Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1244

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 1 1939

1
NOVEMBER 1939

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economischp,Stati
‘ostische

Berl”chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E
JAARGANG

WOENSDAG 1 NOVEMBER 1939
.

.

No. 1244
COMMISSIIs VAN REDACTIE:

P. Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries.

41. F. J. Gooi

Secretaris van de Redactie.

Redactie:o.dres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruigepiaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh &
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

iVo. 145192.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht f5,— per jaar. Beide organen samen

f
20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederfandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maand bericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

.

Blz.

Nieuwe prijspolitiek ten behoeve van den Landbouw en

hare gevolgen door
Dr. H. M. H. A. van der.
Volk .. 804

Een ondoor’daâhte suggestie door
111′. F. J. Gooi ……
805

Het voedselrantsoen in oorlogstijd door
Dr. W. K. H

Feuslletau de
Bruyn ……………………….806

InrichtingvanindustrieterreinendoorH.G.KuilerJ.Mzn. 809

Het Amerikaansche bedrijfsleven onder twee invloeden

door Dr.
F. Pinner ………………………….810

AANTEEKENINOEN:

Het vraagstuk van den internationalen handel in de

Vereeniging voor de Staathuishoudkuude ……
811

De beteekenis van nieuwe werkmethoden voor den

economisèhen wederopbouw ………………..
814

INGEZONDEN STUKKEN:

Prijsverhooging en de theorie der vervangingswaarde

door
G.
C. Th. van Dorp
met Naschrift van

Dr. 0.
Bakker …………………………..814

MAANDCIJFERS:

Indexcijfers van Nederlandscheaandeelen ……..
815

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….
816
Geldkoersen-Wlsselkoersen-8ankstaten ……………..
817, 818

GELD-. KAPITAAL. EN WISSELMARKT.

Op de wisselmarkt toonde deze week de Belga de
voornaamste fluctuaties. Verleden week was, naar wij
in ons vorig overzicht mededeelden, een herstel inge-
treden na de inzinking, die tevoren had plaats gevon-
den. Deze week nu werd het herstel niet alleen teniet
gedaan, maar de koers is verder gedaald dan in de,
vorige periode van pressie op deze valuta. De berich-
ten inzake de belangen van de Oaisse Générale de
Réports et de Dépots bij de Mendelssohn-débâcle
deden den druk op de Belgische munt nog toenemen
en de Nationale Bank werd voortdurend genoopt in
te grijpen, waarbij zij den Dollarkoers, geleidelijk ver-
hoogde. Wij hebben er-vroeger reeds op gewezen, dat
de Belgische monetaire autoriteiten, meer dan• die. in
andere neutrale landen,- het gemotiveerd kunnen ach-
ten de sterk gestegen kosten van goudverscheping in
den wisselkoers te verdisconteeren, omdat immers
België nog een – zij het allesbehalve zuiveren –
gouden standaard heeft.
De Pondenkoers heeft niet veel schommelingen ver-
toond, maar de tendens is toch omlaag gericht ge-weest. In het begin van de week was de koers nog
tusschen de 7.55 en 7.57, aan het einde van de week
om en nabij 7.53,
terwijl
in het begin van de nieuwe
week de druk op den koers bleef aanhouden. De offi-
cieele Londensche koersen zijn onveranderd gebleven,
zoodat geleidelijk aan de marge tusschen binnen- en
buiteukoers weer wat stijgt, al is deze nog van betrek-‘kelijk geringen omvang. De dekking van oude contra-
mineposten is nu langzamerhand achter de rug; die
transacties vormden een niet te onderschatten steun
voor de markt. Men bedenke, dat. Engeland nog ‘steeds
de kapitaalrepatriatie door buitenlanders geheel vrij-
laat, en dat kan onder bepaalde omstandigheden tot
omvangrijk aanbod leiden. De hernieuwde verlaging
van het officieele disconto heeft natuurlijk met be-
trekking tot het verloop der wisselkoersen geen prac-
tische beteekenis. Ten hoogste zou men kunnen zeggen,
dat de indirect met .dezen maatregel samenhangende
stijging van het koerspeil van Engelsche obligatiën
liquidaties van stukken, die nog in buitenlandsch be-
zit zijn, bevordert.
• Te..onzent is de valuta vrijwel onveranderd geble-
ven, de Dollarnoteering blijft voortdurend tegen het
plafond aanhangen, en het Egalisatiefonds moet af en
toe intervenieeren, wel niet voor omvangrijke bedra-
gen, maar de tendens is toch die van een lichte pres-
sie op onze munt, zooals dat trouwens voor alle neu-
trale valuta’s geldt, in het bijzonder, zooals gezegd,
voor Belga’s. Scandinavische valuta’s hebben niet in
bijzondere mate geleden onder den keer in de politieke
kansen voor die landen.
De geldmarkt blijft ruim. De nieuwe inschrijving
op schatkistpapier bracht de rente voor vier-maands-
papier
op.lY2,
pOt., en voor jaarspromessen op 2%.
Sedertdien zijn op de markt omzetten geregistreerd
tegen lage noteeringen. In het begin van de nieuwe
week deed zich natuurlijk de naderende 1 November-
termijn wel eenigszins gevoelen, maar van noemens-
waarde stijging van de rente was toch geen sprake.

804

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

NIEUWE PRIJSPOLITIEK TEN BEHOEVE

VAN DEN LANDBOUW EN HARE

GEVOLGEN.

Met eenige overdrijving zou men kunnen zeggen,
dat in Nederland de prijzen niet meer heerschen, maar

beheerscht worden. En deze beheersching geschiedt
op een wijze, welke reeds tot veel critiek – ook in
deze kolommen – aanleiding heeft gegeven. Aan den
eeneii kant wil de Regeering niet uitsluitend het be-
ginsel van de vervangingswaarde als richtsnoer ne-
men, aan den anderen kant is het doel van de prijs-
politiek niet om elke prijsverhooging tegen te gaan,
doch slechts die prijsbeweging, welke een ongernoti-
veerd en onevenwichtig karakter heeft. Tracht de
zakenman deze beginselen in de practijk met al zijn
groote en vele nuanceeringen toe te passen, dan staat
hij gewoonweg voor een puzzie. Het is dan, ook niet
te verwonderen, dat de klachten legio zijn en dat de
practijk in den doolhof van deze prijspolitiek ver-
dwaalt en ongemerkt op verboden terrein komt. De
grens tusschen wat wel mag en wat niet mag is door
de Regeering niet precies afgebakend.
Een vergelijking met de prijspolitiek na de munt-
correctie van September 1936 gaat niet op. In 1936
was het
eindpunt
van de ‘prijsstijging – afgezien
van den loop van de wereldmarktprijzen’) –
van, te-
voren vrij nauwkeurig
aan te geven. Reeds in 1933
had Prof. Dr. N. J. Polak
2)
berekend, hoe groot de
stijging van de kosten van levensonderhoud na een
depreciatie van den Gulden met 25 pOt. zou zijn.
De juistheid van deze berekening is, in aanmerking
nemende de geringere depreciatie dan waarvan Prof.
Polak uitging, in 1937 en 1938 door de feiten beves-
t.igd.

Het kwam er in de periode vlak na de depre-
ciatie op aan om deze noodzakelijke, maar beperkte
prijsstijging zich zonder schokken te laten voltrekken.
Het toezicht van de Regeering behoefde slechts tij-
delijk te zijn.

Op het oogenblik is de toestand geheel anders. Het eindpunt van de
prijsstijging
is niet te berekenen. De
krachten, die thans het prijspeil omhoog stuwen, zijn
machtiger en moeilijker te beheerschen dan precies
3 jaar geleden. Vandaar ook de klemmende eisch om
elke ongemotiveerde stijging van de kosten van le-
vensonderhoud te verhinderen. Want aan het duurder
worden van’ het leven valt helaas niet te ontkomen,
temeer waar de Regeering op het gebied van de nood-
zakelijke voedingsmiddelen
bewust
een prijsstijging
in de hand werkt.

Andere prijspolitiek in den. Landbouw dan in de
industrie.

De prijspolitiek in den Landbouw beoogde tot dus-
verre een vergoeding te geven voor de onmisbare
productiekosten. De prjscorrectie, welke op dit gebied
werd doorgevoerd, had voornamelijk een sociale zijde.
De Regeering streefde er naar om te groote verschui-
vingen in de inkomensverhoudingen te voorkomen.
Hoewel niet alleen staande, is de agrarische prijspoli-tiek het meest sprekende voorbeeld van de doeleinden
van de Regeeringspolitiek in dit opzicht.
De agrarische prijspolitiek heeft thans een wijzi-
ging ondergaan, welke niet onderkend wordt en
daardoor reeds tot misverstand aanleiding heeft ge-
geven, temeer omdat zij
schijnbaar
in conflict komt
met de doeleinden van de algemeene prijspolitiek,
zooals deze laatstelijk
zijn
uiteengezet in de Memorie van Antwoord
3)
van den Minister van Algemeene
Zaken a.i.

Een depreciatie van den Gulden heeft, op de wereld-
marlotprijze4n vrijwel geen invloed,
auiks
in tegenstelling
met een depreciatiie van het Pond Sterling.
lii De Economint van November 1933.
,,Zonder daarbij aan het beginsel der ‘vervangiïgswaar-
de bij de waardeering van voorraden wezenlijke beteeken’is

Ten aanzien van de overwegingen van de Regee-
ring bij de nieuwe agrarische prijsregeling heeft Mi-
nister Steenberghe, in een radiorede, op 24 October
tot de land- en tuinbouwers gehouden, vier factoren
genoemd, waarmede rekening is gehouden. De moti-
veering van Minister Steenberghe kan, indien men
deze zuiver van
economisch
standpunt beschouwt, de
gedachte opwekken van het meten met twee maten.
Laten wij eerst de factoren 1 en 4 uit deze rede nagaan.

lo. Bij de vaststelling van de prijzen is rekening
gehouden met de stijging van de productiekosten.
2o. De Landbouw moet uit de opbrengst van dezen
oogst de uitgaven dekken voor den oogst van 1940. Daar de voorbereidingen lang duren en allerlei mo-

gelijkheden van prijsstijging zich kunnen voordoen,
leek het billjk, dat bij het vaststellen der huidige
richtprjzen reeds thans met dien bijzonderen factor
rekening werd gehouden.

Uit deze factoren blijkt dus, dat in den Landbouw
het beginsel van de vervangingswaarde strikt wordt
toegepast
4)
Maar er is nog meer!

3o. Stijging van de kosten, die zich voor alle
andere groepen der bevolking ook voor den boer en
zijn gezin voordoen en ook in de naaste toekomst niet
zullen uitblijven, worden in aanmerking genomen.
Hier wordt dus het belang van den boer als con-
sument op den voorgrond gesteld. Als ook over de
belangen van de andere groepen der bevolking zoo
gewaakt zou worden, zou dit een algemeene stijging

van bonen, salarissen en rente-inkomsten beteekenen.
Al moge het juist zijn, dat deze groep van de be-
volking over het algemeen een lage belooning voor
haar arbeid ontving, dan verandert dit toch niets aan
het feit, dat de motiveering van de agrarische prijs-
verhoogingen, wat dezen factor betreft, in
beginsel
uitzonderlijk is.

4o. Van verschillende landbouwproducten is een
geringe kwantitatieve opbrengst te verwachten (min-
der krachtvoer, dus minder meikvet per kg melk).
Maar staat de Regeering, om dezen factor te ver-
algemeenen, ook een extra toeslag op den prijs toe
aan iederen fabrikant, die door stagnatie in den toe-

voer van grondstoffen een lageren bezettingsgraad en
dus hoogere kosten per eenheid heeft dan v66r dien
tijd? Zekei niet, want anders zouden de klachten niet
zoo talrijk zijn.

Strategische overwegingen..

Deze prijspolitiek is dan ook niet te begrijpen, in-
dien men geen rekening houdt met de buitengewone
tijdsomstandigheden, waarin de schaarschte aan goe-
deren de rangschikking van de behoefte naar urgen-
tie dringend noodzakelijk maakt. De neutraliteit van
ons land hangt in hooge mate van de voedselvoorzie-
ning af. Deze moet met alle middelen worden opge-
voerd. Daarom heeft de Regeering zooveel zorg voor
den Landbouw. Hier werken thans niet in de eerste
plaats economische en sociale, maar strategische over-
wegingen.

Het gevolg van deze maatregelen is het duurder
worden van de noodzakelijke levensbehoeften. Deze
stijging van de kosten van levensonderhoud is noodza-
kelijk om opvoering van de agrarische productie tot
een hooger peil dan anders mogelijk was, te bereiken.
De vraag mag echter worden gesteld, of gewaakt
wordt voor opvoering van pachten en grondprijzen.

te willen outzeggen, sluit de Regeering zich niettemin aan
bij de leden, die ‘van oordeel zijn, dat deze waarde
niet wit-sluitend
richtsnoer mag zijn en dat
ook
met andere ele-
menten
rekening moet worden gehouden”, aldus ‘de
Al. v. A.
(wij cursi’veeren). Uit het communiqu6 van 26 Sept. blijkt
verder, dat de Regeer.ing in deze moeilijke maiterie naar
een compromis-oplossing streeft.
Bij de beoordeeli.ng ‘van dezen factor moet bovendien
niet uit het oog worden ‘verloren, dat de omzetsuelheid
bij industrie en middenstand .grooter ‘is dan bij den Land-
bouw, waar de aanpassing der prijzen in vele gevallen
slechts eenmaal per jaar kan geschieden.

1 November 1939

E06NÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

805

De prijsstijging van de agrarische productetl is name-
lijk te beschouwen als een indirecte belasting, welke
de bevolking door den oorlogstoestand wordt opge-
legd. De Regeering had de agrarische richt.prijzen
ook gelijk kunnen laten en door toeslagen den Land-
bouw extra kunnen steunen, waardoor wellicht ge-
makkelijker pachten en grondprijzen in bedwang zou-
den kunnen worden gehouden en bovndien de kosten
van levensonderhoud uit dien hoofde niet konden
stijgen. Deze toeslagen zouden dan uit een extra-ver-
hooging van de belastingen gevonden moeten worden. Met het oog op de moeilijkheden, welke de noodzake-lijke belastingverhoogingen reeds medebrengen, is het
begrijpelijk, dat een weg gekozen is, welke geheel op
een bestaand stelsel aansluit. Aan den anderen kant moet echter niet uit het oog worden verloren, dat in
het laatste geval de steun aan den Landbouw uit
sociale en uit strategische overwegingen duidelijk ge-
scheiden zou
zijn,
hetgeen vooral voor later van be-
teekenis kan zijn.
Het zou verder interessant zijn om te weten, of
deze prijsstijging ook een gevolg is vail toenemende
kosten bij uitbreiding van de productie van sommige agrarische voortbrengselen. Daarover werd door den
Minister in zijn radiorede niet gerept.

Gevolgen van de prijssij ging.

Een .te groote stijging van de kosten van levens-
onderhoud is om sociale redenen ongewenscht en
moet dan ook worden tegengegaan, zoolang zulks mo-
gelijk is. Anders kômt ons land terecht in de inflatie-
spiraal van stijgende prijzen en
stijgende
bonen, wel-
ke opnieuw tot
prijsstijging
zullen leiden enz. Het
prijsmechanisme komt toch waarschijnlijk reeds door
de groote staatsuitgaven en begrootingstekorten in
beweging en van dezen kant dreigen eveneens geva-ren van inflatie. Bovendien moet niet uit het oog wordbn verloren,
dat een
stijging
van de prijzen in ons land de afzet-
mogelijkheden, voornamelijk van onze industrieele
producten, belemmert. Waar handhaving en elfs ver-
grooting van den uitvoer een van de belangrijkste
doeleinden van onze economische politiek i, klemt
de eisch van het remmen van de onverrijdeljke
prijsstijging des te meer.
De Regeering tracht, zooals uit de genoemde Me-
morie van Antwoord valt af te leiden, de stijging van
de kosten van levensonderhoud binnen redelijke gren-
zen te houden. Tengevolge van de nieuwe agrarische
prjspolitiek zal de prjsbeweging op andere gebie-
den daardoor meer dan anders geremd moeten wor-
den. Op welke wijze dit te bereiken is, zonder de vitale belangen van het bedrijfsleven te schaden,
moet voor de Regeering een puzzie zijn.

