Ga direct naar de content

Jrg. 23, editie 1191

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 26 1938

6 OCTOBER 1988

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDFN.

Econ

omisch~Statistische

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

23E
JAARGANG

WOENSDAG 26

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P. L-ieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

H.
M. H.
A. van der Valk (RedacteurBecretaris).

M. F.
J. Cool – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-West.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatw’g.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi.

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh
d
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

Ahonnementsprijs voor het weekblad franco P. p. in

Nederland f16,—. Abonnementsprijs ‘Economisch.Btatis-

tisch Maandbericht
f
5,— per jaar. Beide organen samen

f20,— per jaar. Buitenland en

Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Ivstituut

ontvanen het weekblad en het Maandbcricht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

Eenheid in de salarieering van het overheidspersoneel? door J.
B. C.
Ratté

……………………… 802

De verdeeling van het effectenbezit in Nederland door
Dr. H.
M.
H. A. van der Valk …………………804

Bewegingen op langen termijn in den Amerikaanschen
woningbouw door Prof. Dr. J. Tinbergen ………806

De belastingwetgeving der Vereenigde Staten in
1938
door
Dr. F. E. Bchmey ……………………..808

De beleggingswaarde van den landelijken eigendom in
Nederland door
Ir, J. P. van Lonkhuyzen……….811

Verplichte afschrijving op huizenbezit venschelijk? door
Dr. Ir. F. P. Ltakker Schut ………………….812

De Rijksmiddelen over September ………………815

AANTEEKENINGEN:

Een kantteekening hij het Rapport.Van Vuuren door
H. D. Baars

……………………………816

De zichtbare suikervoorraden in de wereld ……..817

ONTVANGEN BOEKEN …………………………817

MAANDCIJFERS:

Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..818

Statistieken:

lndexcijfers van Groothandeisprijzen ……………………817
Geldkoersen-Wisselkoersen-Banksjaten ……………..819, 820

OCTOBER 1938

No.
1191

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Reeds in ons vorig overzicht konden wij constatoeren,
dat in het begin van de nieuwe week Ponden een aanmer-
kelijk ‘gunstiger tendens aan den dag legden. Dit hield
vooral verband mt ht fi’t dat het Eiigelscihe Equa.lisation
Fund kraohitig had ingegrepen, waardoor men den indruk
kreeg, dat de autoriteiten ecn m’inimunegrens. hadden ge-
fixeerd en voorloopig althans een verdere daling niet
wen’sohten. Toen daarna cle inge’ti’eden koerss’tijging niet
werd gevolgd door absorbeeren van Dollars door de mone-

•taire autoriteiten, doch deze de stijging rustig lieten door-
werken, keerde het vertrouwen in de munt tot 01) zekere
hoogte weer terug. De psychologische druk 01) den Ponden-
koers, clie veroorzaakt was (loor liet gebrek aan overtu’i-
gin,g, dat de monetaire autorieiten eenige limite voor de
daling gesteld Ii adden, werd toen weggenomen. Daarbij
kwam, dat de Dollar deze week ver in een kwaad gerucht
kwam met liet. oog op de kwestie der verlenging van de
deva.luatiebevoegdheid van
dcii
President. ])e stemmingen

0
1
)
het gebied van muntwaar’deeriug zijn nog steeds zeer
wisselvallig, en gevoelig voor de kleinste impuls. En het
i utcrna,tionaal •ziwer’ende kapitaal ‘is een kruidje-roer-mij-
niet, dat op dc minst beteekenonde indicatie vluaht.
Over de verdere ‘toekomst van het Pond valt nog wei-
iiig te voorspellen. De onbevredigende beta.lingsbalaiispo-
sitie blijft een feit, en het is zeer de vraag of een munt-
waardedaling met enkele procenten eii noeineirswaardo
invloed kan hebben. Wellicht is men intussehen te Londen
tot de conclusie ‘gekomeii, dat men niet langs den weg
vat, verdere devaluatie maar niet andere middelen tot ver-
beterimig van de situatie omoet kooien. En misschien ook
heeft toen iminuddels uit New-York een wenk gekregen om
niet op dezn weg voort te gaan, en is de kwestie van de
clovaluatieiinachtiging toch niet toevallig daar aan de orde
gesteld, maar om Engeland ‘te wijzen op de nutteloosheid
vami een maatregel op nnon.etaim’ gebied, welke niet in direct
overleg met New-York wordt getroffen. Hoe dit alles zij,
cle onrust op het terrein van de wisselkoersen is weer eens
gewekt, en d’e.schij’n van de’factostabiliatie is weer ver-
stoorci.
De Fi’ausuhe Franc is in overcienstenuning niet de l’oii-
denno’teerin’g verbetrd, cle situatie va.n deze valuta geeft
in ‘den laatsten tijd weinig veroldering te zien, terwijl
naar liet sohij’nt het Fi’aasohe ]Ogalisatie’fonds het ook be-
trekkelijk rustig fheeft. Zw’itserse,he Francs, die den laat-
sten tijd, naar wij reeds in ons vorig overzicht schreven,
zich ‘eer meer’ op het Pond oriënteerden, waren in sym-
pathie met het Pond beter.
Dollars waren aanvinnicelijk aangeboden als gevolg van
den ‘boven eeds gei’eleveerdeu tijdelijken ‘Dollaraug’st, maar
de noteening werd door het EgaJ’isatiefonds op 1.83% ge-houden, op welk peil ‘het fonds flinke bedragen kreeg toe-
gewezen. Blijkbaar had echter ‘toen de markt teveel ver-
kocht, want later steeg de koers weer.
De geldmark’t is weer geheel teruggekeerd tot de oude

lethargie uit de periode vOOr de internationale crisis, ge-
tuige ook de toewijzingsbas’is voor den laatste uitgifte van

sehatkistpapier voor ihet Egalisatiefonds. De beleggin-
markt was een klejniigheid in reactie. De jongste publica-
ties vanwege het beleggersfronit zijn daaraan wellicht uiet
gcheel vreemd.

802

ECONOMISCH-STATISTISCHB BERICHTEN

26 October 1938

EENHEID IN DE SALARIEERING VAN HET

OVERHEIDSPERSONEEL?

De beschouwing van Dr. F. Breedvelt in het num-

mer van 14 Sept. jL
1)
heeft reeds in de vakpers ge-

schrijf uitgelokt, dat sterk herinnert aan de periode,

toen men cle juistheid van een loonregeling voor
overheidspersoneel afmat naar op een bepaalde ma-

nier berekende minimum- of maximum-bonen.

