Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1205

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 1 1939

1 FEBRUARI 1939

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEJ.

Economi*
sch

POOSta
fistische

B e ri” c h t

e n

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E
JAARGANG

WENSDAG 1 FEBRUARI 1939

No. 1205

COMMISSIE VAN REDACTIE:

1

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

P.Licftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

II. Al. H. A. van der Valk (RedacteurBecretaris).

M. F. J. Cool – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-West.
Aan qeteekende stukken: l3ijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

.’1. 145192.

,thonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

iVederlancl f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandberscrtt gratis en

genieten een reducta op de verdere publicaties.

INHOUD:

Blz.

Sluit de gelederen! door
Dr. H. 31. H. A. van der Valk 81

Rotterdam één door
Prof. Dr. N. J. Polak…………85

Frankrijk en het Sterlingbiok door
C. A. Klaase…. 86

Een nieuwe fase in de l3ritsche schcepvaartolit.iek

door Mr. H. E. Scheffer ……………………..87

Het verweer van het groot-winkelbedrijf door
Di’.

E. J. Tobi ………………………………..91

Nadere beschouwingen over aanbestediugscijiers
donr

G. M. Nederhorst …………………………..,

Tegenstanders van vervoerscoördinatie aan liet woord

door
A. Parent …………………………….97

AANTEEKENINGEN:

Van dienen en verdienen…………………….
98

INGEZONDEN STUKKEN:

Gewenschte veranderingen in het verzekeringswezen

door
Dr. J. van Hoorn
met Naschriftvan
Jhr. F. W.

L. de Beanfort …………………………..99

ONTVANGEN BOEKEN ………………………… 100

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….
100
Geldkoersèn-Wlsselkoersen-Banksta:en ………………
101, 102

Deze week was het de Gulden, die internationaal

het meest in het centruin der belangstelling stond.

Kapitaalver’plaatsi.ng in vet-band met politieke vrees

was daarvan vrijwel de eenige oorzaak. Dat het niet

alleen ,,hot-money” was, dat naar elders de wijk zocht,

blijkt hieruit, dat ook de daling op de internationale

effectenheurzen min of meer door Amsterdam werd

geleid. Nadat de Dollarnoteering in het begin van de

week was geopend op 1.843″4, trad reeds spoedig een

stijging in, die afgezien van enkele reacties zich tot

in het begin van de nieuwe week heeft voortgezet tot

op 1.86%. Het feit, dat het Egalisatiefonds slechts
bereid bleek Dollars tegen voortdurend stijgenden

koers af te geven, heeft tot op zekere hoogte natuur

lijk stimuleerend
gererkt
op den verkoopsdrang. In

een nerveuze markt heeft het lang-zaam retireeren

van de monetaire autoriteiten automatisch het effect

om de nervositeit te vergrooten. Wat de overwegingen

zijn, die deze tactiek ingeveu – een tactiek overigens,

clie ook vroeger eenige malen is gevolgd – is moei-

lijk te zeggen, een feit is, dat de stemming er niet

gunstiger op werd. Zulks te meer, omdat elders, waar

cle politieke onrust natuurlijk ook niet geheel aan de

wisselmarkt voorbijging, de autoriteiten stevig- cle

hand aan het koerspeil hielden, zoodat de houding

van den Gulden extra opviel.

In de houding der andere valuta’s kwam betrekke-

lijk weinig wijziging, zoodat de Gïlden ten ‘aanzien

van alle flauw was. Het Engelsche Egalisatiefonds

moest rneernialen ingrijpen, maar de koers werd vrij-

wel onveranderd gehouden. Ook de Franc fluctueerde

maar weinig.

Dé geldmarkt vertoonde nog in het geheel geen in-

clicatie van de onrust, die op de wisselmarkt hoogtij

vierde. De beleggingsmarkt daarentegen legde een

uitgesproken flauwe houding
-aan den dag, en men

kan nog geenszins zeggei, dat na de geregistreerde

koersdaling de markt schoon is.

84

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
Februari 1939

SLUIT DE GELEDEREN!

Velen zullen zich met ons verheugd hebben over
het Koninklijk Woord van de vorige week, omdat het
beroep op het streven naar eenheid in de rede van
H.M. de Koningin zoo treffend naar voren is ge-
komen. Zoowel op economisch, sociaal, politiek en re-
ligieus gebied is deze gedachte zoek en bij degenen,
die van de noodzakelijkheid daarvan doordrongen

zijn, maakt zich een gevoel van machteloosheid mees-
ter om in dozen. toestand voldoende verbetering te
brengen.

Machte]oosheid! Wij zeggen niets te veel, indien
wij daarmede de toestand op
economisch
gebied ka-
rakteriseeren. Het is nog slechts enkele maanden ge-
leden, dat twee groepen van Nederlanders cleukheel-

den op economisch en financieel gebied hebben ge-
uit, die diametraal tegenover elkaar staan. En de
belangstellende toeschoïiwcr kon – met welke rich-
ting hij het ook eens was – slechts tot cle conclusie komen, dat ons land zich op economisch gebied iii
een impasse bevindt en dat cle weg om hieruit te
geraken, niet werd gewezen.
iletzeifde geldt voor verschillende Nieuwjaars-

reden op economisch gebied, die in de laatste weken
zijn gehouden. Degenen, die deze redevoeringen met
aandacht hebben gevolgd, mogen wellicht met ver-
schillende detailopmerlci.ngen instemmen, in geen en-
kele redevoering is een constructieve lijn aangege-ven, die op het
geheel
betrekking heeft. Afl)rekende
critiek overheerscht! En dat iii een tijd, waarin een
gemeenschappelijke inzet van, alle krachten meer dan

ooit noodzakelijk is!

Is dat dan geen reden tot moedeloosheid? Immers,
er zijn talrijke vraagstukken, welke om. een oplos-
ing vragen, doch die slechts tot een goed einde kun-
nen worden gebracht bij een inzet van
alle
krachten.
Men denke slechts aan dc talrijke problemen, welke
in verband staan met de Defensie en de Werkloos-
heici.
Inderdaad, het kan niet ontkend worden, dat er
reeds veel is gedaan. Maar er moet nog veel meer
gebeuren. Wij moeten ons bewust worden van onze
eigen tekortkomingen, zoowel individueel als collec-
tief. Er hapert iets aan den geest en de gw,ind-
heid om de moeilijkheden te overwinnen.
Vele maatregelen, clie genomen werden, hadden

reeds veel eerder genomen moeten worden. Het tempo
is te langzaam; de maatregelen gebeuren vaak ôf half
en half gedwongen en daardoor niet van harte, èf na
een zeker compromis, èf met eeu kleine meerderheid.
E.n daardoor ontbreekt liet élan, dat in dozen tijd zoo
noodig is.

Enke,l e voorbeelden ter toelichting.

liet Plan
:an
den Arbeid is na ziju verschijning
heftig becritiseerd, heef t nooit het Nederlandsche volk gepakt. Toch heeft het onhewust zijn invloed
gehad en op het oogenhlik geschiedt, zij het welis-
waar op kleiner schaal, hetzelfde als cle makers van
dit Plan hebben voorgesteld.
Op het gebied van de Defensie is jaren geleden reeds door verschillende kringen gepleit voor een
versterking van onze weermacht. Eerst in den laat-
sten tijd is de meerderheid van ons volk zich de
groote tekortkomingen op dit gebied goed bewust ge-
worden.
Een derde voorbeeld. De voorstellen tot muntcor-
rectie zijn, vooral in de jaren 1933 tot 1936, fel be-
streden zonder dat ooit door voorstanders van den
gouden standaard is aangetoond, dat langs den weg
van de onharmonisché aanpassing een uitweg kon
worden bereikt. En terwijl er reeds in de tweede helft
van 1935 – naar men beweerde – in het Parlement
een meerderheid was voor monetaire aanpassing, was
een van buiten komende aanleiding noodzakelijk oin.
de thans algemeen als juist erkende niunteorrectie
tot stand te brengen.

Wij noemen met opzet deze voorbeelden omdat zich
thans eenigszins eenzelfde s:ituatie voordoet. Als wij
liet goed zien, is
01)
liet oogenhlik in tegenstelling
met enkele jaren geleden cle meerderheid van ons volk
overtuigd van de
?nogeii.?Iche’bd
van een veel grootere
opheffing van de werkloosheid dan tot dusverre heeft
plaatsgevonden. Thans ontbreekt het niet aân plan-
nen, waarvan de uitvoering vrij algemeen als drin-

gend noodzakelijk wordt beschouwd. Zoo is op het ge-
bied van de Defensie nog heel wat werk te verrich-
ten, waaraan onmiddellijk kan worden begonnen.

Laat men daarom cle goede elementen uit de ver-
schillende plannen. coördinee.ren tot één geheel en
niet een plan, dat als
geheel
wellicht onaanvaard-
baar is, becritiseerer, en verwerpen.

In den huidigen noodtoestand is dit een volkomen
verkeerde mentaliteit, omdat men op deze wijze –
individueel en collectief – tot werkloosheid gedoemd
blijft en m
odat – wat nog erger is – op elk frisch
en nieuw initiatief onmiddellijk de domper wordt
gezet.

Typeerend is deze houding tegenover het plan-
Westhoff. Van vele kanten wordt dit plan verwor-
pen, omdat het tot ongewenschte verschuivingen
OP
economisch gebied cii tot vergrootiug van den omvang
van den ian.dbouwsteun zal leiden. Bij dergelijke be-
strijdingen wordt geheel uit het oog verloren, dat dit
plan ook elementen bevat van kostprijsverlaging
1),

over weiker noodzakelijkheid wel geen verschil van
meening zal bestaan. Waarom deze elementen clan niet,
naar vore,n gehracht Moeten wij dan eindeloos door-
gaan met negatieve critiek, terwijl intusschen de
(lemoraliseerende elemen ten van de werkloosheid zich
mobiliseeren?

Het moet o.i. mogelijk zijn om uit de verschillende plannen een plan to ontwerpen, dat niet onze geheele
economische structuur rekening houdt, dat dus niet
uitsluitend agrarisch, maar ook industrieel georiën-
teerd is en ook met de belangen van dcii uitvoer, van
de scheepvaart enz. voldoende rekening houdt.

Tezamen. niet de eischen voor de Defensie zullen deze
plannen wel zoo omvatten.d zijn, dat noocizakelijker-
wijze een keus gedaan moet worden, opdat liet meest dringende en nutbrengende werk voor alles den voor-
‘aug hebbe. Dat kan tot moeilijkheden, aanleiding
geven, maar deze zijn niet onoverkomelijk.

Van essentieel behang zi.J]i echter de fivancieele
(‘onsequenties. De dekking van de kapitaalhehoefte
brengt in ons land geen moeilijkheid voor een
na-
tionaal
plan. Wellicht zal men in liet begin het mid-
den moeten houden tussehen leeningspohitiek en. be-
lasti.ngpolitiek. Het spreekt vanzelf, dat er door alle
groepen van de bevolking offers gebracht moeten, wor-
den, in sam’
Zij
mogen ii jet hdt particuliere i.ni tiatief
miimen Dat moet voor alles gehandhaafd en ci itge-
breid worden.

Op dit gebied liggen ook talrijke moeilijkheden. Dc
verdeeldheid ten opzichte van economische vraagstuk-
ken is bovendien reeds zoo groot, dat het moeilijk
sohijnt hier een eenheid in te brengen. Alen denke
slechts aan de tegenstellingen inzake de vraagstukken
van ordening, hanclelspo] iti ek, nionetai ie politiek,
enz., tegenstelling-en, die incerdaacl niet gemakkelijk
te overbruggen zijn.

Indien men evenwel deze tegens tell i ngen be-
schouwt in het licht van een noodtoestand, die roept
naar oplossing, meenen wij, dat ook hier een andere
houding mogelijk is. De kern van deze tegenstellingen
berust
OP
uiteenloopende opvattingen inzake de he-
voegdheclen van de Regeering op economisch gebied;
dit is o.a. hij de bespreking van de Tariefmachtigings-
wet weer duidelijk tot uiting gekomen. Over dit punt
valt het volgende op te merken:
1)
Os. cle ru ilverka,vel 1 rmg.

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

85

le. de veranderingen, clie op economisch gebied
plaats cvinden, brengen de noodzakelijkheid van een
meer centrale leiding van het economisch leven met
zich mede. Er zijn personen, welke elken vorm van staatsinterventie principieel onjuist achten en daar-
mede alles verwerpen, dat daaruit voortvloeit of erop
betrekking heeft. Natuurlijk zijn er fouten gemaakt
en worden deze nog dagelijks gemaakt; maar zijn de
Organisatie en opbouw van het particulier bedrijfs-
leven feilloos (geweest)?

Noodig is evenwel, dat wij onze krachten richten
op het uitdenken van een systeem;dat de mogelijkheid
tot vrije ontplooiing van het particuliere initiatief
vereenigt, met een meer centrale leiding van het eco-
nomisch leven.

Doch indien men het met dit punt niet eens is,
zijn er twee andere factoren, die in de
huidige
om-
standigheden om een meer centrale leiding vragen.

2e.
De wereld lijdt niet alleen onder militaire oor-
logen, maar eveneens onder een fellen strijd op eco-
nomisch gebied. Ons land wordt daardoor mede in
mindere of meerdere mate getroffen. Handhaving
van onze positie vereischt daarom snelle beslissingen.
Evenals een legerleiding in den oorlog volledige
macht moet hebbn om elke minuut ingrijpende be-
slissingen te nemen, moet ook de leiding van het eco-
nomisch leven over zeer ruime bevoegdheden beschik-
ken. Daarover kan o.i. weinig verschil van meening
bestaan, indien men althans de economische ver-
schijnselen in de wereld nauwkeurig heeft bestu-
deerd. Het zou ons te ver voeren om in het bestek
van dit artikel op dit punt nader in te gaan. Men
kan dezen gang van zaken betreuren, maar men moet
beseffen, dat ons land niet in staat is hieraan iets
te veranderen.
De conclusie van een dergelijk onderzoek is, dat
ons land in een steeds moeilijker positie komt te ver-
keereu en dat niet verwacht kan worden, dat de ver-
houdingen, zooals deze v6r de groote depressie be-
stonden, zullen terugkeeren.

3e. De toestand in ons land eischt echter, naast
een afweer van ongunstige economische factoren van
externen aard, een plan voor de verbetering van de
Defensie en voor de opheffing van de werkloosheid.
Het is mogelijk, dat voor het bereiken van deze doel-
einden bepaalde belangen aangetast moeten worden.
Daarom zal de Regeering over grooter bevoegdheden
moeten beschikken.

* *

Het is nu geen tijd om over punten, die in normale
omstandigheden belangrijk, maar nu detailpunten
zijn, te gaan redetwisten. Alle krachten moeten wor-den geconcentreerd op een werkelijk Nationaal Plan,
waarvoor aller inzet noodig is.
H.M. de Koningin heeft ons in Haar Rede daar-
voor den weg gewezen, toen. Zij sprak:

,,De verdeeldheid en voortschrijdende splitsing en

versnippering, die ons in het dagelijksche leven tege-

moet treden met de daarmee gepaard gaande ver-

vreemding onderling, zijn slechte heelmeesters voor

de krankheden van onzen. tijd. Waar juist nu het ver-

langen naar samenwerking en het sluiten van de ge-

lederen bij talloos velen opkomt en de noodzaak ge-

voeld wordt elkander de hand te reiken, moet aller

streven er in de eerste plaats op gericht zijn, elkan.-

der te begrijpen en begrepen te worden.”

Ons antwoord op deze woorden moet zijn: Het kan,
het moèt en het zâi. Dat zij het devies, waaronder on-
verwijid de handen ineen geslagen worden.
v.d.V.

ROTTERDAM ÉÉN.

Het grote dorp aan de Maas wordt Rotterdam wel-
eens genoemd. Niet geheel ten onrechte. De stoere
werkstad van 600.000 invoiiers, die dagelijks nog een
groot aantal werken uit andere gemeenten in haar
bedrijvigheid opneemt, heeft nog menig kenmerk be-
houden van de provinciestad, die zij eens was, en van
de dorpen, die zij binnen haar grenzen heeft getrok-
ken. De toevloed van plattelaudsbevolking in de jaren
van de verwonderlijk snelle opbloei heeft het klein.-
steeds karakter eer versterkt dan verzwakt.

Zo bleven hier toestanden bestaan, die met de grote-
stads-allure moeilijk te rijmen zijn. Het grote-stads-
verband ontbrak. Allerlei kringen van de grote be-
volking stonden geheel op zichzelf. Kerkelijke groe-
peringen, elk op zichzelf weer gescheiden naar de
voormalige stads- en dorpsgebieden, waaruit de stad was samengegroeid, vormden het primaire stramien.
Buurtverenigingen, vakverenigingen, fabrieksharmo-
nieën en sportverenigingen trokken kriskras door
elkander weer andere scheidingslijnen en daar voegden
enige politieke groeperingen en standsagglomeraties
nog de hare aan toe.

Zulk een verbrokkeling in groepen, groepjes en
coterietjes veroorzaakte natuurlijk veel misverstand
naar binnen en zwakte naar buiten. Zelden leefde de
gehele stad met een gebeurtenis, met een beweging,
met een dringend geuite wens mee. Initiatieven in
het belang van de gehele stad vonden buiten de kring,
waar zij waren ontstaan, vaak veel te weinig onder-steuning, somtijds zelfs op wantrouwen gebaseerde
openlijke of lijdelijke tegenwerking. De offervaardig-
heid voor het algemeen belang, die in enkele Rotter-
damse kringen wellicht groter is dan waar ook elders, ontmoette veelal onvoldoende waardering, zelfs wel-
eens miskenning.

Door dat geringe contact tussen de talrijke groepen
ondrling is menige beweging verlamd. Poogde men
voor enig doel alle krachten in de stad te coördineren,
dan bleken die krachten te zijn leden van bepaalde groeperingen, die allen te Rotterdam woonden., en niet Rotterdammers van allerlei schakeringen. Een
Rotterdams front ontbrak; op enkele na stelden de
groepen slechts belang in de vraagstukken, die de
leden van hun groep speciaal ter harte gingen. Zelfs het allesbeheersende wel en wee van de haven werd
een tien h vijftien jaar geleden door enkele grote en
invloedrijke groepen gezien als een uitsluitend belang
van reders en cargadoors!

Gaandeweg is er ten deze veel verbeterd. Vooral
de diep-betreurde Burgemeester Droogleever Fortuyn
heeft op zijn eigen rustig-innemende wijze veel bij-
gedragen tot het groeiend wederzijds begrip en de
geleidelijk ontstane wil tot samenwerking. Van den
tegenwoordigen Burgemeester mag op grond van zijn
antecedenten worden verwacht, dat ook hij de groe-
pen, welke nog vreemd en wantrouwig tegenover
elkander staan, dichter tot elkaar en daardoor tot
samenwerking zal weten te brengen. De geesten zijn
ervoor ontvankelijk, getuige bijvoorbeeld de algemene
waardering, die het werk van. de Stichting Volks-
kracht ten deel valt.

De bevolking heeft thans een duidelijk sprekend be-
wijs gegeven van de ten goede veranderende geest. Op
initiatief van de bekende Stichting Havenbelangen is door een aantal personen uit zeer verschillende krin-
gen opgericht de Havenvereeniging Rotterdam, die
zich ten doel stelt, door alzijdige voorlichting, belang-stelling en bereidwilligheid tussen verschillende groe-
pen een band te leggen op een belangrijk terrein van activiteit, hetgeen Rotterdam in zijn geheel moet ten
goede komen.
Het is een gelukkig voorteken, dat de oprichting,
van deze vereniging juist plaats vond in de avond
van de dag, waarop H.W. de Konin.gin tot ons volk
sprak van ,,de sterke hefboom, die ons volk opheft
boven zichzelf uit, boven de onderlinge verdeeldheid

86

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

en den druk van den tijd”, nader gepreciseercl in
deze gulden woorden:, ,De verdeeldheid en voort-
schrijdende splitsing en versnippering, clie ons in het
dageii;jksche leven tegemoet treden met de daarmee
gepaard gaande vervreemcling onderling, zijn slechte

heelmeesters voor de kranicheden van onzen tijd.
Waar juist nu het verlangen naar samenwerking en
het sluiten der gelederen bij talloos velen opkomt en
de noodzaak gevoeld wordt eikander de hand te rei-
ken, moet aller streven er in de eerste plaats op ge-
richt zijn elkander te begrijpen en begrepen te
worden.”
Geheel in deze lijn ligt de opzet van de nieuwe

vereniging. Gesticht en bestuurd door patroons, em-
ployé’s en arbeiders uit het havenbedrijf en daaraan verwante bedrijfstakken, aangevuld door autoritei-
ten, wetenschappelijke en technische adviseurs, e.a.
zal deze vereniging omtrent alles wat Rotterdams
haven raakt belangstelling trachten te wekken en ken-
nis en begrip verbreidezi in zeer wijde kring, ook

verre buiten de groepen, die met de haven in recht-
streekse verbinding staan. Het besef, dat de haven
voor alle Rotterdammers, voor geheel Rottuidam de

levensbron is en dat zij, van welke zijde ook gezien,
tot belangstelling en bewondering dwingt, blijkt reeds
in de meest uiteenlopende groepen van Rotterdams
bevolking te leven en te groeien.
Moge de 1-Iavenvereniging Rotterdam dat besef verder verlevendigen en daarbij het begrip ,,helang
van de haven” zo ruim mogelijk opvatten. Een alge-
mene Rotterdamse geest, een bereidheid tot samen-werking op allerlei gebied, om Rotterdam te maken
tot een centrum, waar naast vervoerbedrijven ook in-
dustrieën ën clistributi ehedrij ven, culturele instellin-gen en ontspanningsgelegeuheden, naar de eigen aard
van alle groepen van een aan de stad verknochte he-volk ing, een gunstige voedingsbodem vinden, komt
66k de haven in ruime mate ten goede. Juist op die
gebieden moet er nog zoveel achterstalligs worden tot
stand gebracht, zoveel misverstand uit de weg ge-
ruimd, zoveel verdeeldheid door beter begrijpen weg-
genomen.
WTij wensen de jonge vereniging hij haar oprichting
van harte geluk en spreken de wens uit, dat zij moge
benaderen het ideaal, weergegeven door het opschrift
van dit artikel: Rotterdam één. Dat beduidt: Rotter-
dam een eenheid, gevormd door alle Rotterdammers,
en Rotterdam nummer één in het hart van de Rot-
terdammers. P.

