Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1372

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 6 1942

6 MEI 1942

Ec

onomisch-Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERFIEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E JAARGANG

WOENSDAG 6 MEI 1942

No. 1372

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

N.V.

Rotterdamsche
Lloyd

Rotterdam

DE BELEGGINGEN

DER BIJZONDERE
SPAARBANKEN IN

NEDERLAND

door

Dr. J. R. A. BUNING

32ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

PRIJS f
3.65*

(Prijs voor donateurs en leden

van het N. E. I.
f
2.75)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

Economische

aspecten der

internationale

migratie

door

Dr. A. Winsemius

29e Publicatie van

het Nederlandsch

Econom. Instituut

Prijs
f
2.10*

(Prijs vaor donateurs en

leden van het N.E.I. fl.50)

Verkrijbaar in den boekhandel

Uitgave.:

De Erven F. Bohn N.V. –

ilaarlem

R.MeesfiZoonen

Ao. 1750

BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM
AM ST ER DAM (As8 )
s.GRA VE NH AGE
DELFT – SCHIEDAM
V L’A A R D 1 N GEN

0

Wat is de

HOLLERITH

Boekhoud- en Statistiek-
D 1 E N S T

Deze dienst vormt een afdeeling van ons bedrijf,

‘In
die over een uitgebreide, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

alsmede over een staf van deskundig bedienend

/ pèrsoneel, om
alle administratieve werk-

zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, feilloos en snel volgens het. HOLLERITH

Systeem uit te voeren.

Vraagt nadere Inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
HOOFDVERTEG ENWOORDIG ING VOOR NEDERLAND DER

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te

NEW-YORK.


Frederikspleln 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

BEHANDELING VAN ALLE

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

NEDERLANDSCHE..

HANDEL-MAATSCHAPPIJ,
N.V.

69 KANTOREN IN NEDERLAND

• AAN- EN VERKOOP VAN EFFECTEN
ADMINISTRATIE VAN VERMOGENS

BEWINDVOERING

UITVOERING VAN UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN

Diesel-, Stoom- en Electrische Machine-installaties

Voor onmiddellijke of latere koop worden gevraagd: –

Volledige stroomopwekkende installaties voor draaistroom 380/220 Volt;
Vermogen 400 kVA.

Afzonderlijke dieselmotoren, stoommachines, electromotoren, electro-
generatoren; spanning en vermogen als boven.

De machines moeten geheel in bedrjfsvaardigen staat zijn, in goeden
töestcznd en niet ouder dan 10-15 jaar. Uitvoerige aanbiedingen, met opgave van plaats waar te bezichtigen, te richten aan den

Bahribevoilmdchtigten der Deutschen Reichsbahn bei den Niederldndischen Eisenbahnen te Utrecht, Catharijnesingel HGB
M.

ABONNEERT U OP

DE ECONOMIST

ffi
ORGAAN VAN HET NED. ECONOMISCH INSTITUUT

Onder redactie van:

Th. Ligthart, Ch. Raaijmakers,
C. A. Verrijn Stuart, G. M. Verrijn Stuart,-
F; de Vries.

De Econonilst verschijnt dan
-__ löden van elke maand. De

prijs voor den jaargang
ho-

Met 1942 begon de Eén-en-uegen-

-_
_ draagt
t
12.60*
voor ‘t blunenl.,

tigste jaargang:
-_ franco
p.c.t 13.40*;
voor stu-

denten
t
10.50.
franco
P. p.

Proefnummer gratis op

-__ t 11.30; 113.60
voor het bul-

aanvraag
verkrijgbaar!
tenland, bij vooruitbotaling.

Abonnementen worden ook door den boekhandel aangenomen.

UITGAAF VAN DE ERVEN F. BOHN N.V.

HAARLEM – POSTGIRO 5403

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ.

H. A. M. ROELANTS -. SCHIEDAM

Onze speciale afdeeling: Drukwerk voor contrôle en
administratie, levert alle voorkomend drukwerk op
dit gebied concurreerend, snel en accuraat.
– Uitgifte-apparaten in groote verscheidenheid van werk-
wijze en capaciteit naar de behoeften van elk bedrijf.
Tel. 69300

Onze terzake-kundige stof is te allen tijde voor gratis

(3 lijnen)

adviet te

Uwer beschikking.

BOD gev
r
aagd::

J. M. KEYNES,

Treatise on money, 2 vol. –

J. M. KEYNES,

Monetary reform.

j., M. KEYNES,

General theory of employment,

etc.

MARS HALL,

Principles of economics.

COLSON,

Cours d’ économie politique,

7 vols.

Alles ongebruikt,

splinternieuw

Brieven onder Z. 120, Beijers’ Adver-
tentie-Bureau, Utrecht.

De Scheepsbouw-

nijverheid in

Nederland

door

Ir. J. W. BON EBAKKER

Publicatie no. 16 van het
PRIJS:

Nederlandsch Econom.
t 1:50

Instituut

Donateurs en leden
fl.10

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave van de
ERVEN F. BOHN – HAARLEM

Laat Uw

JAARGANG

inbinden!

Stort f 0.75 op giro 5858 tennaine

van H.A.M. Roelcints,Schiedam

met vermelding: Band E.-S. B.
1941 en U ontvangt, zoodra de

oplaag gereed is, franco per

post 11w band toegezonden.

Bij franco opzending van Uw

jaargcmg aan

11+ A+ M. ROELANTS

SCHIEDAM

onder gelijktijdige storting van

f 2.40 op giro 5858, ontvangt U,

zoodra de baiden gereed zijn,

Uw Jaargang keurig gebonden

franco huis terug.

(Uitvoering van den band linnen

rug, verder stevig beplakt bord)

6 MEI 1942

– AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

c

1

B

Â?EMEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID,FINANCIPN EN VERKEER
UITGÂVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 6 MEI 1942

No. 1372

– – IIOOFDRED ACTEUR:

iTI.
F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATS VERvANcrND HOOFDREDACTEUR:

H. TV. Lambers (Zwartewaal).

i?edactie en atnzinisti’atie: Pieter de Hoochweg 122, R’da,n-W.

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige pla’itu’eg.

‘.’:T
e
l
e
fôb
n
. 1V,’. 35000. Postr’ehening 8408.

Abonnenientsprijs Pool’ het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomén het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in ?Ïederland f 20:85e’ pci’ îaar.
Buitenland en
koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

mumnler ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo oan

eik’ kafenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden nan het lVederiandsch Economnisch Instituut ontoangen

het weekblad gratis en genieten een m’ductie op de oem’dere

publicaties. )ldreswijzigin gen op te genen aan de adininist,’atie.

Adoertenties 000/pagina f 0.28 pci’ inni. Andere pagina’s

f 0.22 per mm. Plaatsing bij abonnement Qolgens tam’ief.

INHOUD:

‘;

Blz

Ëenige practische beschouwingen over ,,de represen-

tatieve onderneming” dooi’
C. Brouwe,’s ……..198

eschiedkundig overzicht van de totstandkoming der

Nederlandsche bedrijfsorganisaties – door
Mi D.

.Eggink ‘ , ……………………………….200

Collectieve reclame (II)

door
B. 1W. Swee,’s.,,.,,..

02

Qver.’heidsmaatregelen

op

econo-

hisch

g e b i e d ……………………..
204


Maandcijfers.

Maandcijfers en weekcijfers betreffende den econo-

mischen toestand van Nederland……….,.
205

S t a t i s t i e k e n

De Nederlandsche Bank. Stand van ‘s Rijks kas
206

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De
geldmnarkt
heeft geen w’ijzigingen van beteekenis ‘er-
toond. Alle geldgevers, zoowel de groote banken als de

,,outsiders”, zijn voor het oogenblik verzadigd met schat-

kistpapier en wanneer zij meer absorptievermogen toonen,

kan in de behoefte worden voorzien dooi’ een deel van het

rechtstreeks ondergebrachte papier bij De Nederlandsche
Bank af te lossen en de middelen daartoe op de markt op

te nemen. Dit proces toont niet een ononderbroken bewe-
ging in één richting. Zoo heeft de vorige week, na een
krachtige daling van den post ,,rechtstreeks ondergebracht
papier”, deze weer een stijging ondergaan. Men kan.de

oorzaak van dergelijke schommelingen niet steeds aange-
ven. Soms is de stijging, hetzij van biljettenomloop dan wel
van de ,,saldi van anderen”, daarvan de oorzaak, maar het

is ook wel mogelijk, dat de Schatkist om haar inoveerende
redenen meer papier hij de centrale bank onderbrengt, in welk geval dan een stijging van de saldi van derden geen
oorzaak maar gevolg van deze operatie is. Volgens den jongsten weekstaat
is
het rechtstreeks ondergebracht
schatkistpapier met 29 millioen gulden toegenomen. De
veranderingen zijn echter voor den eersten weekstaat

na de maandwisseling betrekkelijk gering.

De
obligatiemarkt
blijft uitermate rustig, zoowel wat
omzetten als koersverloop betreft. ‘Aan vraag ontbreékt
‘het niet. Verzekeringmaatschappijen, die deruimen tijd
maai’ schoorvoetend aan de markt waren, omdat zij het
wenschelijk achtten hun ,,kruit droog te houden” voor eêh
nieuwe staatleening, hebben langzamerhand een zoo ruime
kaspositie, dat zij geneigd zijn posten obligatiemateriaal,
indien die te krijgen zijn, op te nemen. Zulks vooral nu
deze groep aanvijzing heeft gekregen om zich zooveel mogè-

lijk te onthouden ,van het investeeren van nieuse gelden
in hypotheken. Het aanbod van beleggingsmateriaal blijft intusschen uiterst gering, omdat geen enkele groep beleg-
gers bijzondere aanleiding heeft tot liquidatie op eenigsziris
ruime schaal over te gaan. Bij de sparbanken blijft de
tendens tot stijging der inlagen boven terugbetalingen aanhouden, zoodat ook van die zijde eerder vraag dan

aanbod is te bespeuren, al blijven de omzetten uit deze
bron gering.

De
aande’elenmarkt heeft
deze w’eek wederom vrij omvang-
rijke fluctuaties getoond. De binnenlandsche aandeelen-
markt volhardde in de reeds verleden week gesignaleerde
tendens, die nog geenszins flauw kan worden genoemd,
maar die toch zeker als ongeanimeerd kan worden bestem-.peld. Van invloed hierop waren de verwachtingen ten aan-

zien van de juist afgekomen nieuve voorschriften inzake
de fiscale lasten op de naamlooze vennootschap, waarbij
‘men aannam, dat die lasten zeer zwaar zouden zijn: In
overzeesche aandeelen is het koersverloop m’eer wisselvallig
geveest, waârbij afwisselend baisseverkoopen en dekkings-
aankoopen een rol schenen te spelen.

r

198

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Mei
194

EENIGE PRACTISCHE BESCHOUWINGEN

OVER

»
DE REPRESENTATIEVE ONDERNEMING”)

Inleiding.