Sinds eenige jaren was dat geluid vrijwel ver-
stomcl, maar bij de eerste de beste gelegenheid blijkt

weer, tot hoe verscheiden, conclusie overigens heel

objectief bedoelde vergelijkingen kunnen leiden.
Een reëele vergelijking van de. bonen van het rijks-
personeel en ‘die van gemeentepersoneel vordert heel

wat meer gegevens, clan in bedoeld artikel zijn ver-

werkt
Het is namelijk zeer wel mogelijk, dat in een ge-

meente met op papier lager minima en lager maxima

in de we.rkliedeïi-ioonregeling toch de personeelkos-
ten zelfs aanzienlijk hooger kunnen zijn dan in een
overigens vergelijkbare gemeente met hooger loon-

grenzen.
Wil men zoowel het financieele motief als het

zuiver loontechnisch criterium recht doen wederva-

ren, dan. moet men aan de incieeling van het personeel
en aan het verband tusschen rang en soort arbeid een

beslissende beteekenis toekennen.
In verschillende gemeentelijke salarisregelingen

kwam voor de commiezen een honger salarisgrens voor
dan bij het Rijk en deze gemeenten werden aanvan-

kelijk niet zachten drang, later met dwang ertoQ ge-
bracht de salarieering dezer acim inistratieve ambte-
naren te verlagen tot rijkspeil. Zoo geschiedde ook
in een middelgroote gemeente, welker naam ik vrien-

delijkheidshalve verzwijgen zal. Maar tegelijkertijd
werden de commiezen bevorderd tot… hoofdcommies.
Dit verhaal is vanzelfsprekend ietwat een charge,

maar ieder, ciie de practijk kent van de toepassing
van een loonregeling voor overheidspersoneel, weet
maar al te goed, dat hier het zwaartepunt lig-t.
Dat geldt hijv. al
dadeljk in heslisse.nden zin voor

het maximum der werklieden-klassen.

In een gemeente als

Rotterdam hijv. komen in de
hoogste werkljedenklasse naast de kras-vaklieden ecn

aantal speciale vaklieden voor, doch in de laagste
klassen der regeling voor de ambtenaren op jaarloon vindt men eenzelfde soort werkkrachten terug. Hier-voor gelden andere salarisgre.nzen en het werkelijke
maximum voor werkkrachten, welke men in den wan-
del werklieden noemt, ligt dan ook ergens anders
daii op het eind van de hoogste groep der bonen,.
welke Dr. Breedveit heeft berekend. Hetzelfde geldt
voor de indeeling in de verschillende klassen, en in
veel sterker mate dan menigeen wel veronderstelt.
Hierin schuiltnaar mijn opvatting de oorzaak, dat
het streven van het Departement van Binnenlandsche
Zaken naar unificatie van loon- en salarisregelingen
voor rijks- en gemeentepersoneel op de manier van de
schaaf erover niet tot het gewenschte resultaat leidt.
Trouwens met verschillende genieentehestdren is
overleg -gevoerd van heel wat bredder en daardoor
juister omvang en aldus konden althans op verschil-
lende detailpunten regelingen ontstaan, welke de uni-ficatie meer benaderden dan gebruikelijk was. 1-let is wellicht interessant aan te geven, hoe in
ccii
groote gemeente als Rotterdam het probleem werd ge-
voeld en hoe naar een redelijke oplossing werd ge-

• streef d.
Zooals reeds werd opgemerkt, moet men een loon-
regeling voor overheidspersoneel niet op een wille-
keurige plaats in twee stukken knippen, maar de
• ,,lagere” ambtenaren-klassen in de beschouwing be-trekken, w’aar zij hehooren. 1-let feit, of het inkomen
van den man per week dan wel per jaar wordt be-

1)
De-bonen der gemeente-werklieden
‘in
de huidige pa-i’iode van laageenjunetuur.

rekend, is toch salaris-technisch van geen heteekenis.

Wol van beteekenis •acht ik het, dat men steeds de
samenstelling van het personeel in -het oog houdt.
Gedurende eenige jaren is een vrijîel algemeene
loonkorting in procenten en in étappes ingevoerd. De laatste zoodanige verlaging is van 1 Januari 1936.

In die jaren had men ook veel personeel ontsla-

gen, waaronder het tijdelijke, d.w.z. het op. het mini-
muinloon of daaromtrent werkende personeel. Bevor-

derinigen waren zoo goed als algemeen achterwege ge-

bleven, maar dit voordeel werd teniet gedaan door-

dat het eenvoudige werk der weggestuurden tijdelijk
w’erd gedaan door hooger geklasseerde werkkrachten.

Niet in alle deden der gemeentehuishouding viel

dit verschijnsel in dezelfde mate waar te nemen; het
hierna volgende beeld van den invloed van het con-
junctuurverloop op de gemeentelijke bedrijven en

diensten geeft intusschen wei een indruk van de
groote moeilijkheden, welke éen gemeente van om

vang in crisistijd heeft te overwinnen ter handha-

ving eener doelmatige personeelpolitiek.

OvezI(HT VAN
DE.
VR0DUCTIEINAA

Dl.
DAARVOOR.?0Elt

YPCE
RLNDE..
f
,
TREN1

N VAN UDT

PERI0N6I.

‘) EN0.9L

011W.
Tl.N
Tl.

OTTCRt’AMlN
bI
JAPtIEN

190-
3936.
1930
/00.

ETR.ItITElT)

1P.’)F.
3930.

1
19305.
30.2f_J1.

31.

’31,•
J.
!ii

-11.0
..AANSI.UITIN&EN
lii. 000
186.000

110
___AGEVfN.W.0
110

MIII.
233
MIII.

loo
.
psii.
..-

90

1011
963

1930
1936
930

.1,

:33.31.il11.

1
1
0
_AANLVITINÇ,EN
ss

.
000
653.000

100

— sTADsGEBRy.
7I.K.M.’
62.KM’

90
PER.0NEEL
1013
,

861

RI5KWAt4RL0I03$’

.

1930
1936
I/o
100

STAD3GeRI/ul.
•WAT5P.
….PER30MeEL

‘l’.â I,J(.M.
3

4 711

Z9.9″
I(M’
36e
1
…;

9
0

70

41

4

/00

_GERED5Nt<.M.

1930

18
P1111.

1936

19 MIL.
9
0

..

……..

.__PA5AGIER5
91.4I’IILL. 51.l?IILL.

70
PER.SONEEL
LOSS
5867
.

TE(NNI5CH

DIENST
(IIN
6I
Tl.WEa
,
l.EN1.
1936
930

‘931

‘933

IÇ3

1934

,sÇ

INllIILI0NEM

2.1

.24.2

12.11

l0..

74

74.

6f

PERSONEEL’

AANrA*.LEN

2653.

262e

22641

2019

/702

14110

1360

Een der eerste maatregelen, welke door . het Ge-
meentebestuur van Rotterdam werd getroffen, was
het afvloeien van oudere ambtenaren en werklieden,
niet gevolg, dat na betrekkelijk korten tijd in omvang-
rijker mate kon worden overgegaan tot aanstellen van
oud-leerlingen der ambachtsschoben als werklieden, cii
jeugdige technische en addiinistratieve kri.chten als

ambtenaren. –
Voordat in den loop van 1937 hiertoe kon worden
overgegaan bood de samenstelling van het Rotterdam-
sche gemeentepersoneel, met uitzondering van de po-
litie en het onderwijs, het hieronder weergegeven beeld.
Een analyse van de samenstelling van het gemeen-
tepersoneel leert ons – en dit is voor de vergelijking
niet Rijk-spersoneel van belang – dat de Gemeente
Rotterdam althans. een naar verhouding tot het par-
..ticuliere bedrijfsleven zeer groot aantal werkkrachten
in dienst heeft, gelegen tusschen handarbeiders en
eigenlijke hoofdarbeiders. Voorts is het aantal ambte-
naren t.o.v. het aantal werklieden zeer aanzienlijk.