FRANKRIJK. EN HET STERLINGBLOK.

Volgt de Franc het Pond?
De mededeelingen van Fransche officieele zijde in
de laatste maanden gedaan over de monetaire situatie
hebben bij velen den indruk gewekt, dat dit land in
feite is aangesloten hij het ,,Pondenhlok”. Wanneer
men immers over de basis van den Franc-koers
spreekt, w’ordt on.verauderlijk een relatie tot het Pond
t.w. 179 Franc in het Pond genoemd. Het feit, dat
sedert de hersteiplannen van Minister Reynaud de

koers van het Pond wat is teruggeloopen en thans op
ongeveer 177 staat, hoeft daarmee natuurlijk niet in
strijd te zijn. Immers de vraag naar Francs, die door
de interventie van het Egalisatiefonds moet worden
bevrecligd, motiveert een afwijking van de ,,pariteit”,

zulks temeer, omdat tegelijk het Pond sterk aangebo-
den lag. Ook wanneer het de bedoeling van de Fran-
sche monetaire autoriteiten was om den Franc te
stabiliseeren op een vaste relatie tot het Pond, zou
dus onder de heerschende omstandigheden een koers-
cleviatie als genoèmd geenszins onlogisch zijn. En

wanneer dan van Fransche officieele zijde steeds de
nadruk wordt gelegd op den Pondenkoers 179, dan
is het begrijpelijk, dat daaruit aamisluiting aan het
Pondenblok wordt geconcludeerd. Zulks te meer, om-
dat ook in de Septembercrisisdagen van het vorige
jaar de Franc vrij nauwiceurig het Pond volgde, in

tegenstelling tot andere valuta’s, welke tot dat tijd-
stip ook zich min of meer hij het Pond aansloten,
zooais Zwitsersche Franc en Gulden, maar clie zich
toen op clan Dollar oriënteerden.
Wanneer men echter het koersverloop van Pond en
Dollar ten opzichte van den Franc sedert medio No-
vember, toen de nieuwe finaneieele politiek der Fran-
sche regeering werd ingeluid en de goudvoorraad op-
nieuw werd gewaardeerd, vergelijkt, dan ziet men dat
de Franc-koers veeleer op den Dollar dan op het
Pond werd georiënteerd. Vooral sedert de eerste helft
van December teekent zich dit verschijnsel duidelij-
ker af. Sedertdien schommelt de Francnoteering te
New-York binnen zeer enge grenzen tusschen cle
2.62 en 2.643, terwijl het Pond inmiddels ruimere fluctuatie te zien geeft. Vooral in de eerste dagen
van Januari toen het Pond korten tijd onder zoo
zwaren druk stond is de geschetsto afwijking met het verloop van den Franekoers opvallend geweest. Wei swaar toonde vaak de Francnoteering te New-
York een gelijkgerichte tendens met die van het Pond,
omdat juist politieke factoren, die beide Europeesche
landen gelijkelijk betrof
..fen, veelal de markt beheersch-
ten. Maar de daling was voor den Franc steeds min-
der uitgesproken en de marge tussohen hoogste en
laagste punt is aanmerkelijk geringer. Omdat de
periode van waaiiieming sedert de inauguratie van de
herstelpolitiek zoo kort is en de schommelingen van
Franc zoowel als Pond betrekkelijk gering, is het
moeilijk een definitief oordeel te geven. Maar de curve
van het koersverloop duidt toch op de wensch van
de Fransche autoriteiten orn. de koerssohommeling
van den Dollar tot een minimum te beperken. In ver-
gelijking tot doi
,
, koers op 1 December jl. is de
,,Smoothline” van de Franccurve veel stahieler ge-
‘eest dan die van het Pond.

.cEITaER

J/VVAR/

Zich binden voor Frankrijk ongewenscht.
Bij de huidige situatie in Frankrijk lijkt het trou-
wens allerminst wenschelijk om zich, wat betreft de

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

87

monetaire toekomst, te binden aan. Engeland. Ver-
trouwen wordt heel moeilijk gewonnen en als het
met veel moeite gelukt is, moet men met zeer veel
omzichtigheid te werk gaan om het niet weer eens-
klaps verstoord te zien. De Engelsche monetaire toe-
stand wordt, ondanks de zeer krachtige maatregelen
der Engelsche autoriteiten in de laatste weken ge-
nomen, niet optimistisch beoordeeld. Het zou dus uit
psychologische overwegingen niet verstandig zijn,
zich aan zulk een labiele basis te hechten. Diezelfde
overwegingen ten aanzien van de psychologische reac-
tie van kapitaalbezitters en speculanten hebben on-
getwijfeld cle politiek van het Egalisatiefonds be-
heerscht, toen. deze de voortdurende vraag naar Francs
wel heantwroordde met een afgifte van deze valuta
tegen Ponden, maar tegen langzaam stijgende koers.
Wanneer het Pond weer zou afbrokkelen en de Franc
volgde deze beweging, dan zou het moeizaam her-wonnen vertrouwen in één slag weer verloren zijn.
Koppeling aan een valuta met een op het oogenblik
zwakke fundeering zou in strijd zijn niet, de eerste
voorwaarden van de herstelpolitiek, die voor alles
nieuw vertrouwen, vooral ook
0])
monetair gebied, tot

praemisse heeft.

Kan Frankrijk een zelfstandige monetaire politiek
volgen?

Vrage: kan Frankrijk, wanneer eeii noernenswaar-
de Pondendaling zou int,reden, liet zich permitteereu
om in monetair opzicht een eigen koers te volgen? Op het oogenblik kan inderdaad juist dit land meer
wellicht dan eenig ander zich die weelde veroorloven.
In de eerste plaats duidt de verhouding van de
groöthandelsindex met die van Engeland, op goud-
basis omgerekend, erop, dat de Franc hij den huid i-
gen koers intrinsiek veel krachtiger is. Voor Frank-
rijk is deze index thans 43, tegen 52 voor Engeland
en 49 voor cle Vereenigde Staten op cle basis: 1929
is 100. Bedenkt men, dat in genoemd hasisjaar het
Pond reeds overgewaardeerd was, dan is het duide-
lijk, dat cle huidige Franckoers een zeer ruime ,,vei-
ligheidsmarge” inhoudt. Wanneer het Pond nu een
deel van zijn ,,overwaardeering” zou inhalen, dan is
dat dus nog geenszins een gevaar voor Frankrijk.
Waarbij nog komt, dat Frankrijk wat in- en uitvoer
betreft zeker niet overwegend op Engeland is aan-
gewezen. Niet meer dan 11 pOt. van den Franschen
export gaat naar Engeland, en niet meer dan 8 pCt.
van zijn import stamt uit dat land.

Conclusie.

Men kan dus eenerzijds constateeren, dat Frankrijk
geenszins uit economische overwegingen de wensche-
lijkheid behoeft te voelen om het Pond te volgen.
En anderzijds moet de Fransche regeering er
01)
be-
dacht zijn om op geen enkele wijze het met moeite gekweekte vertrouwen in gevaar te brengen. In dat
licht bezien is het dan ook volkomen logisch, dat men
den Franckoers in de laatste twee maanden meer op
den Dollar heeft georiënteerd.
De conclusie: Frankrijk maakt geen deel uit van
het Poncieubloc, is voor den internationalen monetai-
ren toestand niet zonder beteekenis. Immers de vraag,
of de internationale monetaire toestand beïnvloed zal

worden door een eventueele verdere Pondenval, van-
neer die tenslotte niet te vermijden mocht blijken,
hang-t direct samen met de uitgestrektheid van het
Pondenbloc. Hoe meer landen zijn aangesloten, hoe
minder waarschijnlijk het is, dat een daling van den
Sterlingkoers gelocaliseerd kan blijven. Dat zou ten-
gevolge kunnen hebben, dat, indien in Engeland een
,,aanpassing” noodig is, men zal zoeken naar andere
middelen dan muntdepreciatie. Maar doet men dat
niet, dan kan een devaluatiewedloop t.z.t. het gevolg
zijn. Om die reden is de vraag, of Frankrijk toege-
voegd is aan de Sterlinggroep, van meer dan inciden-
teele beteekenis. C.
A. KLAASSS.

EEN NIEUWE FASE IN DE BRITSCHE

SCHEEPVAARTPOLITIEK.

Wat een tiental jaren geleden nog ondenkbaar
was en ook in de ergste crisisjaren, toen tijdelijk met
het verleenen van een subsidie van 2 millioen £ aan
de Britsche trampscheepvaart overstag gegaan werd,
nog nauwelijks te verwachten was, is thans werkelijk-heid geworden: de representatieve organisaties van de reeders in het grootste zeevarende land ter wereld, dat
steeds de kampioen voor een vrij, op eigen krachten
steunend reedersbedrjf is geweest en de tradities van
vrijheid en gelijkheid ter zee voor de schepen van alle
naties hooghield, hebben voorstellen tot steunverlee-
ning aan de Britsche Regeering voorgelegd, die alle
onderdeelen van de scheepvaart hestrijken en zoo veel-
omvattend zijn, dat bij verwezenlijking van deze plan-
nen Engeland vrijwel vooraan zou komen te staan in
de rij van landen, die met Staatshulp hun koopvaardij-
vloot in stand houden. Het geheele beeld van de we-
re1dscheevaart ondergaat door deze onomwonden
frontverandering van liet op dit gebied nog steeds
toonaangevende land een wijziging, die zeker alle
aandacht van de andere zeevarende landen, zooals
Nederland, verdient.
De thans ingediende voorstellen vormn het voor-
loopig sluitstuk – want het laatste woord is zeker
nog niet gezegd – van een .ontwikkeling der Brit-
sche scheepvaartpolitiek, waarin een bepaalde lijn,
ondanks verschillende zwenkingen, duidelijk te on-
derkennen is. In enkele trekken zij daarom de voor-
geschiedenis in de herinnering teruggeroepen.

De ontwikkeling der Britsche scheepvawrtpolitiek
sinds hei begin va.n de crisis.

Vanaf het begin der algemeene economische crisis,
die de Britsche scheepvaart even hard trof als die
van andere landen, heeft men zich in Engeland
rekenschap gegeven van de politiek, welke gevolgd
zou moeten worden om verbetering in .den toestand
van het scheevaarthedrijf te verkrijgen.
Uiteraard stond daarbiji het streven naar verrui-
ming van den handel en opheffing van alle belem-
meringen in het ruilverkeer voorop. Daar zulks ech-
ter slechts in geringe mate in de macht van de ree-
ders lag, werd een oplossing in twee richtingen ge-
zocht: eenerzijds een actie tegen liet systeem van
staatssteun en subsidieering in andere landen, welke
bij niet-slagen tot maatregelen vam. bescherming der
Britsche scheepvaart zou moeten leiden; anderzijds
een streven om door internationale samenwerking tot
rationalisatie van de wereldtonnage, d.w.z. tot aan-
passing van liet aanbod van scheepsruimte aan de

vraag, te geraken.
In beide richtingen, die telkens om den voorrang
streden, zijn in de laatste jaren tal van pogingen
ondernomen. Nadat aanvankelijke voorstellen voor
een internationaal oplegpian geen voldoenden steun
konden vinden, werd gemeend dat afschaffing, al-
thans vermindering der subsidieverleening vooraf
moest gaan. Het suhsidiestelsel kwam daarom, voor-
al op aandrang van Engelsche zijde, aan de orde in
de Economische Wereldconferentie van 1933, doch
de besprekingen liepen vast op de uiteenloopeude na-
tionale belangen en inzichten en de onoploshaarheid
van het monetaire vraagstuk. Het denkbeeld om als
tijdelijke verdedigingsmaatregel subsidies aan de En-
gelsche trampvaart te verleenen won hierop meer en
meer veld, doch de Britsche Regeering aarzelde om
de beproefde vrijhandelsbeginselen te verlaten en zag
uit naar nieuwe mogelijkheden eener iuternationale
overeenkomst tot vermindering van beschermende
niaatregelen en tot rationalisatie der tonnage.
Het buitenland, van invoering van subsidies in
Engeland nadeelige gevolgen vreezende, gaf van een
tegemoetkomende houding blijk. Een door do Scandi-
navische reeders genomen en in conferenties te Oslo
en Hamburg voorbereid initiatief leidde ertoe, dat in

88

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

liet voorjaar van 1934 de Regeeringen dezer landen,
alsook de Nederlandsche Regeering, zich in een nota
tot de Britsche Regeering wenciden met de bereidver-
klaring tot gezamenlijk overleg over hetgeen tot op-
heffing van cle bestaande moeilijkheden in het inter-
nationale scheepvaartbedrijf zou kunnen worden ge-
daan en tot deelneming aan een conferentie, die voor
dit doel door de Britsche Regeering mocht worden
bijeengeroepen.

Maandenlang bleef onzekerheid bestaan over de
voornemens van de Britsche Regeeriug, totdat de
President van dan Board of Trade in een op 3 Juli
1934 in het Lagerhuis afgelegde verklaring de Re-
geeringsplannen, waarin aan beide hierboven ge-noemde richtingen recht bleek te worden gedaan,
openbaar maakte. Een wetsontwerp zou worden inge-
diend beoogend een subsidie van £ 2 millioen voor
één jaar toe te kennen aan de trampvaart o.a. op
voorwaarde, dat de reeders zelf een règeling zouden
treffen om te voorkonien, dat de subsidie zou worden
misbruikt voor verscherpte onderlinge concurrentie
van de Britsche reeders en dat de reeders in inter-
nationale samenwerking plannen zouden ontwerpen
tot aanpassing van de tonnage aan de vraag; op
ondersteuning van Regeeringswege kon worden ge-
rekend, indien deze voor het slagen der plannen ver-
eischt zou zijn.

Deze aankondiging gâf den stoot tot een hernieuw-
de activiteit in internationale scheepvaartkringen.
De Britsche Minister van Buitenlandsche Zaken zette
in een officieele nota aan de diplomatieke vertegen-
woordigers te Londen van de voornaamste zeevarende
landen het Engelsche standpunt ten aanzien van het
scheepvaartvraagstuk uiteen, in de klaarblijkelijke
veiwachtin, dat ook de andere landen nu de voor-
bereiding van een internationale samenwerking in
concreten vorni ter hand zouden nemen
.. Dit geschied-
de in een conferentie tusschen de Regeeringen en
reeders van Noorwegen, Zweden, Denemarken. en Ne-
derland, welke in October 1934 te Oslo plaats vond.
Aldaar werd besloten opnieuw aan de Britsche Regee-
ring kenbaar te maken, dat op volledige medewerking
dezer landen aan de verwezenlijking van een door de
reeders onderling te ontwerpen rationalisatieplan kon
worden gerekend; over de hoofdpunten van een der

gelijk plan werd te Oslo reeds overeenstemming be-
reikt.

Inmiddels kwain einde 1934 the Shipping Assistan-
ce Act tot stand, krachtens welke voor trampreizen
van Britsche schepen, uitgevoerd gedurende 1935,
subsidies zouden worden verstrekt tot een maximum
van 2 mnillioen £, voorzoover het jaargemiddelde
der bedo.ngen vrachten niet meer zou bedragen
dan 92 pCt. van het gemiddelde peil voor het jaar
1929. Voor elk procent boven de 92 zou de subsidie
met een kwart millioen £ verminderd worden en
bij het bereiken van 100 pCt. geheel ophouden. Voorts
zouden aan de Britsche reeders voorschotten worden
verleend voor den bouw of de moderniseering van
schepen tot een totaal bedrag van 10 millioen £, mits
voor elk nieuw te bouwen schip oude tonnage zou
worden gesloopt in een verhouding van 1 tot 2 cii
voor vernieuwing van bestaande schepen in een ver-
houding van 1 tot 1.

Ter uitvoering van een der twee aan deze subsidie-
verleening verbonden voorwaarden – namelijk dat de
Britsche reeders zouden trachten in samenwerking
niet de reeders van andere landen z.g. rationalisatie
der tonnage te bereiken – kwamen in Januari 1935
vertegenwoordigers der verschillende nationale ree-dersorganisaties bijeen, welke er spoedig in slaagden
een aannemelijk rationahisatieplan op grondslag van
het reeds te Oslo overeengekomen ontwerp vast te
stellen, dat aan het oordeel van de belanghebbenden
in de zeevarende landen kon worden onderworpen.
In de meeste landen bleken de kansen op aanvaar-ding niet ongunstig, doch tenslotte werden de ver-

wachtingen op een positieven uitslag toch teleurge-
steld. Bij een belangrijke groep van Engelscihe reeders
rezen immers in den loop van 1935 zoo onoverkome-

lijke bezwaren tegen het plan, dat van voortzetting
van het met zooveel moeite op gang gebrachte inter-
nationaal overleg moest worden afgezien.

Daarentegen leidde de tweede gestelde voorwaarde
dat de trampreeders zouden trachten door onder-linge organisatie de concurrentie te breidelen en een
looneud vrachtenpeil te handhaven – tot belangrijke
resultaten. Onder leiding van een voor dit doel in
het leven geroepen ,,Tramp Shipping Administrative

Committee” konden achtereenvolgens minimurn-vrach-
tenschema’s worden ingevoerd in eenige der belang-
rijkste vaarten voor het vervoer van graan, nl. van
La Plata-rivier, van de St. Lawrence en van Austra-
lië. De buitenlandsche reeders gaven aan de uitnoo-
diging tot medewerking gehoor en de aldus begon-
nen samenwerking in de trampvaart is tot den hui-
digen dag hestendigd gebleven, omdat zij in de prak-tijk een gunstigen invloed op de vrachtenmarkt bleek
uit te oefenen
1)

De Engelsche steunwet werd voor de jaren 1936 en
1937 verlengd. In laatstgenoemd jaar verbeterden de
omstandigheden dusdanig, dat de vrachten ver boven
het gemiddelde peil van 1929 stegen en dus geen sub-
sidies meer werden uitbetaald; op 31 December 1937
verviel deze wet. Op geheel vrijwilligen voet is sinds-
dien, op grondslag van een contractueele verbintenis,
het minimum-vrachtenstalsel voortgezet, waarbij we-

derom de buitenlandsche reeders hun medewerking
verleenden.

Het succes van de minimum-vrachtenregelingen had
de hoop post doen vatten, dat op deze wijze toch een
zekere blijvende stabiliteit van het vrachtenniveau kon
worden bereikt. Toen evenwel de in 1937 begonnen
,,boom”-periode van korten duur bleek en zich op-
nieuw verschijnselen eener dreigende depressie voor-
deden, was het duidelijk, dat door partiëele regelingen
in enkele vaarten geen duurzame beheersching van
de vrachtenmarkt kou worden verkregen en reeders er
niet van zouden worden afgehouden verliesgevende
vrachten te aanvaarden.