Ons land’ maakt thans een overgangsperiode door
met alle wrijvingsverschijnselen, welke daarmede ver-
bonden zijn en welke zich ook op het gebied der prij-
zen openbaren. De opgaande prijsbeweging is om een
beeld te gebruiken te vergelijken met een spiraalveer,
die van boven los is geslagen. De Regeering tracht
deze veer in bedwang te houden door een druk te
vormen tegen de opwaarts gerichte krachten.
Iedereen zal erkennen, dat een volkomen loslaten
van deze veer zeer ongewenscht is. Een zoo krachtige
tegendruk, dat de veer weer in haar oorspronkeljken
stand wordt teruggebracht, is, zoo dit al mogelijk
ware, eveneens ongewenscht. Verschil van meening
kan alleen bestaan over de vraag, of de Regeering
te krachtig op deze veer drukt. Degenen, die bij de
beoordeeling hiervan
alleen
van de vervangingswaar-de uitgaan, hebben volop critiek. Degenen, die ook de
andere aspecten – deze mogen o.i. niet verwaarloosd
worden – in overweging nemen, zullen deze prijs-
politiek geheel anders beoordeelen. Dat de Regeering
op dit gebied feilloos zou
zijn,
is niet aan te nemen;
daarvoor zijn de problemen te ingewikkeld en vaak te
onoverzichtelijk. v. d.
V.

EEN ONDOORDACHTE SUGGESTIE.

Het Voorloopig Verslag betreffende de behande-
ling van het Viie Hoofdstuk A van de Rijksbegroo-
ting voor het dienstjaar 1940 bevat een suggestie, die niet zonder een kort protest mag voorbijgaan.

,,Eenige leden”, aldus het verslag, ,,gaven als hun mee-
,,ning te kennen, dat van dit begrootingslhoofdstuk behoo-
‘,,ren te worden geschrapt de daarop voorkomende bedragen
,,voor aflossing en amoi

tisatie van ‘staatsschuld. Deze leden
,,achtten het onjuist, dat eenerzijda opnieuw wordt geleend
,,en anderzijds op oude leeuiiigen wordt afgelost. Dit heeft
,,geen enkel nut, terwijl dauraan slechts onkosten verbon-
,,den zijn, ‘ten voordeele sledhts van de banken.”

Blijkens het verslag waren andere leden van de
Commissie van Rapporteurs van meening, dat een
dergelijke wijze van handelen niet alleen in strijd
zou zijn met de leeningsvoorwaarden, maar dat ook
bij het uitschrijven van nieuwe leeningen een der-
gelijke eeuwigdurende leening zou blijken minder
succes te hebben dan een leening, waarbij de geld-
leener of zijn rechtsopvolger te eeniger tijd zijn geld
terugontvangt. Op dien grond werd door deze leden
het volgen van de vorenbedoelde suggestie ontraden. Aan deze kwestie zit echter nog een andere zijde:
De waarde, die een geldleener op zeker oogenblik
kan toekennen aan een langloopende rentegevende
geldileening is samengesteld uit drie elementen:

de contante waarde van alle hem komende toe-
komstige rentebetalingen,
de contante waarde van alle hem komende toe-
komstige aflossingen,
waarbij de berekening van de bovenbedoelde con-
tante waarden wordt gebaseerd op:
den rentevoet voor langloopende leeningen van
geljken risicograad, welken hij op het moment van
beoordeeling zal kunnen bediugen.

Hieruit volgt, dat, tenzij op het moment van be-
oordeeling de sub
,,c”
bedoelde rentevoet gelijk is aan
den rentevoet van de leening in kwestie, wat uiter-
aard een toevalligheid zal zijn, het op zeker oogen-
blik omzetten van een eindige, aflosbare, leening in
een oneindige leening van gelijk rentetype, altijd
een wijziging in de vermogenspositie van de indivi-
dueele schuldeischers zal brengen. Immers, de boven
onder
,,b
genoemde contante waarde wordt door deze
omzetting tot nul gereduceerd, terwijl de onder
,,a”
bedoelde waarde toeneemt tot de som van eenon-
eindige meetkundige reeks contante waarden der nog
te verschijnen rentebedragen.
Van de zijde van den Staat bezien, maakt het uiter-
aard niet uit wie schuldeischer is, bij verkoop treedt
een ander eenvoudig in de plaats van den eersten
houder, voor de Overheid zelve gaat dus op, dat in
tijden van toenemende of zelfs gelijkblijvende staats-
schuld, aflossen en opnieuw leenen slechts kosten met
zich brengt, die de banken ten goede komen. Maar
daarmede is nog niet gezegd, dat dit aflossen en weer
opnieuw leenen ,,geen enkel nut” heeft en dat dus
die kosten niet tenslotte goed besteed zijn.
De, ter beurze genoteerde, aflosbare niet onders-
hands geplaatste Nederlandsche Staatsschuld be-
stond per 1 November 1938 uit drie leeningen, t.w.:

3
pOt. leening
1936
pro re.sto ………
f

95.000.000
3

,,

,,

1937

,,

,,

………..
425.693.700
en
3-34
pOt. leening
1938
(oonversielee-
nling
1938)
groot …………………..
1.672.000.000

derhalve in totaal beloopend ..
f
2.192.693.700

Laatstbedoelde conversieleening wordt afgelost iii
38 jaarlijksche gelijke termijnen, geeft tot 1 Maart
1948 een rente van 3 pOt. en daarna van
31/2
pCt.

Rekent men voor deze leening bij wijze van voor-

beeld uit hoeveel de contante waarde op basis van
respectievelijk 4 pOt. en 5 pCt. normale rente, grooter
is dan de contante waarde van een leening van ge-
lijke grootte, die tot 1 Maart 1948 3 pOt. rente geeft

806

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939
en daarna tot in lengte van dagen 3Y21 pOt., dan komt
men tot de werkelijk zeer aanzienlijke bedragen van
respectievelijk
f
73.500.000 en
f
229.064.000, waar-
voor men de tegenwoordige bezitters zou benadeelen
indien men op een moment, dat bovenbedoelde rente-types gelden, ertoe zou overgaan het bestaande aflos-
singsplan te cancelen en de geheele leening gelijk te stellen met grootboekinschrijvingen. In dit licht
beschouwd, zijn dus de kosten voor aflossen en weer
opnieuw leenen allerminst van ,,geen enkel nut”.
Het lanceeren van ideeën als hier aangevochten
is zelfs voor het staatscrediet bepaald schadelijk.
Het is mij bekend, dat men bij enkele groote insti-
tutioneele beleggers daarom op de balans vergeefs
zal zoeken naar beleggingen in staatsobligaties, om-
dat men bij de toenemende gemakkelijkheid, waarme-
de men in het particuliere in de laatste jaren besloot
de aflossingen op obligatieleenin gen te staken, zich
niet volkomen zeker meer gevoelde bij beleggen in af-
losbare staatsschuldbrieven en daarom de voorkeur
gaf aan leeningen op schuldbekeutenis van gemeenten
en provincies.

De bijzondere tijdsomstandigheden doen echter de
vraag rijzen, of het idee van de bedoelde leden, om
in tijden van uitzettende staatsschuld (waarin dus
de voorgeschreven aflossingen de facto niet worden
aanvaard) dan ook werkelijk te trachten, dit aflossen
en weder opnieuw leenen tot een minimum te beper-
ken, niet op andere wijze tot uitvoering kan komen.
De Minister van Financiën heeft in zijn Millioe-
nennota aangekondigd, dat de financiering van de
gevolgen der oorlogsomstandigheden evenals in 1914
—1918 zou geschieden via een leeningsfonds.
Indien wij nu trachten de middelen, die opgeno-men moeten worden om de nadeelige saldi van dit
leeningsfonds te dekken, te vinden door opening van
een nieuw grootboek der Nationale Schuld, dan kan
aan de suggestie, die hierboven werd aangevallen,
toch nog uitvoering worden gegeven zonder de be-langen van derden te schaden.
Wil een dergelijke poging slagen, dan zal men het
nieuwe grootboek zoo moeten inrichten, dat zij, die
de Overheid daarvoor de middelen verstrekken, de
zekerheid verkrijgen voor hun geld een redelijk ren-
dement te zullen ontvangen. Dit zal bereikt kunnen worden door hun een rentevergoeding te bieden op
basis van een sliding scale. De rentevergoeding van
dit grootboek zal periodiek herzien moeten worden
aan de hand van de gegevens, die het Centraal Bu-
reau voor de Statistiek verzamelt met betrekking tot
den geldenden rentevoet op langen termijn, zooals die
te bepalen is aan de hand van de noteering op de
Amsterdamsche beurs voor vastrentende overheids-
leeningen. Het wil, op langen termijn beschouwd, vol-
doende voorkomen, indien deze renteherziening buy. eens in de drie jaar wordt tot stand gebracht; een der-
gelijke handelwijze zal, naar het ons voorkomt, voldoen-
de blijken om de waarde van dergelijke grootboekin-
schrijvingen nagenoeg op pari te handhaven, zoodat
ook de houder, die door welke omstandigheid dan ook
tot verkoop gedwongen wordt, zelden of nooit daar-
door tot het nemen van verlies zal worden gedwongen.
Men zal zich daarbij ernstig moeten afvragen, hoe
groot dit nieuwe grootboek ten hoogste zal mogen
worden. Tenslotte beteekent het delgen van uitgaven
in verband met den oorlogstoestand anders dan uit
belastingheffing niet anders dan het verschuiven van
lasten naar de toekomst.
De vraag, of deze verschuiving van lasten naar de
toekomst toelaatbaar te achten is, moet dan echter
wel en degelijk worden overwogen. De vaste verhoo-
ging van den rentelast, dien het toekomstige budget
zal moeten dragen, is n.m.m. alleen dan aanvaardbaar,
als de efficiency van den arbeid zoodanig door inten-siever investeening wordt verhoogd, dat relatief even
zware belastingheffing deze meerdere lasten kan doen
dragen. M. C.

HET VOEDSELRANTSOEN IN

OORLOGSTIJD.

Het voedselrantsoen, waarop de distributie en eeji
voedselvoorzieningsplan moeten zijn gebaseerd, moet
voldoende calorieën, eiwitten, vetten, vitaminen
en koolhydraten bevatten;
zich zooveel mogelijk aanpassen aan smaak en
voedingsgewoonten van de bevolking;
goedkoop zijn, omdat ook de minder gegoeden in
staat moeten zijn om zich dat voedselrantsoen aan te
schaffen.
Er werd reeds opgemerkt, dat men in oorlogstijd

verplicht zal zijn tot een meer vegetarische voeding
over te gaan. Een
dergelijke
voeding is altijd meer
voluniineus dan het gemiddelde rautsoen, waarmede
de meesten van ons volk zich thans voeden.
Uit, ouderstaand staatje blijkt afdoende, dat 1 kg
aardappelen en groenten een aanzienlijk kleinere ca-
lorieënwaarcle hebben dan brood, vleesch en visch.

Voedingswaarde van enkele spijzen, uitgedrukt in
calorieën per kg.

Aardappelen
950 Brood (fijn)
2700 Havermout 3380
Andijvie

420
Brood (grof
)
2500
Vleesch(vet)
1500 â
3000
Spinazie

300 Roggebrood
2440
Haring

1420

Vegetaniërs, die gewend zijn aan de volumineuze
aardappelen- en groentenvoeding, zullen daar geen last van ondervinden, maar het is wel duidelijk, dat
men niet een heel volk op een Hindhede-rantsoen van
600 gram brood, 1250 gram aardappelen en 1375 gram
groenten kan stellen, zonder dat daartegen ernstig

zou worden geprotesteerd. Voedselrelletjes zouden niet
uitblijven.

Toch bestaan er thans reeds sterk uiteenloopende
verschillen in voeding in de diverse lagen der bevol-
king. In het algemeen kan men zeggen, dat de min-
der gegoeden zich meer met de goedkoopere plantaar-
dige vetten en eiwitten voeden. Voorts is vet een
vaardemeter voor den welstand van de arbeiders-
klasse, waarvan men zeer ongaarne afstand doet.
Maar terwijl in gezinnen van gegoeden het aard-
appelgebruik soms niet meer dan 0.15
lt
0.20 kg per
dag en per volwassene bedraagt, kan dit verbruik bij
minder gegoeden tot 1 h 1.5 kg stijgen. Naar de wijken
van de stad kan het soort van voedsel, dat verbruikt
wordt, dan ook zeer sterk uiteen loopen, waarmede bij
de distributie rekening gehouden moet worden.
Dit kan geschieden door het instellen van zooge-
naamde ,,Kundenlisten”, die thans in Duitschiand
bestaan.

Daarbij is een ieder verplicht zijn op bon gedistri-
bueerde levensmiddelen van vaste leveranciers te be-
trekken, die hij echter zelf kan uitkiezen. In beperkte
mate kan worden toegestaan, dat men van leverancier
verwisselt. Daardoor krijgt dus b.v. iedere kruidenier
een meer stabiele klandizie en dus ook een meer sta-
bielen omzet van bepaalde waren. Het hinderlijke in de
rij staan, uit vrees, dat anders de goederen uitverkocht
zullen ijn als men aan de beurt komt, wordt daardoor
voorkomen. Winkeliers krijgen van de gemeentelijke
distributie-organen tevoren bekende, vaste hoeveelhe-den en de contrôle op die winkeliers kan daardoor in-
tensiever geschieden. Het stelsel biedt dus belang-
rijke voordeelen en vereenvoudigt de distributie.
Invoering van klantenlijste-n bij cle distributie moet
ook voor Nederland worden aa,nbevolen.
De calorieënwaarde.

Over het benoodigde aantal ealonieën bestaat thans
nog geen algeheele overeenstemming. Over het alge-
meen wordt echter thans aanvaard, dat een volwassen
arbeider, die bij een achtunigen werkdag normale
lichaamsbewegiug verricht, dugeveer 3.000 calonieën
noodig heeft, terwijl al spoedig vermageriug intreedt
hij een voedselrantsoen ian 2.200 h 2.300 caldrieën,
zooals de ooriogservaring in. Duitschlaud heeft ge-
leerd. Zeer ernstig werd de voedselnood in den hon-

1 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

807

gerwinter 1916/17, toen het voedingsrantsoen
1
maan-
den lang op gemiddeld 1.140 calorieën terugviel.
Het aantal benoodigde calorieën is afhankelijk van
het lichaamsgewicht, het aantal uren, dat lichame-
lijke arbeid wordt verricht en de zwaarte van den
arbeid. Maar als een
gem.iddelde
per volwassene van
de Europeesche bevolking wordt thans vrij algemeen
de Volkenbondsformule aanvaard X = 2400 + y X 75. waarin X het aantal benoodigde calorieën per persoon
is en y het aantal uren per dag, waarop lichamelijke
arbeid wordt verricht.
Komen dus in een land in oorlogstijd alle werkloo-
zen aan het werk en worden ook de vrouwen verplicht
tot lichamelijken arbeid, dan kan het voedselverbruik
aanzienlijk stijgen. Zoo steeg het tarwe- en roggever-
bruik van de Duitsche bevolking van 6.36 millioen
in 1932/33 op 7.44 millioen in 1936/37, een toeneming
dus van 1.12 millioen of
bijna
16 pOt., terwijl de
bevolkingstoeneming in die jaren ongeveer 4 pOt. be-
droeg. liet meerdere voedselverbruik, doordat vele
werkloozen aan het werk kwamen, de arbeidsduur
werd verlengd en meer vrouwen lichamelijken arbeid
gingen verrichten, wordt hierdoor duidelijk gedemon-
streerd.
Hoewel in den aanvang van een oorlog de werk-
loosheid altijd toeneemt, kan de oorlogstoestand ook
dc neutralen dwingen tot grootere autarkie, met het
gevolg, dat het aantal arbeidskrachten in het pro-
ductieproces toeneemt en de werkloosheid vermin-
dert. in welke mate dat het geval zal zijn, is thans
moeilijk te taxeeren. Zouden echter alle werkloozen
aan het werk komen en zou het, gcmiddelde aantal
werkloozen per jaar thans 250.000 man bedragen, dan
is hiervoor tenminste 250.000 X 180.000 of 45000 mil-
ben calorieënwaarde aan voedsel noodig, indien
men op 300 werkdagen per jaar h S uren, dus op 600
calorieën meer per werklooze en per dag rekent. Het
meerdere broodverbruik op ongeveer
13/35
dier calorieën-
waarde stellende, beteekent dit hij 300 werkdagen per
jaar een meerder broodverbruik van 7.200 ton of
4.800 ton meel, of bij eea uitmaalpercentage van 80
in oorlogstijd, 6.000 ton meer verbruik van graan.
Het is dus noodig, zooals later nader za.l blijken, bij
het aanleggen van buffervoorraden rekening te hou-
den met de grootere voedselbehoefte, die noodig kan
zijn, indien het aantal arbeiders in het productie-
stelsel in oorlogstijd sterk toeneemt.

De caloneënwaarde van arbeidersrantsoenen.