In onderstaande grafieken zijn de gegeyens van
4079 ambtenaren tegenovr 6437 werklieden veriverkt.
Deze ontwikkeling gaat nog steeds voort en het lijdt geen twijfel, dat binnen afzienbarn tijd beide
groepen. even• sterk zullen zijn. In toenemende mate

schillende diensten en bedrijven voor wat de gemeente

en de departementen voor wat het Rijk betreft.
Een dergelijk overzicht laten wij hieronder volgen /

wat betreft het geuiiddeld netto-inkomen e wat be-

treft de ajdmin 1 stratieve functies.

/

20 October
1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

803

‘Ikn7TF-‘kbAM

3ALAI5:
IPJDEEUNG
AMBTENAREN 0P)AArSALARIS
1937
TYP. FUELTIEJ
eLAGER 8G4
@
NID0

AAtQZeHooGeR
37 Y
80VEN6210

-I,O,.DIIN,T
MAX
..

o
.
.
————————
———-
.


J8
——————–
INNEUR$EKL
J1L
4700

4275
QE,DCONPIIE5
38
_______
58—————–
3
F

-1
AH

l6



_______
____-5I6–

rKHAI.OPZILHIL.

——————–.38
——————

27L
oEAt€UPJt
IALEPJL

—-


21′.
fERPtEE6rer,
(HET VER
7
AÎE
jij

TL.

-nL.Li .j

566
KLAIJE
A.

INDEELWQ WERKLIEDEN 1937.

R0TTE1DAM.

2313

GEMIDDELD NETTO-INK.OMEN
VAN
DE AMBTENAREN
OP

AARWE0DE
BEREKENIT OAER
HT

936.
Bil HETR.)K DEPARTEI1RNTEN
Bi
DE GEMEENTE ROTTERDAM.
A4
V.I5
B
(VOLGEN5
EE
OPGAVEN
AAN
EE
BIP.,IETEN
lIET CANTIEAAL
511(4(14V VOOR
De
STATISTIEK).
6′)
DE PI1OEFSrATIEÎIER.

VAN
SEPTEMOER.

1936J.

2′
01
E
9
Z
g.
II

K

.1
N
0


0.ZwI..I
0
I
z

tE(
.2

3.
LES.
ÔLDS.

1-
12

2003

f1.7a
f30.Ij
F”
59f
332s
f19._
)EUGOIGEN.

immers heeft cle gemeente behoefte aan werkkraeh-
ten, clie geschikt zijn voor controlee.rend werk en die
het contact met cle burgerij – moeten verzorgen. De
ervaring heeft geleerd, dat de gemeente, èn wat vak-bekwaamheid èn wat karaktereigenschappen betreft,
zeer hooge eisehen moet stellen; een groot gedeelte
der ambtenaren op jaarloon in cle laagste klassen
wordt dan ook gerecruteerd uit de werklieden.

De als jeugdig eiectriciën beginnende vakman kan
via de werkliedenklasse in de ambtenarengroepen te-recht komen als controleur, als onderhaas, e.d.

Daarnaast heeft de gemeente groote behoefte aan
personeel voor allereenvoudigsten ad ministratieven
arbeid, hetwelk èn wat betreft het milieu, waaruit
deze yerkkrachten voortkomen èn de opleiding en
capaciteiten, waarover zij beschikken, geheel gelijk is
te stellen met de bedoelde ahituriënten der amhachts-
icholen.

Het behoeft geen betoog, dat deze groep, welke
met de hierboven bedoelde uit de werkliedenklasse
voortgekomen we.rkkraQten thans rond 1500 man telt, een element vormt van beslissende beteekenis

hij de vergelijking met andere gemeenten: of het Rijk.
Wil men dus tot een algemeene vergelijking komen,
dan moet men- daartoe niet bezigen de minima en
de maxima der loon- en salarisregelingen, maar de
gemiddelde netto-inkomens van ambtenaren of werk-lieden en dan zoo gedetailleerd mogelijk naar de ver-

AANSCHOUWELUKE- VOORSTELLING VAN EE rORMATIE VAN HET
ADMINISTRATIEVE PERSONEEL Bil ENKELE DEPAJATEMENVEN VAN ALGEMEEN BEETItlIE. EN BIl 13E SECRETARIR VAN ROErEIA.DAM.
GEDEVaNS BETREFFENDE DE DEPARTEMENTEN ONTLEEND AAN
,)AEILBOEKE 1937-I938vAN DEN BOND VAN AMBTENAREN 0)
DE EPARTRP1ENTEN. FORMATIE VAN OK SECRETARIE
00 31
DEC.EMBER. 1936.
GEMIDDELD SALARIS Bi)
T’IET3EPARÎEPIEFITEN
EN
S’)
DE SECRETARIE.
VOOR ISEPARTEPIENTEN WERLEIDE GEGEVENS VAN NET CENTR.AAL
VREAO VOOR DE STATISTIEK.
FoR.MA

1

Ie vaN NETPER5ONEEL.
EIM.EAL RS.

USTlTIE.

99

3VITENLAWDSCH

jll

–::…

i3

FINANCIEN.

ONDERWV-S,KZW#M~ 9

Q

1
7

5ECRETARJE

Q690z

âi
I

lI-

J 1(EFEREN0ARIS.

Uit het voorgaande zal het echter den lee.r dui-
delijk zijn geworden, dat zelfs de zooeven genoemde
vergelijkingsmethode niet steeds objectief hirn ikhaar
is. Wil men komen tot werkelijk objectieve vergelij-
king en daarna unificatie in de loonregelingen voor
het overheidspersoneel, (dan zal naar mijn. opvatting
een andere
weg
moeten wordien gezocht, zooals in Rot-
terdam is ingeslagen, teneinde behoorlijke uniformiteit
voor genieentepersoneel bij verschillende diensten en
bedrijven tot stand te brengen -en te handhaven.
Daarover in een volgend artikel.
J. RATTÉ.

95.6 384.2
915.0
31.3
250.0 500.0
102.9
16.8
2.495.

9.5
38.8
19.9
3.3
25.0

oO.0

168.
2.1
8.7
11.2
0.4

11:6
47.5
31.1
3.7
‘25.0
50.0


168.

22.1
28.4
36.7
3.1
45.0
87.0

222.1
62.2
16.0 56.8
18.6
165.0 333.0
-.
948.0 1.899.t

13.81 -1 0.11 1.61 – 1-1 — 1-1

15.f

804

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

26 October 1938

DE VERDEELING VAN :HET EFFECTEN-

BEZIT IN NEDERLAND.