Opnieuw kwam dan ook de rationalisatie-gedachte
naar voren. In het voorjaar van 1938 is door het
Tramp Shipping Administrative Committee een plan
aanhangig gemaakt voor de invoering van een
,,compensation Pool seheme”, beoogende een Orga-
nisatie te vormen, waarvan de leden een bepaald
percentage der ontvangen vrachten in een fonds
storten, waaruit dan zekere tegemoetkomingen wo
t

den betaald aan reeders, die hun schepen opleg-
gen. Over dit plan, dat bevredigende instemming in
het buitenland vond, had in den zomer van 1938 een
stemming onder Britsche trampreeders plaats, met
het resultaat dat 57 püt. zich er v56r verklaarden en
32.2 pOt. tegen, terwijl de overigen een voorwaar

delijke of geen stem uitbrachten. Deze ondersteuning
van het compensatieplan werd onvoldoende voor
voortzetting der behandeling geacht, zoodat ook deze
poging tot internationale ,,saneering” schipbreuk
leed. Een der hoofdredenen voor de afwijzende hou-
ding van velen vormde ongetwijfeld de vrees, dat uit-
voerimig van het plan ten nadeele zou strekken van
het nationaal belang, dat uitbreiding en versterking
van de
koopvaardijvloot
in plaats van vermindering
en oplegging zou vereischen. Deze opvatting heeft
steun gevonden in de gebeurtenissen van het afgeloo-
pen najaar, welke het belang van de handelsvloot
voor de nationale defensie sterk op den voorgrond.
hebben gebracht.
Zoo blijkt dus uit bovenstaand beknopt overzicht
dat noch het subsidievraagstuk, noch het rationalisa-
tievraagstuk in den loop der jaren tot een oplossing

i) Zie hieromtrent nader ‘de beschouwing van schrijver
dezer. over ,,Iuternationaie samenwerking ‘in de vraoht-
vaart”, ‘in Econ.-Stat. Berichten van 16 Februari 1938.

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

89

kon worden gebracht, doch dat ten aanzien van eenige
belangrijke tramp vaarten een internationale regeling erin kon slagen tijdelijk een heilzaine stabilisatie van
het vrachte.nniveau te bereiken.

De huidige situatie.

Gelijk reeds uit de hierboven vermelde stemming
over het ,,compensation Pool” plan bleek, begon meer
en meer het zuiver nationale belang het richtsnoer
van de te volgen politiek te vormen. Men gevoelde
zich verontrust over de tanende positie van de En-gelsche scheepvaart en in zeker niet mindere mate
van de Engelsche scheepsbouwindustrie in verhouding
tot cle stijgende beteekenis van andere landen op deze
gebieden en langzamerhand brak een algemeen besef
door, dat ernstige gevaren dreigden, indien niet op
krachtige wijze aan deze bedrijven, waarin Engeland
altijd aan de spits had gestaan, hulp werd geboden.
Een grondig onderzoek naar den hedrijfstoestand
diende hieraan vooraf te gaan.
Dit onderzoek heeft in de laatste maanden door
voor ieder onderdeel ingestelde ,,fact finding corn-
mittees” van reeders plaats gevonden; do resultaten
en de voorstellen die op grond daarvan, na de ver-
eischte goedkeuring van alle belanghebbenden te heb-
ben verkregen, onlangs aan de Regeering werden voor-
gelegd, zijn nu publiek gemaakt. In het communiqué, dat gezamenlijk door de groots
reedersorganisaties, de Chamber of Shipping of the U.K. en de Liverpool Steam Ship Owuers’ Associa-
tion, over deze voorstellen is uitgegeven, wordt er op
gewezen, dat onder bedrijfs- en concurrentievoorwaar-
den, als gedurende het grootste gedeelte van de laat-
ste tien jaren bestonden, geen op economischen grond-
slag werkend bedrijf stand kon houden. De Britsche
scheepvaart, die de belangrijkste bedrijfstak in den
export van het land is, ondervindt den nadeeligen te-
rugsiag van het verlies van afzetgebieden voor de Brit-
sche producten en wordt in toenemende mate belem-
merd door de hooge kosten van scheepsbouw en exploi-
tatie en de – naar het communiqué zeg

t – stren-

gere wettelijke voorschriften, waaraan voldaan moet
worden in vergelijking met soortgelijke lasten, die
op de buitenlandsche scheepvaart rusten. De concur-
rentie van andere landen is bovendien verscherpt door
dan toenemenden staatssteun, die in allerlei vorm
en met allerlei middelen, niet slechts van finan-
cieelen aard, aan de eigen vlag wordt verleend.
liet Engelsche aandeel in de wereldscheepvaart is dientengevolge geleidelijk teruggeloopen en de En-
gelsche koopvaardijvloot is zoowel in aantal schepen

als in tonnage achteruitgegaan
2),
terwijl die in andere
landen belangrijk is toegenomen. Wil de Britsehe
scheepvaart zich tegenover de buitenlandsche concur-
rentie kunnen handhaven, dan is steunverleening van
Staatswege dringend geboden. Aldus de argumentatie
van het genoemde communiqué.
Waar komen nu de steunvoorstellen op neer? Dit hangt af van de bijzondere omstandigheden van

iedere soort van bedrijf.

De ingediende steunvoorstellen..

Trannpscheepvaart.

Het 75 bladzijden tellende rapport van het ,,Deep
Sea Tramp Fact Finding Committee” komt tot de

conclusie:
lo. dat de trampscheepvaart een noodzakelijke vorm
van zeevervoer vormt en er geeuerlei aanwijzing is,
dat dit in de toekomst zal veranderen;
2o. dat in tijd van oorlog of nood het bestaan en
de verdediging van de natie voor een groot deel af-
hangt van een voldoende bezit aan tramptonnage
onder Britsche vlag;
3o. dat Groot-Brittannië thans over minder tramp-

2)
Zie ,,De verzwakki.ng van de posie van Ene1and in
de wereidsoheepvaart en -scheepsbouw”, E.-S.B. van 25
Jauuari ji. blz. 77.

tonnage beschikt dan in 1914, terwijl de tramptou-
nage van andere landen sindsdien is gestegen;
4o. dat do Britsche tra.rnpreeders niet over voldoen-
de middelen beschikken om de depressie blijvend het
hoofd te bieden, oude schepen door nieuwe te vervan-
gen en de trainptonnage te handhaven op een peil
als voor den handel en de defensie vereischt is, en
5o. dat het vraagstuk van de grootste beteekenis
voor het land is en niet door het bedrijf alleen tot
oplossing kan worden gebracht.
In het rapport, dat uitvoerige beschouwingen en
statistieken bevat over den omvang van het vervoer
van massagoederen ter zee en de voor dit vervoer ter beschikking staande scheepsruimte, wordt de achter-
uitgang in concuri-entievermogen van de Britsche
scheepvaart geweten aan:
de lagere kapitaalkosten van buitenlandsche ree-
ders, deels door lagere bouwkosten in het buitenland,
deels door aankoop op groote schaal van tweede-
handsch Britsche schepen;
de stijging van de scheepsbouwkosten in Enge-
land;
de stijging in de algemeene exploitatiekosten voor
Britsche reeders (reparaties, brandstoffen, scheeps-
benoodigdheden, bonen);
de subsidies, financieele faciliteiten, preferen-ties e.d. die buitenlandsche Regeeringen in directen
of indirecten vorm aan eigen scheepvaart toekennen,
en tenslotte
de concurrentie van vreemde iijnreederijen, die
zich hebben doen gelden in tevoren slechts door tramp-
schepen bevaren routes. Aan de Regeering is nu voorgesteld gedurende min-
stens 5 jaar de subsidieering van de trampvaart weder
in te voeren en het maximum bedrag per jaar van
2
tot 2 4 millioen £ te verhoogen en
daarbij,
even-
als vroeger, medewerking aan de minimum-vrachten-
schema’s tot voorwaarde te stellen, terwijl bij het be-
reiken van een nader vast te stellen vrachtenpeil de
subsidieverleening zou zijn op te schorten.

Lijnvaart.
De Britsche ljnreederijen hebben te kampen met
buiteulandsche door den Staat ondersteunde concur-
rAnten en verminderde hoeveelheid lading als gevolg
van handelsbelemmeringen, het ver doorgevoerde stre-
ven in vele landen naar economische zelfgenoegzaam-
heid, de pogingen om een bilateraal evenwicht in het
handelsverkeer te verkrijgen en het uitblijven van een
herstel van den Engelschen export.
Ter versterking van de positie van de iij.nvaart

wordt daarom voorgesteld gedurende 5 jaar een bedrag
van 5 millioen £ per jaar te bestemmen voor een
– van subsidie wrèl te onderscheiden – ,,liner de-
fence” fonds. Een uit drie onafhanicelijke mannen
bestaande commissie zou dan van advies dienen oni
uit dit fonds gelden beschikbaar te stellen, zoo dik-
wijls een lijn of een groep van lijnen ineen bepaalde
vaart of een bepaalden geregelden dienst in zijn be-
staan bedreigd wordt of in nood verkeert.
Voorgesteld wordt verder, dat van het jaarljksch
bedrag 500.000 £ aangewend wordt voor ondersteu-
ning van de Engelsche ljureederijen in de vaart op
het Europeesche vasteland en de Middellandsche Zee.

Korte Europeesche vaort.
De vloot ten dienste van de vaart op het Europee-
sche vasteland, de Oost- en Witte Zee, de Middel-
ianidsche en de Zwarte Zee, wordt door het Fact
Finding Committee voor dezen tak van bedrijf ,,het
zwakste punt in de wapem-usting der Britsche scheep-
vaart” genoemd. Het aantal voor deze vaart geschik-
te kleine schepen van 1000 tot 4000 bruto ton, die
juist in oorlogstijd zeer goede diensten kunnen be-
wijzen, is de laatste jaren sterk geslonken. De catas-
trofale daling van den Engelschen kolenuitvoer, voor
het vervoer waarvan deze schepen hoofdzakelijk ge-
bouwici waren, heeft deze vermindering in de hand
gewerkt en verhinderd, dat moderne schepen, oolc voor

90

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 19.39

ander vervoer geschikt, in de vaart gebracht werden.
Voorts worden de oorzaken geweten aan de protec-
tionistische tariefpolitiek van Engeland zelf, welke
tot vermindering van vervoer leidde en aan de door
vlagbevoorrechting, lagere exploitatiekosten en ge-
bruik van moderne scheepstypen zeer verscherpte con-
currentie van het buitenland.
Bijzondere aandacht wordt gegeven aan het zeer
geringe aandeel van de Britsche vlag in het vervoer
van voor het Vereenigcl Koninkrijk bestemd hout, dat
in 1937 nog geen 7 pOt. bedroeg. Aan de weinig be-
schikbare tonnage droegen de vroegere Britsche voor-
schriften, welke practisch verboden hout aan dek te
laden, de schuld, daar de schepen van andere vlaggen
profiteerden van de zooveel gunstiger uitwaterings-
bepalingen in hun landen; eerst in 1932 is de Brit-
sche wretgeviug op dit punt herzien.
Het bezit van modern.e tonnage, geschikt voor het
vervoer van hout, zou tevens in staat stellen met
beter resultaat mede te dingen in het vervoer van
kolen, fosfaat en erts van en naar nahurige havens.
De voorstellen voor dit onderdeel houden in:
een subsidie van 500.000 Pond per jaar gedu-
rende minstens S jaren aan de trampschepen in de
vaart op naburige havens van het Continent op cle-
zelf de voorwaarden als de subsidieverleening aan de
groote trampvaart;
Regeeringsmaatregelen ertoe strekkende, dat een
veel grooter aandeel van den invoer in het Ver-
eenigd Koninkrijk van Russisch hout onder Britsche
vlag verscheept wordt;
bevordering van grootere verschepingen onder
Britsehe vlag in de houtvaart van andere landen naar
het Vereenigd Koninkrijk en in de uitgaande ko-
lenvaart door middel van vriendschappelijke overeen-
komsten met de Regeeringen van deze landen.

Kusivaart.
In het eveneens omvangrijke rapport van het
,,Coasting Trade Fact Finding Committee” wordt
uitvoerig op de verhoudingen ten opzichte van de
spoorwegen en het autoverkeer en ten opzichte van de huiteulanidsche schepen in dezen tak van bedrijf inge-
gaan en bijzondere aandacht besteed aan cle scherpe
concurrentie, welke ondervonden wordt van de No-
derlandsche kleine kustvaarders, die over, voor deze
vaart zeer geschikte, scheepstypes beschikken; hun exploitatiekosten, vooral wat de bonen betreft, laag

weten te houden en derhalve tegen lage vrachten
kunnen vervoeren. Terwijl slechts IY21 h 2 pOt, van
de totale kustvaart door büitenla.nders wordt uitge-
oefend, bedraagt het aandeel van de vreemde schepen
in het vervoer van ladingen voor schepen niet grou-
ter dan 750 bruto ton 7 pOt. en in de vaart uitge-
oefend door schepen beneden 500 bruto ton, waartoe
vrijwel alle Nederlandsche motorkustvaarders hehoo-
ren, 13 pOt.
Voorgesteld wordt aan de trampreoders in de kust-
vaart een subsidie van 500.000 Pond per jaar gedu-
rende 5 jaren te verstrekken en voorts maatregelen te nemen, teneinde concurrentie op redelijke voor-
waarden tusschen kustvaart en spoorwegen te verze-
keren. Verder wordt op herstel van den kolenuitvoer naar naburige landen op het vasteland aangedrongen
en op een regeling, waarbij ladingen, bestemd voor
overheidsinstellingen en het vervoe.r van goederen, die op eenigerlei wijze Regeeringssteun ontvangen,
aan Britsche schepen, worden voorbehouden. De Re-
geering zou er daarenboven scherp op moeten toe-
zien, dat vreemde schepen aan dezelfde voorschriften
ten aanzien van de veiligheid e.’d. als Brits’che sche-
pen worden onderworpen.
Soortgelijke maatregelen worden gevraagd ten he-
behoeve van de kustlijnvaart, die in het bijzonder te
lijden heeft van de concurrentie van het vervoer
langs mii en weg.

Ta.r&kvaart.
De beschikking over een moderne vloot van tank-

schepen is noodzakelijk in tijd van oorlog; over de
vraag, of
in
voldoende mate aan deze behoefte vol-
daan kan worden, achten de reeders het echter niet
mogelijk thans een oordeel uit te spreken. De aandacht
wordt erop gevestigd, dat de Scandinavische tank-
tonnage sterk is toegenonien cmi goedkooper te expioi-
toeren is darm. de Britsche en dat financieei.e steun
geboden is, wil de Britsche tankvloot behouden kun-
nen blijven. Weliswaar hebben ook Britsche tankree-
ders geprofiteerd van de Tanker Pool, doch de tegen-
woorclige vrachten maken het niet mogelijk de afschrij-
ving te verdienen. Bepaalde middelen ter verbetering
dienen in overleg met de Regeering te worden vast-
gesteld. –

Reservevloot.
Herhaaldelijk is in den laatsten tijd uiting ge-
geven aan bezorgdheid, dat in geval van oorlog de
Britsche vloot niet groot genoeg zou zijn omn te voor-
zien in den regelmatigen aanvoer van grondstoffen,
voedingsmiddelen en oorlo’gsbenoodigdheden van over-
zee, daar het hoogst onzeker is, of in dergelijke om-
standigheden vreemde tonnage in voldoende mate ter beschikking zou zijn. Veel belangstelling heeft daar-
om gewekt een in hijzonderheden uitgewerkt voorstel
van den heer Heldin om met financieelen steun van
den Staat een reservevloot te vormen uit schepen,
die anders wellicht naar het buitenland of voor sloop
verkocht zouden worden. Dit plan schijnt geen alge-
mcme instemming hij de reeders te hebben gewekt;
althans de bij de Regeering ingediende voorstellen
bepalen zich in dit opzicht tot een bereidverklaring
om, indien de Regeering dit mocht wenschen, de mo-
gelijkheid van de vorming’ van een reserve aan ton-
nage voor noodgevallen nader onder het oog te zien.

Slotopnrerkin gen.
Aan de verschillende voorstellen gaat in het com-
muniqué nog een belaugrjice mededeeling vooraf,
waarin gezinspeeld wordt op de mögelijkheid, dat zich
omstandigheden kunnen voordoen, die speciale (niet
slechts financieele) maatregelen vereischen tegenover
handelingen van bepaalde landen, welke ten nadeele
van de Britsche scheepvaart zouden strekken. De groo-
te koopkracht en de oumetelijke hulphronnen van het
Britsche Rijk bieden evenwel gelegenheid om biji het
onderhandelen over handelsovereenkomsten het ge-
bruik van Britsche scheepsruimte te bevorderen en
te verruimen.
De voorstellen beperken zich tot de scheepvaart;
de eerste stap moet zijn dit bedrijf weder tot wel-
vaart te brengen;’ zonder dat kan’ geen haat voor de
scheepshouwindustrie gevonden worden. Erkend wordt
echter, dat ook de toestand van den scheepsbouw on-
der het oog behoort te worden gezien en dat maat-
regelen getroffen moeten worden, opdat Britsche
reeders in eigen land schepen kunnen doen bouwen
tegen concurreereirde wereldprij zen. De scheepvaart
verklaart zich bereid hieromtrent in overleg met den
Board of Trede en de scheepsbouwindustrie te treden.
Welk standpunt ten aanzien van de voorgelegde
steunplannen door de Britsche Regeering wordt in-
genomen, zal moeten worden afgewacht. Dat in ieder
geval de Regeering ten volle overtuigd is van de
noodzakelijkheid met spoed aandacht aan de nooden van een der meest vitale bedrijfstakken van het ‘land
te geven en in beginsel tot het verleenen van steun
bereid is, mag worden afgeleid uit de hieromtrent
afgelegde verklaringen van den Presicleit van. den
Boarci of Trede, zoowel in Juli 1938 in het Lagerhuis
als dezer dagen in antwoord op de aanbieding van
do voorstellen van de reeders.
Het is duidelijk, dat men in Engeland niet langer
niet enkele tijdelijke crisismaatregeleu wil volstaan, doch dat ook de scheepvaart betrokken wordt in het
algemeen kader van een economische en militaire
herbewapening, die ten doel heeft de in vele opzich-
ten bedreigde positie van het Britsehe Rijk te her-
stellen en te versterken. Mr. H. E.
,SCHFFER.

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

91

HET VERWEER VAN HET GROOT-

WINKELBEDRIJF.

Als weerslag op de aanvallen, welke vooral in den
laatsten tijd tegen de grootondern.enung in den klein-
handel zijn gericht’), deed de ,,Raad van het Groot-
winkelbedrijf in Nederland” tot nu toe een tweetal
publicaties verschijnen_ waarin zijn afgedrukt blijk-
baar op zijn verzoek uitgebrachte prae-adviezen, wel-
ke licht moeten brengen in het vraagstuk van cle po-
sitie der grootonderieming in den detailhandel.
Als eerste dezer publicaties verscheen het ,,Memn-
randum” van de hand van Prof. Dr. G. M. Verrijn
Stuart over ,,Wettelijke regeling van de verhouding
tusschen groot- cii kleinbedrijf in den detailhandel”
2)

Dit memorandum is verdeeld in acht hoofdstukken,
die wij in dit artikel op den voet zullen volgen. Bij
de behandeling van de verschillende hoofdstukken zal
uiteraard hier en daar worden teruggeroepen op de
argumenten der bestrijders, zooals die in het vorige
artikel zijn vermelid. In een volgend artikel zuilen wij
het prae-ad vies van Prof. G-erbrandy behandelen om
eindelijk in een slotartikel onze eigen visie op dit
vraagstuk weer te geven.

I.
De verhouding tv,sschen groot- en kleinbedrijf

in het algem,een.

Prof. Verrijn Stuart vangt aan met erop te wijzen,
dat het in geen enkelen bedrijfstak zoover is geko-
men, dat de middenstand in het economisch leven het
veld zou moeten ruimen, en ter ondersteuning van
die meening haalt hij dan een voorbeeld aan uit het
verkeerswezen en een uit de kleinindustrie. Reeds
dadelijk moet worden gezegd, dat deze voorbeelden
niet ter zake dienen: bij de bespreking van de argu-
menten der tegenstanders werd uitdrukkelijk ver-
meld, dat de toestand in den kleinha.ndel gansch an-
ders is dan in de kleinindustrie. Prof. Verrijn Stuart
noemt dan ook geen enkel voorbeeld uit den klein-
handel.