Bij de vaststelling van het rantsoen dient voorts
rekening te worden gehouden met den gepresteerden
lichamelijken arbeid. Het is niemand minder dan Von 1-lindenburg geweest, die in het Hindenburgplan van
1.916 heeft aangedrongen op betere vetvoeding der
arbeiders. De Rijkskanselier had daarom een beroep gedaan op het ,,Heimatsheer” om overal vereenigin-
gen te stichten voor het vrijwillig inzamelen van vet. Het resultaat was bedroevend. In heel Beieren kwam
tot Januari 1917 maar 500 ton vet en in heel Pruisen
tot Maart 1917 slechts 2645 ton vet bijeen.
1)
Met
vrijwillige giften bleek dus weinig bereikt te kunnen worden. Alleen langs den weg van de distributie kon
men aan de arbeiders de hun in verband met den ge-presteerden arbeid toekomende hoeveelheid voedsel
verstrekken.
In Duitschland stelde daarem de directeur van het
Kriegs-Erniihrungsamt in Mei 1917 speciale rantsoe-
.nen voor ,,Schwer” en ,,Schwerst Arbeiter” vast. De
eersten kregen 15 h 40 pOt. meer brood, de laatsten
40 80 pOt. meer brood en bovendien 100 gram vet. Ook thans heeft men in Duitschland hoogere voed-
selrantsoenen aan verschillende categorieën van ar-
beiders toegekend.
in Frankrijk kende men tijdens den wereldoorlog
rantsoenen der categorie E, voor kinderen beneden de

) Dr. H. Skalweit. De Deutsche Kr4egser’nJhrungswirt-
schaft, p. 207.

3 jaar; rantsoenen der categorie J voor kinderen van
3-13 jaar; de categorie T, personen van 13-60 jaar,
die bepaalde soorten zwaar werk deden, welke in een
tabel waren vermeld; die der categorie A van per-
sonen van 13-60 jaar, die geen zwaar werk deden
en die der categorie V van personen ouder dan 60
jaar. Dit kwam er dus op neer, dat de arbeiders-
klasse meestal een hooger rantsoen ontving.
Een dergelijke regeling is billijk en dient ook in
Nederland bij eventueele distributie te worden ge-
troffen.

De eiwitwaarde in het voedsel.

In veel mindere mate dan voor het benoodig’de aan-
tal ealorieën het geval was, is men het eens over het
minimum aan eiwitten, dat het voedselrantsoen moet bevatten. Hindhede en Chitteden hebben eiwit-arme,
grootendeels plantaardige rantsoenen bepleit. Zij
verwerpen de noodzakelijkheid van rantsoenen met
120 b. 125 gram eiwit, die door von Voit, König, At-
water en anderen noodig worden geacht.
Hoe het ook zij, nergens ging ilindhede in de zoo-
genaamde dieet-pensions beneden een eiwitrantsoen
van 65 â 70 gram per dag.
Intusschen zijn er zeer groote verschillen in de
voedingswaarde en verteerbaarheid der eiwitten. De bouw der eiwitmoleculen van planten en dieren ver-
toont groote verschillen. Alle vallen bij de vertee-
ring in eenige aminozuren uiteen, die door het
lichaam worden opgenomen. Ons lichaam heeft be-
hoefte aan verschillende aminozuren, maar plantaar-
dige eiwitten missen een deel van die aminozuren.
Zoo komen in zein, het maïseiwit, de aminozuren lysin
en tryptophaan niet voor en ontbreekt ih glyadin, het
eiwit uit het gluten van het meel, het lysin. Soms
zijn hij den afbouw van een bepaald soort eiwit, be-
paalde aminozuren in zeer geringe mate aanwezig,
waardoor de resorptie van andere overvloedige aan-
wezige aminozuren niet voldoende kan plaats hebben.
Want de optimum resorptie heeft plaats bij een be-
paalde verhouding van de verschillende aminozuren.
Zoo bevordert de aanwezigheid van eiwitten van melk
en hladgroenten de vertering van eiwitten van gra-
nen, vleesch, enz.
Het melkeiwit staat in verteerbaarheid boven alle
andere eiwitten. In volgorde van waardeering kan
men de volgende reeks opstellen, waarbij de eiwitten
uit peulvruchten dus het minste waard zijn. Deze
volgorde is: melk, vleesch, eieren, sojaboonen, aard-
appelen, rogge, tarwe, gerst, haver en peulvruchten.
Hoogwaardig eiwit is dus ook het eiwit. in de
magere melk. Bovendien beteekent menging van ma-gere melk door het broodmeel een verbetering van de
verteerbaarheid van het tarwe-eiwit. De waarde van
het eiwit van rogge en tarwe kan men op ongeveer 50
pOt., die van peulvruchten op ongeveer 25 pOt. van
die van melkeiwit stellen.
Het is dus duidelijk, dat onze magere melk, als
eiwitbron voor de voedselvoorziening in oorlogstijd
nog belangrijk kan worden uitgebuit. Er zal later
nog uitvoerig op het gebruik van magere melk terug-
gekomen worden.
Het gemiddelde eiwitverbruik per hoofd in Duitsch-
land bedraagt in vredestijd 90 tot 100 gram. Per vol-wassen persoon moet men volgens Rübuer dat cijfer
met 1.211 vermenigvuldigen, zoodat men dan op 109
è. 121 gram komt
2
). Het gemiddelde eiwitverbruik
van 400 millioen inwoners van Europa is 84 gram per
hoofd of 100 gram per volwassene volgens Rübner.
Hij maakt echter geen onderscheid tusschen dierlijk-
en planteneiwit.
Bij de mindergegoeden is het eiwitverbruik belang-
rijk lager en zal dit tusschen de 80 h 90 gram per
volwassene bedragen.

2)
Dr. Max Rübner. Das Ecnthrungawesen im Aflgemei-
nen. Dl. II van den bundel uitgegeven door Dr. Bumm.
Deutsehlainds GesundheitsverbiLltnisse unter dem Einfluss
des Weltkrieges p. 23.

808

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

Het Deensche voedselrantsoen van 1917 was arm aan eiwitten. De Deensche ervaring heeft echter ge-
leerd, dat een volk, indien het in een oorlog neutraal

blijft,
met een eiwitrantsoen van 80 gram per vol-
wassene, dat voor ongeveer 30 pCt. uit dierlijke ei-
witten bestaat, geruimen tijd kan volstaan. Dat dit
voor een bevolking, die bij tussehenpoozen aan lucht-
bombardementen bloot staat en dus onder veel groo-
tere nerveuze spanning leeft, voldoende is, moet ech-ter ernstig worden betwijfeld.
Zeker zal men bij de distributie niet beneden dit
minimum kunnen gaan, zonder dat zich schadelijke
invloeden voor de gezondheid doen gevoelen. Me’a zal
echter moeten trachten niet beneden de 90 gram,
waarvan 40 pOt. dierlijk eiwit, per volwassene te
komen in het distributierantsoen.

De eiwitvoeding van het leger.

De oorlogservaring in Duitschland heeft bewezen,
dat een tekort aan eiwit den weerstand tegen infectie-
ziekten vermindert en ‘psychisch zeer demoraliseerend
werkt. Onverschilligheid, gebrek aan energie, zwart-
galligheid zijn er het gevolg van. Daarom verstrekt
men aan militairen in alle legers een groot kwantum
dierljke eiwitten. De Fransche soldaat kreeg in 1914/
1918 en krijgt ook thans nog een pond vleesch per
dag en op gevechtsdagen een kilogram vleesch. De
Duitsche soldaat kreeg in 1914 een rantsoen van
kg vleesch en op gevechtsdagen 0.5 kg, terwijl het
rantsoen boonen dan werd opgevoerd. De vleesch-
rantsoenen in het Indische leger zijn te velde 0.4 kg voor Europeanen (inclusief 20 pOt. been) en 0.3 kg
voor inheemsche soldaten.
Deze hoeveelheden lijken zeer ruim. Men vergete
echter niet, dat in de groote moderne veidsiagen de
actie
onf gebroken.
dag en nacht gedurende vier et-
malen en meer kan duren. Zonder zware vleeschvoe-
ding zou physieke demoralisatie ontijdig kunnen in-
treden.
Het menu van den Nederlandschen soldaat is
0
1)
het stuk van vleeschvoorziening niet overdadig en be-
draagt in het garnizoen maar 0.2 kg en op manoeu-
vreclagen en bij zware oefeningen 0.25 kg. In oorlogs-
tijd zou dit rantsoen van 0.25 kg vleesch dus belang-
rijk ten achter blijven bij dat van andere legers. Het
moet dan ook voor
oorlogsomstandigheden
onvoldoen-
de worden geacht
3
).
Toch is het meerdere verbruik aan vleesch van
het Nederlandsche gemohiliseerde leger een factor,
waarmede thans reeds rekening moet worden gehou-
den. Bij een sterkte van 350.000 man kan men op een gemiddeld grooter dagverbruik dan in de burgermaat-
schappij rekenen van minstens 0.1 kg per man. Er
moet dan op een meerder vleeschverbruik door ons
volk van ruim 35 ton per dag of van tenminste
13.000 ton per jaar worden gerekend.

Het vetrantsoen.

Wellicht het meest uiteenloopende is het oordeel
over de waarde van de vetten voor de menschelijke
voeding. In Duitschiand is men thans van meening,
dat vetten vooral van beteekenis
zijn
door hun hooge
calorieënwaarde, en dat men deze daarom gerust kan vervangen door koolhydraten. Zoo zou men botervet
door gelei kunnen vervangen, mits men maar zorgt,
dat men de vitaminen; die in de boter voorkomen, op
een andere wijze aan het lichaam toevoert.
De litteratuur van den vorigen wereldoorlog ademt
echter een geheel andere opvatting, die gebaseerd is
op de practische oorlogservaringen. De geweldige vet-
honger tijdens den wereldoorlog vindt men op tal
van plaatsen beschreven. De General Ober-Stabsarzt
Merkel bijv. windt er geen doekjes om en is van oor-
deel, dat het meestal doodelijke hongeroedeem een

3)
Ze ,,Regeling Voeding” N. 30. Herdruk
1937,
Tarief
1 en II.

gevolg is van het verbruik van het celvet, als de vet-
voeding onvoldoende is, waardoor het vocht zich tus-
schen het celweefsel verspreidt en niet meer op nor-
male wijze uit het lichaam kan worden verwijderd.
De dood volgt dan meestal door hartverlamming
4)

Hongeroedeem is tijdens den oorlog vooral veel op-
getreden in gevangenissen en gestichten, daar hier
natuurlijk geen gelegenheid bestond om zich meer vet
door den kettinghandel te verschaffen. In de strafge-
vangenissen waren in April 1918 reeds 19 pOt. lijders aan hongeroedeem, die
bijna
allen aan de ziekte be-
zweken
4)•
Heele gevangenissen zijn dan ook tijdens
den oorlog uitgestorven. Natuurlijk vertoonden de
tuberculosecijfers, mede door het vetgebrek en de on-
dervoeding, een scherpe stijging. In 1913 was het
tuberculosecijfer in Duitschland gedaald op 1.42 pro-
mille. In 1918 bedroeg het echter 2.3 promille.
In de weeshuizen bleken in 1918 onder de 6-jarige
kinderen er twee van de drie kinderen geïnfecteerd
te zijn
5
).
Door het groote vet-tekort in Juli 1917 was het vet-
rantsoen per dag al op 11.4 gr. margarine en boter
gedaald. Stellig is dat geringe vetrantsoen niet vreemd
geweest aan de sterke toeneming van het aantal
tuberculosegevallen.
De oorlogservaring en de ervaring in Indië opge-
daan bij zesmaandelijksche militaire patrouilles op %
rantsoen heeft afdoende aangetoond, dat een vet-te-
kort ernstige gevolgen kan hebben,
als men moet
leven op een rantsoen, dat slechts een grenswaarde
aan calorieën
heeft.
Een sterke vermagering, vooral
van het hart, treedt dan in.
Het lijkt gevaarlijk om de waarde der vetten te on-
derschatten en aan deze alleen calorieën.waarde toe
te kennen, vooral omdat de physiologische functies en de verteringsprocessen van vetten thans nog on-
voldoende bekend zijn.

Het normale vetverbruik in vredestijd.

In Duitschland bleek bij een onderzoek naar het
vetverbruik der bevolking, dat het gemiddelde ver-
bruik in April het kleinste is, ni. 58.2 gram en het
hoogste in Augustus ni. 66 gram per dag en
per

hoofd,
dus respectievelijk 70 gr. en 80 gr.
per volwas-
sene.
Hooge verbruikscijfers werden vooral in de in-
dustrieplaatsen gevonden, zooals Opper-Silezië met
een minimum van 94, en een maximum van 103.4 gr.
per hoofd
en het Rijnland met 95.1 en 87.7 gram.
Von Voit geeft als gemiddeld noodzakelijk vet-
verbruik bij middelmatigen arbeid 56 gram op voor
een volwassene
0
). Dit is stellig te laag, Banning
vond bij Zaandamsche arbeiders een vetverbruik van
125.7 gram. In Engelsche arbeidersgezinnen ligt het
vetverbuik hoven. de 100 gram en varieert het van
100 tot 119 gram. Ten Bokkel Huinink vond 76.6
gram vetverbruik per manwaarde bij Schiedamsche
werkloozen en Tromp vond bij Utrechtsehe werkloo-
zen 95 gram vetverbruik
7)•
Het verbruik van Neder-
landsche boeren en landarbeiders ligt veel lager en
schommelt om do 40 gram.
Gaat men van het normale Duitsche vetverbruik
van 70 â 80 gram uit, dan zal men moeten trachten
in het distributiera-ntsoen 80 gram vet te verstrek-
ken. Bij groot vetgebrek zal men dit ra,ntsoen tea
hoogste tot 40 gram kunnen verminderen. Gaat men
verder, dan kan hieruit erustige schade voor de volks-
gezondheid v oortv loeien, vooral indien de calorivën-
waarde van het rantsoen niet ruim is.

Genecal Ober-Stajbsarzt Mnkel. Diie Gesundheitsver

hiiltniisse im’ Heere,
p.
206. Versghen,en in dein bundel van
Dr. Bumm.

Lanted und Roti. Der Gesundkeitszuistwnd unter den
Situg1gen un’d Kleun-K’indern, p. 108. In dein bundel van
Dr. Bumm
1.c.
0)
Von Voit. Kostmaszen für den Erwaohsenen.
7)
Zie den staait
op
p. 53
‘van Dr.
3. A.
ten Bokkel Hui-
niieik. De voed’ing van gezonde en zieke werkloozein.

1 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

809

De vitaminen in het oorlogsrantsoen.

Het is niet precies bekend, hoeveel vitaminen een
mensch noodig heeft om een optimum van gezondheid
te bereiken. Gebrek aan
vitamin.e C,
waardoor scheur-
buik ontstaat, is in Nederland niet te vreezen, daar
dit in ruime hoeveelheid in aardappelen voorkomt.
Deaardappel heeft Duitschiand tijdens de honger-
blokkade dan ook voor scheurbuik behoed.
Evenmin behoeft men voor een tekort aan
vita-
mine B
te vreezen, waardoor in Indië de zoo ge-
vreesde berri-berri ontstaat. Bij een uitmalen van het
broodgraan tot 80 pOt. komt het aan vitamine B zoo
rijke deel van den graankorvel vanzelf voor een groot
deel in ht meel terecht.
Meer aandacht moet aan de
vitaminen. A en D
wor-
den geschonken, die in de
dicrlijke
vetten voorkomen.
Gebrek aan vitamine A veroorzaakte tijdens den oor-
log veel nachtblindheid, een ziekte, waarbij de pa-
tiënt bij lamplicht volslagen blind is, doch zijn ge-zicht bij dag herkrijg-t. in Indië kwam deze ziekte Vrij veel voor bij de exploratiedetachementen van
Nieuw-Guinea onder de Inheemschen. Hun voedsel-
rantsoen bevatte maar 17.5 gram cocosvet en maar ii)
gram vet van mager rundvieesch. Bovendien kon men
geen versche groenten krijgen. Toen ter tijd was dezc
avitaminose nog niet onderkend.
Voorts verdween in Denemarken de Xerosus con-
junctivae (een oogziekte, die veroorzaakt wordt door
het gebruik van uitsluitend margarine, die onvol-
doende vitamine A bevatte), toen in het oorlogs-
rantsoen uitsluitend boter werd verstrekt.
Voor een gebrek aan vitamine A behoeft men in
Nederland niet bevreesd te zijn. Want, terwijl in de boter, al naar het seizoen, maar 65 h 13.5 E. (inter-
nationale eenheden) voorkomen van vitamine A, be-
vat 100 gram boerenkool 3710 â 6930 E., wortelen
5800 E., spinazie 4800 E. en spruitkool 600 E.
Het is duidelijk, dat het gebruik van, groenten in
oorlogstijd voor de volksgezondheid van groote betee-
kenis is. Het verbouwen van, groenten in tuinen, in
parken en arbeiderstui’ntjes is dan ook thans in En-
geland krachtig ter hand genomen.
Even erustige gevolgen kan een gebrek aan
vita-
mine Di
hebben voor de volksgezondheid. Honger-
osteomalcie, waarbij het beenderstelsel van volwasse-
nen week wordt kwam in Duitschland in de oorlogs-
jaren nogal eens voor. Vitamine Di komt eveneens in
boter voor tot 33 E. In slechte winterboter kan het
gehalte echter dalen tot slechts 1 E.
8).
Een gram

levertraan bevat echter 100 E. en levertraan is dus
voor de
bestrijding
van rachytis en honger-osteomal-
cie in oorlogstijd van groote beteekenis.