Voor een inzicht in den aard van de finncieele

structuur van een land is het noodzakelijk de ver-
deeling van het effectenbezit te kennen tusschen de

individueele beleggers eenerzijds, de institutioneele

beleggingsinstellingen anderzijds. Een dergelijk ondei-
zoek is door ons ingesteld op grond van de positie
dezer instellingen per eindd 1935
1);
het resultaat hier-van is in de volgende tabel (No. T) neerge1e-d.

Tengevolge van ,gebrék aan voldoende gegevens
moesten verschillende schattinen worden gemaakt.

Dit betreft in de eerste plaats zoowel het totale vei-
mogen van alle. particuliere pensioenfondsen als dat
van alle stichtingen en vereenigingen.

Het totaal bedrag der particuliere pensioenfondsen

is door Dr. SternJeim op één milliard Gulden ge-
schat
2)
Het grootste pensioenfonds (dat van de Ko-
ninklijke), dat meer dan
f
300 millioen bedroeg, is
voor het grootste deel belegd in buitenlandsche fond-
sen; ook de pensioenfondsen van andere internatio-

nale concerns id ons land bestaan waarschijnlijk voor
een deel uit buitenlandsche effecten. Vandaar dat wij

hebben aangenomen, dat van het totale bedrag van

één milliard ongeveer een half milliard Gulden in
Nederlandsche fondsen is belegd.

Het totale vermogen van alle stichtingen en ver-
eenigingen in ons land is door ons, op grond van de
belastingen in de doode hand, geschat op ongeveer
éé.n milliard Gulden.
Bij. deze twee groote groepen hebben wij verder aan-

genomen, dat dezelfde heleggingsgewoonten worden
gevolgd als hij de spaarbanken en levensverzekerings-

maatschappijen. De onderverdeeling in de verschillen-
de soorten obligaties is hij deze twee groepen op deze
basis doorgevoerd.

Samenvatting van het onderzoek.

De financieele instellingen in Nederland zijn naar
haar aard gesplitst in geidmarkt-, geld- en kapitaal-
markt- en kapitaalmarktinstellingen
3)
In •dé groote

Met behulp van enkele studenten van het Practicuin
van
het Nederlandsch Economisch Insbituut. Zie ,,De Kroniek” van
15
F6bruari
1938.

samenvattende tabel zijn de geidmarktinstellingen (de

banken) niet opgenomen, omdat zij op het tijdstip
van onderzoek slechts svéinig belangen bij effecten
hadden
dn
de b1lahsen van verschillende banken (per
31 December 1935). niet een voldoende specificatie
gaven. Om een volledig inzicht te geven in de struc-
tuu r van de financieele instellingen, zijn de banken

evenwel in nevenstaande bithel (No. II) opgenomen.

Deze tabel onderstreept nog
eTen
het gezonde ka-
rakter ian de finaucieele structuui vai ôns land, wat
de beleggingen op langen teriEnijn betreft. Van het
totaal bedrag aaii effecten, dat in het bezit is van
financieele instellingen, hielden de banken per einde 1935 slechts een half procent. Het. grootste deel van

het effectenbezit is in handen van kapitaalmarktin-
stellingen, wier passiva daarop geheel zijn ingesteld.

Bovendien komt in deze tabel duideljk.tot uiting
het bekende verschijnsel, dat het heleggingsgehied van

de kapitaalmarktinstollingen in Nederland vrijwel uit-
sluitend (semi-) overheidsobligaties, pandbrieven en
hypotheken voor woningen
4)
omvat. De beleggin-
gen in industrieele obligaties zijn niet opgenomen,
maar deze bleken hij de door ons onderzochte instel-

lingen niet groot te zijn, of waren niet van verzamel-

posten af te splitsen. In dit verband moge e.r op wor-
den gewezen, dat het onderzoek belemmerd werd door

de weinig uniforme en vaak samengestelde balans-posten. Hieraan is ook het tweetal posten ,,Niet ge-
specificeerd” in onderstaande tabel toe te schrijven.

Het bezit van aandeelen is zeer gering en dit bezit

is nog vrijwel geheel in handen van de kapitaalmarkt-
instellingen.

Onder kapitaalmarktinstelliugen verstaan wij die in-
stellingen, welker activa en passiva geheel of bijna geheel
uit vorderingen of verpllnktingen op langen tei-mij.n be-
staan. De geld- en kapitaalmarktinvtellingen hebben in dit
opzicht een gemengd karakter, omdat een deel van de vor-
deringen en verplichtingen op langen, een andr deel op
korten termijn luidt. Indien wij verder van Financiee.le instellingen spreken,
zijn daarmede ook de fondsen enz. bedoeld.
])e ver.deeling in hypotheken op woningen en lande-
rijen is niet mogelijk. Vandaar dat wij ons tot de eerste
catagorie hebben bepenkt. :De onnauwkeurigheden, die daar-
uit voortvloeien kunnen wij helaas niet vei

mijden.

1. Samenstelling van de beleggingsportefeuille van finaneieele instellingen en fondsen per
31
December
1935.
(in millioenen Guldens.)

1
Geld- en kapitaalmarktinsteil.

Kapitaalmarktinstellingen


•.d
4
.G)
c
0)0
Sj
.

S
0)
.9
C

4)
.
c’

04)
in

54
,J0J
– .
Q•_
.0)
0
50
N
54

,
0
0.
=
o
=
,
2o,e_4)v
0
.E
b40)
=

.-
.=
50
‘4

0

4)
0)

a

0
.0 0
u
0
055
0

1i

.. 0)
0
)

0
0._

0)
0
_
0

‘4
o.CL
0
“)_
w
0).2

.
bo

Staat der Nederlanden
…………256.6 53.
Ned.-Indisch Gouvernement ……..
63.9 24.
Gemeenten, Provinciën enz. …… .
52.3 114.
Id. Ned.-Indië ………………….-

1.
Niet gespecificeerd……………..-

Onderhandsche leenin gen.
fsint.
der Nederlanden

Totaal overheidsobligaties
……….372.8 191.

Ned.-Indisch Gouvernement …….
..- -. –
Gemeenten, Provineiën enz………95.6 45.8 20.7
Id. Ned. Indië ………………. ..-


Niet gespecificeerd ………….. ..-

Totaal onderhandsche leeningen

Totaal der overheidsieeningen …

Semi-overheicisobligaties
………..

Totaal semi-overheidsobligaties ….

39.4
2.2
68.4

3.1
0,1
14.8

125.
2.

T?i
68.4
9T
14.8

Id.

Ned.-Indië

………………..

15.7

3.1
4.1
22.
Pandbrieven

………………….
Hypotheken
…………………
..

.6
1760.5
1

187.

Aandeelen

…………………..
1.5
0.8

2.
i)
Zeer ruwe schatting.