Verder treft het, dat de auteur van het memoran-
dum, evenals zoovelen vôôr hem, weer een negatieve
omschrijving van het begrip middenstand geeft, nl
door aan te geven, wat de middenstand nièt is, in.-
stede van in de definitie neer te leggen, wat de
middenstand wal is. Mogen wij den hoogleeraar ver-
wijzen naar de definitie uit het twee jaar geleden
verschenen ,,flandhoek voor den Middenstand” ‘):
,,Onder middenstanders verstaan wij de dragers van liet ondernemersrisico in het kleinbedrijf op het ter-
rein van handel, nijverheid en verkeer”, welke defi-
nitie derhalve positief is en voor het hier behandelde

onderwerp volkomen passend. Datzelfde handhoek
komt aan de hand van officieele cijfers tot de conclu-
sie, dat minstens 2 millioen personen hier te lande
voor hun levensonderhoud van den gang van raken
in het middenstandsbedrijf afhankelijk zijn, welk ge-

tal een heteren kijk op de belangrijkheid van den
middenstand geeft dan de door Prof. Verrijn Stuart
tea tooneele gevoerde cijfers. Hoe dat echter zij, ook de auteur van het memorandum komt tot de slotsom,
dat het kleinbedrijf ,,bijzonder frequent” is, en stelt dan de vraag, of er niet een teveel aan kleine zaken

‘) Zie ,,Grot- en kleinbedrijf in den deta.i]hnndel”,
E.-SJ3. van 18 Januari 1939, bis. 42.
}[e’t tweede prac-advies, •dait werd gepubliceerd is van
de hand van Prof. Mr. P.
S.
Gerbrandy en draagt als bitel:
,Z ijn wtte1ijke maat iegele n gewel ucht, teneinde daardoor
in de veilhouding tussohen groot- en kleinbedrijf iii den
detailhandel, de ontwikkeling van het grootbedrijf ten bate van ‘liet kleinbedrijf ‘te renunen?”. Merkwaardig is, dat uit
dit prac’advles blijkt, dat er nog een – blijkbaar (nog?)
niet gepubheeerd – ander prae-adiies bestaat. Wij komen
hierop nog terug.
Haesdboek voor •dn Middenstand, samengesteld door
Drs. H.L. Jansen, M.Kropveld, Jhr. Dr. J. C. Mollerus,
Dr. F. L. van Muiswinkel en Dr. E. J. Tobi. – Uitg.
Tjeenk Willink, Haarlem, 1937.

is, terwijl hij tenslotte te kennen geeft, dat voor
ondergang van den middenstand voorshands waarlijk
niet behoeft te worden gevreesd.
De opmerking over het ,,teveei” heeft ons ten
zeerste verbaasd. 1

leeft de hoogleeraa.r nooit verno-
men van het inderdaad tot voor .zeer kort brandende
vraagstuk van het. ,,teveel aan winkels” en van alle
daarmede samenhangende euvelen? Die vraag had
niet gesteld behoeven te worden; over het bestaande
teveel zijn alle kenners van de distributie het eens. Dat echter in verband niet het groote getal niet ge-
vreesd behoeft te worden voor ondergang van den
middenstand, is een volstrekt onhoudbare conclusie:
alsof dat alleen zou afhangen van het aantal op een
gegeven moment bestaande zaken! Het gaat er maar
om, hoe de positie van die raken is, en wij zuilen
later nog zien, dat die uitermate droevig is. In dit verband heeft cle opnierking, dat het aantal
vestigingen van gTootfiliaalondernemingen van 1930
tot 1937 gestetgen is van slechts 2 tot 3 pOt. van het totaal aantal winkels geen enkele bewijskracht t.a.v.
den door het grootwinkelbedrijf uitgeoefenden in-vloed. Erkend moet worden, dat het memorandum
zelf de heteekenis van het grootwinkelbedrijf hier-
door slechts zeer partieel gekenschetst noemt, en er
op wijst, dat er groote plaatselijke verschillen zijn.
Precieze gegevens, zoo zegt de saniensteller van het
geschrift, stonden mij niet ter beschikking. Gaarne
vullen wij deze lacune aan met de mededeelng, dat uit officieele cijfers van reeds enkele jaren geleden
viel af te leiden, dat het grootbedrijf in den levens-
middelenhandel te ‘s-Gravenhage toen reeds ongeveer
50 pOt. van den omzet in die stad tot zich had getrok-
ken, terwijl uit een opgave van ‘de Kamer van Koop-
handel en Fabrieken te Amsterdam blijkt, dat liet
aantal filialen van het grootwriukelbedrijf daar ter
stede was gestegen van 296 op 1 Januari 1932 tot
374 op 1 Juli 1937. Deze cijfers geven dus wel een
heel anderen indruk dan de 3 pCt. van het memo-
randum!
De verhouding, waarover het eerste hoofdstuk loopt, is naar ons oordeel allerminst volledig ge-
schetst, wij komen ‘daarop in een slota.rtikel nog
terug.

II.
Groot-
en
kleinbedrijf
in den. detailhandel.

Dit hoofdstuk vangt aan met de stelling, dat zoo-
lang een winkelier niet eerlijke middelen, d.w.z. onder
toepassing van geoorloofde concurrentiemethoden eu
onder behoorlijke belooning van zijn medewerkers, zijn zaak tot groei weet te brengen, noch uit econo-
misch, noch uit sociaal oog-punt daartegen iets is in
te brengen. Wij herinneren eraan, dat het kleinbe-
drijf het g-roothedrijf juist vei-wijt minder geoorloofde
of unfaire concurrentie-practijken toe te passen, zoo-
als in ons vorig artikel uitvoerig uiteengezet: op dit
punt wordt echter later nog door het memorandum
teruggekomen, zoodat ook wij deze stof tot dat tijd-
stip bewaren. En ook met de sociale kijk, welke uit
deze stelling blijkt, zijn de bestrijders van het groot-
bedrijf het niet eens. Het is zeer wel mogelijk, dat
werkers in het grootbedrijf sociaal niets te klagen
hebben, maar dat beteekeut nog allerminst, dat ande-
ren, buiten liet g.roothedrijf staande, géén klachten
hebben!
Fiscale maatregelen tegen groei van het groothe-
drijf wijst Prof. Verrijn Stuart af. Wij weten reeds,
dat de bestrijders uit officieele middenstandskringen
dat ook doen, zoadat aan dit punt geen woorden ver-
spild behoeven te worden; wellicht niet een enkele
uitzondering, waarop wij nog terugkom en.
Sterk staat Prof.
Terrjn
Stuart ook naar onze
meening, wanneer hij wijst op de moeilijkheid een

criterium te vinden voor toepassing van het conces-sie-stelsel. Inderdaad, dat zal moeilijk wezen: maar
wanneer iets moeilijk is, behoeft dat nog geen reden
te zijn om de zaak niet Laan te pakken!

92

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

De feitelijke omvang van het grootbecirijf.

Gaarne en volkomen vereenigen wij ons met den
wensch van den schrijver van het memorandum, dat
er nog eens een tijd moge komen, waarin een volle-
dige statistiek van de totale emzetten van de ver-
schillende onderdee]en van het winkelbedrijf ter be-
schikking zal zijn. Die lacune maakt, dat ook de hui-
dige brochure zich met min of meer nauwkeurige
schattingen moet behelpen, en volkomen terecht zegt
de auteur, dat de gegeven cijfers met eenige reserve
bekeken moeten worden. Brengt men de door Prof.
Verrijn Stuart gegeven cijfers weer in verband met
datgene, wat aan het einde van 1 door ons over de
verspreiding van het grootbedrijf werd gezegd, dan
zal het zonder meer duidelijk zijn, dat ook hier de cijfers plaatselijk bekend zouden moeten zijn, om
juiste conclusies toe te laten: aan de door het memo-
randum gegeven cijfers valt daarom weinig bewijs-
kraôht toe te kennen. Slechts willen wij hierbij nog
aanteekenen, dat de cijfers van het memorandum aan-
gaande den omzet van de eenheidspr’ijzenwinkel wel
wat héél erg argeloos aandoen, en den niet ter zake
kunidigen lezer toch wel zeer beslist een verkeerden

indruk moeten geven. Het aandeel van de eenheids-
prijzenwinkels ter plaatse hunner vestiging wordt be-
rekend op gemiddeld 1 â 14 pOt. – hier wordt nu
eens wèl een locaal cijfer gegeven – van den totalen
omzet ter plaatse, en wij hooren het den lezer al zeg-
gen: is dat nu zoo erg? In de eerste plaats zijn dus
hij dien plaatselijken omzet alle mogelijke kleine
en groote winkels dooreen gerekend, terwijl er tal
van categorieön van zaken zijn, die van de eenheids-
prijzenwinkel geen concurrentie ondervinden. Maar
voor diè winkels, die dan wèl die mededinging aan
den lijve ondervinden, is de druk dus al dadelijk heel

wat grooter dan die 1 ?
1Y2
pOt.! Voorts wordt met
geen enkel woord melding gemaakt van het feit, dat

de eenheidsprijzen’.vinkel uit verschillende branches
enkele artikelen met massalen omzet en behoorlijke
winst wegzuigt – zooals in ons eerste artikel aan-
gehaald -, zoodat ide winkels, die met deze concur-
rentie te maken hebben, opnieuw getro.ffen worden, ditmaal in hun totalen brutowinst. Het memorandum
stelt derhalve de invloed van de eenheidsprijzenwinkel
op den detailhandel zeker veel te onschuldig voor.
Het geschrift vermeldt tav. het grootfiliaalbedrijf
iii den levensmiddelenhandel, dat zijn aandeel van den
totalen omzdt van 1930 tot 1937 is gestegen van on-
geveer 13 tot ca. 20 pOt., en dit cijfer bevestigt wel
de medeeling in ons eerste opstel, dat het grootfiliaal-
bedrijf zeker de gevaarlijkste mededinger van het
kleinbedrijf is. De mededeeling, waarschijnlijk als
pleister op do wonde bedoeld, dat het kleinbedrijf dus
nog altijd over ca. 80 pOt. van den omzet beschikt,
vermogen wij dan ook niet als zoo geruststellend voor
den middenstand te beschouwen als Prof. Verrijn
Stuart dat
blijkbaar
doet.

Bezwaren tegen het groot bedrijf. Het ,,behoefte”-
argument.

Bij dit hoofdstuk kunnen wij volstaan met enkele
korte opmerkingen. De
schrijver
beperkt zich hier tot
een verdediging van de vrije concurrentie, maar daar-
tegen gaat de strijd niet – zooals in ons vorige arti-
kel duidelijk is onderstreept – doch wel tegen de uit-
wassen daarvan.
En ook de uiteenzettingen omtrent het behoefte-
element doen weinig ter zake; zij raken niet de kern
van het vraagstuk, die wij in de slotbëschouwing
nader zullen behandelen.

Verdere bezwaren tegen het grootbedrijf

In dit gedeelte komen dan de verwijten ter sprake,
welke door het kleinbedrijf tot de grootondernemin-
gen worden gericht in verband met speciale aanbie-
dingen, lunchrooms, kapsalons, enz. enz.
De kwestie van de zgn.. lok-artikelen wordt en-baga-
tele behandeld ‘door te zeggen, dat . het in hot
warenhuis wel eens kan voorkomen, dat van speciale,
goedkoope offertes van de zijde van de industrie ge-
bruik wordt gemaakt. Maar met een zoo slappe be-
strijding van al datgene, wat het kleinbedrijf aan-
voert te dezen opzichte, kan dit punt toch moeilijk
als afgedaan worden beschouwd!
Van de eenheidsprijzenwinkei wordt betoogd, dat
deze geen gelegenheidsgoed kra voeren. Want wanneer
zulk een onderneming bijv. een das heeft geprijsd
voor
f
0.50, dan mag zij niet het risico loopen, dat
de betrokken fabrikant dezelfde das aan een andere
zaak levert, welke die das dan tegen
f
0.47 in. de eta-
lage legt. Deze argumentatie is toch wel wat erg
simplistisch: alsof de eenheidsprijzenwinkel er door
het tot het uiterste drukken van de
inkoopprijzen
niet
voor vermag te zorgen, dat er geen schijn of schaduw
van een kans is, dat een gewone winkel hetzelfde goed
tegen lageren prijs zou kunnen verkoopen!
Het memorandum heeft het verder over ,,i’erticale
combinatie” tusschen productie en ‘distributie, en
noemt in dat verband om. de schoenenbranche, zonder
nochtans den toestand in die branche nader te analy-
seeren. Dat is jammer, want dan zou gebleken zijn,
dat juist in den schoenhandel de positie van den zelf-
standigen schoenwinkelier achteruit vliegt vanwege
het hand over hand toenemend aantal filiaalwinkels
van schoenfabrikanten!
Prof. VerTijn Stuart memoreert vervolgens de
vraag, of wellicht de industrie, bij welke de groote
orders van het grootdistributiebedrijf geplaatst wor-
den, reden tot klachten zou kunnen hebben en hij
bepleit – naar buitenlandsch voorbeeld – het hou-
den van een enquête hieromtrent. Wij kunnen, ook
zonder enquête, den hoogleeraa.r wel verzekeren, dat
hier, in tegenstelling met zijn indruk, dat op dit stuk
van ,,bevredigende verhoudingen” gesproken kan
worden, lang niet alles botertje tot den boom is. Uit eigen waarneming is ons een geval bekend, waarbij
een confectiefabriek op een vraag van een gr ,tdis-
tributiehedrijf naar den prijs ,,bij kwantum” ii een
bepaald kleedingstuk, de volgende offerte a±gaf: bij
één stuk
f
1.50, bij 12 stuks
f
1.75, bij 144 stuks
f 2.—
enz., daarmede te kennen gevend, dat zij van
de orders van den aanvrager tegen de ,,uitgebeende”
prijzen, waartegen die steeds geplaatst werden, maar
liever verschoond wenschte te blijven. Of een enquête
hier inderdaad licht kan brengen? In ieder geval zal
er dan voor gezorgd moeten worden, dat een strikt
neutrale instantie het onderzoek instelt en dat dege-nen, die inlichtingen moeten verstrekken, een abso-
lute waarborg van geheimhouding krijgen.
De klachten van het kleinbedrijf over de lunch-
rooms, kapperswinkels, e.d. in de grootondèrnemingen
wijst Prof. Verrjn Stuart van de hand met de op-
merking, dat het kleinbedrijf toch ook tal van neven-
diensten bewijst als het ophangen van bulletins van
couranten, verkoopen van kaarten voor sportwedstrij-
den ed. Deze argumentatie kan ons maar zeer matig
bevredigen.
Kwalitatief moge weinig verschil bestaan tusschen
het bewijzen van neven-diensten door het kleinbedrijf
en die, welke het grootbedrjf zijn clientèle brengt,
kwantitatief is dat naar onze stellige overtuiging
niet het geval. De huisvesting van het grootbe-
drijf en de daardoor gegeven mogelijkheid de plaat-
sen in het gebouw, waar ‘de bedoelde neven-diensten
worden verleend, zorgvuldig en doelbewust uit te kie-
zen, maakt o.i. de schade op deze wijze toegebracht aan de andere handelaren, die dezelfde artikelen ten
verkoop bieden of dezelfde diensten bewijzen als de
verschillende af deelingen van het grootwinkelbedrijf,
belangrijk grooter – ook rélatief gezien – dan de
kleiuhandelaar zijn bedrijfsgeuooten door kaartenver-
koop, gratis telefoneeren en dergelijke faciliteiten
ooit kan berokkenen.
Ook deze klacht van het kleinbedrijf is met de op-

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

93

merkinge.n in het memorandum allerminst bevredi-
gend afgehandeld!

In vele bladzijden tracht Prof. Verrijn Stuart
aan te toonen, dat practisch alle reclamemethoden, die
bij het grootbedrijf in gebruik zijn, door het klein-
bedrijf in toepassing kunnen worden gébracht, mits
ook hier do rioodige organisatie plaats vinde. Het
moet ons van het hart, dat hier de vreemdeling in
het dist.rihutie4eruzalem, die Prof. Verrijn Stuart is,
zich manifesteert. Wij erkennen grif en volmondig,
dat de schrijver ernaar gestreefd heeft, zijn argumen-
tatie zoo objectief mogelijk te houden – maar het is
zijn gemis aan practische kennis van wat zich in den
middenstand afspeelt, welke hem hier dingen doet
verkondigen, die op papier wel mooi staan, maar die
in de practijk onuitvoerbaar zijn gebleken.

Zoo is het bijv. beslist nièt waar, dat de reclame,
die voor den enkeling te duur is, door een massa van
kleine winkeliers gedragen kan worden, mits deze het
nut van samenwerking maar w’illen inzien. Zeker, in het

levensmiddelenbedrijf poogt men iets in deze richting
to doen, maar het gaat maar heel aarzelend en prac-
tisch wordt er maar weinig bereikt. Hoe komt
dat? Omdat in ons land – de organisaties in den
levensmiddelenhandel, die zich hiermede bezig hou-
den, hebben dat aan dan lijve ondervonden – een
uniforme reclame voor detaillisten uiterst moeilijk
doorvoerbaar is vanwege de vele en groote verschillen
in de zaken der betrokken winkeliers. Misschien kan
men bij kruideniers nog wel groepen zaken van de-
zelfde aard en standing tesamen trachten te brengen,
hoewel ook dat al uitermate moeilijk blijkt te zijn;
maar in andere branches is dat reeds vrijwel uitge-
sloten. Gesteld dat de leiding een aardige reclame
heeft uitgedacht en nu tracht die door de aangesloten
winkeliers te doen maken. Dan blijkt, dat die – im-
mers uniforme! – reclame voor den één niet geschikt
is, omdat hij een heel ander soort klanten heeft, dan
waarmee de samensteller van de reclame rekende;
voor den ander niet, omdat hij veel meer succes weet
te behalen met een andersoortig propagandamiddel
enz. enz. En bovendien: wat is de sterkste kracht
van den zelfstandigen middenstandswinkelier? Zijn individualiteit, zijn persoonlijkheid, het persoonlijk
cachet van zijn winkel – en dat zal hij nu moeten
gaan prijsgeven? Zooiets kan gelukken in Amerika:
maar hij welke andere verhoudingen dan hier te lande!

Dit hoofdstuk is wel het zwakste van het geschrift
en wij kunnen niet zeggun, dat de bedenkingen, welke
door het kleinbedrijf tegen wat men daar noemt de
uitwassen van de Vrije concurrentie door het groot-
bedrijf worden aangevoerd, ook maar eenigermate
afdoend zijn weerlegd. Hier is het ook de plaats om
ons uit te spreken over het reeds in ons vorig artikel
vermelde argument van de ongelijke wapenen bij den
concurrentiestrijd. Het is volgens onze meaning niet voor tegenspraak vatbaar, dat inderdaad het centraal
geleide, financieel krachtige grootbedrijf in den con-
currentiestrijd géén gelijkwaardige tegenstander is
van een uit vele ongelijksoortige grootlieden bestaande
en financieel weinig krachtigen en ondermijnden mid-
denstand. Zeker, door comb:inatie bij den inkoop kan
inderdaad hier en daar iets worden bereikt, maar op het in den strijd tusschen groot- en kleinbedrijf juist
zoo naar voren springende gebied van de reclame, van
de beïnvloeding van de massa der koopers en op het
terrein van den uiterlijken verschijningsvorm – cle
paleizen der warenhuizen en andere grootondernemin-
gen versus den eenvoudigen, middenstandswinkel,
waar voor moderniseering maar al te vaak de benoo-
digde gelden ontbreken – ligt het middenstandsbe-drijf stukken achter. Hier wordt de strijd zeker met
volkomen ongelijke middelefi gestreden. Wil men nog

een voorbeeld uit de practijk van allen dag? Een
kruidenier wil met zijn tijd meegaan en het is hoog
noodig, dat zijn winkel genioderniseerd wordt: het
grootbedrijf doet dat immers ook! Hij gaat dus eens
met zijn huiseigenaar praten. En ja, die is wel ge-
neigd iets te doen, maar. . . . hij heeft zoo juist ver-
nomen, dat het grootwinkelbedrijf vaak voor zéér ge-
ruimen tijd dergelijke panden inhuurt, mits de eige-
naar de verbouwing bekostigt; wil de kruidenier hem
nu ook een dergelijke garantie geven? – Ons dunkt,
dat commentaar wel overbodig is.

