie

…………………………….
(1
1,05)

Dr. W. L. VALK
Conjunctuurdiagnose

………………………………….(f
6.30*
geb.,
/
5,25*
gecart.)

CH. GLASZ
Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland

…………………………..
(t
1,55)’

Ir. J. W. BONEBAKKER
De Scheepsbouwnijverheid in

Nederland

………………………………….
(/
1,55)’

Dr. E. VAN DER WIEL
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zweden

……………………
(f
2,60)’

Dr. J. J. J. DALMULDER
On

econometrics

……………………………………..

(/2,65*

geb.
;

/
1,55′

ingen.)

Dr. T. KOOPMANS
Linear regression analysis of economic time series

…………..

(f
3,15′ geb.,
/
2,10* ingen.)

Dr. W. L. VALK
Production, pricing and unemployment in the static state

……
(t
3,15* geb.,
t
2,10* ingen.)

Dr. H. J. FRIETEMA
Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche,Deensche en kolo-
nialeboter

…………………………………………………………….
(f
8,15)’

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare werken’ en conjunctuurbeweging

………………………………..
(/
2,10)’

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK
Een analyse van. de arbeidsproductiviteit in Nederland

……………………..
(f
2,60)’

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen

………………….
(/
2,60)’

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

………………………………………
(t
2,60)’

Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building

………………..

(f
8,15*
geb.,
/
2,10* ingen.)

Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 toten.met 1988, samengesteld door een groep medewerkers
van
het N.E.I.,

onder, leiding van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………………..
(/
2,10)’

Dr. A. WINSEMIUS Ecenomische aspecten der internationale migratie

…………………………….
(/
2,10)’

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
(derde

gewijzigde

druk)

…………………………………………………
(f
2,10)’

M. J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………..
(f
1,55)’

82. Dr.
J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(f
8,65)’

Uitga.’e: De Er’en F. .Bohn N. V. Haarlem

Verkrijgbaar
in den
boekhandel

Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de Advertentie: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiecam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f 20,85′) per jaar.
Prijs per nummer 50 cts. P. 129913.

K 2193

Auteur