De koolhydraten.

Men is het er wel over eens, dat, wat de koolhydra-
ten betreft, deze eigenlijk alleen door de calonieën-
waarde van beteekenis zijn. Zij zullen dus alleen die-
nen am de waarde van het voedselrantsoen op 3.000
calorieën te brengen.

De theoretische normen van het voedselrantsoen en
de practische vaststelling daarvan..

In het bovenstaande worden de theoretische deside-
rata besproken, waaraaan een voedselrantsoen moet
voldoen. Zij kunnen echter slechts richtlijnen zijn
voor de practische vaststelling van het ran.tsoen.
T
an
t

dat rantsoen moet in de eerste plaats billijk in prijs
zijn, terwijl bovendien de eiwitten, vetten en koolhy-
draten in een zoodanigen vorm verstrekt moeten wor-
den, dat zij niet al te veel afwijken van de normale
volksvoeding.
Op welke wijze dat kan geschieden, zal in een vol-
gend artikel uiteen worden gezet.

Dr.
W. K. H. FEUÏLLETAU
DE
BRUYN.

8)
DertIg milligram anti-rachytis vitamine D
2
zijn gelijk
aan
1
millioen internationale eenheden.

INRICHTING VAN INDUSTRIETERREINEN.

Het is een bekend verschijnsel, dat in een depres-
sieperiode verschillende weerstanden de vestiging van
nieuwe industrieën belemmeren. Nog onlangs werd
in de kolommen van dit tijdschrift op deze weerstan-
den gewezen
1)

Een der moeilijkheden, waarmede jonge indus-
trieën, nog v66r haar eigenlijke industrieele werk-
zaamheden kunnen aanvangen, te kampen krijgen,
is gelegen in het gereedmaken van een geschikt ter-
rein en het daarop bouwen van een fabriek. Het zal
echter maar in enkele gevallen voorkomen, dat de
nieuwe ondernemer over voldoende kapitaal beschikt
om al deze werkzaamheden zelf te verrichten. De ge-
vallen toch, waarin een ondernemer met een gering
kapitaal een bedrijf gaat vestigen, zijn legio. Dit is
onder meer een der redenen geweest, welke tot stich-ting van industriebanken aanleiding hebben gegeven.
Terecht gaan deze banken bij haar credietverleening
zeer selectief te werk, zoodat er nog altijd een groot
aantal onbevredigde credietvragers blijft bestaan.
Veel geld in grond en gebouwen kunnen deze onder-
nemers niet investeeren en zullen zij, indien zij niet
roekeloos te werk gaan, ook niet willen investeeren.
Zij moeten dan heel vaak hun toevlucht nemen tot
oude fabrieksgebouwen, welke in of nabij de groote
steden nog wel billijk te verwerven zijn. Deze ves-
tiging nabij een groote stad heeft bovendien voor de
jonge onderneming vele voordeelen. De consument
leest regelmatig den naam van de onderneming op
de fabriek, hetgeen een kostelooze reclame vormt.
Arbeiders zijn gemakkelijk te krijgen en afzet in een
nabij gelegen consumptiecentrum is voor de nieuwe
onderneming in vele gevallen gemakkelijker. Tegenover deze voordeelen van vestiging nabij het
consumptiecentrum staan nadeelen, welke maar al te
vaak worden onderschat.
Het oude fabrieksgebouw is voor de nieuwe onder-
neming heel vaak technisch niet de beste omgeving.
Ook de oriënteering ten opzichte van de verkeers-
wegen voor den aan- en afvoer van grondstoffen en
eindproducten laat nog wel eens te wenschen over,
te meer, daar het fabrieksgebouw vroeger misschien
in gebruik is geweest bij een onderneming, welke
aan de verkeersligging geheel andere eischen stelde.
Deze omstandigheden, het zij nogmaals herhaald,
welke maar al te licht worden onderschat, vormen in
vele gevallen een weerstand tegen vestiging van nieu-
we bedrijven, of hebben tot gevolg, dat nieuw geves-
tigde
bedrijven
niet aan de verwachtingen beant-
woorden.
Niet alleen in ons land doet dit verschijnsel zich
voor, ook in andere landen heeft men dat kunnen
waarnemen. In Engeland buy, is men ertoe overge-
gaan in de sterk door werkloosheid getroffen gebie-
den voorzieningen te treffen, welke de industrialisa-
tie moeten bevorderen
i).
Men heeft dit gedaan door
oprichting van publiekrechtelijke of semi-publiek-
rechtelijke instellingen ,,to furnish financial assistan-ce to small business in the Special Areas, where such
businesses were unable to obtain loans from banks
in the ordinary way”. De werkzaamheden van deze
intellingen hebben uitgewezen, dat het beste middel
om nieuwe ondernemingen te steunen, bestond in het
gereedmaken van industrieterreinen en het daarop
plaatsen van doelmatige fabrieksgebouwen, voorzien
van transportmiddelen, krachtbronnen e.d. Aldus is
men in Engeland met overheidshulp gekomen tot
,,exploitatiemaatschappijen van fabrieksterreinen”
(trading estates). De op deze wijze tot stand gebrach-
te fabrieksgebouwen zijn voor zeer veel verschillende
doeleinden bruikbaar en kunnen in alle gewenschte

1) Mr. E. D. M. Koning: ,,Een Centraal Instituut voor
Industriajisatie”, E.-S.
B 1939 No. 1235, blz. 640
e.v.
i)
Zie Tijdsehr. v. Econ. Geograf ie van Juni ji.: ,,Struc-
tuurveranderingen in 1e Engelsohe industrie” van schrij-
ver deses.

810

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

ruimten worden onderverdeeld. Voor deze fabrieken
wordt meestal van shedbouw gebruik gemaakt. Be-
halve met gas, water en electriciteit zijn sommige
terreinen zelfs met stoomleidingen voorzien voor be-
drijven, die daar behoefte aan hebben. De verkeers-
ligging van deze terreinen wordt zoodanig gekozen,
dat aan- en afvoer zoowel over den weg, langs kana-
len of spoorwegen kunnen geschieden met de minste
kosten. Nieuwe ondernemingen, welke haar bedrijf
op een dergelijk industrieterrein vestigen, beginnen
derhalve onder gunstiger omstandigheden dan de
ondernemers, die zelf voor het opzoeken, bouwrijp
maken en outilleeren van een terrein moeten zorgen,
of die ondernemers, welke bij gebrek aan kapitaal
voor het verrichten van deze voorbereidende werk-
zaamheden maar beginnen in een afgedankte fabriek.
Ook voor Nederland kan deze wijze van bevorde-
ring der industrialisatie groote beteekenis hebben. In
verband hiermede moge herinnerd worden aan een
zinsnede uit de Mernorie van Toelichting op het ont-
werp van wet tot Verhooging van het Crediet voor
Werkverruiming. (No. 367):
,,De Regeering heeft hierbij in het bijzonder op het ,.00g objecten, welke van groote beteekenis zijn voor
,,de industrieele en verkeersontwikkeling van ons
,,land, doch die wegens de bijzondere moeilijkheden
,,van de periode, waarin een afzet moet worden opge-
,,bouwd, zonder financieele tegemoetkomingen van
,,Overheidswege niet tot stand komen; voorts heeft
,,zij op het oog objecten voor industrievestiging en ,,-verbetering in sterk door werkloosheid getroffen
,,gebieden; in de derde plaats denkt zij aan de op-
,,richting van centrale werkplaatsgebouwen voor in-
,,dustrieele kleinbedrjven in de groote steden.”
Het inrichten van speciale industrieterreinen ter
bevordering der industrialisatie en daardoor het lei-den van de industrialisatie in de eeonomise.h meest
gewenschte banen, schijnt geheel in de lijn te liggen, zooals de Regeering zich die voor oogen stelt.
Wanneer tot verwezenlijking van een dergelijk
plan zou worden overgegaan, zou de subsidieering,
bedoeld in voornoemd ontwerp van wet, ten deele
niet aan de industrie zelf verleend behoeven te wor-
den, doch aan die gemeenten, welke bereid zijn derge-
lijke terreinen in te richten, doch die daartoe de
middelen niet bezitten. Op deze wijze zou tevens
voorkomen kunnen worden, dat bepaalde onderne-
mers een voorkeurspositie gaan innemen ten opzichte
van hun bedrijfsgenooten. Het resultaat zal zijn, dat
nieusre ondernemingen kunnen beginnen onder om-
standigheden, welke de kans op succes vergrooten,
terwijl de initiale kosten yan deze ondernemingen
niet onnoodig worden vergroot.
Het aanwijzen van de voor dit doel meest geschikte
terreinen ligt in de eerste plaats op den weg van het
Centraal Instituut voor Industrialisatie al of niet in
samenwerking met de regionale economisch-technolo-
gische instituten.

Het vraagstuk der industrialisatie schijnt thans
wel aan actualiteit te hebben ingeboet. De aard van
de werkloosheid is geheel veranderd en het karakter
van de thans plaats vindende industrialisatie wijkt
wel geheel af van dat in vredestijd. Toch schijnt het
niet gewenscht, thans de bevordering der industrie-
vestiging geheel stop te zetten. Alleen zal men niet
veel grootere zorg dan weleer te werk hebben te gaan,
wil men niet het in het leven roepen van specifieke oorlogsindustrieën bevorderen. Het nemen van een
proef op bescheiden schaal, waarbij de bedrijven,
welke zich op het speciale industrieterrein zullen
mogen vestigen, aan een zeer strenge selectie zullen
moeten worden onderworpen, ligt nog geheel in de
lijn van werkloosheidsbestrijding.
Bovendien kunnen uit een dergelijke proef leerin-
gen worden getrokken, welke van veel nut kunnen
zijn, wanneer weer eenmaal meer normale omstandig-
heden in Europa zullen heerschen.

H. C. KUILER J.MzN.

HET AMERIKAANSCHE BEDRIJFSLEVEN
ONDER TWEE INVLOEDEN.

Binnen.landsche opleving en, oorlogscon.junctuur.
Het Anierikaansche bedrijfsleven was ditmaal
beter op den oorlog voorbereid dan in 1.914. Daar
men ervan overtuigd was, dat er eens een oorlog zou
uitbreken, had men vele voorzieningen getroffen.
Zoo ook was op financieel gebied een organisatie in
het leven geroepen, die, gebaseerd op de ervaringen
van den vorigen oorlog, de groote schokken na het
uitbreken van den oorlog op de beurs moest opvan-
gen. Deze bleven echter uit en in plaats daarvan
trad een enorme haussebeweging op. De beurs, gauw
geneigd met analogieën te werken, herinnerde zich,
dat er in 1914 na de eerste schokken een oorlogs-
boom inzette, welke voor de Vereenigde Staten een
leveringsboom beteekende. Men meende nu eenvou-
dig de tusschenphase van schommelingen te kunnen
overslaan.

De veranderde positie van. de. West-Europeesche
landen.

Deze verwachting zal evenwel in strijd blijken met
de dynamische ontwikkeling der situatie. Ook thans
lig-t er tussohen het uitbreken van den oorlog en de
oorlogsconjunctuur een periode van schommelingen.
Het was duidelijk, dat Amerika ook dezen keer niet
onmiddellijk in de phase van de oorlogsconjunctuur
zou kunnen treden. Een van de voornaamste redenen
hiervoor was wel, dat de West-Europeesche landen,
Engeland en Frankrijk, voorbestemd tot afneming
van de Amerikaansche oorlogsieveranties, eveneens
zoowel
0
1)
financieel als economisch gebied, beter op
den oorlog voorbereid waren dan in 1.914. Behalve de enorme voorraden, waarover zij voor de
eerste phase van den oorlog beschikken, zijn zij, wat
bijv. koper en petroleum betreft, niet meer in hoof d-
zaak op Amerika aangewezen. Met financieele hulp
van Engeland zijn de koperm.ijnen in Zuid-Afrika in
exploitatie gebracht, zoodat deze in staat zijn de al-geheele behoefte van de geallieerden aan dit metaal
te bevredigen. Zoolang cle Middellandsche Zee buiten
den oorlog blijft, zijn de Engelsche petroleumbton-
nen in Mosoel en Perzië in staat een derde van de
hchoeftc van Engeland en Frankrijk aan dit product
te leveren. Engeland heeft derhalve onmiddellijk zijn
geheele tankervloot in de vaart gebracht, teneinde
zooveel en zoo snel mogelijk dit product uit Mosoel
en Perzië te betrekken. Mocht ook het Middellandsche
Zeegebied oorlogsterrein worden, dan kan Engeland
nog steeds een beroep op de Amerikaansche petro-
leum doen.

Het vraagsti.slc van den duur van den oorlog.
Door het uitblijven van de oorlogsorders van de ge-
allieerden kwam de oorlogshoom tot staan, tenminste op de beurs. De vraag, of deze orders wel in voldoen-
de kwantiteiten zouden binnenkomen om van het in-
zetten van een oorlogsconjunctuur te kunnen spre-
ken, was hierbij eveneens van beteekenis. Dit hangt
evenwel af van den duur van den oorlog. En hier-
omtrent heerschte groote onzelcerheid, in verband
met de vredesgeruchten, die de ronde deden en het
Duitsche plan, den oorlog aan het Westelijk front
door een wapenstilstand, gevolgd door con.ferenties,
te doen beëindigen. De zuiver defensieve, resp. pas-sieve houding van de geallieerden aan het Westelijk
front, waarvan men niet wist, of zij op militaire dan
wel op diplomatieke tactiek berustte, vergrootte deze
onzekerheid.

De heerschende onzekerheid omtrent een eventueele
wijziging van de Amerikaansche neutraliteitswet
speelde ook een rol bij de voorzichtige houding van
de beurs, alhoewel haar heteekenis voor een oorlogs-
conjunctuur werd overschat. Het is duidelijk, dat het
embargo op wapens en munitie
(mci.
vliegmachi-
nes) binnenkort zal worden opgeheven). Indien dit
1)
Inmiddels in den Senaat aangenomen (Red.).

1 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

811

het geval is, dan zal er inzonderheid een hoogcon-junctuur ontstaan voor de vliegtuigfabrieken
)
en
verschillende auto.mobielbedrijven, die de motoren
voor de vliegmachines zullen kunnen leveren. Het
voornaamste element vanuit een oogpunt van de ge-
heele conjunctuur vormt echter de levering van
grondstoffen. Alles evenwel
01)
voorwaarde, dat de
oorlog lang genoeg duurt en zich tot een materiaal-oorlog zal ontwikkelen, hetgeen niet véér het voor-
jaar van 1940 kan worden verwacht.

De beurs conservatiiever dan het bedrijfsleven.
Bij de beoordeeling van deze factoren bleek de
beurs veel conservatiever te zijn dan het bedrijfsleven.
Zij heeft niet haar koersnoteeringen het snelle stijgen van de productiecijfers niet gevolgd. Het koersniveau
op de New-Yorksche beurs heeft, behalve voor enkele
effecten, ook gedurende de grootste hausse den stand
van Januari 1.939 niet overschreden, terwijl de alge-
meene productie-index reeds in September van dit jaar met 11.0 pOt. den index van begin 1939 sterk
overtrof e.n er kans bestaat, dat deze spoedig tot 120
pOt. zal stijgen. Tijdens de conjunctuurperiode 19361
’37 heeft deze index gedurende enkele maanden 118-
120 pOt. bedragen, terwijl het koersniveau destijds
veel hooger lag dan dat van thans of begin Januari
1939.
De ijzerproductie heeft met groote sprongen 90
pOt. van de capaciteit der industrie bereikt. Daar
deze capaciteit ongeveer 2 pOt. grooter is dan die in
193?, heteekeut dit in tonnen uitgedrukt een record.
Dc cijfers voor het vervoer der spoorwegen hebben
eveneens de hoogste cijfers van de conjunctuurperiode
1936/’37 overschreden en naderen de vergelijkende
cijfers voor 1.930, alhoewel zij in verband met hot sei-
zoen binnenkort iets zuilen dalen.