VI.
Sociale bezwaren tegen het grootbedrijf.

Ook dit hoofdstuk gaat naar ons gevoel de kern
van den aanval tegen het grootbedrijf voorbij.
Hier komen ook de fiscale maatregelen nog veer
eens ten tooneele, en Prof. Verrijn Stuart gewaagt
hier van een ,,fiscalen rooftocht zonder rechtsgrond”.
Wij hebben al meermalen doen uitkomen, dat men van
officieele
zijde
in middenstandskringen speciale be-
lastingen eveneens a.fkeurt, maar waar hier het memo-
randum de zaak nog weer eens ter sprake brengt, zij
er hier onzerzijds op gewezen, dat er toch wel degelijk
één vorm van het grootbedrijf is, waar een speciale
belasting op zeer deugdelijke motieven te verdedigen
valt, en dat is bij de eenheidsprijzenonderneming. Ook
in dit artikel hebben wij gewezen – evenals in het
vorige – op het wegzuigen van massa-artikelen met
behoorlijke winstmarge uit verschillende branches
door den eenheidsprijzenwinkel, aldus den betrokken
middenstander achterlatende met den verkoop van
minder gevraagde artikelen en met zg. concurrentie-
artikelen tegen een minimale winst. Hier is wel dege-
lijk sprake van ontwrichten van bepaalde midden-
standsbedrijv en, en het memorandum maakt hiervan,
hoewel in de aanvallen op het grootbedrijf dit punt terdege naar voren komt en Prof. Verrijn Stuart op
verschillende plaatsen in zijn memorandum door aan-

halingen blijk geeft die geschriften te hebben ge-
lezen, geen gewag. Tot herstel van de op deze wijze
ontstane ongelijkheid ware een speciale belasting op
de eenheidsprijzenwinkels zeer wel te rechtvaardigen.
In hoofdzaak heeft de samensteller van het memo-
randum bezwaar tegen maatregelen ter bescherming
van het kleinbedrijf, omdat die de tegenstelling tus-
schen de ,,haves” en de ,,have nota” zouden bestendi-
gen en spanningen en een stemming van verbittering
in het leven zouden roepen, die voor de sociale rust
en de goede verstandhouding in onze samenleving
uitermate ongewenscht zijn. Hier hebben wij ons toch
de oogen uitgewreven. Hoe nu: de door het klein-
bedrijf gewenschte maatregelen ontmoeten tegenkan-
ting, omdat de sociale onvrede erdoor zou worden be-
vorderd – maar over de ernstige spanningen en de
werkelijk zeer groote verbittering, die thans in mid-
denstandskringen heerschen als gevolg van de huidige
onbelemmerde vrijheid geen woord! Komen de be-
staande spanningen en de bestaande verbittering er
dan niet op aan?
Dan komt hier natuurlijk het argument naar voren,

dat door belemmering van het grootbedrijf de energie
zou worden geknot. Dat wordt ook door de aanvallers
erkend, maar men w’il daarmede, althans tijdelijk,
hewust genoegen nemen, om een naar het inzicht dier
bestrijders grooter goed te redden. Waarom over deze
argumentatie geen woord?

Het slot van dit hoofdstuk wijst er dan op, dat de sociale verhoudingen in het grootbedrjf zelf geens-zins verwerpelijk zijn. Wij willen dat op gezag van
Prof. Verrjn Stuart gaarne aannemen – hoewel
men oolc over dit punt wel eens andere geluiden kan
beluisteren -, maar zouden toch willen opmerken,
dat zulks op zijpaden voert.

Immers de sociale positie der werknemers in het

94

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939
grootbedrijf was bij den aanval allerminst in het ge-

NADERE BESCHOUWINGEN OVER
ding, wèi die van den zelfstandigen middenstand.

AANBESTEDINGSCIJFERS.
Indrulcicen naar aanleiding van de buitenland-
sche wetgeving.

Hierover valt weinig te zeggen. Met het feit, dat
in Tsj echo- Slo wakije en in Zwitserland de coöpera-
ties niet vallen onder de beperkende bepalinge.n tegen
het grootbedrijf zijn wij het evenmin eens als Prof.
Verrijn Stuart.

Wat in dit gedeelte wordt medegedeeld over de lot-
gevallen van werknemers uit opgeheven afdeelin-gen
van het grootbedrijf te Weenen, die niet door het
middenstaudsbedrijf waren opgenomen, doch werkloos
waren gebleven, schijnt ons weer uitermate zwak. Het
is immers zeer wel mogelijk, dat een gelijk aantal
lieden uit andere milieux in het middenstandsbedrijf
wèl een plaats hebben gevonden – deze argumentatie
is toch wel wat erg poovertjes.

Slot beschouwing.

In dit laatste hoofdstuk wijst Prof. Verrijn Stuart
er op, dat de middenstand het in de laatste jaren zoo
moeilijk heeft gehad als gevolg van de hevige con-
junctuurgolven, die de koopkracht van het publiek in
ongekende mate hebben aangetast en in overeensteni-
ming hiermede beveelt hij dan als de beste methode van oplossing van dit vraagstuk aan een verstandige
conjunctuurpolitiek, gericht op stabilisatie van het
algemeen prijsniveau en op het voorkomen (? T.) van
massawerkloosheid, waardoor ook de middenstand be-
staanszekerheid zal erlangen. Gezwege

ni van het feit,
dat naar ons gevoelen ook een betere conjunctuur de
bestaande wrijvingen alleen maar verzachten en niet
wegnemen zal, is deze wijze van oplossen van het
vraagstuk zoover van zijn verwezenlijking verwijderd,
is ze in dergelijke mate een vrome wensch, dat hier
nauwelijks van een ernstige poging om tot een oplos-
sing te komen gesproken mag worden.
En onder aanhaling van een passus van de hand
van den ook reeds in ons eerste artikel geciteerden
Dr. Van Beurden – een citaat overigens, dat wij hier
weinig passend achten – wordt dan nog eens betoogd,
dat de rechtvaardiging van het bestaan van den de-
taillist – dus ook van het grootbedrjf in den detail-
handel – slechts kan worden gevonden
in den dienst,
welken hij aan zijn medemenschen, die als consumen-
ten tot hem komen, bewijst. Wij laten nu daar, dat in
het bedoelde citaat de consumenten niet als zoodanig
voorkomen, wèl wordt daar gesproken van ,,het be-
lang der gansche volksgemeenschap”, hetgeen toch wel
iets anders is. Maar afgezien hiervan komt in de in-
terpretatie van Prof. Verrijn Stuart weer duidelijk
naar voren, dat hij de geheele aangelegenheid toch in
hoofdzaak
uit economisch gezichtspu.nt wil
bezien,
n’en déplaise het feit, dat hij in een – overigens ook
niet al te sterk – hoofdstuk een en ander rond de
sociale zijde van het vraagstuk te berde brengt, zich
daarbij echter grootendeels op zijpaden begevende.
Echter hebben wij in ons eerste artikel toch wel over-
duidelijk doen zien, dat het bij dit vraagstuk niet in
hoofdzaak gaat om economische, doch om
sociale mo-tieven
en dat de voorstanders van wettelijke bescher-
ming van het kleinbedrijf welbewust die economische
motieven wenschen te subordineeren aan de sociale.
Een verdediging van het grootbedrijf, welke zich in
hoofdzaak op economische motieven baseert, is dus
als strijdmiddel weinig effectief, omdat zij langs de
kern van het vraagstuk heenredeneert. Waarbij wij
dan afzien van den strijd tegen verschillende concur-
rentie-methoden,
waarover hierboven reeds het noo-dige is opgemerkt.
Dr. E. J.
T0B1.

In aansluiting op het artikel ,,Aarnbestedingen en
overheidsinvesteringen in Nederland” afgedrukt in
E.-S.B. van 25 Januari ji., volgt hieronder een na-
dere analyse van de op biz.
72
e.v. bedoelde cijfers in-
zake aanbestedingen voor openbare werken in de
jaren 1926-1937.
In de uitgaven voor openbare werken kunnen wij
de volgende splitsing aanbrengen:
I. Een functionele verdeling naar de instanties,
die de opdrachten verstrekken:
geografische verdeling naar de provincies, waar de werken plaats vinden;

een verdel:ing naar de objecten, die uitgevoerd
worden.

Het aandeel van de overheid in het totaal der aan-
bestedin gen. – –

Bij de cijfers der aanbestedingen, die het Maand-
schrif t van het Centraal Bureau voor de Statistiek
regelmatig verstrekt, worden de opdrachtgevers on-derscheiden in de volgende vijf rubrieken: Particu-
lieren; spoo.rweginaatschappijen; woningbouwvereni-
gingen; gemeentebesturen: rijk, provincie- en polder-
bestu ren.

Deze meer gespecialiseerde onderscheiding stelt in
staat de cijfers samen te voegen tot die, betreffende
aanbestedi ngen, overheids-uitgaven tengevolge heb-bend en particuliere aanhestedingen.

– – – totaal bedrag der aanbestedingen

aanbestedingen van de overheid
(bedrag ler aanbested.i ngen in ni illioenen Guldens.)

Uit bovenstaande afgedrukte grafiek
blijkt,
dat het
deel van de totale aanbestedingssom, dat door de over-
heid wordt besteed 65 h 70 pOt. van het totaal der
openbare aan’bestedingen bedraagt, waarbij te beden-
ken valt dat in deze cijfers de onderhandse aanbe-
stedingen, die vooral voor de particuliere bouwnijver-
heid van belang zijn, niet zijn opgenomen. Wanneer
de overheidsactiviteit inkrimpt, is dit van beslissende
invloed op het totaal. Uit het verloop der aanbeste-
dingen blijkt bovendien zeer sterk het conjuncturele
karakter. Er ontstaat hier echter een merkbare ver-
trag:ing ten aanzien van d.e conjuncturele ontwikke-
ling in liet bedrijfsleven. Terwijl in 1931 in het be-
drijfsleven

de crisis reeds zeer sterk haar invloed deed
gelden, zijn waarschijnlijk de uitgaven voor Open-
bare werken in dit jaar nog gestegen, als gevolg van
het hoge aanbestedingscijfer in 1930. Het dieptepunt
voor de anubestedingen ligt in 1935. Dit betekent,
aangenomen, dat dit cijfer representatief is voor het
totaal der investeringen, dat de uitgaven voor open-
bare werken in 1936 het laagst waren.
Het laatste jaar, 1937, vertoont een markante stij-
ging in het
cijfer
der aanbestedingen, die op het

1 Februari
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

95

cijfer der, uitgaven in 1938 haar invloed zal doen
gelden.
De stijging in dit laatste jaar wordt mede beïn-
vloed door het feit, dat enkele grote posten in het
aanbestedingscijfer zijn opgenomen (Moerdijk, Noord-
Ooster-polder Zuiderzeewerken 12.3 millioen, Maas-

tunnel 1.1.9 millioen).

Geografische verdeling.

Voor het eerst is het ons thans mogelijk een geo-
grafische verdeling van de aanbesteding van open-
bare werken over de periode van 1926-1.937 te

maken.
In het Maan dschrift van het Centraal Bureau voor
de Statistiek ) vinden wij daarvoor een splitsing der
cijfers naar de provincies en de grote steden, waaruit
blijkt, hoe sterk de openbare werken op de Hollandse provincies geconcentreerd zijn. Noord- en Zuid-Hol-
land samen hebben zonder de grote steden Rotterdam,
Den Haag en. Amsterdam reeds één derde van het
totaal verwerkte bedrag aan aanbestedingen tot zich
getrokken. In. de provinci.e Drente bijv. werd voor
nog geen twaalfde deel aanbesteed vam het bedrag,
dat in de beide 1-lollandse provincies zonder Amster-
dam, Rotterdam en Den Haag werd aanbesteed.
Dat de uitgaven voor openbare werken in de dichtst
bevolkte wooncentra het grootst zijn behoeft geen ver-
wonclering te verwekken. Bovendien, heeft op het plat-
teland de werkverschaffing in vele gevallen de nor-
male wijze van uitvoering van openbare werken ver-
drongen, hetgeen niet in de aanbestedingscijfers tot

uitdrukking komt.
Toch lijkt ons deze verhouding niet geheel ver-
antwoord. Alhoewel het juist is, dat de behoefte aan openbare werken door een groot aantal factoren be-
paald wordt, is de dichtheid van de bevolking toch wel een van de voornaamste factoren, waardoor er
behoefte aan openbare werken ontstaat. Uit de Volks-
tellingcijfers blijkt, dat in de Hollandse provincies
buiten de grote steden Rotterdam, Amsterdam en
Den Haag iets meer dan een vijfde (21 pOt.) van
onze totale bevolking woonachtig is. Dat in dit gebied
een derde deel van het totaal bedrag aan openbare

werken via aanbestedingen verwerkt wordt lijkt ons
een onevenredig groot bedrag ook al houden wij reke-
ning met de bijzondere eisen, die de bevolkingscentra
stellen, en de betekenis, die de openbare werken in
dit gebied ook voor de buitenprovincies hebben. Een

meer verspreide uitvoering van openbare werken zal
ongetwijfeld van belang zijn. Dit klemt te meer, om-dat de aanwezigheid van een aantal noodlijdende ge-
bieden in ons land (ZO. hoek van Friesland, Emmen

3)
October-aflevering, blz.
164316.

en omgeving e.d.) industrialisatie in ideze streken ge-
wenst maakt. Door ontginningen e.d. kan weleenswaar een belang-
rijk gedeelte van de bevolking in de landbouw een
bestaan vinden, maar de bestaansmogelijkheden, die
op deze wijze geboden worden, zijn beperkt, zodat de
vestiging van industrieën overweging verdient. De
Overheid kan dit laatste bevorderen door bij het zoe-
ken van objecten voor werkverruiming meer dan tot
nog toe het oog te richten op het platteland en door
een goede verbinding met het centrum van het land
de nodige steun te geven voor het vestigen van in-
dustrieën ook buiten de dichtbevolkte centra. Daarbij
komt, dat behalve door verbetering der verkeerstoe-
standen ook op ander gebied een aantal nog voor uit-voering vatbare objecten in de huitenprovincies lig-t,
dat niet onbelangrijk genoemd kan worden.
Belangrijk is ook het verschil in verloop der aan-
bestedingscijfers in de verschillende provincies. Een vergelijking van de bedragen, waarvoor in de laatste
zes jaren werd aanbesteed, met soortgelijke cijfers be-

trekking hebbende op de jaren 1926 tot en met 1931
leert ons, dat dit verloop voor de verschillende pro-vincies sterk uiteeuloopt. Vrijwel a’gemeen werd in
de periode 1932 tot en met 1937 aanmerkelijk minder
aanbesteed dan in 1926-1932 (een uitzondering
maken hierop de aanbestedingen in de provincie
Utrecht) maar de omvang van deze vermindering is
voor de diverse provincies zeer verschillend.
Het totaal bedrag der aanbestedrngen van 1932 tot
en met 1937 voor publieke werken gehouden, maakt
van het totaal bedrag waarvoor in de jaren 1926 tot
en met 1931 werd aanbesteed uit (in pOt.):

Voor Noord-Brabaivt ………………………..
44.8
Gelderland ……………………………
76.3
Zuid-Holland (zonder Robterdam en Den Haag)
68.0
Noord-Holland (zonder Amstei’dmi) ………
72.4
Zeeland

………………………………
57.6
Utrecht

……………………………..
107.8
Friesland

…………………………….
61.0

Overijssel

…………………………….
53.8
Groningen …………………………….
52.2

Drente
………………………………86.8
Limburg
…………………………….41.3
het Rijk (zonder de diie grootste gemeenten)
64.3
de drie grootste gemeenten ………………
48.9
heil Rijk ……………………………
60.9

De grootste teruggang vond plaats in de drie

grootste gemeenten en in de provincies Limburg en
Noord-Brahant. In de provincie Utrecht vond in deze

periode een vermeerdering van aanbestedingen voor
publieke werken plaats, terwijl Drente, Gelderland,
Noord-Holland (zonder Amsterdam) en Zuid-Hol-
land (zonder Rotterdam en den Haag) tot de provin-
cies, waar cle inkrimping der aanbestedinge.a groter was dan in het Rijk, behoren.

Aan.bestedingen ten behoeve van Openbare Werken
1926-4937,
ondcrscheideo naar de .gebioden in m’illioen .guklens).

Z
ce

33
z.
.


0
‘t
,

e

3
.



u
E
E
,
‘t
E E
‘t(3
‘t

‘t ‘t

1926
6.88
5.96
11.54 12.50
3.82
3.51
1.97
5.12 7.02
1.53
8.47
68.32
9.86
6.05 4.90
20.81
89.13

1927
7.98 5.63 11.42
14.43
3.95
4.48
1.75
4.42
3.81
0.72 3.76
62.35
10.82
4.39
3.58
18.79
81.14

1928
10.60
6.30
14.05
14.61
4.52
4.21 3.86
6.22
5.07
0.84
7.94 78.22
8.85
9.69
4.97
23.52
101.73

1929
13.40
8.61
24.52
14.19
4.26
5.53
4.39 6.44
348
1.97
6.69
93.48
.0.23 8.06
4.99 23.28
116.76

1930
14.29
9.80
19.02
18.48
4.24
4.59
3.71,
7.47
6.36
1.64
8.05
97.65
12.71 10.13
6.35
29.19
126.84

1931
7.79
9.37
16.83
21.35
3.18
5.52
3.86
4.72
5.14
1.06 5.11
83.93
9.87
5.02
5.08
19.97
103.90

1932
3.78
7.00
8.71
9.02
1.98
3.28
1.11
2.60
3.31
0.70 2.86
44.35
2.87
0.98
2.73 6.58
50.93

1933
3.79

7.05
9.86
10.76
2.08
6.37
1.28
2.95
2.85
1.13
3,39
51.51
6.44
2.61
2.78
11.83
63.34

1934
4.37
5.67
8.21
10.81
2.11
4.88
1.22
5.12 2.55
1.04
3.36
49.34
5.10
1.60
1.45
8.15
57.49

1935
3.50 3.20
13.54
6.61
2.37
2.721
0.93
1.68
1.71
0.69
3.46
40.41
5.27
1.39
1.35
8.01
48.42

1936
4.92
3.29
10.50
9.27
1

2.75
5.311
2.54 2.84 2.66
1.06
1.56
46.70
5.40
1.83
1.39
8.62
55.32

1937
6.96
8.64
1

15.38
22.72-
3
)1
2.51
7.461
4.85
3.32
3.06
2.12
1.90
78.92
7.38
13.57
4
)
2.16
23,11
102.03

8.26
1
öI163.58
164
.7
5

157.8613L47152.891 47.02 114.50 56.55
1795.
17
98.80 65.32
41
.
72
1
2
0
1
.

997.03

t)
Zonder Rotterdam en Den Haag. ) Zonder Amsterdam.
3)
Waarvan
f 12.268.000
voor den Me rdijk van de

N.O. Polder der Zuiderzeewerken te Urk. ) Waarvan
f 11.894.000
voor de Itlaa.stunnel.

96

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

De verdeling naar de objecten.
Een groot voordeel van het gebruik van aanbeste-

dingscijfers als maatstaf voor het verloop der open-
bare werken is, dat een verdeling naar de objecten
hierdoor mogelijk wordt.
1.

In het bovengenoemde nummer van het Maand-schrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
vinden wij de in onderstaande tabel opgenomen ver-

deling.
1-letgeen opvalt is de sterke verschuiving, die in
deze periode in de aanbesteding voor verschillende

doeleinden heeft plaats gevonden.
Terwijl de aanbestedingen voor wegen en kanalen
in deze periode meer dan verdubbelde, verminderde
de aanbesteding voor scholen van 12.7 tot 2.7 mil-
lioen Gulden, of met bijna 80 pOt. Dat de verminde-
ring van deze post voor de openbare werken niet on-
belangrijk is, blijkt wel, wanneer wij de verdeling der
aanbestedingen over het jaar 1926 nagaan. Wij zien,
dat de aanbestedingein in dat jaar voor de scholen-
bouw, na die voor de woningbouw en kanalenaanleg

verreweg de belangrijkste post vormde. Belangrijker
nog dan de aanbestedingen voor de wegenaanleg. Ook
de aanbesteding voor de woningbouw vertoont een
sterke teruggang. Zodoende is het zwaartepunt voor
openbare werken in de depressie verlegd van de bouw
van woningen en scholen naar de aanleg van wegen

en kanalen.
De teruggang van de scholenbouw is aan verschil-
lende oorzaken te wijten. Een belangrijke oorzaak is
ongetwijfeld de sterke bezuiniging, die op het onder-
wijs heeft plaats gevonden. De concentratie en de
vergroting der klassen heeft de behoefte aan scholen
sterk verminderd. Daarnaast i.s door het kleiner wor-
den der ge’zinnen het aantal leerlingen ook ver-

mindera, hetgeenk de behoefte aan scholen sterk deed
afnemen. Dit verschil met 1926 is des te sterker,
aangezien door de sprong in het geboortecijfer in de
eerste jaren na de oorlog het aantal leerlingen vanaf
1926 gedurende een bepaalde periode zeer sterk is
toegenomen en daarmede de aanbestedingscijfers voor
de bouw van scholen, die een tot nu toe ongekende
hoogte bereikten
4)

Ook werkte in 1926 de invloed van de gelijkstelling
van het bijzonder met het openbaar onderwijs van
1919 nog na, hetgeen tengevolge had, dat er vele
nieuwe scholen gesticht moesten worden.
Een zeer onregelmatig verloop hebben de aanbeste-

Aantallen leerlingen lagere scholen:

1920
……
1.030.000

1930
……
1.182.000

1925
……
1.077.000

1936
……
1.143.000

dingen voor de spoor- en tramwegen, de drinkwater-
leiding, gas-, telefoon- en eiectriciteitsinstallaties.
De bouwwerkzaamheid voor deze doeleinden heeft
over het algemeen geen continu karakter. Op een be-
paald moment moeten er op deze gebieden zekere uit-
gaven worden gedaan, die meestal dan ook geen ver-der uitstel kunnen lijden. Zo zien we, hoe door hoog-
en laagconjunctuur heen naast jaren met hoge aan-
bestedingscijfers voor spoor- en tramwegen, gas- en electriciteitsbedrijven, jaren met zeer geringe bedra-
gen voor aanbestedingen op deze gebieden zijn.

