23 JULI 1941
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch,-wStabstische
Beric’hten
;,
ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUtJT
26E JAARGANG
WOENSDAG 23 JULI 1941
No. 1331
WAARNEMEND HOOFDREDACTEUR:
J. 1(. M. Meijerink (Schiebroek).
Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’da,n-JV
Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van
Economisch-Statistische Berichten”).
–
Abonnements prijs poor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, –
franco p. p. in Nederland f 21’I.. per jaar. Buitenland en
koloniën f 23.— per jaar. Abonnementen -kunnen niet elk
nummer ingaan en sléchts worden beëindigd per ultimo ean
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden c’an het Nederlandsch Economisch Instituut- ontan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de eerdere
publicaties. Adreswijzigin gen op te gec’en aan de Administratie.
Adeertenties eoor pagina 10.50 per regel. Andere pagina’s
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonne,nent oolgens tarief.
1N1{OUD:
Blz.
Wettelijke Iandschapsbescherming en -verzorging als
onderdeel van een nationaal plan door
Dr. 1V. C.
Klein
………………………………..
440
De ontwikkeling van het Nederlandsche bedrijfs- –
leven in hetlichtderbankbalansendoorjV. T. F. Slee 446
De Rijksrniddelen over Juni
1941 ……………447
bi a a n d c ij f e r s
Overzicht van den stand van de Rijksmiddelen . .
449
Gecombineerde maandstaat van de vier Nederland-
sche groote banken en van het Nederlandsche be-
drijf van de Nederlandsche l-Iandel-Maatschappij
449
S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten. .
450
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De ruimte op de
geldniarkt
bljjtt zich onverminderd
handhaven en zal zich waarschijnlijk nog meer accen-
tueeren, wanneer het Rijk binnen atzienbaren tijd zijn
geheele schuld aan rechtstreeks bij de Bank ondergebracht
schatkistpapier zal hebben afgelost, aangenômen althans,
dat De Nederlandsche Bank voortgaat uitbreiding te
geven aan haar buitenlandsche wisselportefeuille. In de
afgeloopen week nam deze weder met f
23
millioen toe tot
f
380
millioen. De ruimte op de geldmarkt weerspiegelt
zich zeer in het bijzonder ten aanzien van de noteeringen
voor het kortloopende schatkistpapier, d.w.z. voor ter-
mijnen korter dan
3
maanden, voor welke een groote
vraag bestaat, terwijl houders hiervan in het algemeen
niet tot afgifte bereid blijken. Zij dus, die momenteel een
belegging op korten termijn zoeken, kunnen hierin op de
markt practisch niet slagen, zoodat zij op den agent zijn
aangewezen, die, zooals bekend, echter niet korter dan
3
maanden- afgeeft. Zoolang met de mogelijkheid, respec-
tievelijk waarschijnlijkheid, van de komst van een Staats–
leening rekening client te worden gehouden, zal het boven-
genoemde aspect van de geidmarkt zich wei niet wijzigen;
de banken toch zijn onder deze omstandigheden niet
bereid haar kort paer af te stooten. De ruimte op de
geldmarkt weerspiegelt zich ook Steeds duidelijker in d
maandelijksche balansen der groote banken, waarop het
cred iteurencijfer een onafgebroken stijging aantoont; in
de maanden Mei en Juni van’dit jaar resp. met f
25
en 1
36
millioen. Een en aader moet – gegeven de on-mogelijkheid om andere rentegevende uitzettingen te
vinden – leiden tot een evenredige toeneming van de
portefeuille schafkistpapier-der banken; in de afgeloopen
maanden zelfs tot een
meer dan eeenredige toeneming als
gevolg van den Steeds verderen teruggang van het de-.
biteuren- en prolongatiecijfer, zoodat momenteel de schat-
kistportefeuille der vièr groote banken reeds bijna
90
pCt.
van haar crediteuren uitmaakt. –
Op de
obligatienmarht
heerschte in de afgeloopen week
over het algemeen eeniijhoudende stemming. De
4
pCt.
Nederlandche Staatsleening
1941
handhaafde zich op
circa
99e,
terwijl de
3
pCt. leening
1987,
die de week
opende op
88 15/16,
deze verliet op
88 5/8,
na op Woens-
dag een koers van
89
‘t’e hebben te zien gegeven. Voor
de 1 nciische leeningen, b1eef de belangstelling levendig, hoewel zij op het einde der week toch, iets zwaarder in de
markt kwamen te liggen.
De
4
pCt. emissie 1-Jilversum blijkt een succes te
zijn geworden, zoodat -met meer emisSies rekening kan
worden gehouden.
De
aandeelenmarkt
vertoonde de afgeloopen week,
vooral voor de Indische fondsen, een opgewekt beeld.
Een belangrijk verschijnsel hierop waS, dat thans ook
de tabakswaarden in de’rijzing deeldén, waaraan waar-
schijnlijk de fraaie cijfers omtrent de veilingen te New-
York niet vreemd waren. Aan het einde van de week
werd de
–
stemming echter minder opgewekt, vermoedelijk
veroorzaakt door het aftreden van het Japansche kabinet,
waardoor de onzekerheid omtrent den toestand in het
Verre Oosten w’eer toenam. FI.V.A.’s stegen van
420
tot
437,
om daarna terug te loopen tot circa
426.
440
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Juli 1941
WETTELIJKE LANDSCHAPSBESCHERMING
EN -VERZORGING ALS ONDERDEEL VAN
EEN NATIONAAL PLAN,
Gounerner c
‘
est prénoir
Men ijvert reeds eenige tientalleji jaren allerwegen voor
natuurbescherming. Ook in economische kringen breekt
het besef door, dat de Nederlandsche ruimte alleen dan een maximaal nuttig effect kan hebben voor landbouw,
industrie en verkeer, als voor de werkers in deze bedrijven
herstel van arbeidskracht en• arbeidsvreugde en dus
economische weerbaarheid te vinden is in ontspannings-
gebieden, waarin zij de werksfeer een tijdlang kunnen
ontvluchten. In deze gebieden moet ongerept natuurschoon
of cultuurschoon, dus in het algemeen landschapaschoon,
op hen kunnen inwerken, ter verhooging van hunne
geestelijke weerbaarheid.
Uiteraard zullen deze landschapsgedeelten buiten de
sfeer van industrie’ en verkeer en meestal ook buiten
die van den landbouw moeten liggen. Deze laatste eisch
moet zeker gesteld worden ten behoeve van dat vijfde
deel der Nederlandsche werkers, dat blijkens de beroeps-
telling van 1930 in den landbouw werkte. Men moet
m.i. daaraan zelfs vasthouden voor dat deel dezei’
landbouwende bevolking, ‘dat zich van de recreatie-
mogelijkheid in een geheel andere omgeving nog niet
bewust werd, doch dit inzicht zeker eens zal krijgen in
verband met den socialen vooruitgang en de toenemende
rol van den vacantietijd, waarvoor velen ijveren.
Om zulke vacantiegebieden zooveel mogelijk overal in
fragmenten te behouden, spreekt men de laatste tien jaren
meer en meer over l,andschapsbescherming en landschaps-
verzorging. Deze termen dekken, veel meer dan het woord
natuurbescherming, het geheele begrip van de bescherming
van de schoonheid van het landschap. lIet woord natuur-bescherming wekt gewoonlijk alléén de gedachte aan het
bewaren van Ideinere terreinen van eenige honderden ha
als natuurmonument, meestal dooi’ aankoop. Inderdaad
moeten voortaan geheele landschappen onze aandacht
hebben. In een landschap leven en werken menschen en
bedrijven en treedt ook de overheid telkens op. Het is
een onderwerp, dat een algemeen Rijksbelang vertegen-
woordigt; hier is dus een terrein weggelegd voor behoud
van natuur- en landschapsschoon door regelende Rijks-
voorschriften en wettelijke maatregelen. Aankoop van
een heel landschap is immers niet wel mogelijk.
Toeneming der bevolking, afnenzing beschikbaar natu urteirein
Hoewel inzake landschaps- en natuui’bescherming
zeer veel bereikt werd, is dit toch hij lange na niet vol-
doende gebleken. Immers de bevolking van Nederland
neemt met ongeveer 1 millioen zielen per 10 jaar toe,
doch het voor deze bevolking beschikbare natuurterrein,
met name de woeste grond,
neemt elk Jaar. af,
speciaal
tengevolge van allerlei ontginningen, waaraan in 1938
bijv. ruim 10.000 ha van den zgn. woesten grond meestal
heide en ook wat moerassen en plassen ten offer vielen
I).
Indien er ergeyis een snel toenemende verstoring van
evenwicht te zien valt, dan is het dus wel bij de voor-
zienirg van onze sterk groeiende vaderlandsche bevolking
met recreatie-terrein. Bestond er nog hij beide een toe-
name, al ‘was zij dan ook het kleinst bij de ontspannings-
terreinen, dan zou de toestand tenminste nog eenigazins
bevredigend’zijn. Thans echter ontstaat er, bij de boven-
1)
Voor 1939 is het cijier onbekend, doch ook zeker 10.000 ha; eveneens is het voor 1940 onbekend, doch
alleen in de eerste helft van 1940 werden reeds 5000 ha
woeste grond ingevolge de vorderingswet op korten ter-
mijn onteigend om te worden ontgonnen. Gebrek aan
kunstmest en aan arbeiders. zal liet tempo slechts koiten
tijd verlangzamen.
aangeduide tegengestelde ontwikkeling, werkelijk een
steeds ernstiger wordende noodtoestand.
Bi
is
ni. geen
enkele aanwijzing te vinden, dat de behoefte ‘van ons volk
aan recreatie in de vrije natuur, ter instandhouding
van zijn arbeidsvreugde en arbeidsprestatie, zou zijn
afgenomen, al is het besef van deze behoefte bij de massa’s
in de steden een enkele maal aoekgeraakt. Met het oog
op het steeds drukker en enerveerender wordende leven
van de meesten geldt veel eerder het tegendeel. Ook is
en blijft de woeste grond, met name in den vorm van
heiden en zandstuivingen, steeds het meest gezochte
ontspanningsgebied. Daarnaast staat het bosch als even
belangrijk vei’poozingsterrei n. 1-let neemt relatief wei-
nig toe, omdat van de 10.000 ha thans jaarlijks ont-
gonnen woesten grond slechts een vierde beboscht wordt.
Voorts verdwijnt elk jaar ca. 700 ha bosch (periode 1920
—’34). De rest van den woesten grond (7500 ha) wordt
‘cultuui’land. Dit is veel en veel minder gezocht voor
ontspanning, hoe mooi het ook soms zijn kan.
Het is dus dringend noodig correctie pen te pinden noor
het nerlies pan circa
7500
ha inoesten grond per jaar.
Daarbij .taat vast, dat aankoop en reserveering tot natuur-
monument van 7500 ha per jaar, of zelfs maar van
een tiende deel daarvan, voor onze vereênigingen en stich-
tingen een onmogelijkheid is. Met bescherming van rela-
tief kleine stukken natuurterrein door aankoop zullen wij ei’ op den duur niet komen; dit mooie werk eischt
thans aanvulling met bescherming van geheele land-
schappen. Deze kan men niet koopen en van landschaps-
monumenten zal dus in dezen zin nooit sprake kunnen
zijn. Voor het behoud van mooie landschappen als zoo
danig moeten wettelijke regelen worden gesteld, om voor
het ,natuurschoon schadelijkê veranderingen (waaronder
ontginningen) te beletten of te reduceeren.
Dus home er
Rijlcstoezicht, het beste door een speciale ‘commissie, op be-
paalde nelomschrenen gedeelten nan mooie landschappen.
Daai’naast ga de aankoop of reserveering van kleinere
natuurmonumenten door Staat en particulieren, ook als zij meer een wetenschappelijke dan een sociale functie
hebben, onverminderd door.’