Productie en voorraadc1e1/ein.g.
Vermoedelijk doordat men de huidige temperatuur
van het bedrijfsleven als een igszins oververhit be-
schouwt, geeft de beurs zijn temperatuur niet nauw-
keurig weer. Een gedeelte van de huidige aankoo-
pen houdt stellig verband met het van tevoren in-
slaan voor verwachte oorlogsorders en prijsverhoo-
gingen. i)e ijzerproduce.nten en vele andere grond-
stofindustr ieën hebben even wel verklaard, dat de dooi
hen geleverde producten in hoofdzaak voor verder-
verwerking dienden en nauwelijks iets te maken had-
den met de oorlogsconjunctuur, (loch slechts niet dc
binnen.landsche voorziening. ilet is echter moeilijk
vast te stellen, wat de verderververkende industrie
met de door haar vervaardigde producten zal doen,
of zij met het oog op voorraadvorming of verwachte
orders uit het buitenland haar productie uitbreidt. Zelfs indien men er rekening mede houdt, dat cle
oorlog niet van langen duur zal zijn, moet men er-
kennen, dat de Arnerikaansche binneulandselie con-
junctuur na de onderbreking gedurende den zomer,
ee:n Vrij flink tempo heeft aangenomen, dat zij niet onderbrak, toen de beurs in Augustus uit vrees voor
oorlog een aanval van zwakte had. Zonder het vormen
van voorraden in de verwachting van een oorlogs-
conjunctuur en zelfs zonder oorlog, zou de productie-
index thans wellicht 106 pOt. bedragen en zou de
ijzerproductie een capaciteit van 75 püt. hebben be-
reikt.
De cijfers voor den verkoop van automobielen aan
particulieren zijn buitengewoon gunstig, terwijl cle

particuliere bouwbedrjvighe’ d nog geen inzinking vertoont, die bij een langeren duur van den oorlog
als gevolg van renteverhoogingen en duurder worden
van de bouwmaterialen niet kan uitblijven. Bovendien
zullen de Vereenigde Staten hun hewapeningspro-
gramma sterk uitbreiden en in den exporthandel met
neutrale landen veroveringen maken.

Gevaren van, een boom.
Het gevaar voor de Amerikaansche conjunctuur

2)
De ver’wadhte vliegtuigorders van de geallieerden
worden geschat op 5750 toestellen (Red.).

ligt naar de meeuing van de regeering en het bedrijfs-

leven in een te overdreven oorlogsconjunctuur. Het
samengaan van een oorlogshoom en een gezonde bin-
nenlandsche conjunctuur zou den ketel kunnen over-
verhitten, het evenwicht in de prijs- en loonconjunc-
tuur verstoren en weder die
verschijnselen
met de
daarmede samenhangende reactie opwekken, die na den oorlog zoo destructief hebben gewerkt. De bur-
gerlijke conjunctuur zou dan sneller uit haar voegen
geraken, en wanneer de oorlog na 1 h 1

Y21
jaar zou
zijn beëindigd (hetgeen men hier bijna algemeen aan-
neemt), zouden beide conjuncturen ten einde zijn.
Naast hen, die om dergelijke ernstige overwegingen
den oortogshoom zoo mogelijk zouden willen breidelen,
zijn er anderen, die om redenen van isolationistischen
of hinnenlandsche politieken aard in het jaar véér.de
presidentsverkiezing in het geheel geen te goede con-
junctuur wenschen. Zij vreezen namelijk, dat deze
nuttig zou kunnen zijn voor Roosevelt en zijn New
Deal.

Men mag tegen den New Deal hebben wat men
wil, één ding is zeker, hij biedt in de huidige om-
standigheden door zijn reguleeringsmechanisme het
houvast om vele misbruiken en overdrijvingen te
voorkoiren, welke voor den oorlogshoorn uit den von-
gen oorlog zoo noodlottig waren ..L-Iet volk voelt dit
en ook in vele kringen van het bedrijfsleven begint
men het te voelen. En de president, clie vroeger vaak
te hard van stapel liep en een uitgesproken persoon-
lijk regiem voerde, heeft sedert het uitbreken van den
oorlog inderdaad blijk gegeven van een staatsman-
schap, voorzichtig alles wikkende en wegende en eer-
lijk ernaar strevende, het land buiten den oorlog en
den oorlogsboom te houden.
Zijn pogingen om binnen de grenzen van de Ame-
nikaansche •nentraliteit in. dezen oorlog de belangen
van de democratieën te bevorderen, geven een houding
weer, die door de groote meerderheid van het Amer.i-
kaansche volk wordt gehillijkt. Zijn persoonlijkheid
treedt sterker op den voorgrond naarmate men haar vergelijkt met die van andere politici, die eventueel
als opvolgers in aanmerking zouden komen.
New-York.

Dr.
F. PINNER.

AANTEEKENINGEN.

Het vraagstuk van den internationalen handel in
de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde.

Ten vervolge op de overzichten, welke
wij
in de
nummers van 18 en 25 October hebben gegeven van de voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde
en de Statistiek uitgebrachte praeadviezen van
Dr.
A.
de Graaf f
en
Prof. J. van Gelderen.,
doeh wij thans
nog enkele grepen uit het praeadvies van
Dr. L. G.
Kortenhorst.
Deze geeft eerst een kort overzicht van de ontwik-
keling der denkbeelden op het gebied van de handels-politiek hier te lande. Vroeger overheersehte de vrij-
handelsleer volkomen en zoolang in de feitelijk ge-
volgde handelspolitiek dit beginsel werd in acht ge-nomen, was er een bevredigende mate van overeen-
stemming tusschen theorie en practijk. Daarin is ech-
ter laatstelijk verandering gekomen. De practijk is een anderen weg gegaan, dan haar door de theorie
van den vrjhandel werd aangewezen. Nu is een tegen-
stelling tusschen theorie en practijk, aldus Dr. K. ten
eenenmale verwerpelijk; als zij zich voordoet, dan komt
zij voort 6f uit het voorbarig trekken van conclusies
uit feiten, welke onvolledig bekend zijn 6f uit gebrek-
kige en onvoldoende waarneming van de feiten:
,,Bij het opstellen van een economische theorie speelt
nu eenmaal de ervaring een alles avexiheersohendo rol en
aangezien die ervaring alleen verkregen kan worden door wetensohap omtrent feiten en omstandigheden in cmder-
ling verband beschouwd, dient het conflict tussehen theorie
en pr.actijk in de meeste gevallen teruggebracht te worden
tot een gebrekkige kennis van het complex van feiten en
verhoudingen, welke op de menschelijke gedragingen van
invloed zijn.”

812

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

De schrijver citeert in dit verband Prof. Josephus
Jitta, die zich, om. in zijn in 1926 aan de Vereeni-
ging uitgebracht praeadvies, geenszins een dogmatisch
vrijhandelaar heeft betoond, al wijkt hij in zijn prac-
tische conclusies van Dr. Kortenhorst af; deze laat-
ste merkt vervolgens op:

,,Wanneer de economisten het erover eens zouden kunnen
zijn, dat de feiten en de ervaringen en niet abstracte en
theoretische ‘voorkeur of vooroordeel beslissend zijn bij de
beantwoording van de vraag, hoe de handeispoli.tieik van
een bepaald land moet worden gevoerd, dan is althans dit
bereikt, dat een methode is gevonden, waarop een vrucht-
baar debat mogelijk moet worden geacht.”

Na deze getuigenis ten gunste van een ,,realist.i-
sche” beschouwingswijze van het onderhavige probleem
gaat de schrijver over tot een behandeling van de
ontwikkeling der Nederlandsche handelspolitiek en
van de beteekenis, welke de internationale handel in
het economische leven van de verschillende volkeren
heeft. Deze beteekenis blijkt met betrekking tot Ne-
derland zeer groot. Het bedrag van in- en uitvoer
per hoofd der bevolking, omgerekend in guldens, be-
liep in 1938 voor de hieronder genoemde landen:

Nederland

…………….
f
247.88
Duitsehland

…………..,
91.42
Frankrijk

……………….
95.40
Groot-Brittannië

…………
242.33
Bel’gië/Luxembucg

………..
326.89
Zwi’t.serland

……………..
266.80
Italië

………………….
47.32
Denemarken

…………….
328.86
Portugal

……………….
25.97
Polen

………………….
24.55
Noorwegen

……………..
303.05
Vereeniigde Staten
……….7 1.02
Nieuw-Zeeland

…………..
511.11
Zweden

………………..
284.49
Finland

………………..
187.95

Men ziet, dat de onderlinge verschillen aanzienlijk
zijn. Deze verschillen acht Dr. Kortenhorst uit vier
gronden te verklaren:
kleine landen zijn meer op handel aangewezen
dan groote;
er zijn verschillen in natuurlijken rijkdom en be-volkingsdichtheid, die den internationalen handel be-
invloeden;
er is wisselwerking tusschen welvaartspeil en bui-
tenlandschen handel;
de gevolgde handelspolitiek spreekt een machtig
woord.
Alen is ongetwijfeld niet ver van de waarheid, wan-neer men beweert, dat Nederland door een combinatie
van genoemde factoren tot een zoo aanzienlijke beten-
kenis van zijn internationalen handel is gekomen.
Intusschen is de beteekenis van den handel in de
laatste jaren geringer geworden, al is deze nog steeds
zeer groot. Vooral bij de industrie heeft zich, mede
als gevolg van de coutingenteeringspolitiek, de afzet
in belangrijke
mate op de binnenlandsche markt ge-
richt. De schrijver noemt daaromtrent een groot aan-
tal
cijfers.
Zoo blijkt bijv., dat de Nederlandsche in-
dustrie van de hier te lande verkochte wollen weef-
sels in 1929 46 pOt. leverde, in 1937 niet minder
dan 75 pOt. Het aandeel van gebreide en tricot goe-
deren steeg in dezelfde periode van 49 tot 78 pOt.,
van kousen en sokken van 35 tot 59 pOt., van cou-
rantenpapier van 58 tot 85 pOt., van rijwielbanden
van 33 tot 83 pOt.
De hoofdlijn der ontwikkeling ziet Dr. Kortenhorst
alsvolgt:

.,,Niic,t alleen heeft onze internationale handel, zoowel
v’at de waarde als wat de ‘hoeveelheid betreft, vich niet
kunnen onttrekken aan de teridenzen van den wereldiban-
dal in zijn geheel, welke gegaan zijn in de richting van
een sterke inkrimping, maar ook de aard van onzen uit-
voer heeft belangrijke wijsigin.gen ondergaan, zoomede de
boteekeniis van onze onderscheiden afzetgebieden.
,,Verder is het belang van de binnenlnn’dsdhe markt be-
duidend grooter geworden.

,,Desondaaks heeft onze internationale economische po-
sitie ‘haar interesse allerminst verloren; wij zijn een land
gebleven, dat als kooper, zoowel als leverancier nog steeds
geducht meetelt.”

De schrijver geeft vervolgens een overzicht van
de Overheidsbemoeiingen met in- en uitvoer. Bijzon-
dere aandacht wijdt hij aan de contingenteeringspoli-
tiek.

Deze acht hij van groot belang, maar wel is ge-
bleken, dat zij er niet toe heeft geleid, dat een over-wegend deel van den invoer op deze wijze geregeld moest worden. Dit toont het percentage, hetwelk de
gecontingénteerde goederen uitmaken van het totaal;
dit percentage (berekend op basis van de waarde)
verliep als volgt:

1932

…………………
7.4
1933

…………………
11.4
1934

…………………
15.5
1935

…………………
16.5
1936

…………………
17.0
1937

…………………
14.8
1938

…………………
15.0

Met betrekking tot het laatste jaar geeft de vol-
gende staat een beeld van de beteekenis der contin-
genteering in verband met den bewerkingsgraad der
goederen:

Totale invoer ITO. gecontingent. invoer

Bewerkingsgraad

ee e
E. :

Geheel of bijna ge-
heel onbeverkte goed

555

39.3

61

11.0

4.3
Gedeeltelijk bewerk-
te goederen ……….
271

19.2

12

4.4

0.8
Geheel of bijna ge-
heelbewerktegoederen

588

41.5 140

23.8

9.9

Totaal …….
1.415 100.0

213

15.0
1)
Exclusief invoer ‘per post.

Slechts in onbelangrijke mate heeft de contingen-
teering het prijspeil beïnvloed. Het volgende staatje
toont de indexcijfers voor gecontingenteerde en niet-
gecontingenteerde goederen (1926-1930 = 100).

Jaar
Niet-gecontiugenteerde Gecontingenteerde
goederen
goederen
1929
……………98.7


99.6
1930
……………95.7
94.6
1931
……………89.2
84.7
1932
……………71.8
74.2
1933
……………64.4
68.2
1934
……………62.3
64.7 1935
……………57.2
62.6 1936
……………62.1
62.8
1937
……………72.8
76.3 1938
……………69.9
72.2

Na eenige passages uit de laatste contingentee-
ringsnota der Regeering te hebben aangehaald, con-
cludeert de schrijver:

,,lk meen uit dit alles de conclusie te mogen trekken,
dat de grens der voorzichtigheid niet wordt oiversahreden
wanneer men ‘beweert, dat ons land in staat is ge’veest
het experiment van •invoerbelem.merende maatregelen te
doen slagen. De ‘vrees, dat protectie een sneeuwbal zou
zijn, die, eenmaal aan het rollen gebracht, niet meer is
te stuiten, is zeker niet bewaarheid, heit percentage van
15
levert daarvan ihet bewij. Repercussiën van andere lan-den zijn niet alleen uitgebleven, integendeel de contingen-
ten zijn meer en meer gebruikt om de exportmogeljkhe-dein van ons bedrijfsleven te stabiliseeren en uit te brei-
den. Voor de werkgelegenheid zijn de contiingeuteerinigein
onmisbaar gebleken. Practisch hebben zij de struotuur
van de hetrokken bedrijfstakken aanzienlijk versterkt.
,,Dit alles zonder dat het prijspeil in beteeikeneude mate
is befn’vjoed geworden.
,,lLk
ale
dan ook geen kans op grond van ‘de vaststaande

1 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

813

feiten argumenten te putten, om bij gelijkblijzrende overige
omstandigheden, voorshands terug te keeren tot het stel-
sel ‘van staatsonthouding, zooals wij dat vÔÔr
1930
gekend hebben.”

Uitvoerige beschouwingen wijdt Dr. Kortenhorst
aan de handeisverdragenpolitiek, die zich kenmerkt
door een vervanging van de eenvoudige meestbegun-
stigingspolitiek door een systeem van over en weer
verleende concessies. Over deze technische zijde van
de regeling der buitenlandsche economische betrek-
kingen heerscht veel misvatting:

,,Oorzaak en gevolg worden toch vel schromelijk ver-
ward door meesibegunstiging met vrjhandel en actieve
haudelspolitiek (reciprociteeit, do-ut-des, quid-pr(;quo) met
proteotie te vereenzelvigen. De haindelapolitiek
en
de han-
deIsverdragupolitiek bedienen zich, al naar de omstandig.
heden, van beide technische hulpmiddelen, afzonderlijk
of
gezamenlijk, maar de middelen zelf blij)ven neutraal.
,,Alleen
kan
gezegd worden, dat in een tijdperk van
zich ontwikkelend vrijhasidelaverkeer de mees’tbegunstig.ing
op den voorgrond treedt, terwijl bij een omgekeerde evolu-
tie de reciprociteit liet aangewezen middel jis om den in-
termutionalen handel ‘in stand te houden.”

Ook hier is het zoo, dat men de oude toestanden
wellicht wel gaarne zou willen terug hebben, maar
dat dit nu eenmaal niet gaat en dat daarom een nieu-
we oriënteering onvermijdelijk is. De geheele gedach-
tengang, die aan het praeadvies van Dr. Kortenhorst
ten grondslag ligt, blijkt duidelijk uit de volgende
passage:

,,De oude vrijheid van wuternationalen handel – men
vergete dit niet – was een vertakking van den breeden
stroom ‘van het individua.lisme en het liberalisme en heeft
als zoodasiig aan de mensohheid onsehatbare diensten be-
wezen. Het zou dwaasheid zijn, dit fte willen ontkennen,
maar even onrverstaaidig handelt hij, die meent, dat in een
tijdperk, dat ondanks alle verschilpunten – niet in de
laatste plaats van ideologischen aard – toch gekenmerkt
wendt door een gemeenschappelijke sterke reactie tegen de
onbeperkte vrjiheidsgedachte, de internationale economi-
sche verhoudingen aan den invloed van deze geheel nieuwe
orintee ring zullcn ontsnappen. De sterk nationale instel-
hing van de politiek van alle landen is niet te rijmen met
de supersuationale economische samenwerking.”

Door de groote structuurveranderingen in de we-
reld zal de Nederlandsche handelépolitiek zich ook in
de toekomst in dezelfde richting hebben te bewegen,
als zij sinds 1930 gedaan heeft. Het slot van het prae-
advies wordt gewijd aan deze toekornstverwachtingen
en de schrijver meent, dat onze handelspolitiek een
dubbele taak heeft, ni. stimuleering van den export,
ook door versterking in de positie der industrie op
de binnenlandsche markt. De handelspolitiek moet
worden gezien als een onderdeel van een complex
van maatregelen van allerlei aard om de bedrijvig-
heid in stand te houden en op te voeren. De ervaring, aldus de schrijver, heeft aangetoond, dat aan het wel-
slagen van zulk een politiek niet behoeft te worden
getwijfeld.
En tenslotte:

,,Ik hoop intussohen, dat er geen misverstand is blijven
bestaan omtrent mijn inzioht in de internationale positie
van ons land en in de groote beteeke.niis van den interna-
tionalen handel.
,,Wanneer het waar is, dat de handel de wereld uit
haar barbarendom heeft opgeheven, de
oude, zoowel als de
nieuwe
wereld, waarom zouden wij er dan aan wanhopen,
dat ook de beschaving der
toekomstige
wereld door desi
handel voor de meusehheid aal worden gered? De handel
is immer de bnnierdrager geweest van den vrede!
,,Eenige tegenspraak .tussehen het voeren ‘van een actieve
conjunintuurpolitiek en thert behouden van onze plaats in
het iiujternationaal vei-keer, acht ik niet aanwezig.”