64.0111

493.8
180.3
85.3
8.5
•51.2

.381.2

296.9

9

245.2 .086.7

17.8

11.8 26.2 348.5 31.2
29.7
88.0 9.2 112.5 225.0 –

495.6 844.1

5.1 –

93.0 21.8 30.1 42.0 2.4 50.0 100.0 –

246.3 339.3

26.4 – 193.0 39.6 17.1 19.8 4.9 87.5 175.0 –

343.9 536.9

1.5 2.5 0.2 5.6 0.7 –

– – – . 9.0

10.5
– 36.1 36.1 8.4 – – – – – – 16.8 25.2 61.3

4373 62.3672.1 103.5 77.1 155.4 17.2250.0 500.0 –

16.81.120.0 1.792.1

– – – 140.6 353.2 – – – . – – 493.
– – – 84.1 96.2 – – – – – 180.
162.1 191.6 82.4 302.2 14.1 –

-. 102.9 –

693.
– – 0.5 – 8.0 – – – -•

8.
51.2 51.2 – – –

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

805

T.I. Verdeeling van het effectenbezit tussohen de ver-
sehillende financieele instellingen (in miii ioenen Guldens)

E=
Vn.- ‘-
0

O.E
.
.

Overheidsobligaties ena.

16.1

885.4 2,495.8 3,397,3
Semi-overheidsobligaties

128.0

168.9 290.9

Pandbrieven …………..
1.1

22.9

222.3 246.3

Totaal …… ..
17.2

1,036.3

2,887.0 3,940.5

Aandeelen …………….
11.5

2.3

. 15.5

29.3

Aandeelen en obligaties .

28.7

1,038.6 2,902.5 3,969.8

ilypotheken …………..
4.4

187.1

1,899.6 2,091.1
Totale beleggingen op
langen termijn..
..

33.1

1,225.7

4,802.1 6,060.9

Percentage van het totaal
0.5 %

20 % 79.5 % 100%

Tenslotte blijkt uit het onderzoek, dat het bezit
van cle finannieele instellingen aan Nederlandsche ef-
fecten en hypotheken einde 1935 ongeveer
f
6 milliard

bedroeg. Voor een inzicht in de juiste verhoudingen

0
1) cle kapitaalmarkt dient het bezit aan pandhrieven
acT
f 246
millioen te worden afgetrokken
5).
Men komt

dan tot een totaal bezit van ruim
f
5.7 milliard op

genoemd tijdstip. Neemt men echter uitsluitend het bezit aan Nederlandsche obligaties en pandbrieven
(‘dus zonder hypotheken en aandeelen), dan komen wij
tot een bedrag van bijna
f
4 milliard, dat in het bezit
van financieele instellingen in Nederland is.

Beteelcenis van cie financieele instellingen VOOr cle
icapitaalmarict.

Tot dusverre is het belang van de financieele in-
stellingen ten opzichte van de belegging in obligaties
enz. in
onderling
verband onderzocht. Van beteekenis
is everieens het belang van de gezamenlijke beleg-
gingen van deze instellingen ten opzichte van de
totale beleggingen in de betreffende leeningen enz.
na
te gaan. Daarmede wordt tevens de rol van het
heleggend publiek op de beleggingsmarkt openbaar.
De volgende tabel (No. III) geeft een inzicht in
deze verhoudingen.
Uit dit overzicht kunnen verschillende conclusies
worden getrokken.
le. Over het algemeen bevindt de kleinste helft
van de schuld op langen termijn van de Overheid en van de (semi-)Overheiclsinstellingen zich in handen
van financieele instellingen: Indien wij aannemen, dat

de rest zich hij de particuliere beleggers bevindt, do-mineeren deze dus op de markt voor Overheidsfond-
sen; ‘dit is vooral het geval op de markt voor Indische
overheidsobligaties. Indien uitsluitend de obligaties
van de Overheid in Nederland (inclusief de semi-
overheidslichamen) genomen worden, dan bevindt zich

JIJ. 13ezt aan effecten in Nederland aan het einde van
1935
(in millioenen Guldens).

Het totaal
In bezit van
Percentage
vh. totaal
uitstaande
bedrag
financieele
instellingen
itstaande
ubedrag
Staatsschuld v. Nederland
1)
2,705.7
1,337.9
49
0
/0
Id. van Ned.-Indië ……..
1,496.0 519.6
35 o/
Gemeenten, provinciën enz
2,819.4
1,392.2
2
1
49
0
/0
Id. Ned.-Indië ………….
8
)
19.0

a
Obligaties enz.

vn

semi-
overheidsinstellingen

in
500.04)

..

}
296.9

Id. Ned.-Indië …………
_
8
)

..

922.2
246.3
27
0
/0

Nederland …………….
Pandbrieven ……………
Niet gespecificeerd
2
)

..

112.5

Totaal bedrag aan obligaties 8,443.3
3,924.4
46
0
/0
Beurswaarde van Ned. aan-
deelen ………………
4,279.0
19.2
0.4
0/
Totaal obligaties

en

aan-

..

deelen ………………
12,722.3 3,943.6
31
0/
0

1)
Gefundeerde schuld. ) Ondesihandsehe leeningen inbe-
grepen.
3)
Onbekend.
4)
Zeer ruwe schatting.
5)
J3adragen
van niet-gespeoifieeerde obligaties in handen van finan-
eicele instellingen.

ongeveer de helft in handen van financieel instel-

lingen.
2e. Op de hypotheekmarkt is ongeveer 40 pOt. van
de uitstaande hypotheken voor woningen in handen
van particulieren
0).
Een ander licht op deze verhQu-

ding werpt echter de verdeeling van de pandhrieven.
Zooals uit de derde tabel blijkt, is meer dan de helft

van de uitstaande pandbrievea in het bezit van par-
ticulieren, die dus niet alleen direct maar ook in-
direct een aanzienlijken steun voor de hypotheekmarkt

vormen. In dit licht beschouwd, is het belang van de

particuliere beleggers hij de hypotheekmarkt voor wo-ningen ongeveer 60 pOt.

3e. Het beleggend pnhli’ek als groep is dus op de
gezamenlijke markt voor Neclerlandsche (somi-)over-
heidsobligaties en van hypotheken iets helangrijRer

dan de financieele instellingen; het verschil is echter
niet groot.

Vereenvoudigde veronderstellingen.
Er zij hier nogmaals op gewezen, dat het onder-

havige onderzoek voor een deel op schattingen berust, zoodat ook de conclusies met een zekere reserve moe-ten wovden aanvaard. Het gaat hij dit onderwerp ech-

ter niet in de eerste plaats om precies nauwkeurige
gegevens; een globaal inzicht kan reeds verhelderend
werken, zooals wij zullen aantoonen. Indien men over

nauwkeurige gegevens wil beschikken, is een dergelijk
onderzoek niet uit te voeren. Verschillende onderne-
mingen maken zelfs niet den omvang van haar pen-
sioenfondsen bekend. (Zie de genoemde Kroniek van
Dr. Sternheim).
Verder is in dit onderzoek uitgegaan van cle ver-
onderstelling, dat cle twee eenige groepen op de be-
leggingsmarkt de financieele instellingen en het pu-
bliek zijn. Dit is in zooverre onjuist, dat ook onder-
nemingen effecten kunnen aanhouden. 0p. grond van
enkele steekproeven, door ons genomen, meeuen wij,
dat deze factor niet belangrijk is. Wel van boteekenis kan daarentegen het bezit aan Nederlandsche obliga-
ties enz. van huitenlandeis zoowel van particulieren
als van financieele instellinge zijn. Op dit punt tas-
ten wij geheel in het duister. Wij hebben dus de ver-
onderstelling van twee groepen aangehouden.
ilet bovenstaande beeld van de verdeeling van (Ie
beleggingen in Nederland is een momentopname van
bijna 3 jaar geleden. In deze periode valt het loslaten
van den gouden standaard en de sterke daling van
den rentestand, welke zonder twijfel verschuivingen
hebben teweeggebracht. Het zou van groot belang zijn
om het door ons ingestelde onderzoek nauwkeuriger
to maken en van jaar tot jaar te volgen. Dan zou
men ook kunnen nagaan, of de heteekenis van de
groote beleggingsinstellingen voor de heleggings-
markt, niet alleen absolunt, maar ook relatief toe-
neemt. Deze vraag is oolc van belang met het oog op
de politiek van het Beleggerskartel
7),
‘dat in het be-
gin van dit jaar is gevormd.