De voorstellen,, die hieronder voor dit Rijkstoezicht
woMen gedaan, betrel’fen in hoofdzaak weinig vrucht-
bare zandgebieden van gering economisch belang; land-
bouw en i,eeteelt spelen er meestal een ondergeschikte
rol. De tracé’s der nog, niet aangelegde wegen van het
Rijkswegenplan gaan ei’ zelden doorheen, of anders langs
reeds bestaande wegen. Dit geldt ook voor de scheep-
vaartka nalen. Daarom behoenen dc noorgestelde regelingen
niet te vachten op het nationale plan, dat men nu zal gaan
opmaken.
In het algemeen zullen mi. steeds enkele
regelingen, die urgent zijn, niet kunnen wachten op zon
algemeene, veelomvattende en dus tijdroovende studiën
als een nationaal plan medebrengt. Bovendien laat zich
op het huidige oogenhlik precies aangeven, welke gebieden
het meest van belang zijn, wat natuur- en landschaps-
schoon betreft; hij ontginning, drainage, inpoldering en
wegaanleg hangt let af van den stand der techniek en
van het verkeersnet op een bepaald oogenblik welke
gronden liet meest in aanmerking komen.
Oppernlakte aan natuurresernaten.
In het algemeen verardert het economische aspet
van de wereld bij den dag. Gaan we thans even na, hoe liet
met onze beschermde terreinen staat. De Vereeniging tot
Behoud van Natuurmonumenten (o’pgericht in 1907),
het Staat.sboschbeheer, de provi
ticiale
vereenigingen –
de zgn. ,,Lanclschappen” – en enkele stichtingen als ,,Het
Nationale Park de hoge Veluwe” brachten niet elkander
in ca. 35 jaren ca. 40.000 ha natuurreservaat tot stand,
nI. resp. ca. 11.000, ca. 10.000, ca. 8500 en ca. 9600 ha.
Hiervan is ruim een derde vrij toegankelijk, niet te ver
verwijderd van de werkcentra en dus voor 100 pCt. ge-
schikt voor weekeind-ontspanning, nl. i’esp. 8000, 2000,
.
7
71
23 Juli 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
441
3009 en 1600 ha, dus in totaal circa 14.500 ha natuurreser-vaat. Daarnaast vormende Staatsbosscheri, welke thans ca.
28.000 ha beslaan en in de naaste toekomst nog wel 10.000 ha
grooter zullen worden, een belangrijke aanvulling van onder
toezicht staand ootspanningsgehied, dat dikwijls heel mooi
en grooténdeels vrij toegan kelijk is. Tenslotte zijn er 15.000 hagen2eentebosch aangelegd. Voorts hebben wij een opper-
vlak- van ca. 55.000 ha aan, zij het ook meestal onder allerlei belemmerende voorwaarden, opengestelde landgoederen. Dit
is intusschen een gelukkig begin want op de landgoeaeren
en andere particuliere bezittingen bevindt zich bijna drie
kwart van het geheeleNederlandshe bosch
2).
Do genoemde
staats- en gemeentebosschen nemen nog toe, doch voor de
ontspanning is dit geen groote winst, omdat zij ontstaan uit
beide en zandstuivingen. Slechts een zeer klein deel der
staatsbosschen-ontstond door aankoop van vooi’ het publiek
gesloten landgoederen en stelde dan een werkelijke stij-
ging van het recreatie-oppervlak voor; voor het overige
i., het een hoschoppervlak, dat ontstaat uit ander natuur-
schoon, dat al bestond en ook toegankelijk was.
1-let belangrijkste deel van de toename van het re-
creatie-terrein in de laatste decennia vormen dus de ge-
noemde 14.500 ha natuurreservaat.
Nu is mijn betoog, dat deze 14.500 ha zeer weinig per
jaar toenemen (gemiddeld met een paar honderd ha), doch van onzen woesien grond gaan 7500 ha per jaar
voor de recreatie in heiden en hosschen, die verreweg het
meest gezocht zijn, verloren gaan. Daarbij komtin den tegen-
w’oordigert oerlogtijd een groot verljes aan heide en
bosch door de steeds varieerende oorlogshandelingen
en de indirecte gevolgen daarvan. Dezelfde oorlog, en
zijn invloed op cle publieke meening inzake de inderdaad
gebleken wenschelijkheid van het scheppen van meer
cultuurgrond, zal het proces van het jaarlijksehe verlies
van 7500 ha ontspanni.ngsterrein rog versn?llen. Wij
hebben immers nog nooit zoo duidelijk ondervonden,
hoe noodlottig het is, wanneer mensch en dier in hooge
mate van ingevoerd voedsel (de mensch met zijn tarwe en
rogge voor. de groote helft, het vee inclusief pluimvee, voor
wellicht een derde) moeten lpven. 1-let argument, dat onze
landbouw steungelden noodig had en denkelijk in de toe-
komst opnieuw hebben zal en dat toename van-den land-
bouw ook toename der w’interwerk.loosheid meebrengt, telt
momenteel weinig meer. Dit geldt ook voor de Zuiderzee-
inpoldering; primair is, dat zij ons voedseltekort iets
verminderen kan en althans een deel, nl. en; een derde,
van de jaarlijksche toename der landbouwende bevolking
(20.000 zielen per jaar) kan opvangen. Zij zal dus
denkelijk in versneld tempo uitvoering vinden.
Hulpmiddelen ter besparing op de ontginning can woeste
gronden.
Nu bestaan er, om de moeilijkheden te verminderen,
en op de ontginning aan woeste gronden te besparen,
nog enkele hulpmiddelen,, waaraan m.i. onvoldoende
gedacht is.
In de eerste plaats zou men meer nadruk kunnen leg-
gen op die categorie van. cultuurtechnische werken,
die de lanclbouwopbrengst vermeerderen, zonder onze
oppervlakte aan woeste gronden te verminderen. Volgens
een brochure van den heer Westhoff van 1940 waren
er toen in ons land nog 150.000 ha woeste grond vatbaar
voor ontginning. Men kan nu niet genoeg bedenken, dat
2)
Ook onze 40.000 ha zeecluinen dienen hier te worden
gdnoernd. Van deze liggen 20.500 ha op het vasteland en
zijn dus gemakkelijk bereikbaar. Op den duur zullen hier-
van 18.000 k 19.000 ha voor drinkwatervoorziening der
Nederlandsche bevolking moeten dienen en dn voor de
recreatie van het groote publiek niet veel waarde meer
hebben. Ook is thans 5200 ha van onze duinen in particu-
lier bezit, terwijl bouwmaatschappijen en andere N.V.’s
3330 ha bezitten (Bakker Schut).
ook op andere wijze onze landbouwophrengst te vermeer-
deren is en wel:
10.
door
inpoldering
vzn 220.000 ha, met inbegrip van
de Zuiderzee, terwijl
2°. de
ontwatering
van 570.000 ha de opbrengst daarvan
met 20 pCt. doet stijgen, zoodat dit gelijk staat met een
landwinst van 110.000 ha gelijksoortig land, als men had.
1)an ii er –
3
°
de
ruilnerlcaneling,
waardoor 500.000 ha (volgens
de Ned. Fleide Mij.’) een opbrengstvermeerdering va’n
25 pCt. kunnen krijgen, wat tenslotte neerkomt op een
winst van 125.000 ha gelijksoortig cultuurland. –
Inpoldering, ontwatering en ruilverkaveling geven dus
gelegenheid tot een landbouwopbrengstvermeerdering,
overeenkomende met 220.000 +
110.000
+ 125.000 =
455.000 ha landwinst,
zonder dat ecn enkele ha woeste grond
noor de recreatie ç’erloren gaat.
Dit mag men opvoeren tot.
575.000 ha. aangezien de opbrengst van 136.000 ha vroeger
Slecht behandelde grondèn door
herontginning
aanzienlijk
kan worden vermeerderd, terwijl 75.000 lia hakhout en
slechte grienden voor verandering van cultuur in aan-
merking komen.
Als in een nationaal plan een
snelle
uitvoering van
de werken sub 1° , 2° en
30
en dus de schepping van -een
landbouwmeeropbrengst, overeenkomende met 575.000 ha,
opgenomen wordt – de betreffende diensten zijn daar-
voor thanS, met name inzake ruilverkaveling, nog niet
geoutilleerd – is er zeker gelegenheid een deel van de
genoemde 150.000 tia woeste grond rustig te laten liggen. –
Reeds bij de door het Kon. Instituut van Ingenieurs –
gearrangeerde debatten over het rapport Westhoff van
1938 (zie ,,De Ingenieur’.’ van 17 Nov. 1939, afd. Techn.
Economie, p. T 67—T 78) is er door Dr. Bierema op
gewezen, dat men toch vooral aandacht moet schenken
aan die cultuurtechniche werken, welke leiden tot ver-
laging van den kostprijs der landbouwproducten. Rede-
neerende in den stijl van voor den oorlog, .bereikt men
daarmee, dat vele hoeren een kleiner bedrag aan Steun-
gelden noodig zullen hebben, terwijl ontginning van
woeste gronden nieuwe steuntrekkers doet ontStaan.
In de tweede plaats kan men. ter besparing op de -ont-
ginning van voete gronden, middelen aangeven om de
beschikbare hoeveelheid natuurterrein, die allereerst als recreatieterrein moet worden gezien, bij gelijkblijvende
oppervlakte
in waarde
te vergrooten Dit zou immers
eenigszins de vermindering der h’iden en andere woeste
gronden kunnen compenseeren. Vergrooting van de
waarde
nu kan plaats hebben door, meer dan tot nu toe,
te streven naar het behoud van
grooe aaneengesloten
complexen,
dus naar
concentratie.
1-let staat immerS wel
vaSt, dat 5000 ha natuurterrein, die een enkel blok vor-
men (zooals bij Dwingelo in Drente), voor de ontSpan-
ning van de Nederlandsche werkerS een veel grootere
waarde hebben dan 10.000 of 15.000 ha, die uit vele klei-
nere stukken bestaan, gescheiden door dorpen, – steden, autosnelwegen, fabrieksterreinen, ontoegankelijke afge-
rasterde particuliere landgoederen, enz. Als men in een
gebied de afbrokkeling van het natuurbezit ongeordeod
zijn gang laat gaan, vallen overal stukken af en een mooi,
aaneengesloten gebied wordt een groep van terreintjes,
gescheiden door ontginning, bebouwing en verkeers-
terrein, zooalz, het Gooische natuurreservaat, hoe waarde-
vol ook, dat te zien geeft. Bij vermindering van het opper-
vlak tot de helft is dan de waarde, bij wijze van Spreken,
gedaald tot een vierde. .0p dit concentratieprincipe moet
dus hij de te bespreken Rijkstoezichtregeling gelet worden.
Wij hebben in ons land nog twee groote gebiedsdeelen,
de Veluwe en Oostelijk Utrecht,
-waar op dit oogenblik
3)
3)
Ook in de duinen beschikken wij nog over een groot
oppervlak.
– -.
-,,- –
,–
-.- S.-
ç-v :r-‘- ‘ •
‘
.—-.
–
442
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Juli 1941
nog een gunstige concentratie bes’taat. Bovendien worden
deze twee streken vooral ingenomen door
hooge zand-
gronden /net bosch en heide.
Dit is het soort terrein, dat
ongetwijfeld door de grootste groep der bevolking, – nl.
door de 40 pCt. daarvan, die in onze grootste steden en
in dieboven de 50.000 inwoners woont – het meest gezocht
wordt. Dit blijkt waar ondanks de.