Naar aanleiding van ons eerste artikel over dit onder-

werp zullen bij verscheidene lezers vragen ,zijn gerezen

met betrekking tot de practische uitwerking van het
principe der representatieve onderneming als basis voor

de prijspolitiek. Dit artikel immers hield zich met deze

uitwerking niet bezig. Het bepaalde zich er toe, aan de

hand van de practische ontwikkeling in Nederland en

Duitschland, aan te toonen, dat slechts het toepassen

van dit principe tot een, wat men zou kunnen noemen,

,,economische” prijspolitiek kon leiden. De opzet van het
artikel gaf geen aanleiding verder te gaan en ook alle

practische vragen in dit verband aan een onderzoek te
onderwerpen. Wat intusschen niet wegneemt, dat deze
vragen vele zijn.

liet feit daarom, dat Prof. Mr. C. Weststrate in een

schrijven aan de redactie aan deze vragen in een tweetal belangrijke opmerkingen vorm heeft gegeven
1
geeft ons
aanleiding op de kwestie der practische uitwerking toch
nog even in te gaan.

Hetligt daarbij zeker niet in onze bedoeling, ook maar

een poging te doen dit probleem •, uitputtend te be-

handelen. Daarvoor zijn zoowel de theoretische als de

practische aspecten van dit vraagstuk te veelomvattend.

Wij stellen ons trouwens voor dat in, ander verband
uitvoeriger te doen. Bepalen wij ons hier dus tot een voor-

loopige beantwoordihg van de door Prof. Weststrate

gestelde vragen, die in elk geval twee zeer belangrijke kanten van de zaak belichten.
De eerste vraagwerpt het probleem op van de moeilijkheid.
van het ,,uit elkaar halen”, der kosten, wanneer de onder-

nemingen zich niet op de productie van slechts één artikel hebben gespecialiseerd. De tweede vraag betreft de moei-
lijkheid van het aanwijzen van de representatieve onder-
neming. Wij veroorloven ons deze vragen in omgekeerde
volgorde te beantwoorden.

De terminologie.

Allereerst zullen wij echter op de kwestie der termino-
logie even ingaan. 1-let is Prof. Weststrate opgevallen,
dat wij de termen ,,gemiddeld goed geleid bedrijf” en
,,representatief bedrijf” zonder meer naast elkaar hebben
gebruikt. Hij wijst er om te beginnen op, dat de eerste term een contradictie inhoudt. ,,Gemiddeld” en ,,goed
geleid” gaan z.i. zeker niet steeds samen, al was het alleen
al, omdat de totale bedrijfstak in een achterlijk stadium
kan zijn. Over dit punt kunnen wij kort zijn, omdat hier
o.i. van een misverstand sprake is. Men moet de woorden
,,gemiddeld” en ,,goed geleid” niet zelfstandig, naast
elkaar, doch met elkaar verbonden zien
2).

In de tweede plaats echter gaan wij gaarne accoord,
met zijn opmerking dat ,,gemiddeld goed geleid” (de term
van de ,,richtlijnen”) en ,,representatief” niet onder alle omstandigheden synoniem zijn. Wij meenen echter, dat
zij in de practijk van de toepassing, die vooralsnog, zooals
wij nog zullen aantoonen, met grove benaderingen moet
werken, niet ver uit elkaar zullen liggen. Dit in aanmerking
nemend, zullen wij er nu dan ook niet veel aandacht aan
besteden, al is deze kwestie theoretisch wel de moeite
ward. ‘Wij volstaan met er op te”wijzen, dat het in
het yorie artikel onze bedoeling is geweest, de aan-
dacht te vestigen op het belang van die – practisch aan-

1)
,,De beteekenis van de representatieve onderneming voor de
prijspolitiek”, in ,,E.-S. B” van 22 April 1942.
‘) Volledi’gheidshaive W1j7.efl wij er nog eens uitdrukkelijk op,
dat deze ,term wel in de laatstelijk gepubliceerde richtklijrien voor-
kmt, doch niet in het Prijsvormingsbesluit. De riôhtlijnen, die
bij cle behandeling van verzoeken tot iirijsverlioogingin acht wor-
den’.genomen, hebben vooralsnog niet te maken met het Prijs-
vormingsbesluit.

wezige of theoretisch te construeeren – ondèinenidg,
welke in alle opzichten als standaard voor der bedrijfstak

zou kunnen gelden, dus niet alleen wat dë ,,leiding”

betreft. In zooverre beantwoordt düs het begrip ,;i

epre-
sentatief” beter aan onze bedoeling dan het begrip ,ge-

middeld goed gçleid”; temeer omdat, al is subjëctiviteit

in dit verband nooit geheel te vermijden, de toepassing

van het laatstgenoemde begrip de subjectiviteit er explicite

inbrengt. In zooverre schept het dus de’ mogelijkleid van

datgene, wat wij als ,,representatief” besëhouwen, af te

wijken, al zal de huidige practijk, zooals gezgd, o.i. daar
weinig toe leiden. Dit is wel de hoofdreden, waarom wij

in ons artikel op deze kwestie, waarover bladzijden te

schrijven zouden zijn, niet verder zijn ingegaan.

Nog eens het principe.

Met betrekking tot de keuze van de rehtatpve

onderneming moeten wij er allereerst de aâuidaht op
vestigen, dat deze – vooral onder de huidige ‘omstaidig-

heden met hun vele problemen op het gebied an de
grondstoffenvoorziening, de kwaliteits en

de vaak
:
“is
selende productievoorschriften – bijzonder moeilijk is.

Deze keuze is intusschen ook onder normale omstandig-

heden moeilijk, zij het in mindere mate. Avorens. daar-over enkele woorden te zeggen, willen wij echter in, de

eerstp plaats voor een goed begrip van de zaak itog eens

de aandacht vestigen op het belang van de aanvaarding
van het principe, hetwelk, naar wij meenn te kunnii

aantoonen, het risico van een onbevredigende keuze
rechtvaardigt.

Een uniforme prijs, ook al is die vastgesteld
op
basis
van den kostprijs van één, doch liefst meer ondernemingen,
die slechts een grove benadering zijn van het theoretische

ideaaltype, is beter dan een reeks individueele prijzen. In

een schaarschtesituatie, die geen concurrentie kent,
zullen alle volgende phasen in de distributie geneigd zijn,
hun verkoopprijzeh vast ta stellen niet op basis van den
laagsten, doch op basis van den hoogsten inkoopsprijs.

Ook de scherpste contrôle zal, vooral bij een groot aantal
tusschenschakels in den handel, niet in staat zijn deze

handelwijze afdoende te voorkomen, liet resultaat daar-
van- is tweeërlei. Allereerst, dat een consumentenprijs
wordt gevormd, Waarvoor als uitgangspunt practisch de
hoogste industrieele inkoopsprijs heeft gegolden. In de
tweede plaats echter wordt door dit systeem bereikt,
dat aan de distributieschakels, die volgen op dén produ-
cent, een winst wordt toegevoerd, die soms een veelvoud

zal bedragen van datgene, wat men op den industrieelen
prijs heeft bespaard; eenerzijds door de winst op tegen
lagere prijzen ingekochte voorraden, anderzijds door, de
procentueele winstopslagen
3).

lIet is duidelijk, dat wij met’ dit betoog, dat zich met
de technische eigenaardigheden van een prijspblitiek
systeem, doch niet met de feitelijke winstmogelijkheden
bezig houdt, geen oordeel uitspreken over de positie,

waarin de handel zich tegenwoordig veelal bevindt. Dat
deze situatie, ondanks de gunstige uitverkoopjaren 1940
en 1941, veelal weinig florissant is, is voldoende bekend.
Het gaat hier echter om de voor en nadeelen van een
stelsel. En dan mogen wij er de oogen niet voor sluiten,
dat een individueele beoordeeling van de industrie in het algemeen – al gaat deze regel natuurlijk niet in absoluten
zin op – ten koste van deze industrie baten aan den handel

‘)
Dit laatstC is niet in strijd met den algemeenen regel, dat de
handel op grond van den prijsstop slechts zijn op 9 Mei 1940 gel-
dende marge, in ,geld uitgedrukt, mag handhaven. In ,verband met
het streven, ook in den handel tot een zoo gelijkmatig mogelijk
prijsverloop te komen, worden hièr, hctgéen in de toekomst’ steed&
meer zal geschieden, in afzonderlijke regelingen, algemeen geldende
marges in procenten vastgesteld, teneinde aan de pr,actijk en de
behoeften van den handel zooveel mogelijk tegemoet te kômen.
lIet behoeft geen betoog, tot welke moeilijkheden op den dCur de
verplichte handhaving van individueele, in geld uitgedrukte, m.ar-ges hij de duizenden handelaren, waar het hier om gaat, aanleiding
zal geven.

6 Mei 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

199

doet toekomen, die beter in de productiesfeer hadden
kunnen blijven. Men trachte zich eens voor te stellen,
hoe éen prijsvorming, die zich op de individueele kost-

prijzen van den landbouw
4)
en ook van het verkeer zou

basèeren, in de handelssfeer zou verloopen en welke ge-
volgen dat voor de conumentenprijzen zou hebben.

Met het bovenstaande hebben wij dus vooral duidelijk
willen maken, dat een prijspolitiek, die, misschien nood-

gêdwongen, van een slecht gekozen representatieve- onder-

neining uitgaat, in den regel beter zal zijn dan een, die

zich in beginsel de individueele onderneming, en daardoor
practisch de duurst werkende onderneming, tot uitgangs-

punt kiest.

De keuze oan de representafiel’e onderneming.

Erkenning van de juistheid van het bovenstaande ont-

heft ons intusschen niet van de verplichting, bij de keuze

ari de representatieve onderneming zeer nauwgezet te
werk: te gaân. Wij wezén reeds terloops op de feitelijke
moeilijkheden waarmede deze keuze in de huidige om-standigheden te kampen heeft. Afgezien daarvan echter

moeten wij er allereerst op wijzen, dat de bedrijfstakken
in dit opzicht globaal in een tweetal categorieën zijn te

verdeelen: een categorie, waarbij per bedrijfstak vele

ondernemingn voorkomen, bijv. vele tientallen of zelfs

honderden, en een categorie, waarbij het aantal onder-
nemingen inin of meer beperkt is. Evenals – onder .nor-
male”ômstandigheden – de prijsvorming op de ,,vrïje”,
dat wil in deze beschouwing zeggen: niet door de Ovei-
heid gebonden, markt ten aanzien van de eerste catego-
rie anders verloopt dan ten aanzien van de tweede, zoo
ligt ook voor beide categorieën het vraagstuk van de prijs-
vorming door de Overheid, en dus ook dat van de
representatieve onderneming, verschillend.
Wanneer wij Van storingsverschijnselen, als oorlogsom-
standigheden en conjunctuurbeweging, afzien, zal zich ten
aanzien van de eerste categorie op de vrije markt op den

duur een prijs ontwikkelen, die de gunstigst werkende onder-
nemingen een extrawinst laat en de ongunstigst werkende
ondernemingen een verlies bezorgt. Deze prijs zal dan met
de kdsten van een bepaalde middengroep, die min of
meer uitgebreid kan ;ijn, in overeenstemmirig zijn. (Wan-

neër deze bedrijfstak zich in een tot op zekere hoogte
permanenten toestand van overproductie bevindt, zal de
prijs ver bneden deze kosten kunnen liggen, doch van dit,
in de twintigste eeuw niet zeldzame, storingsverschijnsel
zien wij hier, zooals gezegd, af).
Geheel anders zal de prijsvorming echter zijn bij de
tweede categorie. Of wij hebben daar het verschijnsel
van elkaar in een strijd om de macht uitputtende onder-
nemingen, en dus een prijs ver beneden de kosten, of wij
hebben het geval van de monopoloïde situatie, waarbij

de ondernemingen, zich van elkaars kracht bewust, met
een zekere’ verdeeling van de markt genoegen nemen en
een prijs incasseeren, die min of meer belangrijk boven de
kosten vn alle .onderhemingen ligt. Een bijzonder groote
onderneming treedt daarbij veelal als ,,prijs-leider” op.
In de Vereenigde Staten van Amerika is dit verschijnsel
reeds vrij normaal geworden en naar onze meening zal
iok Europa daar in de toekomst in sterkere mate mee te
maken krijgen, waarmede de toekomstige prijspolitiek
uiteraard rekening zal dienen te houden. De vraag, of
een dergelijk evenwicht meer den labielen dan wel den
stabielen vorm njd’ert, hangt o.a. af van de kapïtaals-
investaties en van de patenten, die de productie in een
dergelijke branche vereischt.
Hët voor de prijspolitïek belangrijke verschil tusschen
deze beide categôrieën, waartusschen de grens niet scherp
doch uitermate vloeiend verloopt, is, dat in het eene geval
de concrete representatieve onderneming, zij het soms moei-
lijk aanwïjsbaar, in elk geval aanwezig is, doch dat in het