Vergelijking van het verloop der aanbestedingscij-fers met andere gegevens over het verloop van open-
bare werken.
Wij we’zen er reeds op, dat uit de aanbestedings-
cijfers blijkt, dat in de periode 1931-1936 een sterke
teruggang in de uitgaven voor openbare werken heeft
plaats gevonden.
Een hoogtepunt voor de openbare werken was vol-
gens deze cijfers het jaar 1931 (aanbestedingscijfers
1930), terwijl er twee dieptepunten in 1933 (aanbe-
stedingscijfers 1932) en 1936 (aanbQstedingscijfers
1935) waren. Na 1936 is er een zeker herstel merk-
baar, welk herstel in 1938 in versterkte mate plaats
vond.

in hoeverre klopt deze conclusie met de conclusie,
die wij uit andere cijfers kunnen trekken?
In het Economisch-Statistisch Maandbericht van
28 October 1938 vinden wij cijfers vermeld op grond
van inlichtingen van de directie van de Rijkswater-
staat en van de verschillende provinciale Water-
staatsbedrijven voor de investering in primaire en se-
cundaire wegen en in de bruggen over grote rivieren.
Het hoogste cijfer vinden wij in.1931 met 31.1 mil-
lioen Gulden, terwijl ook hier twee dieptepunten val-
len te constateeren, nl. in 1933 met 23.6 inillioen en
in 1936 met 24.7 millioen Gulden. 1-lelaas is voor
1937 het bedrag aan investeringen in secundaire we-
gen nog niet bekend, waardoor een vergelijking met
1936 niet mogelijk is. Wanneer wij echter zien, dat
alleen al de investering in de primaire wegen en in de bruggen van 1936 op 1937 gestegen is van 16.2
millioen op 19.9 millioen, dan is de conclusie ge-
rechtvaardigd, dat de investeringen in het jaar 1937
in wegen en bruggen hoger zijn geweest dan in 1936.
Er is dus overeenstemming in het verloop van bo-
vengenoemde cijfers van de aanbestedingen en de
cijfers van de investeringen in wegen en bruggen. Uit
beide cijferreeksen valt af te lezen, dat het hoogtepunt
voor de overheidsinvestatie in 1931 was. Daarna vond
een vermindering plaats, welke een dieptepunt bereik-

Aanbestedingen ten behoeve van openbare werken
1926-1937
onderscheiden naar den aard der werken

(in millioenen Guldens).

54

E
(1

Jaar
•c-
6
•-‘o.o.
.E
=
.e
5.-. ‘5
,.

b

5’5

0
.

.D

,j



0

1926..
10.10
6.48 4.56
4.41 14.40
5.74
0.53
1.38
25.44
12.76
3.03
89.13
1927..
12.21
7.99
1.47
4.46
16.11 3.97
1.46
0.79
20.15
10.05
2.47
81.14
1928..
16.74
4.28
3.20
4.83
20.56
5.67
0.67
1.41
26.93
16.52
094
101.73
1929..
20.19
5.59
6.91
6.53 15.86
475
2.55
1.94
26.15 24.48
1.82
116.76
1930..
18.41
8.57
4.24
7.31
16.29
7.35
0.80
2.57
35.62 22.65
3.02
126.84
1931..
17.01
4.48 2.48
5.64
16.55
5.69 0.31
1.94
26.90
19.85
3.06
103.90
1932..
10.26
5.70
1.23
3.03 10.13
1.56
0.41
0.84
10.45
6.34
0.98
50.93
1933..
14.86 5.17 1.73
2.57
11.20
2.54
0.32 0.88
17.92
5.20
0.93
63.34
1934..
14.95
4.97 3.05
2.70
13.76
1.04 1.08
2.19 9.86
2.14
1.75
57.49
1935..
14.26
4.10
1.34
3.06 8.63
1.28
1.23
1.02 9.73
1.86
1.93
48.42
1936..
16.23
3.76 4.82
2.63 9.06
1.08
0.40
0.61
14.22
1.21
1.29
55.32
1937..
26.36
5.94
1.52
4.16
29.47
5
)
1.13
0.65
1.44
15.40
2.74
13.21
6
)
102.03

fïTs

1

7i5
36.55 51.33
182.02
41.80
10.41
17.01
238.77
15.
34.43
99703

Inclusief spoorwegbruggen.
Hier&nder bevinden zich tevens de aan.bestedingen van
riolering en bestrating, waarvoor ,,in massa” werd inge-
schreven.

Onder openbare gebouwen zijn verstaan de gebouwen,
dienende tot uitoefening van de publieke dienst.

Hieronder bevinden zich de aan.bestedingen, niet val-
lande onder andere rubrieken, o.a. aanbestedingen ten be-
hoeve van cultuurteohnisohe werken, parken, begraaf plaat-
sen, vliegvelden, verdedigingswerken (bijv. kazematten;
kazernes zijn onder openbare gebouwen opgenomen) en de
Maastunnel te Rotterdam.
Waarvan
f 12.268.000 voor de Moerdijk van de NO.-
polder der Zuiderzeewerken.
8)
Waarvan
f 11.804.900
voor de Maa.stunnel.

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

97

te in 1933. Het begin van herstel in 1934 zette in
de volgende jaien niet door. De cijfers voor 1935
waren reeds weer lager dan die van 1934, terwijl in
1936 een nieuw laag-tepunt bereikt werd ongeveer op hetzelfde lage niveau als in 1933.
De cijfers, die voor de jaren 1937 en 1938 beschik-
baar zijn, wettigen het vermoeden, dat in de laatste
jaren weer een vermeerdering in de uitgaven voor
openbare werken heeft plaats gevonden.

Met het constateeren van dit feit zijn wij in tegen-
spraak met de uitlating van de Nederlandse rege-
ringsvertegenwoordiger in de internationale, commis-
sie voor openbare werken, op de laatste samenkomst
van deze commissie in Juni jl. te Genève. Uit een be-
spreking van deze conferentie in de Economisch-Sta-tistische Berichten van 1.7 Augustus 1.1. van de hand
van den heer J. Meyer, lezen wij, dat de Nederlandse
vertegenwoordiger het volgende betoogd heeft: ,,Van
1930 tot 1936 vertoonde de werkloosheid in Nederland
een voortdurende stijging. In deze jaren namen de
uitgaven voor publieke werken toe.”
Een nauwkeurige bestudering van de gegevens, die
over de jaarlijkse
uitgaven voor openbare werken be-
kend zijn, heeft ons echter niet vermogen te doen in-
zien, dat deze optimistische conclusie juist is.
De jongste publicatie over de verdeling der aan-
bestedingen is een bevestiging te meer voor het reeds dikwijls geuite vermoeden, dat van een conjuncturele
openbare-werkenpolitiek van 1.930-1936 hier in Ne-
derland geen sprake is geweest.
G. M. NEDERHORST

R e c t i f i c a t i e: De noot voorkomende onder het
staatje in de eerste kolom van blz. 74 van mijn vorige
artikel, gelieve men als volgt te lezen: ,,De cijfers
zijn bekend op grond van inlichtingen van de Ge-
meentelijke Technische Dienst te Rotterdam. Zij wij-
ken enigszins a.f van de in het Maandschrif t (31-10-
1938, blz. 1645) opgenomen cijfers van de Haagse
aanbestedingen voor publieke werken, omdat in deze laatste cijfers ook aanhestedingen van werken, uitge-
voerd in de gemeente ‘s-Gravenhage, zijn begrepen, die van andere overheidsinstanties dan de gemeente
(Rijk, spoorwegen, waterschappen) uitgaan, en dus
elders zijn aanbesteed.”

TEGENSTANDERS VAN VERVOERS-

COÖRDINATIE AAN HET WOORD.

Door de Regeering zijn een tweetal wetsontwer-
pen
1)
ingediend, welke de coördinatie van het goe-
deren- en personenvervoer in Nederland beoogen.
Over deze wetsontwerpen spraken reeds verschillende organisaties op vervoersgebied en. Kamers van Koop-
handel, benevens een deel der pers hun meaning uit.
Ook de Algemeene Nederlandsche Verkeersfederatie
wijdde een tweetal publicaties (bundel II Nos. 23 en
25) aan deze ontwerpen, terwijl zij Vrijdag jl. in Den
Haag een bijeenskomst belegde, waar een vijftal spre-kers benevens de voorzitter van laatstgenoemde orga-
nisatie hun meeningen over de in deze wetsontwer-
pen ontwikkelde gedachten uitspraken. Daarbij was
eigenlijk alleen het eerste wetsontwerp, betreffende
de coördinatie van het goedereuvervoer aan de orde,
terwijl over de coördinatie van het personenvervoer
slechts zijdelingsche
opinerkingeu werden gemaakt. De sprekers vertegenwoordigden de verschillende
groepen der bevolking en onderdeelen van het econo-
misch leven, welke geïnteresseerd zijn bij het ver-
voersvraagstuk; de heer J. F. Deelen sprak namens
den landbouw, de heer W. G. Scheeres namens den

1)
Het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de
zesde, negende en tiende af deeling rein de Wet van
29 Novonber
1935 (S.
No.
685)
tot verlaging van de open-
bare uitgaven, zoomedc regeling van de iatrekking der
Wet van
5
Mei 1933 (S.
No.
251)
en het wetsontwerp
,,vervoer van personen met motorrijtuigen”.

middenstand; uit de kring van het vervoer te water
voerde de beer Mr. C. C. Gischier het woord. Voorts
sprak nog de heer C. G. T. Sormaui namens de werk-
nemers in het transportbedrijf, terwijl de heer C. J. Ph. Zaalberg en Mr. W. J. van Balen, die als presi-
dent der A.N.V.F. de vergadering leidde, het vraag-
stuk meer vanuit algemeen gezichtspunt bespraken.
Ondanks de groote diversiteit der door hen vers-
tegenwoordigde belangen, waren alle sprekers het er
over eens, dat dit wetsontwerp verworpen dient te
worden. Men dient hierbij in aanmerking te nemen,
dat ondanks het groote aantal sprekers, niet alle be-
trokken groepen , vertegenwoordigd waren. In het
bijzonder misten wij een uiteenzetting van de zijde der werkgevers in het beroepsgoederenvervoer per

auto.
Het is ondoenlijk om een volledig beeld te geven
van alle argumenten, die geuit werden; wij willen
echter trachten in het onderstaande de kernpunten
uit het betoog der sprekers samen te vatten.
De beteekenis van het vervoer per vrachtauto werd
geschetst door den heer Mr. Van Balen in zijn ope-
ningswoord, en de heeren Deelen en Scheeres. De heer
Deelen wees in het bijzonder op de tendens tot con-
centratie van landbouwindustrieön en agrarische
markten, welke het huis- huis- (i.c. van boerderij tot f a-
briek of markt) vervoer tot voorwaarde heeft, waar-in alleen de vrachtauto kan voorzien, terwijl de heer
Scheeres in het bijzonder de beteekenis van het eigen
vervoer (,,werkverkeer”) voor den handeldrijvenden
en industrieelen middenstand naar voren bracht. De heer Sormani wees nog op de arbeidsintensiteit van
het vervoer per auto en de heer Zaalberg legde de
nadruk op de beteekenis van een goed en snel fune-
tioneerend vervoerbedrijf voor de industrie. Betreffende het eigenlijke wetsontwerp lag het car-
dinale verschil met het door de Regeering ingenomen
standpunt reeds direct in de beoordeeling van de
bestaande situatie in het vervoerwezeri hier te lande.
De Regeering wijst in haar Memorie van Toelichting
bij het wetsontwerp op het feit, dat tengevolge van
de kostenstructuur in de vervoersbedrijven, vrije con-
currentie in dit bedrijf leidt tot niet loonende prij-
zen voor de vervoersprestaties en tot het ontstaan van
een te groote capaciteit van het geheele vervoersap-
paraat. Aldus wordt door de doorwerking van die
vrije concurrentie een toestand verkregen, waarbij niet
op de meest economische wijze in de vervoersbehoefte
wordt voorzien; er ontstaat eerder een vervoerschaos.
Dit standpunt vond bij de sprekers weinig bijval.
De sprekers, welke meer het verzendersbelang of de
belangen van het werkverkeer vertegenwoordigden
interesseerden zich, wij zouden bijna zeggen vanzelf-
sprekend, weinig voor deze zijde van het vraagstuk.
De heer Mr. Gischler ging nog het diepst op dit
punt in; z.i. verkeert het vervoerstelsel in een over-
gangsperiode van versnelde ontwikkeling; gedurende
dezen tijd kan men het beter aan zichzelf overlaten,
totdat empirisch de verschillende functies zich beter
afteekenen. Op den duur ontstaat dan een zekere con-
solidatie en zal de samenwerking tusschen de verschil-
lende takken van vervoer tot stand komen. De Staat
kan deze ontwikkeling trachten te stimuleeren en
eventueel achteraf sanctioneeren. Overigens ontkende
de heer Gischier, dat er een vervoerschaos zou be-
staan; de reguleerende werking van de prijsvorming
bestaat z.i. nog wel, doch ze werkt minder snel, ter-
wijl het element van de vaste kosten aan beteekenis
verliest, nu het minder kapitaal-intensieve motor-
vervoer de andere takken terugdringt. Ook het be-
staan van parasitair vervoer ontkende deze spreker;
de heer Sormani meende echter het tegendeel.
Volgens den heer Mr. Van Balen bestaat er wel een
te groote vervoercapaciteit, doch alleen bij de spoor-
en waterwegen. De heer Sormaui sprak daarentegen
over surplus-capaciteit in het algemeen.
Alle sprekers meenden, dat ook in het vervoers-
wezen de vrije concurrentie leidt tot de meest eco-

98

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

nomischo voorziening in de behoefte. In dit opzicht
is er naar hun meaning geen reden, om dit bedrijf
aan een speciale regeling te onderwerpen, doch wel

moet cie Overheid regelen stellen in het belang van
cle veiligheid en de positie der werknemers in dit
bedrijf. De heer Sormani ging in deze wel het verst
en wilde in het algemeen, ook voor de loon- en
dienstvoorwaardn, aanpassing bij de posi tie van het
spoorwegpersoneel.
* *
*

Gegeven eenmaal dit verschil in v:isie op de be-
staande situatie, spreekt het welhaast vanzelf, dat
het wetsontwerp bij de sprekers geen genade kan viri-
den. De critiek richtte zich zoowel
0])
het ontwerp
zelf, als op de wijze, waarop, naar men meende te

mogen verwachten, de Re.geering de in het ontwerp
gevraagde bevoegdheden zou gebruiken.
Formeel achtte men het onjuist, dat de coördinatie
van het goederenvervoer op deze
wijze
een onderdeel
vormt van de zgn. bezuinig.ingswet. Dit legt een te
nauw verband tusschen do spoorwegtekorten en de
coördinatiemaatregelen.
Groote bezwaren, ook van staatsrechtelijken aard,
werden ingebracht tegen de groote bevoegdheden
(Mr. van Baden sprak van een, ,bianco volmacht”),
welke de Regeering zich door dit wetsontwerp wil
verschaffen
2)
De heer Gischler meende zelfs dat de
Regeering zich te weinig bewust is, welke voetangels
en klommen er liggen op dit moeilijke terrein; ware
het anders, zij zou de pretentie, deze gecompliceerde
materie te willen ordenen, spoedig laten varen. De
heer Zaalberg meende, dat wij tengevolge van de ,,in-
ternationale verdwazing” reeds op genoeg gebieden
hebben moeten ingrijpen; reden te meer om deze bij
uitstek nationale materie niet te ordenen.
Men was verder bevreesd omtrent de wijze, waarop
de verleende bevoegdheden aangewend zouden worden.
Ondanks de desbetreffende nadrukkelijke ontkenning
in de Memorie van Toelichting, zou volgens de mees-
te sprekers de coördinatie in de practijk een sub-
oilinatie aan de belangen der spoorwegen. beteekenen.
Voor een dergelijke bevoorrechting bestaat, gezien
de geringe kwantitatieve beteekenis der spoorwegen
voor het goederenvervoer, geen reden. Erkend werd
echter, dat de spoorwegen ook thans nog een belang-
rijke functie in het vervoerstelsel vervuilen, doch
deze functie werd niet nader aangegeven.
Het wetsontwerp opent verder de mogelijkheid om
aan de verleening van een vergunning voor vervoer
van goederen verschillende voorwaarden te verbinden
om. betreffende de tarieven, de dienstregeling, de
route enz. Men was in het algemeen sterk gekant
tegen de schematiseering, die hiervan het gevolg zou
kunnen zijn. Regeling der tarieven werd nauwelijks
mogelijk geacht, gezien de groote differentiatie, ter-
vijl bovendien de contrôle uiterst moeilijk zou zijn.
Tenslotte zou vaststelling van de tarieven tot ver-
starring leiden en de zwakkeren in stand houden,
gelijk thans reeds in de binnenvaart tengevolge van
de Evenredige Vrachtverdeeling geschiedt. De heer Scheeres kwam in het bijzonder op voor de
belangen van het eigen vervoer. Dit vervoer moet vrij-
gelaten worden, doch het wetsontwerp wil ook dit
vervoer aan een vergunningsstelsel onderwerpen. De
definitie van eigen vervoer in het ontwerp werd te
eng geacht. De practijk van het eigen vervoer maakt
het noodzakelijk, onder eigen vervoer behalve het
vervoer met eigen vervoermicidelen ook vervoer met
in huurkoop of huur verkregen vervoermiddelen te
rekenen.
Mr. Gischler opponeerde voorts nog tegen het feit,
dat cle Evenredige Vrachtverdeeling in dit ontwerp

) Er zij hierbij aan herinn&r.d, dat artikel
4
van het
wetsontwerp bepaalt, dat iliet vervoCr van goederen en de
uitoefening van eenig bedrijf afhankelijk kan worden ge-
steld van een vergunning, welke wordt verleend door de
Kroon of een door deze aan te wijzen autoriteit

voorloopig gehandhaafd blijft. In dit verband meende
Mr. Van Balen in zijn samenvatting nog, dat het in-
grijpen t.a.v. de wilde binnenvaart slechts een inci-
denteel, nl. in verband met de conjunctuur staand,
karakter mag dragen.
Hoewel, zooals gezegd, de coördinatie van het per-
sonenvervoer nauwelijks besproken werd, verdient een
opmerking van den heer Sorinani in dit verband nog
vermelding. Deze wees er op, dat de in het desbe-
treffende wetsontwerp geschetste taakverdeeling tus-
schen spoorweg en autobus, waarbij de eerste in het algemeen het vervoer over den langen afstand en de
laatste het vervoer op korten afstand verzorgen zal,
niet houdbaar is. Het is z.i. zelfs de vraag of in. Ne-
derlancl wel echte lange-afstaudsvervoer bestaat. Ook
‘de autobus heeft een taak op de lange trajecten, zoo-
als die in ons land bestaan.

* *
*

De opmerkingen der verschillende sprekers droe-
gen dus, blijkens het bovenstaande, vooral een nega-
tief karakter. :De sprekers konden, overtuigd als zij
zijn, dat een aan zich overgelaten vervoerwezen tot
cle meest doelmatige voorziening in de vervoerbehoef-
te leidt, in hun positieve verlangens kort zijn.
De heer Sormani ging daarin nog het verst, z.i.
moet men echter voorzichtig beginnen met ingrijpen;
later kan daaraan, indien noodzakelijk, een wijdere
strekking gegeven worden. Hij noemde als voorloopige
maatregelen om. het ilivoeren van een elastische ver-gunningsregeling, het instellen van vervoerplicht, het
invoeren van een tariefcontrôle, om tegen ongemoti-
veerde opdrijving te wak

en.
De heer Mr. Van Balen ging in zijn samenvatting
minder ver, in overeenstemming met de opvatting
der meerderheid der andere sprekers. Hij sprak zich uit voor de meergenoemde regelingen op het gebied
der sociale verhoudingen en in het belang van de vei-
ligheid. Voorts achtte hij toezicht op de juiste uit-
voering van den ‘dienst noodzakelijk, terwijl voor de
daarvoor in aanmerking komende vervoersoorten een
stelsel van bedrijfsvergnnningen ingevoerd kan wor-
den. Dit laatste punt is ons niet duidelijk geworden; regelend ingrijpen zal hier in het algemeen niet mee
bedoeld zijn, daar ,,de gezonde ontplooiing van het
vrije initiatief niet heiemnierci mag worden”. Ver-
moedelijk is hiermee slechts een rein bedoeld tegen
de beunhazerij op dit gebied.
A.
PARENT.