–
aanwezigheid van vele
plassen en van strand nabij de groote steden, en ondanks
de schoonheid, die onze cultuurlandschappen soms be-
zitten. ,,Bosch en heide” is het wachtwoord voor de
meesten en ongever 11 millioen’menschen zijn er in hun
naaste omgeving van verstoken:
Op de
Veluwë
beslaan deze hooge zandgronden het
boven 20 m, zeehoogte gelegen, op de kaart zwart aan-
gegeven, zandige gebied (1) van circa 100.000 ha opper-
vlak; alle belangrijke dorpskommen vallen er buiten.
Wie dit oppervlak wat te groot mocht vinden, bedenke,
dat Gelderland op 1 Januari 1928 51.221 ha heide- en zand-
stuivingterrein bezat, die grootendeels, in dit gebied
liggen. De rest bestaat meerendeels uit bosch; cultuurland
beslaat er wellicht 1/30 deel.
–
aii. In 1926 besloegen
heide en bosch in dit gebied te zamen 90.500 ha. In het
gebied van den Oostelij ken Utrechtschen heuvelrug van
Zeist tot Rhenen (II) voldoen ca. 15.000 ha aan dergelijke
eischen. Schrijver dezes stelt zich nu voor, dat ten be-
hoeve van de recreatie van ons wolk in deze landschappen,
door middel aan (vettelijke maatregelen, in aansluiting aan
of met wijziging aan bestaande streek plannen en uitbridings-
plannen, Rijksioezicht wordt ingesteld op ocrdere ontginning tot
cultuurland, resp. aerkaoeling aan buiten de kommen gelegen
gronden tot bouwterrein.
Een deskundige Commissie beslisse
in al de gevallen, dat de recreatiewaarde van het landschap
er door geschaad wordt
4
). Als dit richtsnoer gevolgd wordt,
zullen deze 100.000 ha, resp. 15.000 ha voorderecreatie zeker
het dubbele oppervlak waard zijn en blijven, als zij ver-
geleken worden met gelijke oppervlakten in verbrokkel-
den toestand, zooals wij ze hebben in ‘t Gooi, in Drente,
Overijssel, den Gelderschen Achterhoek, bij Nijmegen
en in Brabant.
Bescihermingsmaatregelen
Wij zullen hieronder terreinen, waar o.i. wettelijke
beschermiifg dient te worden ingesteld,
Rijksnatuurter-
reinen
noemen. T-Jet zijn geen terreinen in Rijkseigendom,
doch landschapsgedeelten, welke door Rij ksrege’ingen
speciaal worden beschermd ten behoeve van de recreatie
van de inwoners van het Rijk
5).
De genoemde Rijks-
natuurterreinen – die, wegens hunnen weinig vruchtbaren
zandbodem in het rapport Westhoff van 1938 en ook
sindsdien in de plannen van den Cultuurtechnischen Dienst
Een gelukl/ig toeval wil, datbija alle gemeenten,
die met een deel in een dezer twee blokken vallen, ook nog
met een flink deel er buiten blivén en dit is dan steeds
het met het Ôog op landbouw,.en industrie belangrijkste
deel. Bij één gemeente in Utrecht zou men door grens-
vijziging haar landbouwareaal kunrten vergrooten. Be-
lemmering der economische ontwikkeling van het ,,na-
tuurschoongebied” wil dus geenszins zeggen, dat deze
gemeenten groot nadeel lijden.
–
In:,,Natura” (Aug. ’40)
heb ik voorgesteld, dat deze gemeénten, als compensatie,
in hun economisch geheel vrij ge)even deel extra hulp
krijgen van den cultuurtechnischen dienst. Voor de
Veluwe zou deze verleend kunnett worden aan de pas
opgerichte N.V. On tginningsmij. Ge] dei’la,nd, wier arbeids-
gebied in deze vrijgebleven gemeentedeelen ligt, voor-
zoover zij behoomn, tot gebied .1 op de kaart.
Cleyndert sprak in 1934 van
nationale natuurruimten
toen hem deegelijke denkbeelden, die een voorlooper
van, de hier behandelde zijn, voor oogen stonden,.en Kloos
spreekt van Nationale recreatiegebieden. De Memorie,
door de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonume?i-
ten in Nov. 1926 ingediend om een Natuurbeschermings-
wet te bepleiten, spreekt ook van ,,natuurterreinen”.
pi’actisch geen rol spelen – zou men dus in beginsel, zoo-
veel mogelijk voor verdere ontginning van woeste gronden,
vooi’ bebouwing buiten de kommen en met name voor
lintbebouwing en wilde bebouwing, alsmede voor storen-
den wegaanleg en hier en daar zelfs voor wegverharding enz., moeten behoeden.
Allerlei verdere beschermingsmaatregelen, die econo-
niisch soms minder belangrijk, doch in aesthetisch opzicht
noodzakelijk zijn voor het behoud van de schoonheid
in deze landschappen, zijn de volgende:
Geen ve:’dere stichti ig, zij het ook
behoudens aan geaal tot ge-
aal te bepalefi uitzonderingen,
van: kampeerterreinen, arbeids-
kampen, kramen en tenten, gedenkteekens, uitzichttorens,
electrische en andere leidingen, opschriften, reclameborden, schuttingen en hekken, grint-, kalksteen- en andere groeven,
vuilstortplaatsen, kippenfokkerijen, kaskweekerijen. en
soms zelfs van verdere agrarische bebouwing. Vanzelf-
sprekend zijn industrieën meestal uitgesloten.
Dit zal veel moeite kosten, omdat de industrie gewend
is door de gemeéntebesturen dusdan.ig verwelkomd te
worden, dat haar-wenschen voor de gemeente bijna wet
zijn. Overleg is echter, mogelijk, wat de vestigingsplaats
betreft, behalve bij den soms zeer gelocaliseerden mijn-bouw. In dit bedrijf zijn de oppervlakte-installaties van-zelfsprekend gebonden aan de ondergrondsche ligplaats der delfstof (Boekelo, Zuid-Limburg).
Aanleg van, vliegvelden, groote zwembaden, Speel-
tuinen e.d. moet ook onder Rijkstoezicht worden ‘gesteld. Enkele café’s en hotels zullen bij toename van het bezoek
toegelaten moeten worden. De bestaande huizen moeten
liefst niet zoodanig veranderd worden, dat zij het land-
schap gaan ontsieren; in sommige Duitsche staten gaat
men zelfs zoover, dat men verven in leelijke kleur ver-
biedt. Het reeds genoemde toezicht op den aanleg
van verdere verkeerswegen •slaat ook op – kanaalaanleg.
Waterwinplaatsen en defensiewerken dienen van het
overleg niet te .worden uitgesloten.
Op boschgebied dient tegen het kappen van hout-
wallen en mooie boomgroepen en lanen, alsmede tegen
overdreven .kaalslagontginning te worden gewaakt. De
opgesomde belemmeringen sluiten reeds in, dat ruilverka-
velingen en. dergelijk.e het landschap sterk veranderende agrarische bewerkingen zelden mogelijk zullen zijn. 1-let
zij intusschen nogmaals herhaald, dat in de gebieden T en
II nieuwe cultuurtechnische werken of verkeérsprojecten
in ‘t geheel niet op het programma staan. Voor de
Veluwe was ook de Waterstaat van meening, dat met de
voltooiing der nieuwe wegen Harderwijk—Millingen en
Apeldoorn—Flattem aan verdere nieuwe verkeersbanen
geen hehoefté zal zijn binnen afzienharen tijd.
In het algemeen blijft alle economische en agrarische
iverkzaamheid, inclusief jacht ed. op den bestaanden aoet
aolkomen gehandhaafd
en ook verbetering der op-
brengst door bemesting, enz., d.och alle werken, die het
]andschapsschoon verminderen, moeten aan het oordeel der Rijks-Commissie worden onderworpen. Men kan de
bovengenoemde opsomming wellicht resun’ieeren door tè
spreken van ,,niet in het landschap passende bedrijfs
vormen en bouwsels”. Steeds zou de mogelijkheid moeten
blijven bestaan om over te gaan tot dringend noodige
bebouwingsuitbreidingen voor ten opzichte van het land-schap niet schadelijke bebosschingen, enz. De aldus om-
schreven Rijksnatuurterreinen gelijken eenigszins op de
gebieden, die in Duitschland ingevolge het ,,Reichs-
nturschutzgesetz” van 26 Juni 1935 onder ,,Landschafts-
S.chutz gesteld zijn. Duitschland en de Vereenigde Staten
zijnde eenige landen, waar men dit instituut heeft. Men zie
voor de Duitsche regelingen het boekje van Weber en
Schoenichen over ., ,Das Reichsn aturschutzgesetz”, Ber-
lijn 1936.
Ongetwijfeld is het beschreven Rijkstoezicht ook
wenschelijk ten opzictite van de in de twee genoemde
geleden gelegen, meestal gesloten,
particuliere land-
23 Juli 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’
443
NEDERLAND
Schaal 1: 1.600.000
–
,
_ t-
Q
,
o
/
–
/
°R.
+
or
‘
L
d’
•(
1
1
ti-
•
_•_)
‘-‘.-
qj
•..
./
*
*.
.fr•
•0
•
•
•
(Teekening van Dr. W. C. Klein.)
Overzicht vati voor wetteljkc bescherming voorgestelde
landschappen.
1. (grijze gebieden):
RiJ/csnat.uurtei-reinen
(wettelijk beschermde Iandschapsdeelen), waar
verFere
ontginning, be-
bouwing, aanleg van wegen en kanalen van Rijkswege onder toezicht gesteld dienen te worden, voor. zoover buiten
–
de bebouwde kommen.
•
a,
b,
enz.
(grijze
gebiedên,
letters
onderstreept):
Gebieden[ vaarhinnen
enkele
kleinerd
provinciale
natuur-
terreinen
van
500 4 2000 ha,
ter aanvulling der aldaar bestaande vrij
toegankelijke
natuurmonumenten
(znaI-t),
zouden
lcujmen worden ingesteld ten behoeve van weekeind-recreatie.
1-T, D, enz.: Beginletters der nâmen van in den tekst genoemde dorpen, nabij
deze
natuurterreinen
gelegen.
1, b: Deze letters in de grijze gebieden beteekenen resp.:
landgoell
en
Staats-
of
Ce,neentebosch.
444
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHT04
23 Juli 1941
goederen.
Ook deze worden immers soms ontgonnen of
tot in de omgeving detoneerend bouwterrein verkaveld.
De meeste landgoederen vormen thans heelal
nog oasen van goeden smaak en natuurbescherming in
een milieu, waar overigens veel. Schoons verdween. Voor
het bewaren van deze schoonheid dienen wij de eigenaars
zeer dankbaar te zijn. Allerlei financieel aanlokkelijke
voorstellen tot ontginning van bosschen of houtwallen
tot cultuurland of tot bebossching van heide, waarmede
zij door de Nederlandsche Heidemaatschappij, of andere
voor werkverschaîling ijverende instantie, werden be-
naderd, sloegen zij af. De vraag is echter, of zij in die
houding zullen blijven volharden. –
Zonder de zekerheid van het behoud dezer landgoede-
ren zou de aaneengeslotenheid van de twee genoemde
Rijksnatuurterreincomplexen 1 en II echter iets onzekers
blijven en een groote recreatieve waardedaling van het
geheel zich nog altijd vroeg of laat kunnen voordoen.
Het beste zal daarom zijn, dat het Rijk tracht ten
aanzien van het behoud van landschapsschoon op deze
landgoederen door minnelijke schikkingen zekerheid te
verkrijgen. Vele landheeren – van de eigenaars van
goederen boven 500 ha zelfs het leeuwendeel – hebben,
door hun bezittingen onder de Natuurschoonwet te stel-
len, zichzelf reeds bepaalde beperkingen, zij het ook
speciaal ten opzichte van den aanwezigen houtopstand,
opgelegd, met belastingreductie als tegenprestatie. Zulks
geschiedt bij deze wet in den vorm van een servituut
van normaal boschbeheer gedurende 25 jaar. Getracht
zal moetèn worden om, door
onderling oaerleg
en door
het toestaan van grootere belastingreductie, te bewerken,
dat het servituut niet, zooals thans, te allen tijd door
den landgoedeigenaar herroepen kan worden. Ook dient
men deze beperkingen inzake de boschexploitatie uit te
breiden tot de weinige nog op hun terrein aanwezige
woeste gronden, op welker behoud uit landschappelijk
en recreatief oogpunt zeer veel prijs moet woi-den gesteld.