* *
*

Ten besluite van dit overzicht van de omvangrijke
publicaties van de Vereeniging voor de Staathuis-
houdkunde willen wij thans nog enkele conclusies
mededeelen, waartoe de heer
J. H. Spiegelen.berg
in
zijn Statistische Nota is gekomen. In deze nota be-

handelt de schrijver achtereenvolgens de quantitatieve
en qualitatieve ontwikkeling van Nederlands in- en
uitvoer, de geografische sprhiding van den handel, de
inter-imperiale handelsbetrekkingen, de ontwikke-
lingstendenzen in den wereldhandel, de mate van zelf-
voorziening van Nederland en de consequenties van de ontwikkeling van den handel voor ons volksinko-
men en ons volksvermogen.

Met betrekking tot de geografische spreiding van
den buitenlandschen handel van ons land concludeert
de schrijver, dat deze in de na-oorlogsperiode is toe-
genomen, een feit, dat groote beteekenis heeft. Hij
stelt in dit verband de vraag, of deze tendens niet
wellicht wordt doorkruist door een zekere neiging tot
,,bilateralisme” in de handelspolitiek, een vraag, die
in deze nota onbeantwoord blijft, maar die inmiddels door den schrijver is behandeld in een uitvoerig arti-
kel in ,,De Economist” van October jl.; in dit artikel kwam de schrijver tot het resultaat, dat van een toe-
nemend bilateralisme in Nederland – in tegenstel-
ling tot verschillende andere landen, met name
Duitschland – niet kan worden gesproken.
Met betrekking tot de inter-imperiale handelsbe-
trekkingen komt de schrijver tot de conclusie, dat de
zeer ongunstige conjunctuur, met name sedert on-
geveer 1929, niet heeft geleid tot een noemenswaar-
dige versterking van de onderlinge handelsbetrekkin-
gen tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië, en
dat, wanneer men de na-oorlogsperiode in haar ge-
heel overziet, deze per saldo eerder door inkrimping,
dan door uitbreiding der inter-imperiale handelsbe-
trekkingen wordt gekenmerkt. Nederland onder-
scheidt zich in dit opzicht van het Britsche en van

het Fransche imperium; de schrijver wijst er op, dat
ook de Commissie-Rutgers er ondanks haar deskun-
dige samenstelling niet in slaagde nieuwe mogelijk-lieden ter uitbreiding van deze handelsbetrekkingen aan de hand te doen.

Wat de zeifvoorziening van ons land betreft, zoo
is deze, gelijk de schrijver op grond van een uitvoe-
rig statistisch onderzoek aantoont, met betrekking tot
de industrie in belangrijke mate toegenomen. De
statistische cijfers laten niet toe een dergelijk on-
derzoek ook voor den landbouw in te stellen. Niette-
min mag op grond van de beschikbare gegevens wor-
den aangenomen, dat ook op het gebied der voedsel-
voorziening ons land meer en meer zijn eigen be-
hoeften verzorgt.

Tenslotte nemen wij uit het onderzoek van den
schrijver naar de relatie tusschen internationalen
handel en het zuivere nationale inkomen (hier ge-
identificeerd met het totaal der zuivere inkomens
volgens de R.I.B.) nog de volgende cijfers over, die
eenig denkbeeld geven van de veranderingen, welke
zich in onze verhouding tot het buitenland hebben
afgespeeld:

Totaal zuiver Waarde export

(2) in
%

Index
inkom. mm.

mm. guldens

van (1)

(1922/5
Kalenderjaar

guldens (1)

(2)

= 100)
1917

2.063

819

40

103
1920

4.292

1.701

40

103 1925

3.903

1.808

46

118
1929

4.367

1.989

46

118
1930

4.206

1.719

41

105 1931

3.657

1.312

36

92
1932

3.157

846

27

69
1933

3.042

726

24

62
1934

2.828

712

25

64
1935

2.666

675

25

64
1936

2.738

746

27

69

Zooals uit de overzichten, welke wij van de praead-
viezen en van de statistische nota gaven, wei duide-
lijk zal zijn geworden, leveren deze publicaties, on-
danks de veranderde internationale situatie, nog heel
wat stof voor beschouwingen op. Daarvan zal dan ook
op de vergadering van 4 dezer wel terdege blijken.
Van de discussies, die alsdan zullen worden gevoerd,
hopen wij in het nummer van de volgende week een
verslag te kunnen publiceeren.

814

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

De beteekenis van nieuwe werkmethoden voor

den economischen wederopbouw.

Na de economische ineenstorting, veroorzaakt door
een algemeene wereldcrisis ‘en een slepende depressie,
zal men, wil men tot een
grondig
herstel geraken, alle
factoren, die hierbij mogelijk van belang kunnen zijn,
aan een zorgvuldig onderzoek moeten onderwerpen.

Steeds valt te constateeren, dat de exploitatie van
ontdekkingen en het toepassen van nieuwe werk-
methoden een groot aandeel heeft gehad in het over-
winnen van de moeilijkheden, die bij een zoodanig herstel onvermijdelijk ontstaan. Zoo heeft de fabri-
cage van automobiel en radio indertijd als nieuw
element in het economisch leven, met haar nevenin-
dustrieën groote markten geopend en zeer veel werk-
gelegenheid geschapen, waardoor het levenspeil kon
worden opgevoerd.

Het spreekt vanzelf, nu verschillende landen met
elkander in oorlog verkeeren, dat de toepassing van
nieuwe procédé’s eerder ter hand zal kunnen worden
genomen, dan in meer normale tijden het geval zou
zijn. Immers, wanneer een land de voor een belang-
rijk artikel noodzakelijke grondstof niet kan impor-
toeren, wordt het vanzelf gedwongen te zoeken naar
een product, dat het oorspronkelijke kan vervangen
en is het eerder geneigd het vraagstuk van den kost-
prijs te beschouwen als van secundaire beteekenis. Bovendien opent het gestegen prijsniveau wellicht
de mogelijkheid om op rendabele wijze artikelen te gaan fabriceeren, welke tot dusver uit economische
overwegingen niet aan de markt konden worden ge-
bracht. Zooals bekend, ging men in Duitschland reeds
over tot productie op min of meer uitgebreide schaal van kunstmatige rubber en in diverse landen tot wol-
fabricage uit ondermelk.

De bezwaren, aan den wederopbouw na crisis en de-
pressie verbonden, zijn grooter, naarmate het econo-
mische mechanisme meer gecompliceerd is; het is
daarom niet te verwonderen, dat men in een land als
de Vereenigde Staten steeds blijft zoeken naar toe-
passingsmogelijkheden, welke de bron zuilen vormen
voor een nieuwe industrieele activiteit.

Men noemt reeds de ,,Nylon”, die, samengesteld met
behulp van koolstof, water en lucht, een product is,
aarvan men verwacht, dat het een zeer belangrijke
plaats zal gaan innemen onder de textielgrondstoffen.

Dupont de Nemours and Oompany hebben bereids
meer dan 10.000.000 Dollar in de vervaardiging. van
dit nieuwe product geïnvesteerd en verwachten bin-
nen het jaar met de productie te kunnen beginnen. Naast de ,,Nylon” maakt men melding van nieuwe
kunstmatige vezelproducten, vervaardigd van glas en
rubber en van nieuwe methoden om mangaanerts te
concentreeren, om van spaanders van wilde kastanje-
boomen looistof in briketvorm te persen, om broom
aan zeewater te onttrekken, ei.z. Buiten deze worden
in de zomeruitgave 1939 van ,,The Index” – waar-
aan de gegevens voor deze aanteekenig gedeeltelijk
zijn ontleend – nog diverse andere nieuwe artikelen
en uitvindingen genoemd op het gebied van de elec-
tro- en radiotechniek, de chemische-, textiel- en ver-
lichtingsindustrieën, alsmede de automobiel- en rub-
berfabricage.
De groei van de bevolking, welke ook in de depres-
sie niet stil staat, eischt een grootere hoeveelheid
producten, welker voortbrenging mogelijk wordt door
stijging van de efficiency. De reconstructie van de
volk-swelvaart wordt gestimuleerd door de lahoratoria
van het land, welke steeds nieuwe wegen voor de
industrie trachten te vinden.
Vanzelfsprekend meent men niet, dat de nieuwe
producten, aanstonds revoluties op de betreffende
markten zullen ontketenen, maar wel. verwacht men,
steunende op de ervaring van voorafgaande jaren en
geleid door de resultaten van wetenschappelijke on-
derzoekingen, een nieuw terrein van industrieele
werkzaamheid te kunnen betreden, waardoor velen

in het productieproces zullen kunnen worden inge-
schakeld en de levensstandaard zal stijgen.
Oorlogvoeren heeft als regel op de bovengeschetste’ ontwikkeling een stimuleerenden invloed. In verschil-
lende landen ontstaat plotseling een tekort aan be-paalde grondstoffen, veelal in het bijzonder aan die van agrarischen oorsprong. Verkeert op zoo’n mo-
ment de fabricage van een synthetisch vervangings-
product technisch nog in het proefstadium in welk
stadium de kostprijs van het nieuwe product nog
veel te hoog is om met succes tegen het oorspron-
kelijke product te kunnen concurreeren, dan zal de
noodzaak om ongeacht de kosten in de plotseling on-
bevredigd gebleven behoeften te voorzien een sterke
uitbreiding van de productie van het vervangings-
middel tengevolge hebben.
De sterke vergrooting van de onderhavige produc-
tie brengt het kostprijsvraagstuk op een heel ander
plan. De fabriekmatige vervaardiging van chemische
producten toont algemeen de eigenschap te geschie-
den onder sterk afnemende kosten bij vergrooting
van de schaal van productie. Zoo kan het voorko-
men – en zal het ook vaak voorkomen – dat het op-
voeren van het geproduceerde kwantum van een der-gelijk nieuw synthetisch vervangingsproduct met één
slag dit pi’oduct maakt tot een scherpen concurrent
van het oorspronkelijke agrarische product, waardoor
voor dit laatste de marktsituatie ook na den oorlog
grondig gewijzigd zal blijken te zijn. In wezen wordt
dan het verlies, dat als regel in het aanvangsstadium
van zoeken naar de meest economische productiewijze
van een nieuw artikel door de ondernemers moet wor-den gedragen., als gevolg van den oorlogstoestand af-
gewenteld op de oorlogvoerende gemeenschap.

INGEZONDEN STUKKEN.

PRIJSVERHOOGING EN DE’ THEORIE DER

VERVANGINGSWAARDE.

De ‘Uer 0. 0. Th. van Dorp schrijft ons:

De mijns inziens ook uit een oogpunt van landsbe-
lang niet juiste en daardoor voor onze samenleving
gevaarlijke strekking van het betoog van Dr. 0. Bak-
ker in Uw blad van 11 October jl. noopte mij tot het
maken van enkele opmerkingen.
Dr. Bakker betoogt, dat de vervangingswaarde-
theorie, die hij als theorie zegt te onderschrijven, on-
der de huidige abnormale omstandigheden niet ten
volle toegepast zou mogen worden, doch dat het be-
drijfsleven een deel van de noodzakelijke, doch voor
den consument nadeeligo prijsverhoogingen zou moe-
ten dragen.
Laten wij de door hem genoemde 6 punten
01)
den
voet volgen:
Door tegenhouden of belemmeren van ‘de drei-gende prijsverhoogingen zou men een clwaze koop-
rage voorkomen hebben. Iliertegenover moet ik stel-
len, dat men in werkelijkheid gezien heeft, dat het
publiek (terecht?) vreesde, dat sehaarschte aan ver-
schillende producten niet voorkomen zou kunnen
worden, zoodat hieruit een uit het oogpunt van zijn
eigenbelang wijze koopwoede outstond, om gebruik te
maken van de als het ware gedwongen uitverkoop
van de winkeliers tegen de oude prijzen.
Redelijke prijsverhooging zou deze koopwoede heb-ben kunnen afremmen, om de voorraden voor eau later
wellicht noodzakelijke distributie beschikbaar te
houden. Op deze gronden zou een prijzencontrôle, doch
niet een prijsstabilisatie gewenscht zijn. Het is werkelijk te vreezen, dat de ondernemer in
de nu volgende perioden slechts kleinere hoeveel-
heden zal kunnen omzetten. Het is echter geenszins
zeker, en nog minder gewenscht, dat de geldswaarde
van cle beschikbare voqrraden gelijk zou blijven. Bij
het in militairen dienst gekomen zijn van een groot
deel van de Nederlandsche ondernemers en van vele
werknemers, en bij de gedeeltelijke desorganisatie van
het verdere Nederlandsche leven, is het juist een

1 November 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

815

nationaal belang van de eerste orde, dat de verloren
raden, zou ik willen voorstellen dit liever ,,schijn”-
productiernogelijkheid

der

gernobiliseerden

zooveel
winst te noemen, daar dit slechts een winst schijnt op
mogelijk overgenomen wordt door de overige onder-
het goederenbezit van den ondernemer bij vergelijking
nemers. Want vanzelf spreekt, dat, naarmate onze na-
met het ermede overeenkomende geldbezit, waarop hij
tionale productie vermindert, ook ons volk verarmt.
een zeer reëel verlies geleden zou hebben.
3) en 4). Volkomen juist is, dat bij schaarschte ook
5. Volkomen onjuist is, dat bij den tegenwoordigen
onvolwaardige artikelen in vele gevallen hun afzet
toestand risico en kosten voor den ondernemer in het
zullen vinden.
algemeen zouden verminderen. Men lette op het ver-
Ook kan, wanneer de overige omstandigheden ge-
hoogde molestrisico bij transport, op kosten wegens
lijk blijven, van een prijsverhooging bij de tegenwoor-
vasthouden van zendingen door oorlogvoerenden, op
dig zoo groote werkloosheid vergrooting van onder-
in gebreke blij eu van contractueel gebondenen in
nemerswinsten en vergrooting van de werkgelegen-
verband met ,,force majeure”, op kosten van speciaal
heid verwacht worden,
nu dubieuze debiteuren, etc. ets.
Zoo]ang bij ons volk echter een z.g. ,,gebrek aan
Als Dr. Bakker wijst op de mogelijkheid om nu
ondernemingslust” en een w’erkloosheicl grooter dan
contante betaling te eischen, is het goed zich te rea-
die van onze Ooster- en Westerburen gesignaleerd moe-
liseeren, dat deze mogelijkheid juist uit de noodzaak
ten worden, mogen wij een verhooging van ons na-
geboren

is,

daar vele betalingen nu volkomen on-
tionale prijsniveau op zichzelf, slechts toejuichen in
zeker geworden zijn.
de verwachting van

vermindering onzer werkloos-
G. Dr. Bakker vindt afwenteling van de noodzake-
heid en verbetering van organisatie en omvang van
lijkeprijsverhoogingen op wat hij noemt den ,,laat-
onze nationale productie! Tegen het ontstaan van te
sten consument” verwerpelijk. Hij schijnt daarbij te
grooten rijkdom in handen van enkelen, waakt daarbij
vergeten, dat zoowel ondernemers als werknemers en
onze belasting-wetgeving reeds in ruime mate (pro-
ambtenaren ieder op hun beurt consument
zijn.
Be-
g.ressieve belasting; winstbelasting op vennootschap-
taling van de prijsverhoogiugen door den consument
pen).

Overigens is de rijkdom van’ enkelen slechts
is daarom ook de meest gelijkmatige en zonder meer
door de opgewekte afgunst als een gevaar te zien, dus
ook meest eerlijke verdeeling van deze lasten over
een gevaar van psychologischen aard. Uit nationaal
ons geheele volk.
oogpunt valt dit gevaar echter zeker tegen het euvel
Resumeerende, wil ik betoogen, dat de theorie der
der werkloosheid in het niet.
vervangingswaarde ook in landsbelang nog steeds in
Als Dr. Bakker schrijft, dat het niet noodig is, dat
de practijk toe te passen is.
de ondernemer (boek)winst maakt op zijn oude voor-
1-let voorstel van Dr. Bakker om de vervangings-

MAANDCIJFERS.
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen.
1)

Indexcijfers van
12
aandeelengroepen der Amsterdamsche
effectenbeurs. Basis
2
Januari
1929
=
100.
De Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam zendt ons onderstaand overzicht:

Banken
K

t
J’
Industrie
El

t
H

d
1
oie
e
r

IMijnbouw
Olie
Rubber
S
h
Suiker
Tabak Thee
Totale
beurs-

Gem.
’29

101.9

73.1

119.-

114.4

95.6

88.6
99.1

100.2

95.-.