) De rèpresentatiéve onderneming in den landbouw is overigens
weer een probleem op zichzelf.

andere daarvan veelal niet kan worden gesproken. In het

eerste geval zal een zekere normale spreiding van de

ondernemingen zich, wat den kostprijs betreft, vertoonen,

zonder.dat nu directe en ideale kromme van Gausz behoeft

te kunnen worden geconstrueerd. Door vergelijking van
het kostprijsmateriaal van een aantal geselecteerde cinder-

nemingen zal dus een representatieve onderneming al dan

niet als een gemiddelde kunnen worden bepaald, hetgeen
door de variatie der productie-omstandigheden met meer

of minder moeite gepaard zal gaan. In elk geval zal op

deze wijze een prijs kunnen worden gevonden, die zichin

sterkere mate bij den normalen, om niet te zeggen ,,sta-

tischen”, marktprijs aansluit dan de op de vrije markt
zich voimende prijs zelf. In beginsel doet men hier hetzelfde,

wat ook de onderlinge concurrentie op de Vrije markt
verricht; slechts is men minder van toevallige omstandig-
heden afhankelijk en komt men daardoor wellicht tot een

zuiverder benadering van den evenwichtsprijs. Overigens

is het duidelijk, dat wij ons hier in deze, nog vele vrgen
opwerpende, theoretische materie niet -verder kunnen

begeven. .
Irt al die gevallen, waarin de bedrijfstakken sterker

den vorm van de twede categorie, dus van den monopÖ-
loïden bedrijfstak, aannemen, zal de keuze van een feite-

lijk aanwezige representatieve onderneming steeds moei-
lijker worden, behalve in het uiterste geval, dat deze
tostand overgaat in een geval van monopolie en dan
slechts één onderneming als monopolist is overgebleven.
Dit neemt intusschen niet weg, dat, zoolang dat geval
nog niet is ingetreden – en zoo zal bij de als mono-
poloïde aangeduide situatie de toèstand zijn -,
door vergelijkende kostenstudie de mogelijkheid aanwezig

is,’een theoretische representatieve onderneming te con-
strueeren, waarbij intusschen niet slechts de vergelijking, doch ook door het geringere materiaal de objectieve des-
kundige beoordeeling ,,van buiten af” een rol zal moe-
ten spelen. Al ligt het voor de hand, dat een dergelijke
kôsten- en prijsbepaling moeilijker is dan bij de eerstge-
nôemde categorie, uit het afwezig zijn van een feitelijke
representatieve onderneming behoeft daarom nog niet te
volgen, dat niet een onderneming kan worden geconstru-
eerd, wier kosten voor den betreffenden bedrijfstak
representatief kunnen worden geacht. In een bepaald
opzicht wordt het ons daarbij gemakkelijker gemaakt dan
bij de ,,atomistische” bedrijfstakken. ‘Wel kan het voor-
komen, dat in een bedrijfstak met slechts enkele onder-
nemingen door toevallige omstandigheden bepaalde
ondernemingen bestaan, die, objectief gezien, als inefficient
moeten worden geclassificeerd, doch in vele gevallen zullen
de ondernemingen, die zich in dergelijke bedrijfstakken
hebben weten staande te houden, wel tot de goed geleide
behooren. Dit maakt dus het gevaar, den prijs te basee-
ren op een oneconomischen kostprijs, geringer.
De technische moeilijkheden om tot de vaststelling van
de representatieve onderneming te komen, zullen dus
mestal wel zeer groot zijn. Ook wanneer snel wisselende
productie-omstandigheden de keuze niet nog verzwaren,
blijft het bezwaar, dat het aanstonds toegankelijke kosten-
materiaal veelal niet zeer omvangrijk of geschikt is. Al
zal men echter, zooals op het oogenblik, dikwijls met
grove benaderingen moeten werken, ook de op deze wijze
verkregen resultaten zijn voor een prijspolitiek, die een
zoo regelmatig mogelijke prijsvorming nastreeft, tbch
vaak zeer bruikbaar, zooals de practijk heeft bewezen.
Er zou over dit vraagstuk nog zeer veel zijn te zeggen.
Wij hebben in het bovenstaande problemen aangesneden,
zooals de verhouding van den kostprijs tot den marktprijs,
resp. tot den statischen prijs, en het belang hiervan voor
de prijspolitiek, zooals de vorming van den prijs op een
monopoloïde markt en de houding, die de prijspolitiek
hiertegenover moet aannemen, welke een veel diepgaander
behandeling eischen om tot een klare probleemstelling te
kunnen geraken. Deze problemen zullen ook in de toekomst

200

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6.Mei
1942.

en rol speÎen en dan m’ede moeten wordei bezien in

verband met de eischen, welke de herontplooiing van ons

economisch leven, zoowel van hahdel en industrie als

landheuw en verkeer, alsmede dé noodzakèlijke dynamiek
hunner ontwikkeling, stellen. Wij stellen ons voor, op

enkele hoofdlijnen van deze problematiek in ander ver-
band uitvoeriger in te gaan.

De kostensplitsing.

De tweede vraag hetreft het splitsen van de kosten,

wanneer verschilleiïde producten.in
dezelfde ondernemind.

worden gemaakt, terwijl de ,,productenreeks” in de af-
zonderlijke ondernemingen dan nog weer verschillend kan

zijn. Ook wat dit betreft, kunnen weer twee gevallen wor-

den onderscheiden, ni. het geval, waarbij de kosten per

product volgens de een of andere toerekeningsmethode

kunnen worden bepaald, en het geval van de ,,verbondén

kosten” waarbij een sleutel voor de kostensplitsing niet of zeer moeilijk is te vinden.

1-let eerste geval levert theoretisch geen grootere moei-

lijkheden op dan wanneer de bedrijfstak één uniform

product maakt. In de practijk kunnen de moeilijkhedn

veliswaar grooter zijn dan in het laatstgenoemde geval,

doch onoverkomelijk zijn zij zeker niet. ‘Wanneer wij bijv.
met een bedrijfstak, die uit een groot aantal productie-

eenheden bestaat, te maken hebben, zal veelal een bepaalde

groep van artikelen tot de normale productie behoorèn

en kunnen daarvoor op geheel dezelfde wijze de kosten

en de prijs worden berekend, als wanneer het slechts om
één artikel zou gaan. De berekening zal velswaar omvang-

rijker zijn, doch vrder reiken de moeilijkheden van dit
probleem niet.
Daarbij moet trouwens rekening worden gehouden met
het feit, dat in bedrijfstakken, waar de productie zer
veelsoortig is, als regel voor de individueele producten

geen afzonderlijke prijzen algemeen zullen worden vast-

gesteld, doch dat de prijsregelingen den vorm zullen hebben

van een calculatieschema, aan de hand waarvan de pro-
ducenten voor elk hunner artikelen een prijs zullen kunnen

berekenen. Op de vraagstukken, die de constructie van

zulk een calculatiescherna opwerpt met betrekking tot
een zoo geiijkvormig mogelijke prijsbeweging, gaan wij

nu niet in. De practische moeilijkheden zijn daarbij zonder

twijfel groot, doch theoretisch zoowel als practisch blijft
de zaak oplosbaar.
Lastiger wordt het, wanneer sommige ondernemingén
in den bovenbedoelden bedrijfstak speciale producten
maken, die ook niet in een zoo volledig mogelijk uitgewerkt

calculatieschema passen, of wanneer wij te maken hebben
met een bedrijfstak, die uit slechts weinig ondernemingn
bestaat, welke van elkaar afwijkende productenreeksen
vervaardigen. Het vergelijkingsmateriaal wordt dan nog
beperkter, zoodat nauwgezette kostenberekening, waarbij
niet alleen de accountant het laatste woord kan hebben,
noodzakelijk is. In wezen is dit 1obieem echter niet

moeilijker dan dat van het construeeren van een represeo-
tatieve ondeheeming in een dergelijken bedrijfstak.
Van een geheel andere soort wordt evenwel het graag-
stuk, wanneer wij te maken hebben met het zuivere geval van
de ,,verbonden kosten”, waarbij de kosten op geen enkele
wijze direct zijn te splitsen, zooals dat hij industrieën voorkomt, welker productie in belangrijke mate rest-
producten oplevert; in de chemische industrie komt dit
bijv. veel voor.
Theoretisch is dit probleem doorgadns nog wel
01)
te

lossen in verband met het feit, dat de verhouding, waarin
de ,,verbonden psoducten” worden vervaardigd, kan w’orden
gevarieerd. Op deze wijze kunnen de marginale kosten
van de verschillende producten worden bepaald. Practisch
komt men daar meestal echter niet aan toe en is ook de
kostencalculatie niet verfijnd genoeg om de
1
!
Ioo
d
za
k
e
lijk
e

berékening op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren.
in dat geval zal men zich dan ook op het verleden moeten

basèeren en eventueele stijgingeii vari de totaalkosten
Oj)
arbitraire wijze tusschen de verschillende producten

verdeelen, waarbij de beteekenis van het product voor de

volkshuishoudin’g en het commeicieele ihziôht in de markt-
situatie invloed moeten uitoefenen.

Voor de behoeften van de huiaige maximumpolitiek is
deze procedure voldoende. Bij een pnijspolitiek van meer
permanenten aard, die mede een rol in de reguleering van

het economische leven moet spelen, zal men in meerdere

mate van de bovengenoemde, ook theoretisch verantwoor-
de, methode gebruik moeten maken, met het oog waarop
dan ook het kostenmateriaal zorgvuldig zal moeten
worden bewerkt.