De Natuurschoonwet heeft, evenals de Boschwet en alle
andere regelingen op dit gebied, het groote nadeel, dat zij
practisch alleen het bosch beschermt. Dergelijk overleg
is verder nog veel meer noodzakelijk ten aanzien van
de niet onder de Natuurschoonwet gestelde landgoederen.
Eerst wanneer zulke onderhandelingen niet tot be-
vredigende resultaten züden leiden, kunnen dwingende
maatregelen in overweging worden genomen, waarbij
echter de billijkheid van schadevergoeding, bij nadeel
tengevolge van beperking van exploitatie-mogelijkheid,
dient te woi-den erkend. Men dient hiei’ om. te denken
aan de in Duitschlarid in zulke gevallen ingevoerde
arij-
stelling aah grondbelasting,
doch ook op andere wijze
zal er schade zijn te vergoeden. Wij mogen niet ver-
geten, dat veelal de instandhouding aan groote land-
goederen op zichzelf
•
reeds een financieel offer pool de
eigenaren beteekent.
Eerst als een landgoed voor de helft
of meer uit vei-pachthare cultuurgronden bestaat, houdt
het bijpassen van geld meestal open doet een klein i-ende-
ment zijn intrede. De meeste goederen zijn echtergelegen op
gronden, die niet toelieten, dat zoo een groot deel in cul-
tuurland werd omgezet of wel de eigenaar heeft zulks
met liet oog op het behoud van natuui-schoon niet ge-
wild. Omdat met het bewaren van dergelijke bezittingen
een algemeen beldng is gemoeid, dient ook de overheid
te toonen, dit op de juiste waai-de te schatten. Zij dient
ter bereiking van bewaren van natuurschoon eveneens
tot bepaalde betalingen of andere tegenprestaties beréid
te zijn, zoowel aan landgoedeigenaars, als aan andere grondeigenaars, die in de exploitatie hunner, gronden
worden geremd. Een nationaal probleem vraagt een
nationaal offer. Het is oorshands onmogelijk, de grootte
van dit financieele offer aan te geven, doch een goed
georganiseerde Dienst voor een nationaal plan zou dit
kunnen doen.
Wordt dan door een dergelijke financieele regelifig tevens
bereikt, dat het landgoed vooi’ het publiek zonder eenige
belemmering xyordt opengesteld
6),
dan is daarmede fei-
telijk nieula recreatieterrein voor ons volk geschapen, aan-
gezien dit gronden zijn, die tevoren nooit door het publiek
betreden werden.
Daarmede is tevens een derde middel
aangeduid om het groeiende tekort aan i’ecreateterrein
te compenseei’en.
150.000
hcz recreatieterrein.
Er is in deze voorstellen voor wettelijke instelling
en bescherming. van eenige Rij ksnatuurterreinen tot
nu toe alleen spi’ake geweest van zulke terreinen
op de Veluwe en in Oost Utrecht, die te zamen
115.000 ha beslaan. Wij zouden echter in totaal ca.
150.000
ha
in aanmerking willen brengen voor het door ons ge-
dachte Instituut. Om een afdoende verbetering in de mo-
gelijkheden van, natuurgenot en vacantierecreatie voor
âlle inwoners van ons vaderland te verkrijgen, zijn naast de twee genoemde alS Rjjksnatuurterreinen te reservee-
ren gebieden mi. nog enkele andere meer excentrisch
gelegen terreinen van dien aard noodig. Daarbij is
gedacht aan (zie de kaart):
ca. 5000 ha bij Oisterwijk (III),
ca. 8000 ha in Zuid-Limburg (IV) en
ca. ‘15.000 ha nabij onze groote steden
(0,
p en q).
Aldus aangevuld zijn dit voor ons gevoel de voor de
recreatie van de Nederlanders meest waardevolle gebieden.
Voor het zandgebied III bij Oisterwijk kunnen mi.
dezelfde regelingen dienen, als voor 1 en II zijn bepleit.
Voor het vruchtbare landgebied IV (löss) en voor de
economisch in elk opzicht belangrijke gebieden o, p en q,
bij onze groote steden gelegen, zullen
veel mildere be-
schermingsbepalin.gen
moeten worden gemaakt, doch
schrijvei’ dezes zal daarop in dit bestek niet nader kun-
nen ingaan. Wanneer men de genoemde Rijksnatuur-
terreinen, evenals destijds met het Yellowstone Park in de
Vereenigde Staten geschiedde, gaat beschermen ,,for the be-
nefit and the enjoyment of the people” is het billijk,
dat geheel Neder]and daarvoor betaalt, dat is dus het
Rijk. Men vindt immers in alle deelen van Nedei’land
personen, die deze gebieden, vooral in hun vacantie,
bezoeken
7).
Uit het betrekkelijk niet zoo talrijke bezoek
aan Drente, Overijssel en andere streken en het gerin-
gere aantal hotels aldaar, vergeleken met de Veluwe,
kan men stellig afleiden, dat inderdaad verbrokkeling
van de natuurteri-einen hun recreatieve waarde sterk
vermindert. Deze sterkere verbi’okkeling is in Drente en
Ovei-ijssel bewerkt door de in dit opzicht planlooze ont-
ginning en zal dooi’ de cultuurtechnische werken, die men
voul-al hier nog op het programma heeft staan, in de toe-
komst worden versterkt. Erkend dient , dat, met name
in den Achterhoek, veel gedaan wordt om het daar juist
in de sterke afwisseling en ‘verbrokkeling gelegen land-
schapsschoon te behouden.
Mi. moet men, niet het oog op de economische eischen
aan den tijd, zich tegen de schepping pan meer cultuurland
De Natuurschoonwet 1928 werkt bij deze openstel-
lingen nog lang. niet ideaal. De trekkende toerist, die
zoo een landgoed tegenkomt en binnen wil gaan, moet zich
dikwijls een langen tocht naar een opzichtei’ of rent-
meester getroosten om een kaart te ki-ijgen, die ook steeds
geld kost, zoodat een gezin dikwijlS met één bezoek een
halven gulden kwijt is.
Zoo gafbijv. Renkum -(mcl. Oosterbeek) per jaar aan
6000 vi’eemdelingen nachtlogies en Rheden (mcl. Velp
en de. Steeg) aan 7000. 1-let aantal dagbezoekers schat
men in Renkum op 120 a 150.000 per jaar. Voor andere
provincies zijn de cijfers lager en bijv. voor Oisterwijk
60.000 per jaar.
23 juli 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
445
niet verzetten op incidenteele wijze en bij elke kleine aan-
tasting van een of ander ondergeschikt natuurobject.
Alle
partijen zullen meer gediend zijn met een duidelijke re-
gelirig, dus met een nationaal plan, waarbij men in Noord-,
Oost- en Zuid-Nederland een groot, doch welomschreven,
deel van de buiten den eigendommen van het staats-
boschbeheei’ nog overgebleven woeste gronden als een
landbouwreserve beschouwt en gaandeweg in cultuur-
terrein omzet. De natuurbeschermers dienen dit te aan-
vaarden, doch. mogen er op aandringen, dat dit werk in
goede banen wordt geleid.
Provinciale natu urterreinen.
In dit verband zij het volgende aan de hand gedaan:
10
bij alle projecten zou men land schapsku ndig advies,
te geven dooi’ een onpartijdig Rijksambtenaar, moeten
inwinnen
8)
om zooveel mogelijk een harmonische ont-
wikkeling van ,,cultuurschoon” te verkrijgen in de plaats,
van het natuurschoon van den .woesten grond met ver-
mijding van de soms chaotische ontwikkeling van thans;
20 voorts zou men nog in de gebieden, waar de ontginning
vrijere baan krijgt, moeten omzien naar een tiental terreinen van
500
ik
2000 ha, die, ter aanvulling der reeds bestaande voor altijd beveiligde natuurmonumenten, voor nog iets meer locaal recrea-
tieterrein moeten zorgen, dan er thans is.
De aldus te ver-
krijgen, bver het geheele land yerspreide, provinciale na-
tuurterreinen,
die denzeifden wettelijken staus dienen te krijgen als de zer veel grootere terreinen 1-1V, zouden
vamvege hunne snellere bereikbaarheid, voor recreatie ge-
durende het weekeinde, ook buiten de vacanties, en voor
natuurstudie kunnen dienen. 1-let wöord , provinciale”
duidt alleen op de categorie bezoekers. De vier Rijks-
natuurterreinen zijn voor zeer vele Nederlanders nog te
afgelegen, als zij weekeind-ontspanning zoeken. Deze veel
kleiflere provinciale terreinen zouden dat sociale doel
kunnen dienen.
rre,efls
zouden zij een cultureel doel
kunnen behartigen, als hiermede kerimefkende gedeelten
van typische -Ned erlandsche landschappen voor altijd beschermd blijven. Bij hun stichting zou zelfs aan aan-
koop gedacht kunnen worden, omdat zij circa 10.000
ik
15.000
ha zullen vertegenwoordigen, die wellicht voor
eeriige millioenen guldens te onteigenen zullen zijn.
Om deze provinciale terreinen te vormen, die door land-
genooten van cl ken leeftijd hunnen worden geapprecieerd,
zou het volgens schrijver aanbeveling verdienen Gemeente- of
Rijksbebosschingen
(,,b” op het kaartje)
met een of meer
landgoederen (,,l”
op het kaartje)
ta combineeren.
De met
de letters a,b, enz. op de kaart in grijs aangegeven gebie-
den zijn veel grooter, doch’ geven een denkbeeld van de
door den schrijver gedachte landschapsgedeelter,,
waar-
binnen
deze kleine provinciale natuurterreinen uitgekozen zouden kunnen worden. Aldus zal men nog wel een tiental
i’eservaten van
500
ik
2000
ha in Oost- en Zuid-Nederland
kunnen verkrijgen, ondanks den eisch
van
het groote
oppervlak, temidden van het aldaar bij ongeremde
ontginning steeds toenemende akkerland. Bij de keuze
zoude men voor de landschappen a, b enz., de inventa-
risatie van het natuurschoon in ons land, op kaart ge-
bracht door het Staatsboschbeheer, met voordeel kunnen
raadplegen en ook de door de Contactcommissie voor
Natuurbescherming samengestelde lijst van mooie terrei-
nen. in dezen gedachtengang dient tenslotte in de Hol-
landsch-Utrechtsche
plassengebieden
aan de stichting van
een of twee van .zm,ilke provinciale natuurterreinen te
worden gedacht, die al evenzedr 500
ik
1000 ha groot
moeten zijn, doch in dit geval uit plas en moeras met
een oeverstr6ok moeten bestaan. Dit steeds genoemde
oppervlak is, blijkens de ervaring, ook hier nog groot
genoeg om als baSis te kunnen dienen voor de oprichtiiig
van een of twee hotels.
8)
Verdenius stelt slechts den eisch, dat de landschaps-
architect door, de Regeering als zoodanig erkend zij..
• Voor een bespreking van de keuze der ligging der pro-
vinciale natuurterreinen, waarbij ook aan Zeeland en Gro-
ningen gedacht zou kunnen worden, is dit tijdschrift
niet de geschikte plaats. Er zijn in onze provincies vele
plaatsen, waar bestaande, meestal door vereenigingen
gestichte natuurmonumenten, grenzen aan bezittingen
van Rijk of gemeenten (gemeente-heiden en -bosschen,-
Staatsbosschen) of aan groote ongerepte landgoederen.