99.9

87.3

92.7

103.2
’30

94.2

34.1

90.1

100.4

71.6

63.9
93.1

52.1

71.-

76.2

65.5

74.5

84.3 ’31

73.6

22.7

60.7

83.-

52.2

45.9
52.3

48.2

47.1

46.3

45.5

46.3

55.1
’32

48.3

13.6

45.6

70.7

38.4

33.4
34.1

17.6

29.3

27._

25.8

30.8

37._
’33

51.5

10.7

48.7

80.7

41.-

40.-
41.-

26.7

28.2

27.4

25.4

39.5

40.5
’34

47.1

16.7

48.1

77.-

37.7

47.3
39.-.

40.6

22.2

23.2

26.2

50.2

39.4
’35

50.-

14.1

52.1

69.9

39.7

49.4 43.8

43.2

23.7

24.4

29.3

47.1

42._
1
36

56.8

13.9

57.6

78.2

50.2

58.2
73.1

58.7

34.8

37.1

44.8

51.5

55.2
’37

73.3

26.2

77.8

108.5

78.-

77._
99.-

101.1

73.6

60.4

59.-.

78.4

77.7
’38

67.-

17.7

75.3

123.7

70.7

72.-
82.7

71.5

65.4

53.9

51.8

67.4

69.-
Jan.
’38

71.1

19.2

77.1

118.7

72.5

70.1
90.8

76.-

70.7

54.5

55.1

69.8

73._
Feb.

71.-

18.1

78.6

119.1

71.8

71.9
88._

72.1

68.1

52.-

56.1

68.2

72.2
Mrt.

69.8

18._

76.7

118.7

69.7

72.5
82.8

68.2

65.6

50.5

54.6

66.8

69.7
April ,,

68.1

16.5

75.4

120.6

68.2

68.9
80.7

63.9

63.6

48.8

51.7

64.4

67.7.
Mei

67.4

16.4

75.8

122.2

69.3

69.5
79.3

64.3

64.1

49.1

50.9

63.7

67.4
Juni

64.-

16.2

75.1

124.2

68.9

71.8
79.9

.. 64.1

62.5

51.7

49.6

64.1

66.8
Juli

67.8

19.4

76.2

130.7

72.2

75.4 85.4

77.5

66.4

56.3

52.8

68.3

70.6
Aug.

67.5

19.1

75.7

126.9

72.4

74.9 84.7

76.8

64.5

57….

52.2

69.2.

70.2
Sept. ,,

64.1

17.5

70.5

121.4

68.3

70.-
80.5

71.9

61.6

54.4

49….

66.2

66.3
Oct.

65.7

18.-

74.5

127.4

72.3

73.4
82.8

77.-

67.-

56.5

52.4

70.5

69.2
‘73.1
Nov.

64.8

17.8

75.1

128.-

72.4 81.5

75.6

66.7

57.7

50.7

69.8

68.8
Dec.

63.5

16.8

73.6

127.7

71.1

72.8
78.1

72.6

65.1

58.1

47.3

68.3

67._

Jan.
’39

61.3

16.1

70.3

124.8

68.-

71.6 77.3

67.9

63.4

53.9

44.8

66.4

64.8
Feb.

59.6

15.3

69.2

122.8

65.8

67.2
76.6

64.9

60.9

51.4

43._

63.9

63.3
Mrt.

59.5

16.4

70.3

121.2

66.1

66.1
77.-

65.4

60.9

52.2

40.9

64.5

63.7
Apr.

55._

14.7

65.1

108.7

61.9

60.1
71.2

57.6

57.2

49.7

34.6

61.3

58.8
Mei

57.6

15.8

67.9

116.7

65.4

65.-
74.5

59.7

60.6

53,9

34.4

61.4

61.6
Juni

57.9

15.7

69.7

120.8

63.8

64.9
76.4

60.8

59.-

54.-.

36.2

62.-

62.6
Juli

56.4

15.4

67.6

121.1


62.3

63.5 74.6

58.6

56.9

51.6

33.1

60.1

60.8
Aug.

56.-

15.1

67.3

120.9

62.1

62.7 73.2

59.4

56.9

50.6

32.-

59.3

60.1 Sept.

51.4

12.9

58.4

115.3

63.4

64.7 79.7

71.7

72.6.

54.

29.5

61._

60.2
Oct.

47.9

12.4

55.9

107.7

58.5

60.7

1
69.4

66.7

69.2

51.,..

28.4

58._

55.5
indexcijfer der totale beurswaarde
2
Januari
1939 1 3.794.681.000

100.
1
Mrt.

96.4

5
Apr.

89.9

3
Mei

88.7

7
Juni
94.9
5
Juli

89.-

2
Aug.
90.8

4
Sept. 91.9

4
Oct.

81.5
8

97.7 12

,,

85.5 10

,,

91.5 14

,,

92.7 12
89.1

9

89.9 11

93.8 1,1

81.1
15

95.9119

84.- 17

90.3 21,,

92.1 19
,,

89.9 16

,,

89.2 18

86.8 18

81.-
90.7 28

90.1 26
:

22

90.1 26

87.7 24

,,
90.823

85.725

83 125

84.1
29

90.2

31

,,

93.6
30

88.1
1)
Men zie voor de toelichting op dit overzicht het nummer van E.-S.B. van

12
Febr.

1938,
blz.

120.

Nadruk verboden.

816

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

waardetheorie, die hij schrijft aan te hangen, althans
gedeeltelijk niet in practijk te brengen, komt neer op
een gedeeltelijke onteigening van het bezit der onder-
nemers, door hem gemotiveerd met de veronderstel-
ling, dat zij deze onteigeningen wel zouden kunnen

dragen.
Dubbel onrechtvaardig werd een dergelijke onteige-
ning, nu het aanhouden van de betreffende voor-
raden in landsbelang blijkt te zijn geweest. Ook is
het gevaar geenszins denkbeeldig, dat, wanneer nd de
betreffende eigenaren voor hun voorraden onvoldoen-
de belooning zouden ontvangen, of er zelfs slechts de
lasten voor zouden blijken te hebben gedragen, in de
toekomst door deze slechte ervaringen een voorraad-
vorming door particulieren niet bevorderd zou blij-
ken te zijn. En een goede politiek is natuurlijk slechts

die, welke ook op de toekomst gericht is.
En economisch onverstandig zou een dergelijke
maatregel zijn, zoolang uit onze groote werkloosheid
blijkt, dat ons Nederlandsche bedrijfsleven gemid-
deld nog onvoldoende wiristkansen bezit.

N a s c h r i f t. 1.
De icooprage.
Dat een redelijke

prjsverhooging deze koopwoede zou hebben kunnen
afremmen, zooals de heer Van Dorp meent, acht ik
niet aannemelijk. Nu de prijzen niet verhoogd zijn, wa-
ren deze aankoopen ook binnen het bereik van de velen,
die de verhoogde
prijzen
niet hadden kunnen betalen.
2. Dat het van belang is onze productie op peil te
houden, onderschrijf ik natuurlijk volkomen. Maar
er zal in dezen tijd vaak, buiten onzen wil, een ge-
ringe aanvoer van grondstoffen en halffabrikaten
zijn, waardoor de productie moet verminderen. Daar-
op had ik het oog.
3 en 4. Wanneer er een rantsoeneering is van
grondstoffen en halffabrikaten, zal de productie door

een
stijgend
prijsniveau niet gestimuleerd worden. In
dat geval beteekenen
stijgende
prijzen alleen maar

extra ondernemerswinsten.
Inderdaad zijn er kosten, die toenemen, maar ik
blijf er bij, dat er ook – en dit geldt vooral voor den
distribuant – kosten zijn, die afnemen. Ik gaf daar-
van voorbeelden.
Ik acht afwenteling van den
totalen
last van

de prijsverhooging op den ,,laatsten consument” ver-
werpelijk. Wel is het juist, wat de heer Van Dorp
schrijft, dat ondernemers, werknemers en ambtena-
ren op hun beurt consument zijn, maar de ervaring
leert, dat bij
stijging
van het
prijsniveau
de onder-
nemer het best af is: hij wint veel meer dan hij als
consument verliest. Voor de werknemers is het an-
dersom.
Dat niet-toepassing van de vervangingswaarde-
theorie neerkomt op een gedeeltelijke onteigening van
het bezit der ondernemers, acht ik een volkomen on-
juiste bewering. In dit verband wil ik mijn mede-deeling, dat ik de leer der vervangingswaarde als
economische theorie
onderschrijf, nog als volgt pre-

ciseeren
1):

De leer der vervangingswaarde is n.m. van toepas-

t)
Ik heb een en ander behandeld in een brodhure, die
dezer dagen zal verschijnen.

sing op de kostprijsbepaling, waarbij de functie van
den kostprijs is: het verschaffen aan den ondernemer
van een leidraad bij het bepalen van den prijs, waar-

voor hij zijn goederen zal aanbieden.
Zij is
niet
van toepassing op de winstbepaling bij
een waardevast geldstelsel. Bij een niet-waardevast
geldstelsel (i.c. een stijgend prijsniveau, zooals wij
thans hebben), geldt voor de winstbepaling niet de
specifieke vervangingswaarde, zooals die thans ge-
propageerd wordt, maar de algemeene vervangings-

waarde. 0.
BAKKER.

Groothandelsprijzen van belangrijkevoedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op
1927
t/m
1929 = 100).
Laatste noteeringen
(24-31
Oct.
1939).

A

t
1
k e
i
Vreemde
munt Prijs in Guldens
Index-
cijfer

_*)

Gerst……………………………

Maïs, termijn

………………………

.
.!

Maïs

La Plata
…………………….

Tarwe,

termijn

……………………


_*)

Tarwe,

Roemeensche

……………
Rijst

…..

……….

…………….
sh.7j1’12
1
)
2,24 34,3

Rogge

……..
……………………..

Boter

…………………………..
t
0,80
2
)
0,80
38,8
w

Kaas
……………………………

23,-
50,5
51

Eieren

…………..

……………
5,45 68,0
Geel,

runderen

…………………

69,30
73,2
II

Geel,

varkens

………………….

..
..
..-


76,50
89,7
J

Bevr.

Arg.

rundvieesch

………..
sh. 51-
1,89
63,9
sh. 1101-
41,61
62,5

..
..

Ii,-
l’

..

0,17
34,6

Bacon

…………………………..
Cacao

…………………………..


0,185
31,3
o

Koffie,

Robusta

…………………
o

Koffie.

Sup.

Santos

……………..

_*)

>

Suiker

………………………….
Thee

……………………………

0,5425
71,6

_*)


cts 9,34
0,176
37,4
‘Jute

……………………………..
5

Katoen, Mid. Upland

……………$
5 Katoen, Sup. Fine Oomra

………
penc.5,54
3
)
0,174
48,4
:
Austr. Wol, Crossbr, Col. Carded

Austr,

Wol,

Merino

…………….
$
2,97

5,60 43,7
penc.
11,-
0,35
52,8
>

Grenenhout

… …………………
£
25.216
190,07
82,7

135,-
88,4

Jap,

Zijde

………………………..
g
Rubber

………………………..


18,-
44,9
Vurenhout

………………………

.

I3,-)
42,4
W
O

Koehuiden

……………………..
Copra

…………………………..
Grondnoten

……………………
Lljnzaad

……………………….
. .

Goud

…………………………..
.sh.
1681-
63,25
122,9

‘Koper

…………………………
…..*)


0Lood

…………………………..
..
.

230-1-
..

O

Tin

……………………………
1731,35
59,6
991-
37,25
88,4
Tizer,

Cleveland

………………..sh.
0Gleterij-1jzer

…………………….sh.
13919
52,60 1331
Zink
…………………………..
_*)

.

.

ec. 2371
1
6


Zilver

…………………………
0,74
56,9
11,50
105,3
Petroleum

…………………….
$
1,02

.

1,92
62,2
>

Benzine

…………………….

.
$ ds
6,38
0,1202
41,6

Steenkolen

………………………-

Kalksalpeter

…………………..

.

5,70 51,0

4,95
44,4

13,35
73,4
.

Zwavelz.

ammoniak

……………..
Cement

………………………..
6
0

Steenen,

binnenmuur

……………

9,50
72,6
o

Steenen,

buitenmuur

……………

12,-
64,3
Nominaal. Noteering van 23 Oct. Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering van 18 Oct.
Nominaal.
In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen.)

AANVOER VAN GRANEN.
(In
tons
van
1000
kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
22-29
Oct.

Sedert

Overeenk.
22-29
Oct

Sedert

Overeenk.
1939

1938

1939

1Jan.
1939

tijdvak
1938
1939

1Jan.
1939

tijdvak
1938

27.670
670.313 1.236.088

59.240
7.325
729.553
1.243.413 141.358 177.067

1.700

143.058
177.067 218
11.920 14.312



11.920
14.312

Tarwe

……………..

Maïs………………
549.950
1.044.421

63.503 75.482
613.453 1.119.903

Rogge

………………..-
Boekweit
………………

3.200
228.710
426.690

12.500
21.090
241.210 447.780
Gerst

.

……………
24.
.396


169.085 196.238

2.360
8.462
171.445
204.700
Haver

……………..
Lijnzaad

……………

128.360
134,743

217.498
187.765
345.858
322.508
2.300 67.988 48.827

150
225
68.138
49.052
Lijnkoek

……………
175
44.550
47.717

5.446 9.550
49.996
57.267
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten
….

18.744
28.336

4.812
4.424 23.556
32.760

1 November
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

817

STATISTIEKEN.
BANKDISCØNTO’S.
Disc.Wissels. 3

28Aug.’39
Ned
Be1.Binn.Efi.
Lissabon

….
4
11 Aug.’37
3
28Aug.’39 Bk
iVrsch.inR.C.
Londen ……2
26
Oct.’39
Jj
28Aug.’39
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….6

4
Jan.’37
N.-York F.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..3

14Jan.’37
Oslo …….. 4

21 Sept.’39
Belgrado ……..5

1 F’ebr.’35
Parijs

……2
3

Jan.’39
Berlijn ……….4
22Sept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

…… 3j

5Mei’38
Pretoria

….
3j
15Mei’33
Brussel

……..
2′)6Juli’39
Rome …….. 4j
18Mei’36
Boedapest

……4
28Aug.’35
Stockholm

..
2j

1Dec.’33
Calcutta ……..3

28?’Jov.’35
Tokio….

3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..4

2Jan.’37
Warschau…. 4j
18Dec.’37
Helsingfors ……4

3 Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. li
25Nov.’36
Kopenhagen

….
5j

9 Oct.’39
1)
his
%

bankwissels i.
z.
verk.
Belgische
prod. in het
buitenland.
OPEN MARKT.

1939

28

23128

16(21

9/14
Oct.

Oct.

Oct.

Oct.
H
4~219
H
51336

1939

14(19
Aug.

‘artlc.disc.
1
3
/-
5
/ 131821/4
1
3
18_2
1
/
1
7
/-2
3
18
11
4
_3/
5

11
4

145

‘rolong.
2
2
2
21(
4

1
12
1
12
31
4

.onden
Daggeld.
..
I1(.21142)

1I(
2
_211
4
3)
1
1
1r2
5
14
1
1
/12
1
14
‘Js-1
1
121
1
I_3
1
/4
‘artic.
disc.
13/4-131531

1
3
14-
I
3
I4
21
/16
2
1
116
3
(8
9/
16
_1’1
16

17133_9153
13116-3718
SerlÇJn
2
1
11
3
)
)aggeld…
21/
4
2)
17(5-2144
3
)
17(521)4
2-18
2
3
(53
1
(8
211
3
31/
5

211
4
51
5

t4aandeId
2
3
1

5
J

2)

23/

5/3)
218-
5
/8
2
3
8-
5
/8
2
3
(
4
-3
2(4-7)5
2
3
(-5s
‘art, disc.
2314
2)
2
3
14)
2
314
2
3
/
4

2
7
1
2718
2
3
/4
!Jarenw…
4-1/2
2)
4
1
(
3
)
4-
1
/2
4-
1
/
4..2/
411
4_1/
Vew
York
)aggeld’)
1
1
1
1
‘1
1
1
‘artic.disc.
112
1
2

(s
1
12
1
2

(z
12
Koers van 27 Oct. en daaraan voorafgaande weken
tjm.
Vrildag.
21
Oct.
3)16-21
Oct.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

D
a a
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel Batavia
York
)
5)

)
S).
5)
1)

24 Oct.

1939
1.88%
7.56%

75.55
4.29j
31.48
101%
25

1939
1.88%
7.56%

75.50 4.29
31.43
101%
26

1939
1.88%
7.56%

75.521
4.283%
31.45
1013%
27

1939
1•88K8

7.54h

75.65 4.27% 31.35
1013/,
28

1939
1.88%
7.53%

75.60
4.2734
31.30
101%
30

1939
1.88K
6

7.52%

75.60 4.27
31.30
101%
Laagste d.w1)
1.88
7.52

75.-
4.26
31.25
100%
Hoogste d.wl)
1.88%
7.57%

76.-
430
31.52JI
100
Muutpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.90ti
100

Data
serland
Praat
Boeka-
Milaan Madrid

24
Oct.

1939
42.26




25

1939
42.25
– – –
26

1939
42.25




27

1939
42.25




28

1939
42.25



30

1939
42.25


– –
Laagste d.wl)
4220




Hoogste d.w’)
42.30
– –
9.60

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

Data
St
ock-
Kopen_j
S
0
*

Hel-
)
Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
/
0
1
::
!
:;
)

Aires’)
treal’)

24
Oct.

1939
44.871 36.40
42.80
3.75
44%
168%
25

1939
44.871 36.40
42.80
3.75
44fj
168%
26

,,

1939
44.871 36.35
42.821
3.75
44
168%
27

1939
44.871 36.35
42.85
3.75
4434
168%
28

1939
44.90

36.40
42.80
3.75
44%
16814
30

1939
44.90

36.40
42.85
3.75
44%
168%
Laagste d.wl)
44.75

36.25
42.70
3.70
44
167%
Hoogste d.w’) 44.971 38
50
42.921
3.80
45
169%
Muntpariteit
88.671 66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
5)
Noteering
te Amsterdan,.
*5)
Not, te Rotterdam.
2)
Part, opgave.
In
‘t lst.e
of
Zde
No. van
iedere maand komt een overzicht
voor van
een aantal niet
wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

D
2 a
Londen
($
per £)
Parijs
($
P.
lOOfr.)
Berlijn
($
P.
100 Mk.)
Amsterdam
($ p.
100 gid.)
24
Oct.