Ook uit de summiere beantwoor’ding van deze tweede

vraag is gebleken, dat’de problèmen, waarvoor de toeas

sing van het principe van de representatieve onderneming
voor de prijspo]itiek ons stelt; in beginsel •vel oplosbaar
zijn, doch dat de practijk ons in dit opzicht
oor groote
moeilijkheden plaatst. Daarbij moge intuschen w’orden
bedacht, dat het loslaten van dit principe de moeilijkheden

niet kleiner doch grootër maakt en dat de grov6 benacle-

ring, waartoe het gebrekkige kostenrfiateriaal en het vaak
nog onvoldoende uitgewerkt zijn van de prijsherekenings-
methoden, zooals hijv. calculatieschema’s, ons verplichten,

tot voor de huidige omstandigheden belangrijke resultaten heeft gevberd.

liet is echter verre van ons, te ontkennen, dat deze

resultaten in het licht van watmogelijk en wenschelijk

is, nog vrij gebrekkig zijn. Wij staan evenwel nog slechts
aan het begin. De wijziging in den economiséhen toestand,

welke de oorlog met zich bracht, niaakte het plotseling

noodzakelijk, met groote snelheid w’egen te vindeii om een
gevaarlijk wordende prijsbeweging in bedwang te krijgen.
Deze practijk is een goede leerschool geweest. Zij heeft
öns eenerzijds de mogelijkheden, doch anderzijds ook de

noodzakelijke grenzen der prijspolitiek doen zien. Aan de
hand van iie verworven ervaring en met behulp van

nauwgezet uitgewerkte kostenstudies zal het mogelijk

zijn de prijspolitiek op te bouwen, die voor het be-
heerschen van de toekoûïstige economische ontwikkeling

noodzakelijk zal zijn. Het behoeft daarbij geen betoog,
dat deze politiek een ander aanzien zal vertoonen dan de

sterke reglementeening, waartoe de huidige schaarschte-situatie onvermijdelijk dwingt.
G. BROUVSRS

GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT VAN DE

TOTSTANDKOMING DER NEDERLANDSCHE

BEDRIJFSORGANISATIES.

Deze beschouwing beoogt het geven van een geschied-
lundig overzicht van de totstandkoming der bedrijfs-
organisaties hier te lande. Een dergelijk overzicht is,
ondanks de veelheid van literatuur, voorzoover mij

bekend, tot dusver nog niet verschenen.
Zooals bekend, men zie hijv. de lezenswaardige brochure
van
Beh,’ens
1),
zien wij in de Middeleeuwen een sterk
gereglementeerd bedrijfsleven, waarin de gilden een
vooriame plaats innamen. Deze gilden hadden een publiek-
rechtelijk karakter. Zij kregen van de Overheid hun taak toegewezen. Deze taak was tweeledig, namelijk het be-
vorderen van de belangen van hun eigen bedrijfstak en de behartiging van het algemeen belang. 1-let lidmaat-
schap der gilden was verplicht voor ieder, die een bepaald
beroep wilde uitoefenen. De belangen van de gildeleden
werden bevorderd, doordat men het aantal meesters, be-

perkte, bepaalde prijzen voorschreef, enz. 1-let algemeen
belang werd behartigd, doordat men zorgde voor een
goede opleiding der ambachtslieden en bepaalde kwali-

1)
J. W. 11. Behrens, De organisatie van het Nederlandsche
bedrijfsleven”, 1-1011e & Co., ‘s-Gravenhiage. 1941, pag. 9 cv.

6 Mei 1942

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

201

teits- eEi prijsvoorschriften gaf. Uit deze tweeledige functie
moge blijken, dat de gilden ongetwijfeld als de voor-
loopers van onze bedrijfsorganisaties moeten worden he
schouwd, hoewel anderzijds, begrijpelijkerwij ze, groote
verschillen bestaan tengevolge van de veranderde struc-

tuur der maatschappij.
Met de Fransche revolutie braken zich geweldige ver-
anderingen baan. Zij bracht de bevrijding van den enke-

ling uit tal van kringen en groepen, welke een remmende
werking op de ontplooiing van zijn persoonlijkheid uit-

oefenden. Zij bracht ook het einde van de gilden, die de

vakgenooten op vaak knellende wijze aan banden legde
n.

Dealgemeene drang naar vrijheid leidde tot een onge-
breidelde toepassing van het ,,iaissez faire, laissez aller”.

Zooals 1W.
C(ool)
kort geleden schreef
2),
schepen de

snelle groei der techniek en de daaruit voortvloeiende ver-

laging van transportkosten de voorwaarden voor een
steeds verdergaande internationale arbeidsverdeeling. , De

snelle groei van de bevolking, gepaard met een regel-
matige stijging van 11et materieele welvaartspeil, zorgden-

ervoor, dat
in deze periode
het ,,laissez faire” volkomen

op zijn plaats was”. Intussclien zou op deze ontwikkeling

spoedig een reactie volgen.
In den loop der negentiende en speciaal in de twintig

ste eeuw bléek het ongebreidelde liberalisme niet de orga-
nisatievorm der gemeenschap te zijn; welke in staat stel-
de de – uit welke oorzaak dan ook voortgekomen –
elkaar met wisselende tusschenpoozen opvolgende pro-

ductiecrises te voorkomen, die in haar vollen omvang /

voor de menschheid de meest desastreuse gevolgen had-
den lIet besef brak baan, dat het bedrijfsleven niet lan-
ger aan zichzelf kon worden overgelaten. Daarnaast
won de overtuiging veld, dat overheidsingrijpen of al-thans toeicht ter bescherming van de belangen der ge-
meenschap onmisbaar was, terwijl mede het inzicht ont-
stond, dat nergens ter wereld de centrale w’etgevende
macht in staat was gebleken, het veelzijdige bedrijfsleven
te beheerschen. Geen enkele regeeringsvorm, hetzij de-
moratie, hetzij autoci’atie, had organen voortgebracht,
die de oneindige schakeeringen van het bedrijfsleven
konden overzien. Men begon-te beseffen, dat geen enkel

regeeringsapparaat de steeds wisselende situaties zou
kunnen beheerschen. Steeds luider wei’d ook de roep van

liet bedrijfsleven om door het gemeenschapsbelan in-
gegeven beslissingen over voor haar belangrijke onder-
werpen niet geheel en al in handen te leggen van poli-
tieke colleges. Zoo neigde men langzamerhand tot het
inzicht, dat deze materie moest worden onttrokken aan
het uitsluitend oordeel van de centrale w’etgevende macht
en dat aan het bedrijfsleveii een zekere mate van zelf-
regeering diende te worden toegekend.
De eerste, die in Nederland de idee vandecentralisatie
yan rechtsvorming naar voren heeft gebracht, is Prof.
J(rabbe
3).
Hoewel deze hoogleeraar nog verscheidene
andere motieven voor zijn denkbeeld noemt, vestigt hij
toch in de eerste plaats de aandachtop de noodzaak,
dat degeen, die met de rechtsvorming is. belast, ook vol-
doende kennis draagt de maatschappelijke toestan-

den, waarin men wil ingrijpen. Deze kennis is niet steeds
• in voldoende mate bij de centrale wetgevende macht aan-
wezig; Krabbe moet gewagen van den afstand tusschen
parlement en practijk. Als toepassing van deze gedachte
worden een’aantal doelverbanden genoemd, zooals jacht-
schappen, houwschappen, wegschappen, alle toegerust
met verordenende bevoegdheid, maar ook autonome ver-
banden voor de belangen van handel, industrie en land-
bouw. Met zooveel woorden gewaagt de Leidsche hoog-
leeraar van den wensch naar publiekrechtelijke bedrijfs-
organisatie. Het is interessant om vast te stellen, dat

‘)
M. F. J. Cool,
,,Waarom ordening van hei bedrijfsleven?”
in liet Organisatienum toer der ,,Economisëh-StatiStiSChe . Berich-
ten”, 27e jaargang, nummer 1355 van 7 Januari 1942.
) Prof. Mr. 1!. KraSSe,
De moderne Staatsidee”, Martinus
Nijhoff, ‘s-Gravenhage 1915, pag. 131-141.

deze gedachte hier te lande reeds in 1915 werd ontwikkeld.

,Een eigenaardig argument van Krabbe is zijn beroep op

den achterstand in wetgevenden arbeid, die bij de meeste

colleges moet worden geconstateerd.
Kort daarop is een stroom van literatuur, over dit

onderwerp losgebroken. Hoogleerai’en als
Kranenburg
4),

Scholien
5)
en
Vaickenier Kips
6)
hebben het denkbeeld

van Krâbbe onderzocht en gunstig beoordeeld. Dè ge-

dachte van gedecentraliseerde wetgeving won ziender-

oogen terrein. 1

let onderwerp stond dermate in de alge-

meene belangstelling, dat de Nederlandsche Juristen-
vereeniging daaraan een speciale vergadering wijdde,
7
).

De aan dè ledenvergadering voorgelegde vragen waren

• drieërlei. De eerte betrof. de wenschelijkheid om andere
dan de in de grondwet genoemde lichamen met wetgevend
en uitvoerend’ gezag te bekleeden. De tweede vraag was, of de Gi’ondwet het instellen van zulke lichamen toeliet?
De derde vraag betrof de wijzigingen, die, bij ontkennende

beantwoording. van de tweede vraag, in dd Grondwet –
behoorden te worden aangebracht. De twee eerste vragen
werden door beide prae-adviseurs, Mr. E. Fokker en

Mr. Dr. II. Frijda, zonder voorbehoud bevestigend be-
antwoord. Anderen, met name Mr. J. A. Levy, betoogden
de ongrondwettigheid van wetgevende colleges, welke
niet in de Grondwet waren genoemd. De vergadering ver-


klaarde zich tenslotte met. groote meerderheid voor .de
wenschelijkheid en hield de vraag, van de grondwettig-
heid, die als zuiver wetenschappelijke vraag niet voor
rneei’derheidsbeslissing vatbaar ivas, buiten stemming.
Nadat het denkbeeld van gedecentraliseerde wetgeving

aldus door de wetenschap was onderzocht en geadopteerd,
• deed zich bij de grondwetsherziening van 1922 een
ge-

schikte gelegenheid voor om de grondwettigheid van dit
beginsel boven iederen twijfel te verheffen. Een beschrij-


ving hiervan vindt men o.a. in het handboek van Prof.

Kranenburg
8)
De Staatscommissie van 1918, die deze

herziening voorbereidde, stelde reeds dadelijk voor om
in dd Grondwet een artikel opte nemen van den volgenden
inhoud: De wet kan aan andere ddn in de Grondwet
genoemde lichamen verordenende bevoegdheid geven”.
Als toelichting tot haar voorstel schreef de commissie:

,,Meermalen is twijfel geuit, of d

t
& wetgever bevoegd is,

andere dan in de Grondwet genoemde lichamen met ver-
ordenen de bevoegdheid ‘te bekleeden. De ontwikkeling
van ons staatsbestuur maakt het gewenscht, deze . be

voegdheid zeker te stellen”. Bij de herziening van 1922
werd het voorgestelde artikel onveranderd als artikel 194

in de Grondwet opgenomen.
Intusschen won de gedachte van gedecentraliseerde –
rechisvorming meer en meer veld. Ook de Staatscom-
missie voor de grondwetsherziening 1938 bleek veel voor
deze gedachte te voelen. Tooral op liet terrein van het

• bedrijfsleven achtte zij de behoefte aan regelende organen•
aanwezig. Op dit gebied stelde zij dan ook eenige niemve ,artikelen voor. Wîeliswaar erkende zij, dat de grondwets-

herziening van 1922 voor de gedachte van gedecentrali-
seerde wetgeving reeds ruim baan had gemaakt, doch
niettemin achtte zij, voor de ordening van een zôô groot
maatschappelijk belang, dat ééne artikel onvoldoende.
De herziening van 1938 heeft tenslotte tot resultaat gehad,
dat in de Grondwet een nieuw Vijfde Hoofdstuk is opge-
nomen, getiteld: ,,Van openbare lichamen voor beroep
en bedrijf”. 1-let bevat de navolgende artikelen:
Art. 152. De wet kan voor bepaalde beroepen en
bedrijven en groepen daarvan, alsmede voor het be-

‘)
Prof. Mr. R. Kranenburg,
,,Vragen des Tijds”, 43e jaargang,
pag. 125 e.v.
7)
Prof. Mr. P. Schotten,
Onze Eeuw”, 1917, pag. 173 cv.
S)
Prof. ?’atchenier Kigs,
,,Tijdspiegel”, Nov. 1916
7)
,,Handelingen der Nederlandsche Juristenvereeniging”, 47e
jaargang, 1917, deel 1, pag. 123-302, en deel II, pag. 86-171.
S)
Prof. Mr. R. – Kranenburg,
,,Hct Nederlandsch Staatsrecht”,
‘H. B. Tjeenk Willink & Zoon N.V., Haarlem- 1938, deel II, pag. 395-405.