AANTEEKENINGEN.

Van dienen en verdienen.

Aan de rede, door den heer G. J. P. Zaalberg, uit-
gesproken op de vergadering cl.d.
27
Januari jl., be-
legd door de Algemeene Nederlandsche Verkeersfede-
ratie en enkele andere Vereenigingen ter bespreking
van het aanha:ngige wetsvoorstel tot coördinatie van
het goederenvervoer, ontleenen wij het volgende:

De drie voornaamste drijfveren tot nuttige arbeid zijn
het dienstideaal, arbeidsiust en winstbejag. Dit laatste
geenszins in origunstige zin bedoelt, dus ook en vooral
uit p]ioktagevoe] tegenover hen, die van .ht door ons
veid ieade loon afhanleelijk zijn.
Van alle levende wezens is het waarschij ulijk alleen de
mens, ‘diie bewust en uit vrije
wil
werkt om anderen te
dienen. In alle tijden en in alle kringen leefden en lveti
mensen, die met meer of m,in.dr opoffering van eigen be-
lang zich inspannen voor anderen of voor de algemene
zaak. Zonder hein zou de wereld er anders uitzien. Reeds
Plato ‘kende aan hen een voorname plaats toe in zijn
staaitsbestuur. In de sa.meinle’vsng van thans vervullen zij
een niet minder belangrijke functie.
i)e tweede categorie, zij die uit liefde ‘voor de arbeid
zelf of om de voldoening van de vruohten ervan te zien
ziah
miii
of uienr inspannen, bewijzen dikwijls diensten
aan de gemeenschap, vooral wanneer het begaafde kunste-
naars of beoefenaars van de wetenschap zijn, of wanneer zij tevens cle behoefte gevoelen ook i’oor anderen nuteig

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

99

te zijn. Er zijn nog vele andere bronnen van aiibeicisreuig-
cle, die niet alle even eerhiedwaardig ziju, bijv. eerzucht
en nog meer lieerszuciit.
Verreweg de meeste arbeid behoort echter tt cle derde
categorie en vordt gepresteerd onder de werkiing van het
geboci ,,in ht zweet Uws aauseihijrLS zult gij Uw brood
verdienen.”
Heit gehele bedrijfsleven ontleent daaraan zijn kraclhjt.
Iedere eerlijke ve-iilloo-tsebap heeft in zijn statuten ‘sitaia,n:
,,Het doel der vennootschap ‘is het makeii van winst
door.
……en ook het onengrote merendeel der:genen, die
in overheidsdienst werkzaaaïi zijn, doen dit om dei:i brode.

Ik moet mci niet ajisveisitaan te vordel1 niet ve
•rzuinen
niet vreugde te constateren, dat er vooral onder de over-
he’idsbedrijven vele zijn, die voorbeeldig geleid worden door
mannen, die tot de besten van de eerste categorie be-
horen. En ook onder hen, die particuLiere bedrijven leiden
of medebestu ren, zijn er vele, die het geluk hebben daarin
het diensbideaal te volgen en vreuigde in hun ai’heid te
vi ndon.
Het zou echter een grote mmsretkening zijn te verwachten,
dat de arbeid, die voor de iiistandhoucling van de menaheicl
nodig is, overgelaten kan worden aan de eerste twee
eategorieiin.
En de menselijke aard èn de aard van een groot deel
van de maaitsohappelijie noodzakelijke arbeid maken het
nodig, dat de vruchten van die arbeid aan dengeen, die
hein verricht, ten goede komen, man’, dat winstbejag de
prikkel is.
Een van de meest bewonderenswaardige dingen in de
samenleving ms, .dat door dit werken om de verdienste de
werker tevens zijn meclemensen dient. Dit is een groot
geluk, waait het verhoogt het gevoel van eigenwaarde en het geeft levensbevrcd.iging aan ieder, die beseft, -welke
plaats hij als arbeider in en voor de gemeenschap inneemt.
In het bedrijfsleven, waar dus beha.lve om ideële remu-
neratie gewerkt wordt om de winst, is die winst tevens
een maatstaf voor de nu’bti.gheid van het werk. Een onder-
neming, die niet meer oplevert dan hij verfbrnikt aan
materialen, energie, insta.11atiekosten, arbeid enq., die dus
door clie arbeid niet meer waarde toevoegt aan de be-werkte materialen dan hij eraan ten koste legt, bewijst
geen diensten, moet 01) kosten van a.nderer arbeid
te
stand
gehouden w’orden of plaats maken voor een onderneming, die wèl rendabel is.
Bij volledige bedrijfsvrijiseid en vrije prijsvorming zul-
len dus steeds die ondernemingen het best gedijen, die we-
ten te verdienen en nu zijn ook juist zij het, die het beste
dienen. Daardoor w’ordt de gemeenschap het best gediend,
wanneer men dit enigszins wrede spel de vrije loop laat,
voorzover een wijze overheid het niet in het al.geeieen be-
lang acht, de nadelen van de onbeperkte vrijheid, die geen
uwer zal ontkennen, te voorkomen en te bestrijden.
De overheidsmaatregelen worden echter een kwaad, wail-
neer zij aan het bedrijfsleven de levenwekkende kracht
ontnemen van de vrihek1, die sjich richt 01) hot maken
vail winst, want alleen daardoor zal het bedrijfsleven, ge-
wild of ongewild, zijn taak vervullen van te dienen.
Zolang de klant koning was, werkte die kracht onbe-
perk-t, de ander nemer had zich bij voortduring af to vra-
gen: ,.hoe dien ik fet beste?”, omdat hij daardoor alleen
verdienen kon. Ideaal liep toen de wereld niet, want
ook de ondernemers, kleine en grote, zijn geen heilige
boontjes, maar de algemene lijn was toch, dat voortdu-
rend een natuurlijke sanering ‘in het bedrijfsleven plaats
had. Het minderwaardige w’erd afgestoten en de gezonde
aakn kw’ame’n tot ontwikkel’ing.
.Dat in cliemin of meer wilde groei de overheid een
belangrijke en moeilijke taak bad, spreekt wel vanzelf.
Wat voor de teelt van gewassen en van dieren geldt, cl. dat het menselijk intelleet de natuur kan tehulp komen,
vooral teneinde de natuurlijke groei- en teelitkraehit
te
richten 01) het belang van de mensheid, geldt ook voor
het tot o]stwilekeling doen komen van de ondernemingen,
die ieder voor zich in hoofdzaak door eigen belang ge-
dreven worden.
l)e teler van dieren of l)laIIten weet zioh echter te hou-
den aan de leer, .dat de natuur de leermeester is van de
kunst en in het eerste hoofdstuk vam die leer staat, dat
het behoud van de groei- en teel’kracht eond.itio sine qua
non ‘is voor alle rasveredeling en productieverhoging.
:Die krachten worden tin een onderneming opgewekt door
cle hoop op verdienen. En .aolahg het dienen van den con-sument het beste middel v.a.s om tot verdienen ‘te komen,
wem-kte .dat schijnbaar ingewikkelde pm’oces heilzaam.
Sedert door allerlei oorzaken. één voor één alle Regerin-
gen zich genoodzaakt hebben gevoeld zich te gaan be-

ntoeiene niet bert ruilverkeer en met de productie, is deze
grote verandering in de economie gekomen, dart
de over-
haidsbenioening niet desi, consument ziet als doel van de
productie, doch den producent. Alle maatregelen zijn in-
gegeven door de wens dcie producent op de heen te honden,
hein te laten verdienen, onafhankelijk van de mate, w’aar-
in hij inderdaad dient.
Hierdoor stelt de ondem-nemor zili bij al zijn handeljin-
gen niet meer voor de vraag’. ,,hoe dien ik dcce consument
het best”, maar ,,wat schrijft de overheid mij voor om
nog ‘te kunnen verdienen?”
Wij beseffen allen, dat hiermede de sterkste pm-‘ikkel
om inch met al zijn kracht aan een steeds beter dienen
te wijden, buiten werking is gesteld De muziek ‘is uit
het bed rij Isleven.
Dit enorme verlies w’omidt fataal voor de gehele gemeen-
schap, mede doordat geen overheid ertoe in staat is te be-
oordelen, wat bij de steeds en snel zich wijzigende be-
hoef ten en mogelijkheden en persoonlijke capaciteiten van
de ondernemers, gedaan moet wonden om het grootste
profijt te trekken uit de in oneindige verscheridenheid aan-w’ezi.ge krachten in het levende en denkende en werkende
lichaam, dat w’ij het bedrijfsleven noemen.
Dart een onbeperkte ‘vrijheid nadelen heeft, w’ij ie’eten
het allen. Maar ook weten wij, dat ook daartegen in het
Vrije bedrijf teigenkradh’ton zijn, die in zee!- vele .gev allen
juistem’ en sneller werken dan sommige overheidsmaat-
regelen.
Een van de vele voorbeelden daarvan is de benadeling,
die kan voortvloeien uit het misbruik ‘an de grote macht
van trusta en ,karte
-rllen. Maar cle ervaring heeft reeds ge-
leerd, dat hoe grotem’ en machttiger die concerns worden,
des te sterker en helderder bij de leiders het besef wordt,
dat wanneer zij er zich niet op toeleggen te dienen, de
welvaart schade lijdt ‘in de enorme kring van afnemers,
wier koopkracht het hun niogelijk maakt hun productie
tegen lonende prijzen ‘te plaatsen.
Een ander voom-beeld, dat ook in ons land ruim verte-
genwoordrirgd is, is de samenwerking onder vakgenoten –
Ook daarbij is het eigenbeLang de voornaamste drijfveer,
maar thot resultaat m n
kot aa alle deelnemers en aan de
gemee nscharp temi goede.
De Nederlandse Regering ‘is, evenals vele andere, door
de politieke ontwrichting van de w’ereldeconomie in de
noodzakelijkheid gekomen zich met de commerciële .gest’ie
van het bedrijfsleven te bemoeien. Het doel daarvan is te
voorkomen, dat niet in groten getale ondernemingen en
gehele bedrijfstakken ten gronde gaan, ‘vdér zich weer een
toestand ‘van meer evenwicht op de wereldmarkt heeft
hersteld en ‘de ‘bedrijven zich daarbij hebben aangepast.
Wij geloven allen in de noodzaak van zodauige ovem-
heidsbemoeirinig, hoe wij ook oordelen over de omvang, de
ki-acht ere de wijze van uirtrvoer’ing. Maar ik geloof ook,
dat u het met mij eens zult zijn, dat het voor de gehele
riiensheid een zegen zal zijn, w’annneer die maatregelen niet
meer nodig zullen zijn en tot het verleden gaan behoren.

INGEZONDEN STUKKEN.

GEWENSCHTE VERANDERINGEN IN HET
VERZEKERINGSWEZEN.

Dr. J. van Hoorn schrijft ons:

Door omstandigheden komt mij eerst thans onder
oogen het artikel ,,Gewenschte veranderingen in het
verzekerirmgswezen” in het nummer van 1 December

1.1.,
van de hand van Jhr. cle Beaufort. Schr. vangt
aan met een herinnering aan mijn vijf stellingen in

het nummer van 9 November, clie ik had gegoten
in den vorm van. ,,onaarmtastbare waarheden”. Van

deze citeert schr. er
eene, met het eerste gedeelte van
de daarbij gegeven toelichting en knoopt daaraan
een redeneering vast, die eindigt met de conclusie,
dat de vraag ,,fondsvorming” of ,,omslagstelsel” van

ondergeschikt belang is.
1

liermede
is
gezegd, dat de beteekenis van financieringsmaatregelen
op
zichzelf

niet groot
zou
zijn en meer in het bijzonder, dat
de wijze, waarop de Staat financiert, niet van veel
belang zou zijn voor de mogelijkheid van naleven
van wettelijke verplichtingen en zonder veel invloed
op de vorming van.,’ wat schr. aanduidt, als productief
Icapi taal.
Hierover zal ik niet debatteeren, omdat deze qnaes-
ties niet op mijn terrein, van verzekeringswiskunde
liggen, en ik wil slechts opmerken, dat in het een-

100

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
Februari
1939

voudigste geval, ni. dat welvaart onafhankelijk zou

zijn van beheer der financiën, toch nog niet volgt,
dat bij voldoende welvaantspeil iedere wijze van finan-
cieren dezelfde waarborg zou bieden, dat geidbe-dragen zullen komen bij de personen, die er recht
op hebben. In het gewone loven voelt men dunkt
mij aan, dat de kunst van goed financieren mee
brengt dat de vruchten van toekomstige welvaart
bij
voorbaat
in de juiste banen worden geleid, zonder-
dat dus ten
tijde
van de verdeeling dier vruchten on-eenigheid daarover of moeilijkheden daarmede kun-
nen ontstaan en zonderdat iemand extra druk onder-
vindt.
Bestrijdt de geachte
schrijver
de beteekenis van
financieringsmaatregelen, dan treed ik als gezegd niet
met hem in discussie. Maar wil hij mijn stelling ge-
bruiken om zijn afwijkende meening te fundeeren,
dan moet ik mij daartegen verzetten: het ligt er niet
ir, opgesloten. Dr. J.
VAN HOORN.

N a s c h r i f t: Op 7 December schreef ik, dat,
bij
het
verzekeringswezen, de wijze waarop de volksbesparin-
gen belegd worden, belangrijker is dan het stelsel
zelve:
Bij
een keuze tusschen het omslagstelsel of de
fondsvorming stelt de vraag zich mi. aldus: Welk
stelsel biedt de meeste waarborgen voor onze welvaart,
daar tenslotte uit de verkregen welvaart de toekom-
stige uitkeeringen zulleh moeten geschieden. De heer Van Hoorn concludeert hieruit, dat de wel-
vaart volgens
mijn
meening onafhankelijk zoude zijn
van het beheer der financiën. Ik heb juist getracht
hot tegendeel naar voren te brengen. De financiering is het middel om in de toekomst uitkeeringen te kun-
nen doen en ik heb juist getracht aan te toonen, dat
de huidige middelen van fondsvorming een ondrage-
ljke last op de toekomst werpen, door benadeeling der
welvaart.
Ten volle kan ik ook de meenuxtg van den heer Van
Hoorn onderschrijven, dat de kunst van goed finan-
cieren meebrengt, dat de vruchten van de toekomstige
welvaart
bij voorbaa,t
in goede banen worden geleid.
Meent de heer Van Hoorn, dat het huidige stelsel
daaraan voldoet, dan wijkt mijn meening daarvan af.
Is hij met mij van meening, dat aan den huidigen toe-
stand groote gebreken kleven, dan ontmoeten wij
elkander in ons aller plicht om te trachten daarin
verbetering te brengen, en middelen ter verandering
te zoeken.
Jhr.
T.
W. L. DE BEAUFORT.

ONTVANGEN BOEKEN.

The world coal-minin.g industry,
Deel 1, Economie
Oonditions. (Genève
1938;
International Labour
Office).

The World coal-mining industry,
Deel. II, SocialOon-
ditions. (Genève
1938;
International Lahour
Office).

Schets eener economische geschiedenis van Neder-
landsch-Indië
door Prof. G. Gonggrijp. (Haar-
lem
1938;
De Erven F. Bohn N.V. Prijs
fl.90).

Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/in
1929 = ]OO).
Laatste noteeringen (24_31 Januari ’39).

k
A
r t
1

e
1
Vreemde munt
Prijs in Guldens Index-
cijfer


86,50 40,2
Maïs

ij

95,75 49,9

103,50
48,5
,

termn

……………………


4,30
35,3

G-erst

…………………………..

.!

Mate,

Amer.

Mixed

………………
.

Rogge

……………………………

3,85
30,7
.

Tarwe,

termijn

………………….
Tarwe,

Roemeensche

.
…………

4,-
29,7
Rijst

………………………….
sh.
5101
2,19
33,5
Boter

…………………………..
f0,60′)
0,83 40,3

..

20,25
3,85
44,4
48,0
C

GesI.

varkens

…………………..-
62,70 66,2
Bacon

…………………………..-

.

55,50
€5,1

e

Kaas

……………………………-
Ul

Gesi.

runderen

………………….-

o

Bevr.

Arg.

rundv]eesch

…………sh
..
951-

..

41,14 61,8
Eieren

………………………….
sh.
4:5’/2
1.93
65,2
sh.
2014I2
5,S2
25,6

0,13 26,5
Cacao

…………………………..

0

Koffie,

Sup.

Santos

……………
0,15
25,4.
Koffie,

Robusta

…………………

>

Suiker

…………………………
5,87
5

36,7
Thee

…………………………..
0,48
5

.
64,0

187,19
43,7 8,90
0,166 35,2
4,10
.

encel6,-
0,148
.

41,2

Jute……………………………£211216

Austr.
Wol,
Crossbr.
001

Carded
0,577
41,7

Katoen,

Mid.

Upland

……………$cts
Katoen,
Sup.

Fine

Oomra

………pance

pence24,50
0.884 3.46
38,2
Austr.

Wol,

Merino

……………..
Tap. Zijde
………………………..
Rubber

…………………………
$
1,88
pence 7,75
0,28
27,0 42,2
>

Greneuhout
.

……………………

20.51-
175,39
76,3

108,75
71,3

14.50
36,2
.

Vurenhout

……………………….


9,125
29$
Koehulden

………………………
Copr,

…………………………..
£
10.51-
89,20 35,7
Grondnoten

…………………….
Lijnzaad

………………………..

89,50 46,0

Goud

……………………………
sil. 148/71
€4,65
1

125,7

Koper

…………………………
..£ 42.6/3
‘368,20
46,8
Lood

…………………………..
..£ 14.1113
126,75
45.6
0

Tin

……………………………
..£213.101-
1858,-
63,9
991-
43.10
102,3
0)

Gleterij-Ijzer

……………………
28,95
73,3
IJzer,

Clevelaad

…………………sh.

Zink

……………………………
…sh.

6616
13.15/-
119,65
37,7
pence20’/j,
0,73 56,2
Steenkolen

.. ……………………
$
0,96
..
83,4
Zilver

………………………….

Petroleum

……………………..
1,79
58,0
….9,10

$cts 4,38

0,0811
28,0
>

Benzine

………………………..
.

Kalksalpeter

……………………

6,10 54,5
.
9c

Zwavelz.

ammoniak

……………..
– –
5,30
47,5
12,35
67,9
Cement

………………………..
06

Steenen,

blnnenmuur

…………..
9,50 72,6
O

Steenen,

buitenmuur

…………..
12,-
64,3
1) Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie.
ken deze week liet gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen.)

Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
middelen en grondstoffen.

=

=

., t,,
:0′

•0


t 0
t

5D.,
t 0 U.
t ee,.
t

_ 0
.o
E ‘s
.E

Sept

1938
45,7
41,0
56,5
49,5
48,0
46,0
Oct

,,


44,6 41,3 56,9
49,8
47,8
47,2
43,2
40,6
56,1
49,0
46,8
45,4
Nov……
Dec…….
27 Dec.-3 Jan. 1939
43,6
43,3
40,2
40,3
55,5
55,3 48,6
48,4
46,6 46,5
45,1
45,2
3-10

,,

,, 44,2
40,6
55,2 48,6 46,8 45,3 10-17

,,

,,
43,5
40,5 55,0 48,4 46,5
45,3

1

17-24

,,

,,
42,7 40,6 54,8 48,3
46,1
44,4
24-31

,,

,,
43,0
40,9 55,2 48,7
46,5 44,7

AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van
1000
kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
22-28
Jan.
Sedert
Overeenk.
22-28
Jan.
Sedert
Overeenk.
1939

1
1939
1
Jan.
1939
tijdvak
1938
1939
1
Jan.
1939
tijdvak
1938

7.849
46.300
74.002
175
1.375
75
47.675
74.077
Tarwe

………………
8.687 14.096



8.687 14.096
Rogge

………………1.909

1.530
1.000



1.530
1.000

Mais………………
11.778
57.744
139.958
1.439
14.592 13.182
72336
153.140

Gerst

………………
17.494 20.276
-_


1.490
17.494
21.766

Boekweit ……………365

6.068
10.727
24.411
250
1.110
1.036 11.837
25.447
4
..993

650

.

4.975 8.790 6.708
32.771
10.131
67.746 18.921
Haver

………………
Lijnzaad

……………..
1.300
6.197
4.350

150

6.347
4.350
Lijnkoek
……………
2.844 4.903
25
267 1.955 3.111
6.858
Tarwemeel

………….524
Andere meelsoorten
..
1.244
1.879
3.215
145
190
338
2.069 3.553

1 Februari 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

101

STATISTIEKEN.

BANK DiSCONTO’S.