1939
4,02 2,28
40,10
53,11
25

1939
4,0031
2,27%
40,10
53,10
16

1939
4,00%
2,27%
40,25 53,09
27

1939
3,99%
2,26%
40,25
53,09
28

1939
3,99% 2,26%
40,25 53,10
30

1939
3,99%
2,26%
40,25
53,11
31 Oct.

1938
4,75%
2,66%
40,06
54,40
letuutpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings..
eenheden
7Oct.
1939
14 Oct.
1939
16
1
21
Oct.
’39
i
Laagste
l
Hoogstel
21
Oct.
1939

Alexanclrië..
Piast.
p.
X
9734
973%
97%
97%
973%
Athene

….
Dr. p. £
535
535 535 535 535
Bangkok….
Sh.p.tical





Budapest

..
Pen. p.
£
22.- 22.- 22.- 22.- 22.-
BuenosAires’
p.pesop.0
17.-
17.15 16.90 17.40 17.15
Jalcutta….
Sh. p. rup.
– –

– –
Hongkong
..
Sh.
p.
$
1/3
1/3
1/2% 1/3%
1/3
Istanbul
….
Piast.p. L
510
510 510 510
510
Sh. p. yen
1/2 1/2
1/1
1
9
112%
1/2
Lissabon….
Escu.p.0
110
110
109%
111
110%
Kobe

…….

v1ontevideo
.
d.perX
23
23
22
24
23
v1ontreal

..
$
per
£
4.45 4.45 4.43
4.47 4.45
Rio d. Janeiro
d. per Mil.
3% 3% 3% 3% 3%
Shanghai

..
d. p.
$
4%
4% 4%
5% 4%
Singapore
..
8h. p.
$
2/4%
/X8
2/4%
2/4%
2
1
1
4%
Valparaiso
9).
$
per £
90
90 90 90 90
Warschau
..
Zl. p. £

I






) Uttic. not.
10 laten,
gem.
not.,
welke imp. hebben te
betalen 15Nov.1938
17.13. 2)90
dg. Vanaf
13
Dec. 1937
laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS
Londen’) N.Yorks)

A’dam3)
Londen
4

24 Oct.

1939.. 23%

363%

24 Oct.

1939..


168/_
25

1939.. 22%

363%

25

1939..


168/_
26

1939.. 23%

35

26

1939..


168/..
27

1939.. 23%

3434

27

1939..


168/_
28

1939.. 23%

28

1939..


168/_
30

1939.. 23y
,

34%

30

,,

1939..


1681_
31 Oct.

1938..

19%

423%

31 Oct.

1938.. 2070
146/0k
23 Aug. 1939.. 18%

373%

23 Aug. 1939.. 2110
148/61
1)
In pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.

3)
in
guldens
per Kg. 1000/1000.
4)
In sh. p. oz. fine.
STAND VAN
‘e
RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n
)

14Oct.1939
1

23Oct.1939
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
bij de Ne-1

Saldo b. d.
Bank
voor Ned. Gemeenten
/

107.220,40
/

132.041.67
Voorschotten op uit.
September
1939
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit
te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel, en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die
belas-
tingen en op de vermogensbelasting


Voorschotten aan Ned.-lndië ……….

85.708.250,67

82.071.497,34
Idem aan Suriname
………………
..

11.128.705,75

,,
11.178.726,75
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buitenl
,,
90.904.788,86

89.917.193,90
Daggeldleeningen tegen onderpand


Saldo
der postrek.
v.
Rijkscomptabelen

47.838.084,69 •
59.897.439,05
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)


Vord.
op andere Staatsbedr
ij
ven’)……14.342.838,10

14.658.689,80
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt

f
9.628.383,18
f
9.423.230,14
Schatkistbiljetten in Omloop ……….
,,
109.008.000,-

108.983.000,-
Schatkistpromessen in omloop …….
,,
215.500.000,-
.
219.500.000,-
Zilverbons in omloop ……………….1.060.229.50

,.

1.068.005,50
Daggeldieeningen …………………
,,
5.000.000,

5.000.000,-
Schuld op ultimo September 1939 a(d.
gem.weg. a. h.uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. id
. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting


10.845.692,-

10.845.692,-
Schuld aan Curaçao’)
………….
..
.
,,

1.828.564,18

,,

1.798.552,52
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
,,
2.515.258,28

1.555.714,41
Id. a. h.
Staadsbedr. der P. T. en T.’)
,,
184.780.045,48

189.741.613,35
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
….
18.007.182,95

18.514.851,-
Id. aan diverse instellingen’) ………340.677.569,85

342.712.362,73
1)
In rekg.-crt. met
‘s Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH

INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
1 21
Oct.
1939

1 28 Oct. 1939
Vorderingen:
Saldo Javasche Bank ……………..
/
1.340.000,


Saldo b. d. Postchèque- en G,rodienst

105.000,

f

770.000,-
Verplichtingen:
Voorschot’s
Rijks kas
e.a.
Rijksinstell.

88.321.000,

,,
82.699.000,-
Schatkistpromessen in Omloop …….
.
,,
30.000.000,-

,,
30.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop


Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
,,
20.000.000,-
,.
20.000.000,-
Schuld aan het
Ned.-lnd. Muntfonds
_
2.824.000,-
,,
2.824.000,-
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank

21.000,-

31.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen

995.000,-

95.000,-
Voorschot van de Javasche Bank

1
_
3.287.000,-

CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Date
Metaal
Circa-
Voor-
schotten
Dis-
Diverse reke-
Diverss
reke-
_______________
latie
aan de
kolonie
conto’s
ningen’
ningeni

1 Septemb. 1939
9.826
7.777
280
116
1.739
127
1Augustus 1939
9.829
7.815
176 118
1.789
141
1 Juni

1939
9.825 7.970
63
121
1.001
134
1 Mei

1939
9.823 7.583
4.458
122
1.464
125
1 Septemb.

1938
8.059
7.647
281
89
1.439
121
1)
SIuitp.
der activa.
2)
Sluitp. der passiva.

818

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 November 1939

NEDERLANDSCHE BANK.
BANK VAN ENGELAND.

Verkorte Balans op
30 October 1939.
.

1
Bankbilj.
1
Bankbilj.
.

Other Securities

Activa.
Data

1

Metaal
1

i

n
Bankingl
Disc.and Securities
Departm.
1
Adeances
Binnenl.Wis-(flfdbk.
f

38.836.202,43
25 Oct.

1939
1.073
527.137 1

53.048 4.640

1

21.699
sels,Prom.,J Bijbnk.

1.381.366,67 is

1939
,,
1.009
530.316

49.849
3.223
23.250
enz.indisc.Ag.sch.

2.568.629,53

f

42.786.198,63
23 Aug. 1939
247.263

508.064

38.353 5.711
24.334
Papier o. h. Buiteni.

f

1.575.000,-

Goe.
Other
Public
Deposits
t
Dek-
Af:Verkochtmaarvoor
debk.nognietafgel.
,,

1.575.000,-
Data

Sec.
Depos.

Bankers
Other
IAccountsl
IReserve’
kings-
perc.’)
Beleeningen

Hfdbk.

179.891.894,44′)
mcl.

vrsch.1
25 Oct. ’39

106.041

12.574

116.761
1

39.242 1 53.9361 31,9

2.680.753,63
18

’39

107.536

12.010

116.445
38.535
1
50.6931 30,3
1
in
,,

42.499.412,55
23 Aug.39

99.666

22.371

92.132 36.229

39.1991
26,0
op
onderp.
JAsclL

f
225.072.069,62
t)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.

BANK VAN FRANKRIJK.
Op Effecten enz.
. .
f
223.108.672,431)
1
Op Goederen en Ceel.
,,

1.963.397,19

225.072.069,62
1
)
Data
1
Goud
IZileerin%e
Wis-
Waare.’
het
Belee

1
1
Renteloos voorschot
Voorschotten a. h. R
ij
k

…………..

..15.000.000,-
1
1 1
buitenl.l

sels

buiteni.!

ningen Ja.
d. Staat

Munt, Goud ……
f

105.497.605,-
19 Oct.’39197.266
1

4
58
3.921 1
30.473
Muntmat., Goud.
.
,,1.002.337.238,63
12

,

‘39197.266 948
~15.343~
39

16 084
58
1

3.998 1

fl.1O7.834.843,63
l7Aug.’39j97.266
663
14

9.617
705
3.825 30.577
Munt, Zilver, enz.

11.802.935,41
Muntmat.,
Z ilver.
.


IBonsv.d.
1
zei/st.
Diver
1

Rekg. Courant
1.119.637.779,04
1 1

Staat
Zelfst.
1
amort.k.I
1

Parti-
culieren
Belegging van kapitaal, reserves en pen-

Data
__________
1
amort.
k
1

Circulafie

sioenfonds
……………
………..43.903.375,90
19 Oct.’39’

5.466

1

5.500

144.239

1

249 1

1.918 116.256
Gebouwen en Meub. der Bank

… . . . . . .

4.580.000,-

Diverse rekeningen ………………
,,

130.277.125,47
12

,,

‘391

5.466

6.231

144.844

137
1

1.983 116.989

1

1

1

1
Staatd.NederL(Wetv.27151’32,8.No.221)
,,

7.629.955,16
17Aug.’39

5.466

3.051

123.135

3.03

2.104

20.538

f
1.490.461.503,82
1)
SluitPost activa.
Passiva
DUITSCHE_RIJKSBANK.

__________
Kapitaal
……………….
.
……..

f

20.000.000,-
Andere wis-
Reservefonds ……………………
,,

4.277.243,54
Data
Goud
Rentebank-
sels,chèques
Belee-
B
ij
zondere reserve

………………
,,

7.756.940,37
deviezen
I
scheinen
en schat-
ningen
Pensioenfonds

………………….
,,

11.940.473,67
________ _________
kistpapier
__

23 Oct.

1939..
77,1
1

198,4
9.186,2
18,0
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
1.125.665.770,-
Bankassignatiën in omloop

……….
,,

137.379,32
14

,,

1939..

76,9
1

179,9
9.566,5
24,8
Rek.-Cour.
(
Het Rijk
f
1
saldo’s:

Anderen

316.092.701,84
,,
23 Aug. 1939..
77,0
27,2
8.140,0
22,2
,’

316.092.701,84

Diverse

rekeningen ………………
,,

4.590.995,08
Data
Effec-
Diverse
I

Circu-
I

Rekg.-
Diverse

f
1.490.461.503,82
ten
Activa

lat
ie
Crt.
Passiva

23 Oct.1939

1.431,0

1.258,4

10.202,9

1.354,7


Beschikbaar metaalsaldo

…………
f

542.845.716,38
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
14

,,

1939

1.385,1

1.227,5

10.495,4

1.345,4


ioop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.357.114.290,_
Schatkietpapier, rechtstreeks bij de Bank
23 Aug. 1939

982,6

1.380,5

8.709,8

1.195,4

454,8

ondergebracht

………………..
,,

9.000.000,–
NATIONALE BANK
VAN_BELGIË (in Belga’s).
) Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet
van 15Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
f

60.612.475,-
Goud
v

.
o
0

Rekg.Crt.
………..
°
Voornaamste
posten
in dwizenden guldens.
Data

0 0

E
0
1939

1

t
1
Data
Goud
1 1 1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
1
Circutatie
Iopeischb.I
Metaal-
kings
-e
0
Io.
t
Munt
1
Muntmat.l
1
schuldenl
saldo
1
perc.

30 Oct. ‘39110549S11.002.33711.125.6661316.230
1
542.8461
78
l3Tl
461
842

iiï

[

T7öi

1

1

181

23

,,

‘39110549811.006.72511.097.3291326.817
1
553.7831
79
19/10.
13.6001
45

870

533

151

142

327

5.387!

2

187

21 Aug.’39j10595811.023.46711.011.582j401.626
1

590.049j
79.9
FEDERAL RESERVE BANKS.

Totaal
Belee-
Papier
1 Diverse
Goudvoorraad
Wissels
Data
bedrag,
I

disconto srechtstreeks
promessen
ningen

I
1

op het
buitenl.
reke-
1
ningen 1)
Data
2)

Totaa
Goud-

Other
1

certifi-

cash”
In her-

1
disc. v. d. 1
1

In de
open
1

1

1

1

30 Oct. 1939

42.786

9.000

225.0721

1.575

30.277
bedrag
caten’)
member
markt
23

,,

1939
1

33.920
1

1
218.017
1

1.575 1

30.150
_________ ____________________
banks

1
-gekocht

4 Oct.’39
14.705,2
114.696,2 1

325,2
6,7

1
0,5
21 Aug.1939
1

21.297j

1
214
.8
12
1

1.575
1

11.581
‘) Onder de activa.


27 Sep.’39
14.664,1
114.656,7

339,0
6,4 0,5

Data
Belegd
in u.
S.
Totaal
Gestort
1
Goud-

1

Dek-
1
Algem.
1

Dek-
JAVASCHE BANK.

_
_
Gov. Sec.
incircu-
0
?
Kapitaal1
kin gs-
t

kings-
perc.
4
)
Andere Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
4 Oct.’39’ 2.784,9 14.732,1
112.916,3I

135,5

1

85,2

1


I

14250

schulden
saldo
27 Sep.’39
1
2.803,8 1 4.683,7

12.944,7
1

135,5

85,1

1


28Oct.’39 2)1
196.740
84.530 36.742
1) Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve Banken
21

,,

’39 2)
145.550
198.180
82.470
33.290
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op 31Jan. ’34 van
100 op 59.06 cents werd gedevalueerd.
2 Sept. ’39
18T676 1

19.795

195.621
75.968
39.836 ‘) ,,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
26 Aug. ’39
128.676

19.788
193.022
75.447
40.277
wn Federal Reserve bank notes.
o
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
19Aug. ’39
128.676

19.235
198.914 72.384 39.392
den: F. R. Notes

en

netto

deposito.

4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover Idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
Wissels,
buiten
Dis-
1 1

Belee-
Diverse
Dek- kings-
Data
N.-Ind.
contos
1
ningen
reke-
flingen’)

percen-
FED. RES. STELSEL.
betaalb.
1
tage

Data
Aantal
Ileening.I

1

Dis-
1

conto’s
1
Beleg-

t
1
1

rve
de
1Totaal
1

depo-
1 Waarvan
1time
28Oct.

‘392)

12.730

80940

55.610

52
21

,

‘392)

11.420

78.120

58760

52
1
en
1

beleen.

gingen
1
R.
banks
1

27 Sep.’391

1

1

8.350

114.069

1 9.794

1
32.524

1

5.233
2 Sept. 1939

7.542

13.727 1 55.66f

48.228

55
26 Aug. 1939

8.711

13.885 1 52.896

48.563

54
20

,,

’39j

1

8.319

1
14
.
020

1

1

1

5.225

19 Aug. 1939

9.300

13.890
1
48.920

519.42

55
De nosten van De Ned. Bank,.de Javascho Bank en de Bank of
,
England zijn In duizenden, alle overige po8ten in millioenen van
1) Sluitpost activa.

2)
Cijfers telegrafisch ontvangen.
de betreffende valuta.

Auteur