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Mei 1942
roeps- en bedrijfsleven in het algemeen, lichamen in-

stellen, teneinde regelend op te treden. De samen-

stelling, inrichting en beoegdheid van deze lichamen
worden door de wet geregeld.

Art. 153. De wet kan aan deze lichamen verorde-
nende bevoegdheid geven.


Art. 154. De besluiten van deze lichamen, die met
de wet of het algemeen belang strijdig zijn, kunnen

worden geschorst en vernietigd, volgens regels bij de

wet te stellen. De wet kan bepaalde besluiten dezer

lichamen aan goedkeuring onderwerpen, volgens door
haar te stellen regels.

Het oude artikel 194, dateerend van 1922, dat ik hier-

boven citeerde, bleef behouden en vormt sedert 1938

als art. 155 een eigen Zesde Floofdstuk, getiteld: ,,Van

andere lichamen met verordenende bevoegdheid”.

Het is deze grondwettelijke basis, dateerend van 1922

en 1938, waarop de regeling van onze bedrijfsorganisaties
berut
9).
Nadrukkelijk zegt artikel la van het Besluit

van den Secretaris-Generaal van het Departement van

Handel, Nijverheid en Scheepvaart, betreffende den op-

bouw van een zelfstandige organisatie ter ontwikkeling
van het bedrijfsleven, van 31 October1940: ,,De overeen-

komstig artikel 1 lid 2 opgerichte en erkende bedrijfs-
organisaties zijn lichamen in den zin van artikel 152

van de Grondwet; haar kan overeenkomstig artikel 153
van de Grondwet door den Secretaris-Generaal van het

Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart ver-

ordenende bevoegdheid worden toegekend”. Wel verre

van als een oorlogskind, moeten onze bedrijfsorganisaties

dan ook worden beschouwd als een product eener veel-
jarige en geleidelijke ontwikkeling, welke zoowel door

wetenschap als wetgever, ja, door den grondwetgever, is
gesanctionneerd.
Mr. D. EGGINK.

‘) Men zie hierover ook de artikelen in het Organisatienurniner der
,,Economisch-Statistische Berichten”, van
7
Januari
1942
en dc
artikelen van
G. Brouwers
en
Mej. Mr. E. W. Iloutinh
in ,,E.-S. B.”
vn
1
en 8 April
1942. –

COLLECTIEVE RECLAME
1
)11,
De moeilijkheden bij en de nadeelen van collectieve
reclame zijn niet gering, hetgeen dan ocik tot gevolg

heeft, dat, ondanks het feit, dat in beginsel heel wat
artikelengroepen in aanmerking komen, het aantal in
ons land gevoerde..campagnes slechts beperkt is. Zooals
bij elk economisch handelen zal men vöér- en nadeelen
zorgvuldig tegen elkaar afwegen. Flet is uiteraard niet
in het algemeen te zeggen, welke waarde aan elk dr

hier opgesomde factoren dient te worden toegekend;
voor ieder bepaald geval zal men moeten trachten deze
waarde benaderend te schatten.
Van de tgenwerkende factoren, die zich bleken te doen
gelden, noemen wij dan:

1.
Gebrek aan samenwerking.

Ten eerste ig het voor collectieve reclame, althans
voor vele vormen daarvan, noodig, dat er een zekere
samenwerking bestaat tusschen de belanghebbenden.

Vooral bij de bedrijfstaksgewijze collectieve reclame kan
dit punt beslissend zijn. Is het aantal concurrenten in een bepaalden bedrijfstak zeer groot en hebben deze
bovendien een uiteenloopende mentaliteit, gedachten-
weield en ,,standing”, dan zal collectieve propaganda
voor de producten van dien bedrijfstak uiterst moeilijk,
zoo niét onmogelijk, tot stand zijn’ te brengen. Is immers
een min of meer belangrijk deel der belanghebbenden
nief bereid mee te doZen, dan zouden deze tôch meeprofi-
teei’en van een eventueele collectieve propaganda door de

‘) Dit
is
het tweede gedeelte van een artikel over collectieve
reclame, waarvan het eerste gedeelte werd geplaatst in
,,E.-S. B”
van.
29
April
1942.

rest. Immers individueele merken of namen worden in de
collectieve campagne in den regel niet genoemden èr is
dus geen waarborg voor degenen, die de kosten dragén,
dat zij zelf en niet buitenstaanders inderdaad in hoöfd-
zaak de vruchten zullen plukken. Dit nadeel kan gemakke-

lijk doorslaggevend worden. Het zal echter niet otreden,

indien er een alle of althans de groote meerderheid dei

bedrijfsgenooten omvattende bedrijfsorganisatie bestaht.

Nu zich onder de huidige omstandigheden een dergelijk

constellatie in ons land heeft ontwikkeld, valt te ver-

wachten, dat het ,,outsider”-probleem in de toekomst

veel minder zwaar zal wegen. Dit is een van de redenen,
waarom wij juist

thans de aandacht op dit onderwèrp

willen vestigen. Op de toekomstmogelijkheden van co1lèc.

tieve reclame komen wij in een afzonderlijke paragraaf
terug. , .. –

Moeilijkheid het resultaat te meten.

Is het bij individueele reclame reeds moeilijk het be-
haalde resultaat te meten, bij een collectieve reclame is
dit een nog veel grooter probleem. Veelal is het vrijwel
onmogelijk, zich een betrouwbaar beeld van de gevolgen

te vormen en den invloed van het gezamenlijk optreden

te isoleeren van de vele andere invloeden, die steedsop
de vraag naar bepaalde goederen en diensten inwerken.

Geen oQereenstemming over de uitvoering.

Zelfs wanneer inderdaad een voldoend percentage

van de belanghebbenden tot het inzicht is gekomen,
dat een collectieve campagne in beginsel vruchten zo’u

afwerpen, dan nog blijft de moeilijkheid bestaan, dat
de meeningen zeeil verdeeld zijn over de wijze van uit-
voering van de campagne. Wij zien deze meeningsver-
schillen ook bij de individueele reclame: belanghebbende A

houdt yast aan plakkaten-reclame, terwijl .B, die precies
hetzelfde wil bereiken, de voorkeur geeft aan advertenties
en C misschien weer veel voelt voor toegift-artikelen
Ook over de. te gebruiken argumenten kan men van

meening verschillen. Bij de meeste vormen van collec-
tieve reclame moet deze moeilijkheid toch op de een of

andere. wijze tot oplossing worden gebracht en zullesi
ivaarschijnlijk door deelnemers ook wel concêssies in
dit opzicht dienen te worden gedaan.

E.rpansibiliteit van de vraag.

Voor liet slagen van een collectivê reclame-camgne
is een voorwaarde, dat de totale vraag naar de gepro-

pageerde goederen- of dienstensoort ook zonddi’ een
verlaging van den prijs voor uitbreiding vatbaar is,
hetzij doordat de verkoop van concurreêrende groepeh
wordt teruggedrongen, hetzij doordat men piofitert
van een in t taal toenemende’ vraag, of wel doordat
een zonder de campagne terugloopende vi’aag op peil
wordt gehouden. Schuitema wijst er op,hoe, in het bij-

zonder wanneer dit laatste geval zich voordoet, dus
wanneer de vraag naar een bepaald artikel relatief of abso-luut terugloopt, zich de noodzaak van een collectiei,recam-
pagne kan voordoen
2).
Theoretisch-ecönomisch gesproken

komt dit alles er op neer, dat voor het desbetreffende goe’d
de mogelijkheid aanwezig moet zijn om door de proa-
ganda de subjectieve waardeeringen van de afnemers
zoodanig te beïnvloeden, dat de vraagcurve in voor de
verkoopers gunstigen zin wordt verichoven. Bij hetartikel
zout bijv. lijkt die mogelijkheid zeer gering, omdat het

verbruik nu eenmaal aan nauwe grenzen gebonden is ):
Slaagt men er echter in nieuwe aanwendingsmogelijk
heden te vinden of nieuwe groepen der bevolking in de
consumptie te l5etrekken, dan openen zich, zelfs vooreen

‘) Zie
E. B. W. Schuitema
,,Grondslagen der moderne reclame’,
bIs.
193.
‘) ,,31aandblad van het Genootschap voor Reclame”, September
1937,
blz.
166.

.

.

6

Mei 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,

203

bed met aanvankelijk weinig voor uitbreiding vatbare

vra’ag,’ geheel nieuwe perspectieven.

,Zker
1
dient Jij dit alles rekening te w’orden gehouden

mét de rnogelijkheid, dat van de zijde van de aanbieders

van en concurreerende goederen- of dienstengroep, ten
koste waarv’an men eventueel resultaat meent te kunnen

bereiken, een ,,tegenoffensief” wordt geopend. Voor-
beelden hiervan hebben zich ook in ons land voorgedaan.

.Vo6r de colleitieve campagnes, welke in deze periode

van schaarschte worden gevoerd, gldt hetzelfde, al zou
men, omdat thans naar vrijwel elk artikel een schijnbaar

onverzadigbare vraag bestaat, geneigd zijn op het eerste

gezicht anders te oordeelen. Men denke aan de
reeds genoemde kunsthoning-campagne. Wat betreft de’ evneèns genoemde acties voor de inlevering van tubes,
glaswerk, enz., zou men, het betreft nu eenmaal een abnor-

malen toestand, in de plaats van het begrip expansibele
vraag eigenlijk expansibel aanbod moeten lezen.

5. Lastenverdeeling.

Als laafste factor zij dan nog ae aandacht gevestigd
dp’ de ra’ctische moeilijkheid om een billijke verdeeling
van de kosten der collectieve campagne over de deel-
ndmers te verkrijgen. Ook hierover moeten zij het eens

vörden en in de practijk blijkt, dat men, op grond van
bezwaren van de zijde der deelnemers tegen de meest
juiste wijze van ömslag der kosten, wel eens zijn toevlucht
moet nemen tot minder logische- verdeelingsstelsels. Zoo
bestaan er voorbeelden van collectieve campagnes, waarbij
debijdragen een min of meer vrijwillig karakter droegen,
in dien zin, dat de grootte ervan door de deelnemers zelf kon worden bepaald, en andere, waarbij als sleutel werd
ekozeri de, grootte van het kapitaal, de totale loonsom
of wel de door. een organisatie van haar leden ontvangen
contributie, waarop dan een omslag werd geheven.
– -De meest toegepaste eiï ook meest voor de hand liggende
methode is echter die, waarbij verband wordt gelegd met
den afzet der- verschillende deelnemers in het marktgebied,
waar de campagne wordt gevoerd. In dezen afzet immers
komt vrij goed tot uiting het belang van den deelnemer
hij – de desbetreffende markt en dus bij de daar -te maken

propaganda.