Macht van het Beleggersleariel.
Op grond van de bovenstaande gegevens kan wor-
den nagegaan, welke beteekenis het Beleggerskartel
voor de kapitaalmarkt heeft. Indien wij aannemen, dat
alle geld- en kapitaalmarktinstellingen, met uitzon-
dering van de banken, welke in ons onderzoek zijn betrokken, zijn toegetreden, dan zou het kartel aan

5)
Om dubbeiteliingen rtc voorkomen, omdat tegenover de
pandbrieven weer hypotheken Staan.
0)
Zie voor een scihatting van den omvang en sainenatel-
ling van de hypotheek-markt voor woningen ons artikel
in E.-S.B. van
22
Juni jl.
7) Wij gebruiken het woord Beleggerskartel i.p.v. Beleg-
gersfrooct, dat zich helaas al heeft iueburgerd. Ten on-
rechte! Dan zou men elk kantel een front kunnen noemen,
omdat tegenover elk kartel een groe) consumenten staat,
die zich terecht of ten onrechte benadeeld gevoelen. Hier-
mede is echter niets ten gunste of ten ongunste van het
Belaggerskartel gezegd. Het vraagstuk van de politiek van
het Beleggerskartel is zeer ingewikkeld, omdat het van
verschillende kanten bdnaderd kan worden.

806

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 October 1938

N ederlanclsche obligaties cii pan’dbrieven, volgens den

stand van einde 1935, een bedrag controleeren van
bijna
f
4 milliarci. Het bezit aan huitenlandsche obli-
gaties van enkele pensioenfondsen inbegrepen, zou de
contrôle zich over bijna
f
4.5 milliarcl aan obligaties
en pandbrieven uitstrekken; voor de Nederlandsche

kapitaalmarkt hebben de huitenlandsche obligaties
echter geen belang. Indien men het bezit van hypo-

theken mederekent, stijgt het bedrag, dat het Beleg-
gerskartel volgens bovenstaande gegevens en onder de

door ons aangenomen veronderstellingen, a.fgezien van
huitenlandsche effecten zou kunnen controleeren tot
ongeveer
f 9
milliard.

– Vaststaat echter; dat niet alle financieele instellin-
gen, fondsen enz. zijn aangesloten. Zoo zijn de hypo-

theekhanken, die wel in onze berekening zijn opgeno-

men, niet tot het Beleggerskartel toegetreden. Dien-
tengevolge moet het bedrag van ongeveer
f
ê milliard
met één milliard verminderd worden. Nemen wij ver-

der aan, dat van de particuliere pensioenfondsen,
stichtingen, vereenigingen enz. slechts de helft is toe-
getreden, dan komen wij op grond van de gegevens
per einde 1935 tot een bedrag van ongeveer 4.3 nijl-
liard gulden, dat het Beleggerskartel controleert
).
Dit
bedrag moet thans iets grooter zijn, omdat het ver-
mogen van deze instellingen intusschen is gegroeid.

In verband met de weigering van het Beleggers-

kartel om aan de conversie-emissies van verschillende
gemeenten mede te doen, is het bezit aan obligaties

en credieten aan Nederlandsche gemeenten van spe-

ciale beteekenis. Het is uit liet onderzoek gebleken,

dat, indien alle genoemde instellingen zijn aangeslo-

ten, het kartel ongeveer de helft van de uitstaande
leeningen van de gemeenten controleert. Dit cijfer
heeft betrekking op een gemiddelde, maar het is zeer
goed mogelijk, dat van de eene gemeente meer dan de

helft, van een andere gemeente minder dan de helft
onder contrôle van het kartel staat. In dat geval zal
het kartel dus bij de eene emissie ook een sterkere
positie innemen dan bij een andere emissie.

Tenslotte wordt door dit onderzoek ook nog een
ander punt duidelijk. Laten wij eenvoudigheidshalve
aannemen, dat liet kartel thans ongeveer
f
4.5 mii-
hard aan overheidsleeningen, hypotheken enz. con:
troleert en dat de gemiddelde rente van alle obligaties
enz. 3 . pCt. bedraagt en zonder liet optreden van het

kartel 3 pOt. zou hebben bedragen. Dan leert een een-
voudige berekening, dat de rente-inkomsten van het
totaal belegde bezit ad
j
4.5 inilliard in het laatste g-val even groot zouden zijn als in het eerste geval hij
ean belegd bezit van ongeveer
f
3.8 milliard. M(-,t en.-
dere woorden, het Beleggerskartel kan onder de door
ons aangenomen veronderstellingen
f 700
millioen on-
belegd laten en toch dezelfde rente-inkomsten genieten,
waarbij het bovendien nog ontheven is van het groo-
tere risico van een additioneel verlies van koersdaling
hij stijging van de kapitaalrente
0).
Wij meenen, dat
hiermede de beteekenis van de oprichting van het
Beleggerskartet en van zijn optreden voor cle kapitaal-
markt wel zeer duidelijk naar voren komt. v. d.
V.

8)
Het bezit aan vaste goederen is in al onze berekenin-
gen buiten bescihouwi ug gelaten. –
0)
Volgens Mr. Versteeg,
01)
CCII
persconferentIe in Juni,
zou ongeveer
5
pOt. van de beleggingsportefeuilles die tot
het kartel zijn toegetreden, onbelegd zijti gebleven. Dit
komt bij een bedrag van
f
4.5
milFiarci dus neer op ongeveer

f
225
niillioen. Mr. H. F. van Leeuwen komt in zijn prae-
advies voor de Vereeniging voor de Staathuisho-udkun-de en
de Statistiek tot een bedrag van dén niilliard Gulden aan
etei’iel kaisitaal. Tussc,hen deze twee bedragen behoeft gezn
tegenispnaaik te zijn, omdat in het laatste ‘bedrag ook be-
grepen zijn o.a. de onbelegde bedragen van particuliere
belegges en Nederlandsoh kapitaal, dat altijd in het bui-
tenland belegging zoekt, maar wegens cle onzekerheid tij-
delilk uit het buitenland is teruggetrokken. Bovendien zal
sedert Juni thet onbelegde bedrag van het Beleggerskartel
nog wel zijn toegenomen.