Dit aan elkaar grenzen is geen toeval, dôch wijs beleid
van deze vereenigingen, die volgens het boven besproken
principe der concentratie van natuurtei’reinen werkten. Het
geschiedde o.a. hij het Oisterwijksche natuurmonument, dat
tusscheri twee groote lahdgoederen ingeklemd is en zoo-
doende des te meei- waarde heeft. De stichters beseften,
dat in de meeste landschapstypalt eenige
aaneengesloten
terreinen veel meer waarde hebben dan dezelfde terrei-
nen, indien zij, zooals bij het Gooisch natuurreservaat,
gescheiden worden door gebieden met landbouw, verkeer, bebouwing, enz.
Wat de voorgestelde
Rijksnatuurterreinen 1-1V
–
betreft,
komt het schrijver dezes voor; dat verdere motiveering
der keuze en der begrenzing in dit opstel achterwege kan blijven. De verdiensten dezer gebieden, wat betreft land-
schapsschoon en recreatie, zijn
al
g
emeen bekend. Zij zijn
niet grooter genomen, omdat naast de recreatie en het
landschapsschoon ook het verkeer, de industrie en de
landbouw hun eischen stellen. De belemmering van
verdere ontginning en het tegengaan van nieuwe industrieën
vormen economische remmen, die denkelijk slechts ten
deele dooi’ het toenemende vreemdelingenverkeer zullen
worden gecompenseerd. Al deze remmen brachten ons
er hijv. toe, om het natuurterrein Oost-Utrecht niet tot
over den weg Utrecht—Amersfoort te laten reiken en
het Veluwe-terrein niet tot in het zoo schoone IJsseldal
uit te breiden, waar landbouw, steenfabrieken, polder.
besturen, enz. hun eischen stellen. In Zuid-Limburg
was het ook moeilijk een grooter gebied te kiezen, omdat
binnen deszelfs grenzen cementindustrie en steengroeven-
bedrijf reeds zullen worden be]emmerd en men hiermede
niet te ver kan gaan.
De opgesomde natuurgebieden vormen slechts een
eersten kleinen survey van hetgeen op dit gebied naar
mijn bescheiden meening zou kunnen worden gedaan,
als men het denkbeeld der ‘wettelijke landschapsbescher-
ming aanvaai’den wil. Aan meer deskndige instanties zij, als zij er iets voor mochten voelen, de nadere uit-
werking overgelaten.
Als voor de beschreven taak een
Rijksdienst voor Na-
tuur- en Landschapsbesehernzing
zou ontstaan, ter voort-zetting van het werk der bestaande Contactcommissie
voor dit doel, zou deze uiteraard op de bestaande streek-
plannen en uitbreidingsplannen moeten, voortbouwen en wellicht hier en daar moeten wijzigen; vooral aan de toe-kornstige autowegen zal men moeten denken; op nieuwe
spoorwegen en kanalen is niet meer zooveel kans. Met
de Woningwet en haar a.s. wijziging zal deze Rijksdienst
bij de te scheppen regelingen eveneens rekening moeten
‘
houden. Overigens lijkt het aangewezen, van de erva-
ringen .van den reeds lang bestaanden Rijksdienst voor
Monumentenzorg gebruik te maken, die o.a. ook het
beschikkingsrecht der eigenaars in het belang van het
behoud van schoonheid ingeperkt heeft.
Als gezegd, moeten de bestaande monumenten, d.w.z.
de opengestelde, waar, mogelijk, de kern vormen van
de voor wettelijke land schapsbeschermi ng uit te kiezen
gebieden.
Dr. W. C. KLEIN.
t.
446
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Juli 1941
DE ONTWIKKELING VAN HET
NEDERLANDSCHE BEDRIJFSLEVEN IN HET
LICHT DER BANKBALANSEN.
De gecombineerde maandstMen der Nederlandsche
groote banken
1)
hebben, sinds Nederland in den oorlog
betrokken raakte, duidelijke taal gesproken betreffende
de verminderde activiteit en de toegenomen liquiditeit
van het be’drijfsleven. Het voortdurend verminderen
van de posten debiteuren en wissels in portefeuille en
het oploopen van de crediteurenposten sedert Mei 1940
– nadat voordien de uitzettingen waren opgeloopen en
de toevertrouwde gelden aanzienlijk verminderd – wijzen
op een voortgaande inlrimping van de economische acti-
viteit; het bedrijfsleven heeft in het laatste jaar in sterke
mate schulden bij de banken afgelost en braakliggende
gelden gedeponeerd, zooals uit de volgende cijfers der
vier banken blijkt: –
DEBET
1
CREDIT
dehi-
1
wissels
credi-
1
deposito’s
wissels
Leuren
i
i
Leuren
1
op Lerinhjn
1
In
nullioen
guldens
31 Dec.1938
264
1
30
1
643
1 1
18
31 Dec. 1939
274
1
33
1
536
1
40
13
30April1940
298
1
24
1
482
1
41
1
14
31 Dec. 1940
210
3
1
699
1
57
1
2
31 Mei 1941
173
1
777
59
–
De balansen van de Nederlandsche bedrijven vertooiien
op haar wijze vanzelfsprekend dezelfde tendens: dalende
grondstofvoorraden en een sterk gestegen liquiditeit.
Gezien het verloop in 1940 van de genoemde posten op
de bankstaten houden de jaarverslagen van industrieele
en handelsonderemingen over 1940 op dit punt ter-
nauwernood verrassingen in. De eenige verrassing zou
kunnen bestaan in de constateering, dat sommige bedrijven
hun voorraden nog op een betrekkelijk hoog peil hebben
kunnen houden. Het is daarbij echter geenszins uitgesloten,
dat hier vervarigingsmiddeleri in het spel. zijn, die in som-
mige bedrijven wel verwerkt kunnen w’orden.
De perspectieQen der bedrijoen.
In het algemeen gesproken kan men zeggen, dat de nabije vooruitzichten van de Nederlandsche industrie
en handel bepaald w’orden door het grondstoffenvraagtulc.
Bij den bestaanden goederenhonger moet de afzet nauwe-
lijks moeilijkheden opleveren, al zullen wellicht cle prijzen
hier en daar voor de betrokken producenten niet geheel
bevredigend zijn.
Ten aanzien van de perspectieven der bedrijven doen
zich groote onderlinge verschillen voor. De bedrijven,
die met inheemsche grondstoffen werlcen, staan er uiteraard
het gunstigst voor. Een typisch voorbeeld van deze groep
is de Nederlandsche Vlasspinnerij te Tilburg, w’aarvan
de’ aandeelen onlangs ter beurze van Amsterdam werden
geïntroduceerd. Bij die gelegenheid werd in het pro-
spectus medegedeeld, dat de grondstofpositie bijzonder
gunstig’was, dank zij het feit, dat grondstof van Neder-
landschen bodem wordt verwerkt. Men durft de vooruit-zichten van het bedrijf en van de geheele Nederlandsche
vlasindustrie dan oolc gunstig te noemen. In een soort-
gelijke positie verkeeren de suilcerfabrielcen, de conser-
venindustrie, de s teenbalcicerijen, de chamotte-industrie,
de steenlcolenmijnen, het zoutwinningsbedrijf. en nog
andere. Oolc de bierbrouwerijen beschikten volgens de
laatst gepubliceerde balansen nog over helangrijlce voor-
raden, ten deele hooger dan aan het einde van het voor-
afgaande jaar. Nochtans was hier de grondstofvoorziening
1)
Rotterdamsche Banlcvereeniging, Amsterd sdhe’
Bank, Tw’entsche Banlc en Incasso-Bank.
niet geheel verzelcerd te achten. De industrieën, die voôrt-
brengselen van onze veeteelt verwerlcen, geraken reeds
in een moeilijlcer positie, doordat het geriis aan buiten-
landsche voedermiddelen hier indirect een rol speelt.
Tal van mechanische industrieën verheugen zich in
een groote belangstelling, zoowel van de zijde van het
geldbeleggend publiek als van de overheid. Gezien het feit, dat de in dezen tak verwerkte grondstoffen niet of
slechts voor een deel van Nederlandschen oorsprong zijn,
zou men geneigd zijn, de vooruitzichten van deze groep
niet te hoog aan te slaan, ware het niet, dat wegens de
onmisbaarheid van deze industrie van Duitsche zijde
grondstoffen, zij het in afgepaste hoeveelheden, beschilc-
baar worden gesteld. Daar in deze gevallen voor het
geleverde veelal niet meer dan een veredelingsloon betaald
wordt, zal het voordeel voor de ondernemingen wel
beperkt blijven tot het handhaven van een voldoenden
_bezettingsgraact, zonder eçtra winst. Voor de arbeiders
en de hulp- en nevenhedrijven zal hier in zooverre de gun-
stige invloed voelbaar zijn van het behoud van werk-
gelegenheid.
1-let ongunstigst echter is de groep er aan toe, clie weikt
met grondstoffcri, w’aarvan de import thans is afgesneden
en voor welke IDuitchland niet in staat is of het niet
noodig acht hij te springen. Van een tiental ondeine-.
mingen in deze categorie
2)
hebben wij het verloop van
de posten: gronclstoflen, lic1uide middelen, debiteuren en
crediteuren in de halansen van de laatste jaren nagegaan:
voorraden vlottende
middelen debiteuren crediteuren
In duizend guldens
ultimo 1938
25.738
10.575
1
12.191
10.837
ultimo 1939
27.231
12.934
14.578
9.703
uitimo 1940
16.133
27.821
17.114
9.722
Evenals de bankstaten vôôr Mei 1940 toenemende cre-
dietvraag en afnemende toevloeiing van vlotteride mid-
delen toonen, geven deze cijfers blijk van verhoogde acti-
viteit in 1939, vooral met betrelcking tot de voorraad-
vorming, zoowel bij de onderzochte industrieën als bij
haai’ afnemers (debiteuren) Reeds in 1938 had deze ver-
sterkte voorraadvorming plaats, vermoedelijk onder
invloed van de oorlogsdreiging in Europa, mogelijknog verder gestimuleerd door 11et’lage prijspeil van grond-
stoffen na den scherpen conjunctuuromslag in de Ver-
eenigde Staten inhet najaar van 1937. Zoo stegen bijvooi’-
beeld de voorraden van de Papierfabrieken van Gelder
Zonen tusscheri ultimo 1937 en 1038 van f 8 millioen tot 10.2 millioen, terwijl de gemiddelde voorraad in de vijf
daaraanvoorafgaande jaren in de huurt van 1 5 millioen
lag. 1-Eet jaar 1939 gaf een voortzetting van de voorraad-
vorii
ng te zien, niettegenstaande de moeilijkheden, welke
dooi’ den oorlog tusschen de ons omringende landen reeds
werden ondervonden. –
Gunstige liquiditeits positie.
Over het algemeen beschikte het bedrijfsleven over
belangrijlce eigen middelen om tot deze voorraadvorming
te geralcen. 1-fier en daar werd gebruik gemaakt van back-
credieten, terwijl eenige bedi’ijven een bei’oep deden op de
kapitaalmarkt, zoo b.v. de Nederlandsche Kabelfabriek
met een uitgifte van f 2.000.000 aandelen d 200 pCt.
en de Vereenigde Touwfabrielcen mët een uitgifte van
1 1.500.000.— 4 pCt. converteerbare obligaties
t
100 pCt.
Eerstgenoemde onderneming financierde hieruit o.m. de
:
2
) Papiei’fabrieken van Gelder Zonen, Vei’eenigde Touw-
fabrielcen, Mij. voor Zwavelzuurbereiding Ketjen, Neder-
landsche Wol Mij., Nederlandsche Kabelfabrielc, Heij broek
& Co’s 1-landel Mij., Houthandel Alberts, R. S. Stokvis,
1-lollandia Vlaardirigen en Tabalc-Harïdelsver. Enthoven.