Collectieve reclame en a’nde,’e vormen van samenwerking.

1-Jet woord collectieve reclame wordt in het spraak-
gebruik ook wel gebruikt voor een vorm van samen-
werking, op reclame-gebied, wlke wij volgens het boven-
staande niet onder de eigenlijke collectieve reclame

zouden willen doen vallen, omdat daarin’juist wél de
namen en merken der fabrikanten zooveel mogelijk naar
voren worden gebracht. Zoo kwamen enkele jaren ge-
leden bijv. onder leiding van een reclamebureau enkele
rnerken-prijsvragen tot stand, waarbij van het publiek
gevraagd werd de firma-naam aan te geven, behoorend
hij een .reqks afgebeelde fabrieksmerken. Vele prijzen
verhoogden de attractie van deze wedstrijden. Een derge-
lijken aard hebben veeichillende uitgaven der Vereeniging
,,Nederlandsch Fabrikaat”. Wij noemen een reeks kinder-
spelen, industrie-kalenders en een serie boekjes ,,I-Ioe
maakt men?”, waarin aan de hand van het bezoek aan
bepaalde, aan deze propaganda deelnemende en met
name genoemde, fabrieken een beschrijving van het .fabricage-proces wordt gegeven. Ook enkele van de
films ,dezer’ Vereeniging dragen. dit karakter.
Het betreft hier een tusschenvorm tusschen individueele
en collectieve reclame, waarbij dan ook de boven aan-
gegeven voordeelen, evenals de nadeelen van gewone
collectieve reclame, slechts ten deele optreden. Wij zullen hierop thans niet verder ingaan, maar er slechts op wijzen,
dat het .wenschelijk ware ook in de benaming onder-
scheid te maken tusschen de eigenlijke collectieve reclame
efi de hier bedoelde gecombineei’de reclame.
Volledïgheidshalve zij ten slotte nog gewezen

een,

overigens in de practijk slechts sporadisch voorkomenden,

verschijningsvorm van reclame, waarop Schuitema
4)

wijst en welke hij met den, o.i. niet gelukkig gekozen,

naam ,,coöperatieve reclame” betitelt. Hij denkt daarbij

aan gemeenschappelijke reclame van bedrijven, die on-

-gelijksoortige, maar elkaar bij het gebruik ‘aanvullende,
artikelen aan de markt brengen en noemt als voorbeelden
rneen samenwerking op propagandistisch gebied tusschen

een verkooper van scheermesjes en een van scheerzeep,
van electriciteit en electrische,apparateur, wollen dekens

en de zeep, waarmee deze kunnen worden gewasschen,

.ameublementen en tapijten.
Het komt’ ons vôor, dat hier sprake is van een anderen

verschijningsvorm van samenwerking op het gebied der
reclame; men zou kunnen spreken van
gecombineerde
reclame voor conzplementaire artikelen. –

Toekomstmogelijkheden (het verband met de organisatie Qan

‘het bedrijfsleven en den groei néar een meer geleid econo-
misch stelsel).

Op het feit, dat, door het verplichte lidmaatschap van

de bedrijf s- en vak groe pen in het zakenleven het hierboven
behandelde ,,outsider”probleem in mindere mate zijn tegen-

iverkenden invloed zal kunnen doen gelden,
werd reeds ge:
wezen. Deze groepen immers lijken, daar zij een geheelen
bedrijfstak vertegehwoordigen, de aangewezen lichamen voor de oi’ganisatie van eventueele collectieve reclame-campagnes ten behoeve van de bedrijven tot haar terrein
behoorend. Gezien haar bevoegdheden lijkt een goede
verdeeling der kosten over de belanghebbende bedrijven
beter mogelijk dan vroegei’, terwijl daarenboven tegenstand
van een kleine minderheid geen reden meer behoeft te
zijn om een gewenscht geachte collectieve campagne na
te laten.
Bovendien achten wij het waarschijnlijk, dat juist in de

meer georganiseerde en geleide economie, waarheen, (vij, alle
teekenen der laatste decennia wijzen daarop, groeien, ruim
plaats is voor collectieve reclame.
Wij denken daarbij aan
propaganda, uitgaande van de bedrijfsgenooten, respectie-
velijk het georganiseerde bedrijfsleven als geheel,en niet
gevoerd door de Overheid. Ook op dit gebied immers
behoort het principe van de subsidiaire werkzaamheid te
worden nagestreefd. Als wij in het navolgende dan ook

spreken van de het economisch leven leidende instanties,
doelen wij op leiding overeenkomstig dit beginsel.
Natuurlijk zal men hierbij, behalve met het belang van
den desbetreffenden bedrijfstak, ook rekening dienen te

houden met het algemeen belang. Trouwens dit algemeen belang vormt een factor, die voor de bedrijfs- en vakgroe-
pen, volgens haar geheelen opzet, toch reeds in sterke
mate richtinggevend moet zijn en de desbetreffende ver-
ordening zorgt voor de noodige waarborgen in dit op’dcht.
Men zou de vraag kunnen stellen, of het algemeen belang
inderdaad gediend kan zijn met collectieve reclame-cam-
pagnes, ook bij een meer gebonden economisch leven.
Gezien het feit, dat deze propaganda in den regel een zekere
opvoeding van het publiek beoogt, een opvoeding, die men
in de toekomst ongetwijfeld in vele gevallen zal willen tot
stand brengen, meenen wij deze vraag bevestigend te
kunnen beantwoorden.
Bij dit alles zal de leiding van het economisch leven er
echter nauwkeurig voor moeten waken, dat
uitwassen
worden voorkomen.
Het er voor zorg dragen, dat door de
behartiging van de belangen van een bepaalde groep met
behulp van het middel der collectieve reclame het algemeen
belang niet’ wordt geschaad, is voorwaar een moeilijke taak, die veel inzicht vereischt; het is echter tevens een
taak, waarmee de leidende instanties zich in steeds meer-dere mate op vrijwel elk gebied vertrouwd moeten maken

‘)
E. B. W.
Schuitema
in ,,Verslag van het Eerste Nederlandsche
Reclame Congres van het Genootschap voor Reclame in 1932″.
Prae-aclvies over ,,Collettieve en coöperatieve reclame en de crisis”,
blz, 32 e.v.

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

6 Mei 142

en in vele gevallen reeds met succes vertrouwd hebben.
geinakt

Dit waken voor het algemeen belang houdt in, dat on-
noodige
nerspilling
wordt voorkomen en bijvoorbeeld geen
toestemming zal worden verleend. voor het ,,tegen elkaar

op concurreeren” op een wijze, welke voor de ge-

meenschap als geheel geen resultaat oplevert. Wij denken

aan de leuze ,,Kookt op gas” tegen het ,,Kookt dec-

trisdh”. Alleen wanneer men de reclame zou gebruiken

om de totstandkoming van een nuttig geachte taakver
deeling tusschen beide energiebronnen te bevorderen,
door er op te wijzen, dat voor bepaalde doeleinden resp.

gebruikers de eene energiebi’on en voör andere doeleinde

i
resp, gebruikers de andere energiebron gunstigei’ resultaten

geeft, zou een dergelijke propaganda aanvaardbaar zijn.

Ook zou bijvoorbeeld verspilling vallen aan te wijzen,

indien een geheele reeks , ,eet-meer”-campagnes (b ijvoor-
beeld voor brood, vleesch, fruit, groenten, rijst, enz.) zou

worden gevoerd. Evenzeer zou verspilling kunnen ontstaan

door het karakter der collectieve reclame zelf, zooals wij

dat in ons eerste artikel over dit onderwerp omschreven.

Wanneer nI. het hulpmiddel der collectieve propaganda
wordt aangewend, ontstaat beïnvlô’eding van den consu-

ment in phasen of beter gezegd: uitgaande van verschil-
lende punten. Zoo kan het zijn, dat de consument wordt

opgewekt in een bepaalde plaats te koopen, aan merk

artikelen als zoodanig de voorkeur te geven, het merk,
vanfabrikant A. te prefereeren, deze bij den’ middenstand..
te betrekken, en een winkelweek kan hem dan noglokken

naar een bepa1de wijk of straat. Maar ten slotte tracht,
r

de individueele reelame,uitgaande van een zesde instantie, –

nI. den individueelen winkelier, hem dan nog in een be-
paalde winkel te brengen. Dat ook in een dergelijke cumu-
latieve uitbreiding van ht reclame-wezen een gevaar ligt en overdri,jving dient te worden vermeden, moge uit dit’
voorbeell zijn duidelijk geworden.

1-let valt niet,moeilijk hiertegenover enkele groepen ge-•
vallen te noemen, waarin het duidelijk is,
dat de collectieee
reclame inderdaad een pos iiie e, een het algemeen belang.
dienende, functie kan eeraullen.

In de eerste plaats denken wij, om een concreet voorbeeld
te noemen ,aan de tomatensoep-in-blik-campagne van eenige’

jaren geleden. Men herinnert zich, dat het er toen om ging,
een overschot van deze voedzame vruchten in consumptie.
te brengen, teneinde op die wijze de tuinders van hun,
grooten oogst af te helpen en het publiek een goedkoop
en goed voedingsmiddel te bezorgen.

Vooral bij agrarische producten, waarbij dooi’ groote

oogsten, buiten de contrôle yan den mensch om;- plotseling
een grootei’ aanbod dan verwacht kan ontstaan, zal men

hiet’ een middel kunnen vinden om het surplus op korten
termijn te slijten, waarmede het algemeen belang is ge-
diend.

Ten tweede zullen de aan het economisch leven leiding

gevende instanties het hulpmiddel der collectieve i’eclame
kunnen aanwenden, wanneer het er om gaat door middel
vdn een zekere verschuiving in de vraag, d.w.z. van een bewuste beïnvloeding van de nationale consumptie, een.
meer doelmatige bezetting resp. ontwikkeling van het
productie-apparaat te bereiken. Richt de vraag zich
bijvoorbeeld al te plotseling op nieuwe pi’oducten, dan
kan men trachten door’toepassing van dit hulpmiddel”
een meet’ geleidelijk verloop van de wijziging in de vraag
en dus van de verandering in de bezetting van het pro-
ductie-apparaat te weeg te brengen om aldus ,,leeg]oop” van productie-middelen te voorkomen.

Ten derde zal de collectieve reclame in sommige gevallen
waarschijnlijk beter dan de individueele reclame kunnen
worden gebruikt om-den consument de zoo noodige markt-
oriëntatie te verschaffen en hem objectief voor te lichten,,
‘in het bijzonder omtrent nieuwe producten en iitvindingen –
resp. bestaaiide producten, waarvan naar men meent

door onwetendheid of vooroordeelen nog te weinig gebruik wordt gemaakt (bijvoorbeeld mosselen).