BEWEGINGEN OP LANGEN TERMIJN. IN

DEN AMERIKAANSCHEN WONINGBOUW.

Voor de beantwoording van de vraag, welke voor-
uitzichten de woningbouw in. de Verenigde Staten
voor de eerste paar jaren vertoont, is iran groot be-
lang het verschijnsel van de
,,lange golve’h”
in die
woningbouw. Kort geleden is nieuw statistisch mate-

riaal bijeengebracht door de bekende statistici
Tarren
& Pearson
1),
waardoor dit verschijnsel op
nog overtuigender wijze dan voorheen wordt aange-
toond. – .

Op de hieronde.t gereproduceerde grafiek uit het
nieuwste boek dezer onderzoekers ziet meh, hoe ge-

durende een eeuw zich een golfbeweging heeft ver-

toond van een regelmatigheid groter dan die der
gewone conjunctuurgolven. Deze beweging vertoont

in twee opzichten nog merkwaardige kenmerken: haar

periode is zeer lang, nl. 18 jaar en haar intensiteit
zeer groot, in het bijzonder in de periodena de

oorlog. Tegenover een waarde der woning-productie
in 1926 van $ 4.3 milliard staat er een van 0.3 mil-
hard in 1932.

index van de bouwbedrijvig’heid per hoofd der bevolking,
ontleend aan Warren en .Pea.rson, clie daarbij gebruik
gemaakt hehbe-n van inciices van Rigg-leman en Wenzhik.

S-

01.

v

850

1870

1B90

1910

1930

Het is bekend genoeg, dat deze lange golfheweging
niet de enige fluctuatie is, welke de woningbouw
vertoont.

Behalve seizoenschommelingen vertoont hij ook een

zekere beïnvloeding door de conjunctuur en voorts
zijn velerlei andere oorzaken van wisselingen op korte
termijn aanw’ezi. 1-let is niet de bedoeling van dit

artikel om op deze kortere fluctuaties in te gaan. Ze
zijn al vaak belicht, van velerlei zijde en zijn dan ook
beter bekend
).
Voor vooruitzichten op langere ter-
mijn is echter de kennis van de langdurige bewe-
gingen van meer belang. De zoëven gesignaleerde
golfbeweging is toch bijv. ook reden – als men dit
woord even permitteert – geweest van de mepst be-
kende ,,ahnormaliteiten” die men in het conjunctuur-
verloop van cle woningbouw heeft menen te kunnen
vaststellen.
Een voorbeeld: de woningbouw leefde reeds in 1921
sterk op, toen de algemene conjunctuur een diepte-
punt had; in 1926 toen de algemene conjunctuur
gunstig was, was de woningbouw ook zeer actief; in
1928/29 nam de aôtiviteit echter af, ondanks de ver-
beterende coiijunctuur; en in de crisis bleef ze veel
langer dan de algeniene conjunctuur
Op
een zeer

laag, niveau.

Het.verschijnsel van de lange golven in de woning-
bouw is ook daarom van betekenis omdat het er alle

schijn van heeft, dat dit een grotendeels endogene
golfheweging is; een die uit een ,,inwendige” nood-
zakelijkheid zich steeds weer herhaalt, als de bewe-
gingen van w’atergolven.

World P.rices and the Buil.ding Industry, New York
1937, p. 109 in het bijzonder.
Dat neemt niet weg, da-t tav. de conjunotuui-invloed
vaak nog weinig gefundeerde meningen in de literatuur
de monde doen. Sommige schrijvers wijzen op een tegen-
gestelde beweging; andere veer op een vertraagde; weer
andere op een vooruithoopende!

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

807

liet mèchanisme moet men zich aldus voorstbllen.

Wanneer er om een bepaalde reden ‘schaarste aan
huizen is (immigratie, of verwaarlozing tijdens een
oorlog), heeft dat tot gevolg dat, na enige tijd, de

huren hoog zijn. Beide verschijnselen prikkelen, we-
der na enige tijd, de houwbedrijvigheid. Na. verloop van de bouwtijd komen er dus veel huizen klaar. De

huizenvoorraad groeit snel aan. Dat wil nog niet

zeggen, dat er reeds aanstonds een grote huizenvoor-raad is. 1-Tuizen zijn een dermate duurzaam ,,goed”,

dat cle gehele aanwezige voorraad vele malen groter
is ‘dan de productie van bv. één jaar en het duuit
daarn ook nog weer enkele jaren alvorens een tekort

ingehaald is.

01) het moment dat het ingehaald is, zijn echter

al plannen in voorbereiding en uitvoering, clie geba-seerd zijn op de — nog niet aangepaste — huren e.n op de huizenvoorraad van enige tijd tevoren. De toe-
neming gaat nog enigszins door. Er komt een teveel

aan huizen. En dan zet het omgekeerde proces in.
Dalende houwbedrijvigheid na enige tijd, als gevolg
van dalende huren en minder verhuurmogelijkheid.

Weer duurt het enige tijd alvorens cle huizenvoor-
raad de invloed daarvan zover ondervindt, dat de

overvloed weer in normale voorziening overgaat. Er verloopt zodoende geruime tijd voordat zich een ge-

hele cyclus heeft voltrokken.

De bedoelde wetmatigheid kan in wiskundige for-
mules het scherpst worden geformuleerd; zonder deze
is het zelfs vrijwel uitgesloten het mechanisme goed
te begrijpen; met name, om in te zien, dat de duur
van de periode slechts afhangt van twee getallen,
al. de intensiteit waarmee de houwbedrijvigheid per
jaar reageert op een gegeven tekort aan woningen
(,,houwreactie-inbensiteit”) en de vertraging van clie
reactie. Deze laatste vertraging is daarbij dan het
totaal van enige vertragingen, nl. die tussen tekort
cci overeenkomstige huurreactie, die tussen huur-

reactie en houwreactie en de bouwduur. Ook is het
verband tussen deze beide getallen en de periode

geenszins eenvoudig
3),
Als voorbeeld moge vermeld
worden, dat als het product van de bouwreactie-inten-
siteit en de vertraging 1.57 bedraagt, de periode
precies viermaal zo lang is als cle vertraging.

Wil men een zeer eenvoudig schematisch voorbeeld
om de samenhang te begrijpen, dan is het volgende wel het beste. Neemt men aan, dat de vertraging in
totaal vier jaar bedraagt en dat een huizenvoorraad,
die 1000 eenheden onder normaal is, aanleiding is
tot een bouwbedrijvigheid van 400 eenheden per jaar.

Laat verder het aantal huizen in de eerste 5 jaar
een tekort van resp. 1000, 900, 700, 400 en 0 ver-
toond hebben. In het laatste jaar zal de bouwbedrij-
vigheid bedragen hebben 400 boven normaal, dus de
voorraacl.zal in het volgend jaar bedragen 400 boven
normaal. In dat jaar wordt er extra gebouwd
4
900 = 360; de voorraad wordt 760, euz. Voort-

zetting van dit reken-schema leidt tot (le volgende
tabel ).