1′
-.
23 Juli 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN
447
uitbreiding van haar vaste activa, laatstgenoemde be-
reikte een belangrijke verlichting van haar schuldpositie,
maar inbeide gevallen kan bovendien met waarschijnlijk-
heid worden aangenomen, dat deze ondernemingen, door
het aartrekken van nieuwe middelen, bedrijfskapitaal voor
voorraadvorming beschikbaar hielden. De toevoer van
nieuw kapitaal en de ruime reserveering uit de gestegen
winst maakten het mogelijk, dat, naast de voorraden en debiteurensaldi, ook de vlottende middelen nog konden
stijgen, terwijl de crediteurencijfers daalden. 1-let hier-
boven gegeven overzicht geeLt een zeer gunstigen indruk
van de liquiditeitspositie van deze ondernemingen bij
gestegen acliviteit per ultimo 1939.
Blijkens het verloop van de bankstaten gaven de eer-
ste vier maanden van 1940 een voortzetting van deze ten-
dens te zien, zij het onder steeds moeilijker wordende om-
standi
g
heden. Deze ontwikkeling wordt geheel afgebroken
in Mei 1940. Aanvoeren worden daarna zeer gering of
houden geheel op; de voldoening aan steeds dringencfer
wordende vraag slaat een niet te herstellen bres in de
voorraden, zoodat deze op het einde van 1940 met bijna
40 pCt. zijn teruggeloopen. Aanmerkelijk grooter dan de
daling van het voorraadcijfer is echter de toeneming van
vlotteride middelen en debiteuren, zoodat aangenomen
kan worden, dat in de geaccumuleerde voorraden zeer
belangrijke reserves hebben gescholen, als gevolg waarvan
de ,,uitverkoop” met winsk is geschied en dat wellicht
ook de aanvulling en vernieuwing van de bedrijfsoutillage
heeft gestagneerd.
De schaarsche inlichtingen, welke thans van het be-drijfsleven tot ons komen, beperken zich tot uitspraken
van directies ter gelegenheid van de algemeene vergade-
ring van aandeelhouders. De toon is daarbij vrijwel steeds
in mineur: grondstoffenvoorraden zijn srk geslonken,
,,ij zeren voorraden” zijn aangetast, terwijl aanvulling o n-
mogelijk is. Waar deze aanvulling nog eenigszins plaats
kan hebben, geschiedt zij tegen hooge kosten, waarbij
de qualiteit der vervangingsmiddelen vaak te wenschen
ovurlaat. Voor de verwerking van vervangingsmiddelen
moeten in vele gevallen kostbare veranderingen of uit-breidingen aan de productie-installaties worden aange-
bracht. Sommige ondernemingen hebben reeds reserves
gevormd tegen bedrijfsstilstand.
Voorraadeorming in de trveede en derde hand per einde
1940.
De door ons onderzochte bedrijven zijn ten aanzien
van de goederen, welke zij in het verkeèr brengen, als primaire bedrijven te beschouwen. Zij importeeren de
grondstoffen en brengen die, al dan niet na verwerking,
in distributie. De tweede en derde hand belasten zich
met die distributie verder. Deze tweede en derde hand
koopen de goederen van de primaire bedrijven veelal op
leverancierscrediet; vooral in het detailhandelsbedrijf
is dit zeer gebruikelijk. Bij het primaire bedrijf is het dus
normaal, dat hij terugloopende activiteit de clebiteuren-
post tijdelijk de plaats inneemt van de afnemende goe-
derenvoorraden, en dat na betaling door de debiteuren
de vlottende middelen toenemen. In normale tijden
blijven, door de voortdurende vervanging, al deze posten
tamelijk constant; in tijden van toeneninde schaarschte
en afnemende activiteit komt echter de bovengenoemde
geleidelijke mutatie tot uiting. De voorraadvorming in de primaire bedrijven wordt
vermoedelijk gevolgd door di,e in de secundaire en ter-
tiaire, d.z. de verder verwerkende en de. distribueerende
bedrijven. De vermindering van die voorraden,in de pri-
maire bedrijven zal dus aanvankelijk gepaard gaan met
een gelijkblijvende of wellicht zelfs toenemende crediet-
verleening aan de opvolgende schakels in den keten,
totdat ook daar de voorraden steeds geringer worden.
Dhn zullen deze laatste hij hun bestellingen, die zij
hij de primaire bedrijven nog kunnen plaatsen, veelal
contante betaling contracteeren, zoowel om de korting
en wegens eigen liquiditeit als om vlotte aflevering te bevorderen. Wij zien dan dus een daling van de debi-
teurensaldi hij de primaire bedrijven, welke, althans
gedeeltelijk, wijst op vermindering van de voorraden
in de tweede en derde hand.
De hoverivermelde cijfers vertoonen deze daling per
ultimo 1940 nog niet; integendeel doet de stijging der de-
hiteurensaldi van £ 12 millioeri per ultimo 1938 tot f 17 mii-
lioen per ultimo 1940 vermoeden, dat bij den aanvang van
dit jaar de voorraadvorming in de tweedesen derde hand
hog in vollen gang was. Sindsdien zal ook op dit punt wel
veel zijn veranderd; daar Wijzen de steeds verder da-
lende debiteurencijfers en de ononderbroken stijging der
crediteurensaldi in de maandelijksche bankstaten op.
Ter’,vonderlijk lijkt het, dat de onderzochte primaire be-
drijven, ondanks hun groote liquiditeit, hun crediteuren-
saldi niet hebben verkleind. Indien men aanneemt, dat die
saldi in koofdzaak handelscrediteuren, dus leveranciers, be-
treffen, dan zou men bij verminderden aanvoer ooldaling
van deze posten moeten verwachten. Wellicht betreft
het hier ten deele buitenlandsche leveranciers, aan wie
geen betalingen gedaan kunnen worden; voorts is in
eenige geyallen sprake van posten van anderen aard,
die echter wegens de oorlogsomstandigheden even min
afgewikkeld kunnen worden, terwijl tenslotte bi sommige
ondernemingen onder dit hoofd reserveeringen uit hoofde
van te betalen winstbelasting begrepen zijn.
Gezien de duidelijke afrteming van voorradeii en bedrijfs-
activiteit, welke slechts geleidelijk tot uiting komt als
gevolg van de te voren plaats gevonden voorraadvorming
in de verschillende etappes van den weg van producent
naar consument, zal er rekening mede moeten worden
gehouden, dat een verdere inkrimping van de bedrijvig-
heid onvermijdelijk zal blijken. De groote liquiditeit der bedrijven verruimt uiteraard
de geidmarkt. Slechts korte credieten, als die van banken
en leveranciers, zullen zij uit hun ruime middelen aflossen.
Extra-aflossingen op groote schaal op obligatieleeningen,
hypotheekschulden en dergelijke verplichtingen op langen
termijn zouden voor het oogenblik wel een aanzienlijke
verlichting van lasten geven, maar zij zouden met, het oog
op de toekomst gevaren inhouden, daar toch zeker niet mag worden aangenomen, dat de groote liquiditeit van
duurzamen aard zal zijn. Te eeniger tijd immers zal aan-
vulling van voorraden moeten plaats vinden; en wie kan
zeggen, tegen welke prijaen dit zal geschieden? Zoo blijft
deze liquiditeit het aanbod op de geldmarkt verhoogen, het-
welk financiering mogelijk maakt van de geldbehoeften
van de Overheid, die – in tegenstelFng tot die ‘van het
tot inkrimping gedoemde bedrij fsleven – aanzienlijk
blijven.
W. T. F. SLEE.
DE RIJKSMIDDELEN OVÈR JUNI 1941,
Algemeen beeld:
De êerste zes maanden van het jaar 1941 zijn nu ver-
streken en er
is
langzamerhand teekening in den loop
van ‘s Rijks middelen gekomen. Bij beschouwing van
het overzicht over het eerste halfjaar valt onmiddellijk
de enorme stijging
in
opbrengst op, die zich over vrijwel
de geheele linie heeft voltrokken. Brachten de niet-
directe heffingen in de maanden Januari t/m Juni van
het vorige jaar in totaal f 202.568.900 op, ditmaal be-draagt de gezamenlijke
ontvangst
niet minder d.an
305.630.100. Met uitzondering van de groep, die ge-
vormd wordt door de invoerrechten en het statistiek-recht, welke een teruggang van resp. 137.100.000 en
f 283.700 hebben ondergaan, Uroegén alle middelen tot
de stijging bij. l-Iiervan kwamen onderscheidenlijk f 35.9
en f 26.3 millioen. op rekening van den tabakgaccijns en
de omzetbelasting. Voorts komen. op den middelenstaat
443
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Juli 1941
een drietal nieuwe middelen vooï, waarvan do loon-
be
1
asting alleen
f
53.468.300 heeft opgeleverd. In hoofd-
zaak
moet de toeneming der ontvangsten aan de ver-schillende tot stand gebrachte belasti ngverhoogingen
worden toegeschreven; daarnaast vormt de prijsstijging
van allerlei artikelen een factor van heteekenis.
Ook de afgeloopen maand geeft hooge cijfers te zien.
Weliswaar was de ontvangst lager dan in de beide voor-
afgaande maanden, doch de schommelingen, welke in
de totaalcijters der . niet-directe heffingen zijn op te
merken, hangen samen met de sterk wisselende opbreng-
sten der omzetbelasting, en deze laatste pleègt in de
laatste maand van het kwartaal de minste baten op te
leveren. In vergelijking met dezelfde maand van het jaar
1940 wijzen de meeste middelen een hooger opbrengst-
cijfer aan; een uitzondëring wordt slechts gemaakt door
de invoerrechten ea door een viertal accijnzen, t.w. die
op zout, geslacht, gedistilleerd en suiker.
Loonbelasting.
De loonbelasting vertoont een stijgende tendens; de
ontvangst
beliep
ditmaal 1 13.291.200, hetgeen f 2.264.103
uitkomt boven de opbrengst van Maart jl., w’elke tot dus-
ver de hoogste was. Voorts paraisseert op den staat voor
het eerst de Commissarissenbelasting met een bate van
f 264.600.
Ineoerrechten.
De: invoerrechten waren weer bijzonder laag (ont-
vangst f 1.835.300). De daling bedroeg weliswaar slechts
1 1.082.500, doch in de maand Juni van het vorige jaar
waren de invoerrechten reeds tot een minimum terugge-
loopen. Het statistiekrecht gaf ditmaal een accres te zien
van ï 34.200. Ook bij dit middel waren evenwel in Juni
1940 de ontvangsten uitermate gering. Op zichzelf be-
schouwd was de opbrengst der afgeloopen maand (f99.300)
volstrekt niet gunstig; zelfs werd de ontvangst van de
drie voorafgaande maanden bij lange na niet gehaald.
Accijnzen
De ac,cijnzen gaven een onderling afwisselend beeld te
zien. Floeivel de zoutaccijns, met ingang van 1 April
1941, is verhoogd van 1 3 tot f 9 per 100 kg, kwam
niet meer dan
f
193.300 binnen. Het geldt hier echter
een wisselvallig middel. Dank zij de ruime baten van
de vorige mdanden werd in het eerste hal’jaar f 892.000
meer ontvangen dan in dezelfde periode van het vorige
jaar. De geslachtaccijns leverde f 248.500 minder op
dan in ‘Juni 1940;- dit middel gaat den laatsten tijd ge-
stadig in opbrengst achteruit wegens het door de rant-
soeneering verminderde vleeschverbruik. De wijnaccij ns
gaf een surplus van 1.86.500; het ontvangen bedrag van f 467.300 is te danken aan het binnenkomen van achter-
stallige termijnen waarvoor uitstel van betaling was
verleend. Zooa.lS bekend, is voor de belasting op wijn
een nieuwe regeling getroffen, waardoor de heffing bij
wijze van invoerrecht zal geschieden. De daling in op-
brengst van den gedistilleerdaccijes ad 1 566.900 is tewijten
aan de beperkende afleveringsvoorw’aarden, die thans te
dezen aanzien gelden. Opvallend hoog was de bieraccijns,
welke het nog nimmer gehaalde bedrag van 1 2.069.300
in ‘s Rijks schatkist bracht (tegen t 966.400 in Juni 1940).