Vervolgens zij er nog opgewezen, dat het in ‘een ‘neer
geleid economisch stelsel voor de leiding zeer -de moeite

waai’d is om te trachten op juiste wijze invloed uit te

oefenen op het gebruik, dat door bepaalde lagere orgafiefi

van het bedrijfsleven wordt gemaakt van de ‘colletiev’e
reclame, en in bepaalde gevallen remmend resp. prikkelend

op te treden. Immers hier ligt een mogelijkheid oi’n ion-

der dwang en zonder aantasting der consuinp1ieeijheid

toch, uiteraai’d binnen zekere grenzen, de consumptie

in gewenschte banen te leiden. Binnen zekere grenzen
;

want de consument ,,is er zelf ook nog”, d.w.z. de,yraag-

curven zijn slechts in beperkte mate verplaatsbaar.

Wanneer men zou trachten de wenschen van de verhrui-

kees te veel ondergeschikt te maken aan het verlangen,
het productie-apparaat zoo goed, mogelijk te benutten,
zou de gevoerde i’eclame kunnen tuiten op anders geriôhte

reacties van het publiek. Een verstandige leiding zal her

zoo ver echter niet laten komen. Veeleer vei’moeden wij, dat men in de toekomst, alvoi’ens tot maatregelen âls liei’
bedoeld over te gaan, advies zal vragen aan een daartoe

te scheppen orgaan, hetwelk een aantal consumptie-des-kundigen omvat, bijvoorbeeld vertegenwoordigsters van
huisvrbuwenoi’ganisaties en dergelijke
5).

Wij kunnen dei’halve besluiten met de conclusie, dat
collectieve propaganda ‘mits met oordeel toégepast,naâst

de individueele reclame (die zelf onmisbaar blijft) in de

toekomst een sociaal nuttige functie zal kunnen vervu]leh,
daar zij kan helpen bij het streven naar een doelmtige
aanwending van productie-apparaat en’ beschikbare goe-
deren en naar een qualitatieven vooruitgang van .de con-
sumptie.

.

– B. M. SWEERS.
– ‘) Zie
Ed. van Cleeff,
,,Sociaal-Econo,nische’ ‘Ordening”, blz.
302

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NEJVERHEID.

Buiteiihtndselie handel. Regeling voor het ‘handels-
verkeer met Zweden gedurende 1942, waarbij om, be-
perkte invoercontingenten zijn vastgesteld. (E. V. 1.7/4/’42,
pag. 502).

Handel. Nadere regeling van de distribueering – van
tabak en tabaksproducten voor den handel.


Vaststelling van een zgn. grossiersregelirg voor Ita-
liaansche tomatenpurée. (E. V. 17/4/’42, pag. 490; Stet.
Nos. 68 ei’s 70).
Organisatie Bedrijfsleven. Instelling van een Raad
voor het Bedrijfsleven, welke tot taak heeft de algemeene’
belangen van het georganiseerde bedrijfsleven te – behzir-
tigen, met inachtneming van de belangen van het geheele
bedrijfsleven en van die van den Staat. –

lnstelling van de Grootliandelsvakgroepen voor ge-
bruikte vaten, dierlijk en plantaardig haar, en foto-
artikelen. (E. V. 17/4/’42, pag. 500; Stct. Nos. 67 en 72).
Papier.’ Afkondiging van een drietal wijzigingen in de
fabricage-voorschriften voor de papier- en papierverwer-
kende industrie. (E. V. 17/4/’42, pag..491; Stct. No. 69).
Prjsreg’eling’eii. Nadere mededeelingen inzake de prijs-
voorschriften met betrekking tot liet doorberekenen. ‘vai
molestpremiën, intrekking van den tijdelijken ijstoeslag

0
1
)
beurtvaarttarieven, de prijzen van zaden van bepaalde
landbouwproducten, hernieuwde vaststelling der maxi-

mum-prijzen voor groenten en fruit, prijzen voor vdor-
gekiemd pootgoed, eierprijzen worden voor onbepaalden
tijd van kracht verklaard, verlaging groothandelsprijzen,
voor hazen- en konijnenvellen, maximum-prijzen voor
versche haring, en nieuwe prijsregeling voor sprot en
zeebliek.

6 Mei 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

Bericht inzake de richtlijnen voor de prijsvaststelling.i

(E. V. 17/4/’42, pag. 489/90 en 493 t/in 500; Stct. Nos.

67, 68, 70, 71 en 72).

Tankgasstations.
Voor het gebruiken van een inrichting

tot het vullen van voor het motorverkeer bestemde
drukvaten’ met gas onder druk, is een verklaring van
deugdelijkheid vereischt, af te geven door het Rijks-
tezicht op het Stoomwezen. (E. V. 17/4/’42, pag. 491;
Stct. No. 70).

Wol. Voorschriften inzake verplichte inlevei’ing van
voorraden wol door schapenhouders of andere houders

van wol.
(E. V.
17/4/’42, pag. 491; Stct. No. 67).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Boönigaarden. Regeling inzake verplichte teelt van
voedselgewassen op den ondergrond in boomgaarden..

(E.
V
. 17/4/’42, pag. 502).

Granen, zadcn en peulvruchtcn.
Nadere regeling inzake

inlevering van voorraden granen, zaden en’ peulvruchten.

(E:V.
10/4/’42, pag. 464).

Hennep. Regeling inzake den handel in en aflevering van
hennep.
(E.V.
,10/4/’82, pag. 465).
Regeling inzake verkoop of aflevering van hennep-

voorraden door telers.
(E. V.
17/4/’42, pag. 491; Stct.
No. 67).

Meikvervoer.
Verplichte opgave van het bezit van tanks,

welke geschikt zijn voor het vervöer van melk.
(E.V.
10/4/’42, pag. 465).

Motor)randstof tuinbouwbedrjf. Mededeeling inzake de

beschïkbaarstelling van een kleine hoeveelheid motor-

brandstof voor het sproeien van warenhuizen, broeiramen
en kassen.
(E.V.
10/4/’42, pag. 465).

Scheuren van grasland. Nader besluit inzake het scheu-

ren van grasland, voor het geval, dat de gestelde voor-
schriften niet in acht worden genomen.
(E.V.
10/4/’42,

pag. 464; Stct. No. 67). Nadere regeling inzake scheuren van
rgepacht
gras-
land.
(E. V.
17/4/’42,pag. 490; Stct. No. 67).

Suikerbieten. Afkondiging van de Crisis-Steunbeschik-
king 1942 Suikerbieten (oogst 1941), waarbij de steun
aan suikerfabrikanten nader wordt geregeld.
(E.V.
10/4/’42,

pag. 465; Stct. No. 67).

Veclevering. Mededeeling inzake de richtlijnen
voor:
de
verplichte veelevering voor de periode 1 Deêember 1941-
1 Decenber 1942.
(E.
V.
17/4/’42, pag. 503).

. .

.

MAANDCIJFERS.

Maandcijfers en weekoijfers betreffende den economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

Omschrijving maandcijfers
Eenheid

1941

1942

Mrt.
Apr.
Mei
Juni
Juli
Aug.

Sept.

Oct. Nov.
Dec.
Jan. Febr.
Mrt.

Giroverkeer.
Nederlandsche Bank
…….
f1.000.000
1951
1883
1978
1835
1960
1675
2067
-2053
3037 2015 1660
1420
2206
chè
Postque-

en Girodienst
11.000.000
1445 1435 1615
1437
1597
1470
1550
1677
1624
1576 1536
1341
1443
Rentestanden. Wisseldisconto Nederi. Bank
%
3,00
3,00
3,00 2,93
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50
Prolongatierente, A’dam .
%
2,75
2,75
2,67
2,25 2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25 2,25
2,25
Callgeldnoteeringen,,,
.%
1,25
1,25
1,25
1,25
1,25
1,25
1,25
1,25
1.25
1,25
1,25
1,25
1,25
Rendement oblig.
‘) ,,


%
4,63
4,32
4,13 4,13
3,81
3,77 3,63
3,60
3,63
3,74 3,67
3,60
3,51
Hypotheekrente onroerende
goederen

………….
%
4,24
4,19 4,18 4,20
4,20
4,17 4,16 4,14
4,11
4,14
4,09
4,06
§4,08
Hypotheekrente schepen
%
5,37
5,43
5,16
5,31
5,45 5,05
5,05 5,11
5,09
‘.

5,10 5,09
5,00
§5,05
Koersen van Aandeelen.
Algemeen indexcijfer
.
…..
1930=100
115,1
126,5
121,6
117,1
125,6
133,6
143,0
141,1 149,9
142,8
131,6
125,5
123,1
Nijverheid

…………..
1930=100
128,5
141,8
137,2
.133,1 142,8
152,7
161,3 157,4 167,9
169,8
166,4 163,1
160,5
w.o. prod.middelen industr.

1930=100
123,0 134,3
130,3
.127,1
136,9
147,0 154,1
150,2
161,4
163,6
160,4
157,5
154,4
cons. goederen industr.

1930=100
135,8
151,7
146,2
141,1
150,2
160,3
170,7
166,8
176,6
177,9 174,5 170,5 168,5
Spaarbanken
Rijkspostspaarbank, inlagen
,
f1.000.000
8,74
.
7,99
10,86
9,25
/
10,76
11,03
10,66
10,31 11,26
12,26
12,73
13,72
14,29
Rijkspostspaarbank, terug-
11.000.000
13,91
17,62
13,04
9,50
11,03
15,16
13,93 13,57
11,51
9,48
8,35
7,57
10,25
Bijzondere spaarb., Inlagen
f1.000.000
11,37
11,15
15,44
11,18
13,42
13,05 13,87
13,72
15,29
13,48
18,09
16,54
§16,42
Bijzondere spaarbanken, te-
11.000.000

12,89 15,65
14,61
10,15
12,10
12,58
12,92
13,24
1456
11,93 12,07
10,04
§12,35
Hypotheken.(tiwe
insclirijv.)’)

..

‘J.’otaal

………………..
11.000.000

..

23,36
32,63
38,72
23,91
28,89
25,37
23,96 31,83
30,13
77,72 24,32 40.93 §39 90
11.000.000
19,10
25,05
29,46 20,10
24,92
22,18 20,53 28,05
24,92
43,25
20,44
36,06
§34,01
w.v.

op gebouwen

…….
op

landerijen

…….
11.000.000
3,85
5,00
8,57
3,36
3,56
2,74
2,97 3,44 3,90 4,87 3,68 4,41
§5,34

betalingen

………….

11.000.000
0,38
2,58
0,69
0,45
0,41
0,45 0,46
0,34
1,31
29,60
0,19
0,46
§0,55 Werk loosheid.

rugbetalingen
………..

Werkloosheidsd.(excl. landb.)

%
S
13,4
6
)
13,3′)
12,8′)
13,3
15,1
4
)
22,6′)
Aantal werkl. eindemaand in-

op

schepen

………

geechr. bij Arbeidsbureaux
1.000
119,5
108,9
106,8
103,3 101,7
106,4
103,0
100,1
101,5 123,0
135,8
7
)
138,6
7
)
Werkverruimingen werkloozenz.
Aantal teverkgestelden bij
werkverruimingen
1.000 52,8
56,1
58,7
59,5 56,8
58,1
56,2
56,9
62,3
69,5
74,5 72,1

Omschrijving

weekeijfers
,a
0

1942

5)
0
).5


.5

5

,.
.5

T
T7

5′
MCq
2
-St)
0

r-

._

2
:z.