Ned

Disc.Wissels. 2
3Dec.’36
Lissabon

….
4
11Aug.’37
2
30 Juni’37
Bk

Bel.Binn.Eff.
1Vrsch.iuR.C.2j
24
3Dec.’36
Londen ……
3Dec.’36
Madrid ……
5

15Juli’32
Athene ……….
6
4 Jan.’37
N.-York F.11
B. 1
26Aug.’35
Batavia

……..
3
14Jan’37
Oslo

……..
34
5 Jan.’38
Belgrado ……..
5
1
F’ebr.’35
Parijs

……
2 3
Jan.’39
Berlijn

……….
4
22Sept.’32
Praag

……
3

1Jan.’36
Boekarest

……
34
5 Mi ’38
Pretoria
…. 34
15Mei’33
Brussel

……..
24
26Oct. ’38
Rome ……..
44
1811fei’36
Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm
.. 24

1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46

11
31rt.’38
Dantzig

……..
4
2Jan.’37 Warschau
…. 4418Dec.’37
lleisingîors ……
4
3Dec.’34
Zwits. Nat.
Bk.
1425 Nov.’36
Kopenhagen

….
4
19Nov.’36

Oi’IIIN

MA IIKT.

1939

II 1938 // 1937 II 1914

28

23/28

16121

9114

2429

25130 ” 20;24
Jan.

Jan.

Jan.

Jan. , Jan.

Jan.
II
Juli

Amsterdam
Partic.disc.
1/
4

14
1
1

4

11
4

1/4
71
16
1
16

3.11
4
_43
14

Prolong.
1
11
112
1
12
1
/2
1
12
1
3_411
4

Londen
Daggeld
’11-1
1121
1
1

1
1/21
’31
1
12-1
21
Partic. disc.
17
132
17
/32
1,2/16
116/8
’32
17131-9116
911

Berlijn
Daggeld .

I
7
/s-2
7
f
17152112
211
7
-3
2
1
1′,-3
1
14
2-3′
Maand8eld
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2′ -3
234-3
2
1
12-8
Part, disc.
2
7
/8
271g
2
7
1s
2
7
18
3 3
2
Warenw. ..
4-
1
/
4-
1
/2
41/2
4.1/
5

41
4.1/2
4-/1
New York
Daggeld ‘)
1
1
1
t
t
1
Partic.disc.,
1
(2
I,,
1
12
1
12
1
12
114_5 16
1
1)
Koers van
27 Jan. en daaraan
voorafgaande
weken
t/in. Vrijdag.

WISSELKOERSEN.

KOERSEN
IN NEDERLAND.

Data
New
York’)
Londen
•)
Berlijn
*)
Parijs
*)
Brussel
*)
Batasia
1)

24 Jan. 1939
1.85k
8.65%
74.-
4.893%
31.32
100% 25

,,

1939
1.85%
8.66%
74.-
4.89%
31.32
100%
26

1939
1.85%
8.05%
7405
4.89%
31.31
100%
27

,,

1939
1.86%
8.70%
74.40 4.92 31.48
100%
28

1939
1.86%
8.70%
74.70
4.92
31.49
100% 30

,,

1939
1.86%
870%
74.70 4.92 31.79
100%
Laagste d.w’)
1.84%
8.63% 73.80
4.87%
31 20
100
Hoogsted.w’)
1.86%
8.73%
75.-
4931j
31.574
100%
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100

Data
serland

1
Praag
‘)
Boeka-
rest
1)

Milaan

I

Madrid

24 Jan’iÏ9
41.79
6.36
– –

25

1939
41.80
6.36

– –
26

1939
41.80 6.37%

– –
27

,,

1939
42.-‘
6.40

28

1939
42.05
6.40



30

1939
42.05
6.37%

– –
Laagste d.w’)
41 70
6.30

9.85

Hoogste d.w
1
)
42 12%
6.423%
1.40
9.87%

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

D ta
Stock- Kopen-
Oslo’)
Buenos-
Mon-
holm’)
I

hagen’)
for!’)
Aires
1)
treal
1)

24 Jan. 1939
44.60
38.65
4350
3.81
43 1.84 25

1939
44.574
38 674
43.55
3.824
42%
184
26

,,

1939
44 60
38.65
43.524
3.83
42%
3.84%
27

,,

1939
44.824
38.85 43.75
3.83
43
1.84%
28

1939
44.874
38.874
43.75
3.83
43%
1.85
30

,,

1939
44.824
38.85
43.75
3.84
43
1.8514
Laagste d.w
1
)
4450
38.574
43424
3.78 42
1.83%
Hoogste d.w
1
1
44.974
38974
43.824
3.86
433%
1.86
Muntpariteit
66.671 66.671 66.671
6.266
95%
2.1878
9 Noteering te Amsterdam. ‘9 Not. te Rotterdam. 1) Part. opgave.
In ‘t Iste of 2de No. van iedere maand komt een
overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen
wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

a
D fa
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
($
P.
100 Mk.)
(
($ per £)

($
p.
lOOfr.)
p. 100
gld.)

24 Jan.

19391
4,67%

1
2,64%
39,95
54,02%
25

1939
4,67%
2,64%
40,00
54,01
26

1939
4,67%
2,84%
40,00
53,90
27

1939
4,67%
2,64
40,12
53,74%
28

1939
4,67%
2,64%
8

40,18
53,63
30

1939
4,6713%_,
2,64% 40,13 53,95

31 Jan.

1938
5,01%
3,28
40,34%
54,76
untpariteit..
4,86
3,90% 23,81%
40%

KOERSEN TE LOND1N.

Plaatsen en
Voteerings-
14Jan.
21
Jan.
23128Jan. ’39 128
jan.
Landen

I eenheden 1
1939 1 1939
ILangstelHoogstel
1939

Aleaandrië..
Piast.p.y,
973%
9%
973%

97%
973%
Athene

….
9r.
p.,f

547%
547%
540
555
5471j
Bangkok….
Sli. p.tical
1/l0,8.
1110r85

1/10
1/10,
8
k

1/10
3
.8
5

Budapest

..
Pen. p. £
23%
23%
233%
24
23%
BuenosAires’
p.pesop.0
20.404
20.344
20.21
20.40
20.34
Calcutta . . . .
Sh. p. rup.
1(5
15
,
1
1

1/5%
16

1/525/
1/521/
1/5%
Hongkong ..
5h. p.
1/3
1/3
1/2%
1/3%
1j3
Istanbul

..
Piast. p. £
575 575 575
575
575
Kobe

…….
Sh. p. yen
12
1/2
1/195,
i/2%
1/2
Lissabon….
Escu.p. .
i10%
110 110
110%
110%
lsiontevideo..
d.perg
183%
183%
18
193%
18%
Montreal

..
$ per £
4.713%
4.70% 4.70
4.713%
4.71
Rio d.Janeiro
d. per Mii.
3% 3% 3% 3%
33%
Shanghai

..
d. p. $
8% 8%
8
8%
8%
Singapore ..
Sh. p. $
2/3% 2/3% 2/3%
2/4%
2/3%
Vaiparaiso
2
).
$per
117 117 116
117 116
Warschau ..
Zi. p. £
24%
24%
I 243%
25
24%
t) Offic. not. IS laten, geni. not., welke Imp. hebben te betalen 10Dec.1936
16.12; 15Nov. 17.13.
1
)90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste
,export” noteering.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’)
N.York
2
)
A’dam’)
Londen
4

24 Jan. 1939..

203%
42%

24 Jan.
1939.. 2085
148/84
25

1939.. 20%
423%

25
1939.. 2085
148/84
26

1939..

203%
42%

26
1939.. 2085
148/8
27

,,

1939..

19%
42%

27

,,
1939.. 2090
148/84
28

1939.. 20%8

28
1939.. 2090
148/84
30

1939.. 20%
423%

30
1939.. 2300
148174

31 Jan. 1938… 20%
44%

31 Jan.
1938.. 2035
139/6

27 Juli

1914.. 24% 159 27 Juli
1914.. 1648
84/101
1) in pence p. os. stand.

2)
Foreign silver in $c.
p. oz. fine.

3)
In
guldens
per Kg. 100011000.
4)
in ah. p. oz. fine.

STAND VAN ‘e RIJKS KAS.
VorderIngen.

/

14 Ian.1939

/

23 1an.1939
saiao van

s l(ijK5 bCnalKISI DIJ ue Ne
derlandsche Bank ………………
f174.831.904,37
f179.864.203,17
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

8.611,42
94.425,34
Voorschotten op ulti,no December ’38
a/d. gerneent. verstr. op a. haar uit te

.

keeren hoofds. der Pers. bel., aand. In
de I,00fds. der grondbel. en der gem. tondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
– –
Voorschotten aan Ned.-indië ………
44.637637.28

45.614.852,50
Idem

aan

Suriname ………………
ll.917.l06,07

11919.121,07
Kasvord weg.credletverst.a/h.buitenl.
, 101.497.05I.60
,, 101.448 770,22
Daggeldleeningen tegen onderpand.. …

….



S.

der postrek. v. Rijkscomptabelen
,

54.981.816,64
41.239.444,90
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.l)…


Vord. op andere Staatsbedrijven’)
14.195.360,41

14.331.830,30
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank lngev.
art.

16 van

haan octrooi verstrekt


f220.707.000,-
f220.707.000,-
Schatkistpnomessen in omloop
– –
Zilverbons in omloop

……..

…….
,,

1.078.591,-
,,

1.078.345,50
Schuld

op

ultimo

December

1938
gein, weg. a.h.ult te keeren hoofds.d.
pers. bel.,aand.l.d.hoofds.d.grondb.

.

Schatkistbiljetten in om loop……….

e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelastlng
10.613.335,20
.,

10.613.33520

Schuld

het Alg. Burg. Pensioenf.’)
aan
,,

1.621.159,00
29.107.933,82
,,

1.620.630,32
29.056.759,44
,,
Id. a. ii. Siaatsbedr. der P.T. en T. 1) …
,254.l17.825,53
259.769.703,72

Schuld aan Curaçao’) ……………..

,,

13.500.000,-
13.500.000,-
Id. aan andere Staatsbedrijven ‘) ……
Id. aan diverse instellingen’) ………
267.814.230,17
..
,268.338478,65
t
) In rekg.-crt. met’s Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
’21 Jan. 1939
1

28Jan.
1939
Vorderingen:
1
)
Saldo Javasche Bank …………….

Saldo b. d. Postchèque- en Girodlensl

58.000,-
f

.
f

688.000,-
….-

VerplIchtingen:
Voorschot’s Rijks kas e. a. Rijksinslell.

,,

45.582.000,-
,,

25.190.000,-
Schatkistpromessen in omloop……..,,

31.000.000,-
31.000.000,-
Schatkistbilietten in omloop


Schuld a. d.Indische Pensioenfondsen



,,

20.000.000,–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds.

2.173.000,-
,,

2.173.000,-
idem

aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.

2.635.000,-

1.972.000,-
Belegde kasniiddelen Zeifbesturen…

770.000,-
,,

770.000,-
Voorschot vul de Javasche Bank …

,,

427.000,-
,,

4.808.000,-
1) Betaal,niddelen in ‘s Lands Kas
f
39.523.000,-.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duisenden guldenB.

Data
Metaal
Ç’


hb.
Dlscont.
,

24 Dec.

1938..
879

1.203
602
523
1.294
17

1938..
875

1.126
618
519 1.330
10

1938..
768

1.114
686
519 1.342
3

,,

1938,.
760

1.247
713
518 1.329
26 Nov.

1938..
787

1.151
663 525
1.301

1

Juli

1914..
645

1.100

1

560
735
396
1) Sluitp. der activa.

102

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1 Februari 1939

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 30 Januari 1939.

Activa.

BinhenI. Wis.(Hfdbk.
f

7.665.540.94
sels, Prom.,. Bijbnk.
,,

241.479,20
enz.in
dïsc.Ag.sch.
,,

300.741,82
f

8.207.761,96
Papier o. h. Buiten!.
f

3.150.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.
,,


3.150.000

Beleeningen
1
Ilfdbk.
f
278.938.059,74′
mci. vrsch. Bijbnk.
,,

2.167.980,91
in rek.-crt.
1
Ag.sch.
,,
25.580.342 32
op onderp.l.
f
306.686.382.97

Op Effecten enz.
• .
f
305.044.231,581)
Op Goederen en Ceel.
,,

1.642.151,39

306.686 382,97
1
)

Voorschotten a. h. Rijk …………….
,,


Munt, Goud
……
f
106.637.555,-
?4untmat., Goud
..
,,1.354.621.939,99

f
1.461.259.494,99

Munt, Zilver, enz.

28.626.820,35

Muntmat. Zilver.


11

1.489.886.315,34
Belegging van kapitaal, reseÈves en pen-

sioenfonds ……………………
,,

43.646.263,07

Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,

4.580.000,-

Diverse rekeningen ………………
,,

12 086 916,77

Staat d. Nederi. (Wetv. 2715’32, S. No.221)
,,

8.905.871,61

Paasiva.

f

1.877.149 511,72

iapitaal ……………….. . …….
f

20.000.000,-

Reservefonds ……………………
,,

4.860.787,51

Bijzondere reserve ……………….
,

7.102.179,67

Pensioenfonds ………………….
,,

11.825.252,85

Bankbiljetten in omloop …………..
,,

999.407.215,_

Bankassignatiën in omloop ………. ..

103.581,44
Rek.-Cour.
J
Elet Rijk
f190.607.895,28

saldo’s:
k
Anderen
,,
638.406.858,63
,,

829.014.753,91
Diverse rekeningen ………………
,,
4.835.741,34

f
1 877.149.511,72

Beschikbaar metaalsaldo …………
f

758.662.310,35
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is

1.896.655.775,

Schatkistpapier, rechtstreeks
bij
de Bank
ondergebracht ………………..

‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van
15
Maart 1933, Staatsbiad No. 99)
.
…….. /
63247S00,-

Voornaamate posten in duizenden guldens.

Goud
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data

1
lCirculatiel
opeischb.I
Metaal- Ikings
Munt
1
Muntmat.
schuldenl
saldo
perc.

30 Jan. ‘39110663811.354.6221
999.4071829.118
758.6621
81
23

,,


39
1
10663811

354.609!
963.3371864.091
1

759.5041
82

5Juli’1
4
1
65.703j
96.
41
0
)_
310.4371
6
.
19
8
43.521
54

1
Totaal
Schatkist-
Belee-

Papier
Diverse
Data
promessen
ningen

het
b
°
u’lenl.
reke-
lrechtstreeksl
ningen
1
)

30 Jan. 19391
8.208

306.686
3.150
12.087
23

,,

19391
8.209
1


1
305.185
3.150
11.989

25 Juli

1914!

67.947

61.886 20.188
509
‘)Onder de activa.

JAVASCHE BANK.
Andere Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb.
metaal-
schulden
saldo

28 Jan.
‘395)
138.610 186.540
84.670 30.126
21

,,

1
392) 138.730 186.800
82.840 30.874

31 Dec.1938
116.886 1

21.746
187.504 83.385
30.276
24

,,

1938
116.886
1

21.934
184.339
83.764 31.578

2
5Juli
1
91
4
!
2
2
.057

_31.907
110.172
12.634
4.842

1

Wissels,
Diverse

1
Dek-

Data
buiten
Dis-

[c
c-

Belee-
reke-
kings-
1

N.-!nd..
onto’s
1
nineen
ningen
1
betaaib.
________
1
lage

28Jan.
‘392)

1

9.170
77310
60.520
1
51
21

,,

0392)
9.420
73.600 62.270
1
51

31 Dec.1938
1

10.866
58.377

1
51
14.260

1
49231
24

,,

1938
1

9.087 14.149
48.662 60.060
52

25 Juli 1914
6.395 7.259
1
75.541
2.228
44
1) Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch
ontvan
g
tn.

BANK VAN ENGELAND.

BankbilJ.
Bankbilf. OtherSecurities
Data
Metaal
in
I
circulatle
l
i

Disc.ond
c
Departm.
n
BanknglAdvances
i
15 Jan.

1939
127.087

1463.845

1

62.569
1

18.784

21.862
18

,,

1939
127.034
1
467.953

58.461
18.491

23.606
1

12 Juli

1914
40.164 29.317
1

33.633

00v.
Public
OtherDeposits
1
Dek
Data
Sec.
I
Depos.
Bankers

Other
Reservel
kings-
Accounts
__
perc.
1
)

15 Jan.’39
82.006
1

12.918
118.188

36.714
1
63.2421
37,6
18

,,

’39
85.751
1

12.251
119.935
1

36.693
1
59.081i 34,9

12 Juli ’14
11.005
14.736
42.185
29
.
2
9
7
1
52
‘,
vernouuing i
q
sscnen teserve en
ueposlls.

BANK VAN FRANKRIJK.

1
Te goed

Wis

Waarv.l

__
Belee-

Renteloos
Data
Goud
ZilverI
_

in h_t __
1
buitenl.
sels
I

_
ophet
1
buitenl.!
1
ningen
Ia.
voorschot
d. Staal

19 Jan.’39
.265
1
5491
15 110.6101
7671
3.876
30.627
12

‘3987.2651
5261
15110.3181

_

7691
4.826
30.627

23Juli’14
4
.
104
1
640
!

1
1
.
541
j
8
!
769
1

Bonsv.d.’
1
Diver-
Rekg.Courant
Data
zei/st.
amort. k.
__sen
1)
1
Circulatie
1

Zei/st.

Parti

Staat
____________
Icmort.k.Icuueren
19
Jan.’391
5.475
1

2.783
1

109.271
1

3.225
1

2.374
1 24.190
12

,,

‘l
5.530
1

2.755
1

110.192
1

3.005
2.343
1
23.572

93 Juli ’14
1



1

5.912

1

401

1

943
,
ojulipust itctIv.t.

DUITSCHE RIJKSBANK.
Daarvan
t
Deviezen
1
Andere
1

Data
Goud
bij bul-
als goud-
1
wissels

1
en

1
Belee-
teni. clrc. dekking

1
ningen
banken’)
1
geldende
1
cheques

13 Jan.

1939
1
70,8
1
10
1
6
1
I

.600,5
36,0
14

,,

1939
1
70,8
1
10,6
1
1
6.929,9
39,9

30 Juli

1914_11.358,9
1


1

750,9
50,2

Data Ef/ec-
Diverse
Circu-
Rekg.-
1

Diverse
ten
Acliva
2
)
lat ie
Cr1.
1
Passiva

23 Jan. 1939
554,1

.
1.434,8
7.166,4
1.003,5
421,7
14

,,

1939
554,1
1.306,8
7.425,2
916,4
423,4

30 Juli

1914
330,8
200,4
1.890,9
944,-
40,0
‘) Unoelasi.’) w.o
t(enienoanKacne,ne
Zj, 14 Jan. i, reSp. iS,
ZO
1111!.

NATIONALE BANK VAN BEL GtE (in Beiga’s).

Goud
0
.
.
.
o

0 0
Rekg.Crt.

u;
1
Data
1939
n

rz
.
a
0
1
i
Cl)

7T.
i
i

ï


r
1
:611081
439
19/1

.13.4331
56

1

92
0!
189
1

34
1
44

1234
1

23
3
4
.
36
7!
96
!
456

FEDERAL RESERVE BANKS.

Ooudvoorraad
Wissels

Data

t

Goud-
,,Other

In her-1

In de
Totaal
1

cert 1fl-

member

markt
cash” 2)

disc. 1′. d. 1

open
bedrag

caten 1)

banks1gekocht

11 Jan’39

11.876,2 111.867,7

418,0

2,6

1

0,5
4,,’39

11.847,6111.837,7

364,8

Data

in U. s. 1 Notes

t
Belegd

F. R.

1

) Goud- 1 Al”em.

Gov.Sec.

In circu-I

.

.

Kapitaall kings-

1

kings-
Totaal I
Gestort 1

Dek-

1

Ziek-

latie

1

1 perc.3

1

perc.4

11 Jan.’39’ 2.564,0 1 4.375,0 110.288,61

134,9

1

83,8

1


‘391 2.564,0

4.441,1 110.146,01

134,7

83.7

)
Deze certificaten weraen noor ae chatklst aan ae Keserve nanken
g
e
g
even voor
de overname van het goud, toen de $ op 31Jan. ’34 van
100
op
59.06
cents
werd gedevalueerd. 1)
Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
niuntmateriaal en wetti
g
betaalmiddel tegenover idem.
PARTiCULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET FED. RES. STELSEL.

Dis

1

~R~ervet
Data

1
Aantal
1

contos
1

Beleg-

de
Totaal

Waarvan

leentng.

en

1

gingen

R.

1

depo-

Unie
silo’s

1
deposits

beleen.

1

banks
1

4
Jan.’391

1

8.412

13.114

1
7.237

28.555

1

5.161
18
Dec.’381

1

1

8.430 113.219

1
7.057

28.363

1

5.160
De posten van De Ned. Bank, de Javaactie Bank en ee Bank
05
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen von
de betreffende valuta.

Auteur