Deze extra bate is hoofdzakelijk te danken aan de navor-
dering, welke moest worden voldaan over de op 1 Fe-bruari jl. aanwezige voorraden (liet recht is van 1 1.50
tot f 2.20 per hectolitergraad verhoogd); daarnaast is
het bierverbruik opnieuw toegenomen. De suikeraccijns
liep terug met f 199.900, doch deze teruggang is slechts
schijnbaar, aangezien ditmaal een crediettermijn minder
werd ontvangen dan in het vorige jaar. Tenslotte moge
nog worden gewezen op den tabaksaccijns, die f 10.517.300
opleverde, d.i. t 6.806.800 meer dan in
Juni 1940. Deze
meevaller spruit voort uit de twèe kort op elkander vol-
gende accijnsverhoogingen, waarvan de werking wordt
gestimuleerd door de verhooging der kleinhandelsprij zen,
welke de basis der heffing vormen. Ook worden in den
overgangstijd mdér zegels contant aangevraagd en oude
credietterm ij nen eerder aangezuiverd. Het volgende
staatje geeft een vergelijking tusschen de opbrengsten
van de eerste haifjaren 1940 en 1941:
le halfj.1940
le halij. 1941
Zout
……….
f
1.366.800
f
2.258.700
Geslacht
4.708.000
5.036.200
Wijn
……….
.1.069:100
1.432.400
Gèdistilleerd
.
15.072.000 17.996.900
Bier
………..
.,,
4.618.500
8.202.400
Suiker
……..
27149.400
30.751.900
Tabak
.. ……
21.056.400 30.963.600
Andere indirecte belastingen.
–
De derde maand van het kwartaal is vor de omzet-
belastin
g
het ongunstigst; vandaar, dat in de afgeloopen
maand slechts f8.430.800 werd geïnd, tegen f 20.590.900 in
de maand April jI. Door de aanzienlijke verzwaring der
heffing, waarbij ook diensten worden belast, kwam in-
tusschen in de afgeloopen maand nog 1 4.781.300 meer
binnen dan in de gelijknamige maand van het vorige jaar.
De couponbelasting wees een accres aan van f 115700.
De opbrengst van Juni 1940 was echter bijzonder laag.
Gerekend over zes maanden komt de ontvangst van liet
loopende jaar slechts 1 88.400 uit boven die van het
vorige.
De zegelrechten brachten f 265.200 méér op, van welke
stijging f 187.800 te danken is aan een ruimer vloeien van de beursbelasting. De conjunctuurgevoelige mid-
delen bevonden zich evenivl in Juni 1940 in een diepte-
punt (de beursbelasting verschafte toen niet meer dan
f 2.300). In vergelijking niet de voorafgaande maanden
valt bij de zegelrechten weer een daling waar te nemen. Hetzelfde kan gezegd ivorden van de registratierechten,
die ditmaal 1 1.40.100 opleverden, tegen 1 626.400 in
Juni 1940 en f 1.683.400 in Mei 1941.
De successierechten vloeideui ruim, dank zij de heffing
van 15 extra opcenten; overigens is dit een wisselvallig
middel. De overschrijding van de opbrengst van Juni
1940 bedraagt f 2.277.300, doch in de maanden nh Mei
1040 ivas de loop van deze heffing ernstig gestagneerd.
De ivaardevermeerderingsbelasting verschafte ditmaal
1 123.700, waardoor de opbrengst over de verstreken
maandefl van het jaar klom tot t 330.400, terwijl de be-
lasting op gouden en zilveren werken ongeveer in ontvangst
verdubbelde (toeneming van f 41.100 tot f 83.000).
Directe belastingen.
Flet overzicht van de directe belastingen op ultinio
Juni jl. verschilt maar weinig van dat per 31 Mei 1941.
Alleen de winztbelasting is in de afgeloopen maand sterk
vooruitgegaan; het zuiver kohierbedrag steeg van
f 25.304.800 tot f 36.275.100. Het totaalbedrag van
alle directe heffingen Staat thans te boek voor 1 128.525.800.
Wat de afzonderlijke bôlastingen betreft, kan nog
worden opgemerkt, dat de grondbelasting, in vergelijking
met den stand van het overeenkomstige dienstjaar op
hetzelfde tijdstip van het vorige jaar, een vooruitgang aanwijst van f 26.486.300, door de invoering van 100
extra opcenten, zoowel op de gebouwde als op de onge-
bouwde eigendommen. Der inkomstenbelasting vertoont
een nadeelig vetschil van 11.258.800. De bedragen van
1940 en 1941 zijn evenwel door de verandering in de
belastingwetgeving niet meer voor vergelijking vatbaar.
I
–
Ietzelfde geldt voor de overige nog niet genoemde directe
heffingen. Omtrent den verderen loop van al deze middelen
valt voorshands niets met zekerheid te voorspellen.
OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN 1-SET
WERKLOOSHEIDSSUI3SIDIEFONDS.
Dienst 1940
Dienst 1941
Zuiver bedrag
Zuiver bedrag
Benaming der middelen.
kohieren tot en
kohieren tot en
metde maand
met cle maand
Juni 1941
Juni 1941
Grondbelasting
(veertig
ten
hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom
wegens
ongebouwcle
eigendommen) ……………..
9.702.866
Personeele
belasting
(tachtig
ten
honderd van de hoofdsom naar
.
8.962.164
den eersten, tweeden en derden
grondslag)
………………..
9.891.020
Gemeentefondsbelasting
(vijf
en
twintig opcenten op
de hoofd-
.9.686.837
—
Vermogensbelasting (twee en twin-
..
tig opeenten op de hoofdsom)
.
.
2.604.680
—
som)
………………….18.162.672
Inkomstenbelasting
(tien opcenten
op de boofdsom)
…………..
5.857.760
—
Totalen
………
55.274.113
19.593.886
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.
Juni 1941
1941
1940
Motorrijtuigen-
belasting …… .522.756
4.493.129
9.246.215
INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.
ienst
194011941
Zuiverbedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kobleren tot en niet
1939/’40 tot enm. de-
de maand Juni ’41
zelfde maand v. 1960
Qpmeente.f.belast.
. .
73.266.301
69.649.094
Opc.verm. t. get. v.50
5.895.855
5.905.752
OECOMBINEERDE MAANI)STAAT VAN
DE VIER NEDER-
LANDSCHE CIROOTE BANKEN EN
VAN HET NEDER.
LANDSCHE BEDRIJF VAN DE NEDERLANJ)SCHE
HANDEL.MAATSCJIAPPIJ.
Nederi. Nederi.
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij.
31
30
31
30
Mei
Juni
.SIei
Juni
1941 1941
1941
1941
44
44
55
53
658
1
709
782
844
(In millioenen guldens)
Altivn:
Kas, kassiers en daggeldleeningen
Ned. scbatkistpapier
53 837 894
Ander overheidspapier
27
’21
27
21
Wissels …………………….
1
2
2
Bankiers in binnen- en buitenland
67
65
90
88
Prolong. en voorsch. op effecten
76
68
97
87
Debiteuren
………………..
Effecten en syndicaten
Deelnemingen (mcl. voorschotten)
171
173
28
11
170
1
218
30
40
11
23
214
41
23
Gebouwen ……………………45
45
19
Diverse reken. (mcl. oven, posten)
–
1
–
Belegde bestemmingsreserven . . .
2
2
2
Effecten leendepôt
…………..13
13
13
Passlvn:
–
777
–
813
–
Crediteuren
………………….
‘iT
issels
…………………..
Deposito’s op termijn …………..
Kassiers engenom.daggeldleeningen
Effecten
leendepôt
…………
59
1
25
.
3
60
—
24
2 13
Diverse rekeningen
.
…………..
877
912
Bestemmingsreserven ………….2
Aandeelen kapitaal
………….
……
170
68
..
170
68
Reserve
……………..
..
–
–
11 15
1150
278
19
13
1404
992
80
28
2
13
955
79
1
29
2
13
210
210
79
79
T36
–
8
–
1 1404
–
–
‘-e
‘
–
“
–
r” “7 ‘-‘ -“‘—
;•
–
Y
..–
—-,’,!-
,
”
23 Juli 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
449
MAANDCIJFERS.
OVERZIcHT VAN
J)EN
STAND VAN
DE RIJKSMIDDELEN.
Uit. Juni 4941 (in Guldens).
AFDEELING la
Kohieren voor denl dienst 4941 ‘)
cl
Dir. beiaslingen
Bedragen,
welkezijn
50
terugge-
Benaming der
Totaal beOrag
geven of
anders dan
Zuiver
bedrag
.
middelen
wegens
betaling
op de koh.
afgeschr.
Grondbelast. a)
36.958.752
–
36.958.752 10.472.498
Inkomst.bel. b)
35.485.124
1.628.291
33856.833
35.115.647
Vermogensbel. c)
7.062.602 59.908
7.002.694
7.549.538
Verdedig.bel. 1
3.265.667
39.917
3.225.749
3.739.605
Opc. v. d.
Gem.
fondsbelasting
11.714.630
508.000
11.206.631
9.062.01
Winstbelasting
)
36.275.135
—
36.275.135
—
Totaal
130.761.9101
2.236.116
128.525.794
65.939.299
a) ‘i noorcisom
+ 120
opcenten op cle hoofdsom der gebouwde
eigendommen en 100 opcenten op de hoofdsom der ongebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten. c) Hooidsom + 75
opeenten.
‘)- Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op 1 Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit ‘/, gedeelte van het
belastingjaar 1941/42 en
1
1
gedeelte van het belastingjaar 1940/41.
‘) Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op 1 Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit
‘/,
gedeelte van het
belastingjaar 1940/41 en ‘/ gedeêlte van het belastingjaar 1939/1 940.
‘)
In mindering te brengen van de opbrengst van de Winstbe-
lasting, de negatieve opbrengst van de Dividend- en Tantième-
belasting ad f1.997.605
AFDEELING 1h
Overige middelen
Juni
1941
Sedert
1
Jan.
1941
Overeen-
bom 8119e
periode
4940
Benaming der middelen
13.291.202
53.468.251
–
Commissarissen-belasting
264.645
264.645
—
Rechten op den invoer
.
1.835.331
11.921.072 49.021.056
Statistiekrecht
99.288
723.065
1.006.739
Accijns op zout
193.260
2.258.744 1.366.777
Accijns op geslacit
471.665
5.036.158
.4.707.974
Accijns op wijn
467.269 1.432.397
1.069.065
Accijns op gedistili
2.205.171
17.996.867
15.071.958
Loonbelasting …………..
2.069.346
8.202.443
4.618.453
Accijns op suiker
4.581.396 30.751.895
27.149.426
Accijns op tabak
10.517.264
56.963.570 21.056.435
8.430.803
70.724.288
44444.434
.ccijns op
bier
…………
Couponbelasting
314.386
2.240.595
2.152.150
‘)
908.926
)
6.411.208
5.125.633
Omzetbelasting
…………
Rechten
van
registratie
1.408.114
7.392.893
4.564.478
Rechten van zegel ……..
Rechten van successie v.
overgang bij overlijden
4.564.990 28.896.009 20.903.737
Waardevermeerderingsbe-
123.734
330.381
—
en v. schenking……….
Belasting op
gouden en
belasting …………..
zilveren werken
82.967
615.640
310.601
•
Totalen ……
.51.829.757
305.630.121
202.568.916
) Hieronder begrepen wegens zegel, recht van nota’s van ma-
kelaars en commissionnairs in effecten enz. t 190.094 (Beursbel.).