_2L____
Percentage werkloosheids-

dagen (exel. landbouw) ‘) %
§
17,8
§
25,7
§
25,4
§
25,6
§
22,5
§
17,8
§
14,0
Totaal

aantal

werkzoeken
den’) (einde van de week)
1.000
214
221
226
230.
231
235
234

237
232
233
231
223
205
w. o:

geheel werkloos

(excl.
1.000
126
132
141
145
139
141
141

143 140
142 143 139
126
Aantal

personen geplaatst

werkverruiming)

…….

bij werkverruiming’) . . . .
1.000
69 70 70 70
70
1

70 70

73
72
72
68

66 60
ikantal

personen

geplaatst

1.000
150 150
152
153
153
1

153
154

155
1

157
159
161
163
166
in

Duitschland’)

……….

Idem in
Frankrijk’)

…….
1.000
29
29
29
29
29

-1
29
29

29
29
29 29 29
29
§= voorloopig. cijfer. * = onbekend. 1) Volgens opgave van De Ned. Bank. Berekend van 2 Staatsleeningen, 1 gemeenteleening
1 provinciale leening, 2 industrieele leeningèn, 1 tramwegobligatie, 1 pandbriet. ‘) Hieronder niet begrepen enkele hypotheken
waarvan de geldschieter niet bekend is. ‘) Volgens opgave van het Rijksarbeidsbureau. 4) Volgens opgave van het Bureau Loon•
onderzoek van het Departement van Sociale Zaken. ‘) Onder aftrek van de teruggekeerden, voor zoover bekend bij de organen der
arbeidsbemiddeling. Gegevens van het Rijksarbeidsbureau. •’) Met het oog op de opheffing der confessioneele vakbewegingen zijn de
percentages van Aug. 1941 af niet vergelijkbaar met die van voorafgaande perioden. ‘) Bovendien op 31 Januari ± 66.500 vorst-
werkloozen on 28 Februari ± 72.300. .

‘5

r

206

6 MEI 1942

A1
abetische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied

(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaalregelen in
1941
liet Jaarregister 1941, laatste bladzijde.)

Blz.
Aardappelen

……………….
.•

33,

47
Aardolieproducten

………………
102
ACCIjnS

………………..
33, 185,

195
Afval

………………………
165
Arbeidszaken

……………….
113, 181
Bank- rn Uredietwezen

……….
33,

195
Bankwec

1937

………………….
195
Bedrijfsvorm

……………………
58
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch

59
Belastingen

………………….
33,

5
Bindtouw

……………………..
33
Binnenscheepvaart

…………..
59, 156
‘Bloemkweekerij

.

………..
155
Boschbouw

……………………..
185
llouwnijverheid ……………
47,

58, 113
Buitenlandsche
1

lande! 47, 59, 75,
101,
113,
155,

204
Chemische Industrie …………..
58, 184
Deviezenverkeer …………..
33, 59, 167
Diamant

……………………..
113
Dividendbeperking

………………
59
Drankwet

………………………
58
Economische

Sancties…………….
194
Electrotechnische Industrie

……….
58
Fruit…………………………
59
Garnalen……………………….
123
Gevogeile

………………………
47
Grafische Industrie

……….
58,

75,

194
Grasland

…………33,

67, 85,

155,

204
Groenten

…………………..
33, 155
Kaas………………………….
75
Kamers van Koophandel

………
47, 184
STATISTIEKEN.

Biz.
Kantoormachines ………………..150
Kapok …………………….101, 165
Keramische Industrie …………58, 194
Kunstmest ……………………..59
Kweekerij ……………………..59
Landbouw 33, 47, 59, 67, 75, 85, 93, 102, 155,
– ‘ 165, 195, 205
Landstand, Neclerlatidsehe …….’. 33, 102
Leeningfonds 1940 …………….102
Meel en -producten …………101, 195
Melk en -producten …………..33, 205
tilerkengeld ……………………113
Metalen ……..47, 58, 75, 155, 184, 195
Micldenstanci ……………………11)5
til otorbrandstof ……………….58, 165
Nationale Plan ………………..101
Nederlandsche Coöperatieve Raad ….194
Nicotine ………. . …………….. 102

011ën.en vetten …………….102, 195
Omzetbelasting ………………59, 102
Oorlogsschade …………….123, 184, 195
Organisatie Bedrijfsleven 47, 102, 113, 123,
165, 195, 204
l’acht …………….67, 102, I23,’165
Papier …………….58, 102, 195, 204
Pelterijen

……………………..58
Pensionbedrijven

………………..58
Pluim veehouderij ………………..165
Postverkeer ………………………59
Prijsregeling47, 58, 7, 101,113,123, 155, 165,
14, 195, 20
Radio

…………………………47

IN

Blz.
Registratierechten ………………..59
Restaurants …………………….75
RIiyielen ……………………47 123 Rubber ……………………113, 123
Slachtvee ………………..33, 59, 67
Smeerolie ……………………..102
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf ……102
Spertijden Kleinbedrijf ………..75, 123
Surrogaten ……………………..155
i’abak ………………47, 58, 113, 195
Tankgas……………………….205
Textiel ……………………….102
Tuinbouw …………..33, 59, 102, 205
Turf…………………………..59
TweelandenorganIsaties …………….59
Uien………………………….33
Varkens

………………………. 59
Vee

…………67, 165, 185, 195, 205
Veenproducten …………………. 113
Veevoeder …………………..47, 102
Verf en -grondstoffen ………..102, 165
Vervoerswezen …………..59;-102, 165
Vestigingseischen …………….. .102′
Visseherij …………33, 47, 59, 102, 123
Vias ……………………….9, 75
Vleesch …………….59, 165, 185, 205
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
185, 205

ol

………………………….. 205
Vijnbelasting ……………………33
Zaden……47, 59, 102, 123, 156, 195, 205
Zuidvruchten …………………….195

DE NEDERLA.NDSCHE BANK.
Verkorte balans op 4 Mei 1942.
Activa.

Binnenl.

Wissels,
Hfdbank.

f
238 000.001)
Promessen, enz
,,
t
Bijbank

Agentsch.
4.300

Papier op

liet

buitenland
..

f
945.547.958
Af:

Vnrkocht maar voor de
Bank nog

niet
afgeloopen

Beleeningen mci.
voorschotten in
Hfdbank.

1
136.119.721

‘) rekening-courant
IBijbank.
1.424.570
op onderpand
(Agentsch. ,,
13.439.468

150.984.759
Op Effecten cnz.

……….

f

150.895.110
1)
Op Goederen en Ceelen ……..-

89.649
150.983.759

Voorschotten

aan

het

Rijk

………………..
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………f

950.879.565
Zilveren munt, enz.

……..

..7.941.013

Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
958.820.578
,,

53.652.134
.4.000000
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
Diverse

rekeningen

…………………….t
61 .54 5.694,
2.527.554.423

Passiva.
Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefoncls

……………………………
5.368.354
Bijzondere

reserves

……………………..
16.583.835
Pensioenfonds

……………………………
11.739.802
Bankbiljetten

in

omloop

…………………
2.297.4 27.250
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
19.219
Rek-Courant
5′
Van liet Rijk

f


saldo’s

1. Van anderen

,,

167.178.839 167.178.839
Diverse

rekeningen

……………………..
9.237.064

2.527.554.423

Beschikbaar

dekkingssaldo

………………
f

982.476.910
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de

bank gerechtigd

is

…………..
2.456.192.270
Sehatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….
238.000.000
1)
Waarvan aan

Nederlandsch-Indjë (Wet van
.15

Maart 1933,

Staatsbiaci

No.

99)

……….
55.341.825

Voornasinto poston
in
duizenden aulden
s
.
1

Gouden
.
Andere
Jleschihb.
Dek-
Data
t

munt en
I

opeischb.
I
dekkings-
kings-
I

_______
Imuntmater. schulden
saldo
perc.
/

Mei’
27 April ‘421
950.880
1

2.297.427
167.198
982.477
1

39
958.396
2.251.233
197.876
999.070
t

39.5
20,,

’42
958.358 2.226.344
166.836
989.237
1

40
6 Mei ’40
1.160.282
1,158.613 255.183
607.042
1

83
Totaal
Schatkist-
1
1

Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
t reken. disconto’s
rechtstr,
ningen

buitent.
1
(act.)
4

Mei ’42)
238.004

t
238.000
150.984

1
945.548 27 April ‘421
210.006

J
209.000
152.725 933.970
175.976
20

,,

‘421
192.803

1
190.000
149.824

1

909.402

1161.546

167.642
‘6

511

‘401
9.853

1

217.726


750
120.648

STAND
VAN ‘s
RIJKS
KAS.


v u
t
u ciii! ge ii
1 aa
Apru
1542
I

25
April
1842
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
t

7.639.900,90
f


Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
294.134,34
55.129,63
Voorschotten

op -uit. Maart
resp.

Febr,

aan

de

gem.
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der

pers, bel., aand. in de hoofd-
som der grôndbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de

……

vermogensbelasting

……
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
13.114.080,34.
199.882.656,70
18.966.746,26
199.970.614,69
7.750.865,66
,,

7.750.865,66
Idem

aan

Curaçao ‘)

….

360.283,23
360.283,23
Idem

voor, Suriname ‘)

………

Kasvord.

wegens

credietver-

strekking a. h.

buitenland
,,

48.478.937,72
,,

38.509.006,69
Daggeldieeningen tegen onder-

-.

pand

……….. ……………
Saldo der postrek. van Rijks-
122.741.957,97
-,,

111.421.410,75
comptabelen

…………….
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
290.007.60

Vordering
op
andere Staats-
…….

bedr. en instellingen
‘)
47.768.612,79
,,

48.875.964,10
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
f

. .


t

15.000.000,-
Voorschot door de’Ned. Bank
octrooi

verstrekt

………

in reken.-cour. verstrekt

..,,

,,

1.370.367,38 Schuld

aan

de

Bank

voor
Ned.

Gemeenten

…….

Schatkistbiijetten

in

omloop
,,
110.106.000,-
,,

110.106.0.00,-
Sehatkistpromessen in omloop
,,2175.500,000,-‘)
2150.600.000,-‘)


Ziiverhons in

omloop

….
118.130.830,50
,,

118.151.050,50 Schuld
op
tilt. Mrt. resp. Febr.
1942

aan

de

gooi.

weg
d. a. h. uit te keeren hoofds.
pers.bel., aand, I. d. hoofds

d. grondb. e. d. gem. fondsb.

………

Da’ggeldleeningen

………………

alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting

Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1
)

……..

. –

1.295.621,69
Id.

aan het

Staatsbedr.

der
P. T. en T.

‘)

…………
278.366.423,74

……..

,,

260.108.080,42
Id.

aan andere Staatsbedrij-
ven

i)

……………… …
18.147.039,70
18.212.039,70
Id. aan div. initelingen i)

..,,
….
364.699.034,90
,,

364.520.192,70

1) In rekg. ert. met ‘s Rijks Schatkist. ‘) Rechtstreeks bij d
Nederl. Bank geplaatst t 220.000.000.-. ‘) Idem t 180.000.000,-‘t

Verantwoordelijk woorden geheelen inhoud: Drs. M. F. J.

Cool, Rotterdain; Uitgever tevens drukker: H. A. M:

Roelants, Schiedam, K 2193.

238.006.300
945.547.958

P. 1299/3. -.

DRUK H.
A.
M. ROELANTS, SCHIEDAM

Auteur