2)
Idem f1.604.147
AFDEELING II. DIENSTJAAR 1940.
Zuivere op-
brengst over het
Benaming der middelen
van
J
1
en
met de maand
Juni 1941
Grondbelasting.
(
–
3 hoofdsorn
+
20 opcenten op de hoofdsom
der gebouvde eigendommen)
10.713.042
.
Inkomstenbelasting……………………
99.373.656 21.101.717 10.017.222
Opcenten op de Gemeentefondsbelasting
. . .
30.971.030
22.765.235
Dividend- en tantitmebelasting …………..
11.095.483
80.071.927 1.650.477
.
…………….
2.476.647
….
Vermogensbelasting
………………………
10.988.603 2.248.659
Verdedigingsbelasting
T…………………….
41.513.128 10.282.669
Winstbelasting
…………………………..
Accijns
op
zout……………………………..
Accijns
op
geslacht
……………………..
Accijns
op
wijn
………………………….
…..62.088.110
Rechten
op
den
invoer
……………………
Statistiekrecht
…………………………….
Accijns
op
gedistilleerd
……………………
Accijns
op
bier
…………………………
55.954.221
Belasting op gouden en zilverwerken
830.726 108.944.224
Accijns
op
suiker
………………………
3.960.069
Accijns
op
tabak
……………………….
Omzetbelasting
………………………..
12.647.630
Couponbelasting
………………………..
18.422.696
Rechten en
boeten v.
zegel
……………..
Rechten en boeten v. registratie ………….
Rechten en boeten v. successie, v. overgang
bij
overlijden
en v. schenking
………..
42.037.771
Totalen ……1
660.154.952
‘) In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silver Iii $c. p. oz.
line.
‘) In guldens per leg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. line.
J4OIIRSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8 per t) (S per
100
/r.)
(8 p. 100
Mk.) (8 p. fl00)
15 Juli 1941
16
,,
1941
17
,,
1941
4
18
,,
1941
19
.,
1941
21
1941
22 Juli 1940
4.03’f,
2.35
40.05
–
4.03’/,
2.35
40.05
–
4.03′!,
2.36
0.05
–
4.03’/,
2.36
40.05
–
4.03’/,
2 33
40.05
–
4.03’/,
. 2.33
40.05
–
3.81
–
40.05
31 in tpari (ei t
4.86
3.90′!,
23.81
‘/.
401
/,,
453
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
23 Juli 1941
STATISTIEKEN.
DANKDISCONTO
‘S..
Disc. Wlss. 24 28 Juni ’41
Lissabon
…. 4
11
Aug. ’37
Bel.Bi.Etf. 34 28 Aug. ’39
Londen ……..2
26 Oct.
’39
Vrsch.inRC 34 28 Aug. ’39
Madrid
……4
28 Nov.’38
Athene
……
5
21
Juli ’41
N.-York F.R.B.1
27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14 Jan. ’37
Oslo
……….
i,4 21 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
It 17 Mrt.
’41
Berlijn
……..
34
9 Apr. ’40
Praag……….3
1
Jan.
’36
Boekarest
. .
. .
3
12
Sept.’40
Prtoria …….. ’38 15 Mei
’33
Brussel
……
9.’l 25 Jan. ’40
Rome ………. 44 18 Mei
’36
Boedapest
. .
. .
3
22 Oct. ’40
Stockholm ……3417 Mei
’40
Calcutta
……
3
28 Nov. ’35
Tokio
………3.5 21
Juli ’41
Helsingrors
…..
4
3 Dec. ’34
Warschau ……4418 Dec. ’37
Kopenhagen
.. 4
15 Oct.
’40
Zwits. Nat. Bk.
14 25 Nov.’36
‘) 3% voor
wissels.
promessen
en
leeningen met een looptijd
van meer dan
120 dagen.
ZILVERPRIJS
(IOUDPRIJS
londen
‘)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen’)
15
Juli
1941 .
.
23
1
/,,
34
1
/,
15
Juli
1941 .
.
2125
168/-
16
,,
1941..
23’/,,
34
3
/, 16
,,
1941..
2195
168/-
17
,,
1941..
23
5
/,,
34’/,
17 ,,
1941..
2125
168/-
18
,,
1941..
23
5
/,,
34
3
/,
18
,,
1941..
2125
168/-
19
,,
1941..
–
34’/,
19
,,
1941..
2125
168/-
21
,,
1941 .
.
23
5
/,,
34’/.
21
,,
1941 .
.
2125
168/-
22
Juli
1940..
22
1
!,,
34
1
/,
22
Juli
1940..
–
168/-
23 Aug.
1939..
18
1
/
1
,
37
1
/, 23
Aug. 1939..
2110
148/6′!,
‘)
Nominaal.
STAND
VAN
‘s RIJKS KAS.
V order in ge n
7 Juli 1941
1
15
Juli 1941
Stido van
‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
1
577.787,20
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
,,
673.899,49
f
1.296.054,11
Voorschotten
op
ultimo Mei
1941
aan
de
gemeenten
8.972.079,99
verstrekt
op
aan
baar
Gemeenten
……………
uit te keeren hoofdsom der
pers. be!, aand. in de hoofd-
som der grondbel.
en
der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
verinogensbelasting
……
…..6.120.928,81
Voorschotten aan Ned.-Indi6′)
14 4.371.916,25
Idem voor Suriname ‘)
…..
,,
10.321.048,44
,,
144.407.972,48
Idem
aan
Curaçao
‘)
319.788,71
,,
10.321.325,94
Kasvord.
wegens credietver-
319.788,71
strekking a. h. buitenland
,,
69.494.388,-
,,
69.042.343,69
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………
–
.
–
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
…………
70.090.100,33
,,
84.085.749,60
Vordering op het Alg. Burg.
…….
–
…
”
–
Pensioenfonds
‘)
…
S
…………
Vordering op andere
taats-
bedr.
en
instellingen
‘)
..,,
23.176.889,07
,,
17.941.264,18
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt
–
f
9.758.075,17
Toorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
Schuld
aan
de
Bank
voor
Ned. Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
T
136.244.000,-
,, 136.224.000,-
Sehatkistpromessen in omloop
,,1456.I 00.000,-‘) ,,1452.000.000,-‘)
Daggeldieeningen
– –
.
86.686.000,-
86.683.073,-
Schuld
op
ultimo Mei 1941
aan
de
gemeenten
weg.
Zilverbons in omloop
………
a. h. uic te keeren hoofds. d. pers. bel., aand. I. d. hoofds.
grondh. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die bel,
en
çp
de vermogknsbelastlng
Schuld
aan
liet
Alg.
Burg.
1.087.121,03
,,
1.849.354,59
Id. aan liet Staatshedr. der P.
Pensioenfonds
‘)
…………..
T.
en
T.
‘)
……………
171.783.181,63
,, 175.814.33587
Id.
aan
andere
Staatsbedrij-
ven
‘)
……………… …
…33.357.185,68
33.302.185,68 Id. aan div. instellingen
1)
•.,,
235.965.656,62
236.030.383,41
1)
In
rekg. crt. met
‘s Rijks
Schatkist
‘)
Rechtstreeks
bij De
Nederlandsche
Bank
T 85.000.000,-
‘)
Idem
T 48.000.000,-.
DE NEI)EI1LANI)SCIIE BANK.
Verkorte balans op 21 iili 1941.
Açtiva.
Binneni. VIssels,( Htdleink. T
38.500.000
Promessen, enz. Bijbank.,,
Agentsch. ,,
76.100
f
38.576.100
Papier op het Buitenland . .
f 379.579.344 Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
379.579.344
Bekeningen mcl.
Hfdbank. T 141.058.660 ‘)
voorschotten in
l3ijbank.
3.685.288
rekening-courant( Agentsch.
29.050.814
op onderpand
—
–
Op Effecten enz .
……..
f
173.608.850 ‘)
Op Goederen en
Ceelen ….
..192.182
,,
173.800.763 ‘)
.
Voorschotten
aan het
Rijk
……………..15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….T 1.022.582.234
Zilveren munt, enz.
……
.,,
12.485.037
‘Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
1.035.067.272
53.624.965
Gebouwen en meubelen der. Bank
…………..
4.000.000
Diverse rekeningen
……………………….
209.369.674
–
T
1.909.018.118
Passiva.
Kapitaal
…………………………….T
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
5.368.354
Bijzondere
reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds
…………………………..
11.723.412
Bankbiljetten
in
omloop
………………….
1.684.605.720
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
42.432
Rek.-Courant, Van het Rijk
T
–
saldo’s
Van anderen
,,
168.241 .595
168.241.595
,Diverse
rekeningen
……………………..
2.452.770
f1.909.018.118
Beschikbaar
metaalsaldo
………………..T
297.130.137
Minderbedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd
is
…………..
742.825.3
1
.0
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
……………………………
32.000.000
1)
Waarvan
aan Nederlandsch-Indië (Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) T
55.341.825
Voornaamste posten In duIzenden guldens.
1
Gouden
1
Andere
1
Beschikb.
Dek-
Data
1
munt en’)
1
j’
opeischb.
1
Metaal-
kings-
1
muntmater.
schulden
1
saldo
perc.
21
Juli
‘411
1.022.582
1
1.684.606
168.264 297.130
1
±56
14
,,
‘4
1
11
1.022.610
1
1.684.525
172.792 295.867
55,7
7,,
’41
1.022.590
1
1.682.505
170.268
298.862
55,4
6 MeI ’60
‘1.160.287
1
1.158.613
255.183
607.042
1
83
T
Schatkist-
Belee-
Papier
1
Dam
bedrag
prom.
1
reken.
disconto’s
recht str.
ningen
buitent.
1
(act.)
‘1
i’iii
1
38.576
32.000
173.801
379.579
209,370
14
,,
’41
60.576 54.000
174.648
356.971
212.987
7
,,
’41
91.576
85.000
175.468 340.166
1207.902
6
Mei
’40
9.853
–
217.756
750
1
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCIFE RIJRSBANK.
Goud
1
R
en
t
en
–
1
Andere wissels,
1
Belee-
Data
en
I
1
bank-
1
chèques en
1
nznoen
deviezen
1
scheine
1
schatkistpapier
15
Juli
1941
1
77,6
1
329,3
1
15.705,8
1
21,0
7
,,
1941
1
1
362,2
1
16.102,1
1
22,7
30 Juni’ 1941
1
1
321,2
1
16.258,1
1
20,5
23
Aug.
1939
1
77,0
1
27,2
1
8.140,0
1
22,2
Data
1
Effec-
1
Diverse
Circu-
I
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
1
Activa
latie
1
Crt.
Passiva
15
Juli
’41
26,9
1.836,1
15.156,3
1
2.132,1
1
406,9
7
,,
’41
425.
‘
1.582,3 15.441,4
1
2.080,0
1
399,6
30
Juni ’41
j
45,1
1.879,4
15.565,0
2.373,2
1
395,8
23
Aug.
‘3
982,6
1.380,5 8.709,8
1
1.195,4
1
454,8
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAJi
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mili. francs)
E
0 n
Is,
c
2
0,5
ic
‘-.
,
–
‘0
cs
‘0.. -‘
0
.e
‘0
0,0
0
0
.
0
o
1,10
l0
1
10
Juli ’41
1 28.992
“Zî
15.239
iTö”
40.745 3.500
11.597
3
,,
’41
29.109
570
14.931
1.680 40.446
3.541
11.681
26 Juni ’41
28.887
549
15.049
1.704 39,935 3.545
1
2.073
19
,,
’41
28.434
542 15.283
1.651
39.779
3.472
1
2.424
12,,
’41
28.473
562
14.814 1.676 39.666
3.461
11.766
8 Met ’40
23.606
5.394 695
1.480
29.806
–
909