Jaar

1

2

3

4

5

6

Voorraad ..
– 1000 – 900 – 700 _400

0

4.400

Jaar

7

8

9

10

ii

12

Voorraad •. +
760
+
1040′
.4-
1200
+
1200
+
1040
+ 736

Jaar

5

6

7

8

9 10

11

12

Nieuwbouw
+
400
+ 360 + 280
.4-
160 0 – 160 -304 _416

‘) Wie belang stelt in de wiakundige behandeling moge verwezen vordn naar. mijn artikel ,,i,n Schi ffbauzyklu?”
(Weltw. Archiv
1931, p. 151),
waarin dezelfde gedachten-
gang op de scheepsbouw wordt toegepast. Het is mij later
gebleken, dat hierop wel het een en ander valt af te diii-
gen, doch dat voor de woningbouw ‘in de Ver. Staten het
verschijnsel zeer veel nauwkeuriger opgaat.

Natuurlijk zijn in het bovenstaande allerlei factoren
verwaarloosd. Zo bv. ‘de invloed van de rentestand,
van de bouwkosten, enz. Deze laatste grootheden ver-
toen echter slechts l.orte schommelingen; in de Ver.

Staten gewoonlijk slechts van een jaar, of drie, vier

cii mcii moet zich voorstellen, dat deze korte
schonitnelingen op de lange golven gesuperponeerd
zijn.

Daarnaast zijn ei’ ook
verschijnselen
van andere aard,
zoals de bevolkingsgroei en de stijging van de alge-mene woningstandaard, die het gehele niveau waar-

omheen zich de lange golven bewegen kunnen doen
veranderen; en tenslotte tijdelijke of eenmaal optre-

clende verstoringen, die één impuls geven, waai-door
cle schommeliug versterkt of verzwakt wordt. Een

voorbeeld van dit laatste is de oorlogstijd 1915—’18,

clie in een periode van relatieve schaarste aan huizen
vallende, deze, door het gbrek aan arbeiders, enz.
nog accentueerde en zodoende mede verantwoordelijk

is geweest voor de bijzondere hevigheid der uitslagen

die de schommelingen nadien hebben vertoond.
Wat (Ie hevolkingsbeweging aangaat, deze schijnt

in de vooroorlogstijcl de rol van ,,pulsator” ook wel

gespeeld te hebben. Door de migratiegolven naar de
Ver. Staten gericht, is de hevolkingstoeneniing on-gelijkmatig naar tijd en plaats geweest; Newrnan
5)

meent daarin zelfs de voornaamste oorzaak van de
lange schomnielingen te zien. Of ‘dit laatste een juist
gezichtspunt is ‘betwijfel ik vooralsnog. De analyse
van Roos
i)
is hier overtuigender. Roos geeft in zekere
zin de statistische fundering voor de hierboven uit-
eengezette theorie. Hij toont aan hoe de ,,foreclosure

rate” (het percentage der wegens insolvabiliteit der
eigenaren in administratie genomen huizen) lange
golven vertoont, die ongeveer 2i4 jaar aan die van de

huizenbouw voorafgaan en de verleende nieuwe hy-
potheken een kortere tijd. Hij laat daarmede zien,
dat de voornaamste factor, die de grote golven in de
bouwbecirijvigheid bepaalt, ‘de kredietwilligheicl is.

Deze zelf hangt echter ten nauwste samen met de
over- of onderbezetting der huizen enige tijd tevoren en laatstgenoemde voornamelijk met het aantal hui-
zen dat in totaal aanwezig is. Het belangwekkende
aan zijn analyse is bovendien dat wat hij de krediet-

willigheid noemt niet de minste correlatie vertoont
met de gewone geldmarktverschijnselen (rentestand, reserves ‘der banken), doch blijkt hoofdzakelijk af te

hangen van de situatie op de huizenmarkt zelf.

* *
*

Beschouwen wij in het licht van het voorgaande
de situatie op dit oogenhlik, dan is een feit van grote
betekenis, dat het dal van de laatste grote golf om-

streeks 1933 bereikt w’as en dat er daarom reden, is,
een opgang tot ongeveer 1942 te verwachten. Deze
opgang kan een aanzienlijke steun voor de conjunc-

tuur zijn, ofschoon de betekenis van het woning-
bouwbedrijf voor de conjunctuur niet overschat moet
worden. Weliswaar is de hevolkingstoeneming in de
Ver. Staten de laatste 10 jaren rond 25 pOt. minder

dan de 10 jaar daarvoor, zodat het gemididielde niveau
waaroniheen zich de golf zou moeten bewegen mis-
schien vat lager ‘komt te liggen. Het aantal huwe-
lijken blijft echter natuurlijk vrijwel
OP
hetzelfde peil
als voorheen en bovendien is de woningbouwbedrij-
vigheid nog altijd slechts de helft van het gemiddelde
over de jaren 1919-1932. . J.
TINBERGEN.

Hierbij is, om de berekeningen niet te ingewikkeld
te maken, een kleine onnauwkeurigheid begaa.n. De nieuw
gebouwde huizeii in jaar
S
zijn pas in de voorraad van
jaar 6 medegerekend, in l)laats van, zoals eigenlijk moet,
voor de helft reeds in jaar
5.
‘liiie Builcliiig Industry and Business Cyclus, CIii.ocigo
1935.
) in zijn
boek
iflyn’aniic Eeonomics, Bloomi ugton 1934.

808

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26′
Oètob
1938

DE BELASTINGWETGEVING DER

VEREENIGDE STATEN IN 1938.

Het is nu bijkans een jaar geleden, dat schrijer

clezes de toenmalige aspecten van de belastingpolitiek

ler Vereenigcle Statenin dit tijdschrift aan een be-
spreking onderwierp >.

De Federal Revenue Act .1938, het groote vraag-

teeken van toentertijd, heeft iniiiddels op 27 Mei 1938

het Staatsblad oftewel het Statute book bereikt, zij

het ook zonder de onderteekening van President Roo-

sévelt. Deze bewindsman achtte nl; terien aanwezig,
om vah zijn afkeuring van deze door beide Huizen

van het Congres aangenomen wet – clan wel van en-
kele zeer belangrijke onderdeelen ervan – blijk te

geven door haar zijn onderteekening te onthouden.
Aan den anderen kant durfde
hij
het echter toch niet aan zijn recht van veto ten opzichte van de Federal
Revenue Act 1938 uit te oefenen, zoodat deze, na

vruchteloos vrstrjken van dn termijn door de
grondwet voor het presidentieel veto bepaald, in wer-
king trad.

Het feit echter, dat President Roosevelt langs

dozen weg tegen enkele hoofdstukken dezer wet pro-
test heeft w’illen aanteekenen, als
zijnde
onvereenig-

haar met de door hem aanbevolen belasting-politiek,
kan later wellicht van groot practische beteekenis
blijken te zijn.

Hetis altijd een hachélijk ding, zich aan voorspel-

lingen te wagen. Nu ik dit echtr een keér in mijn

voornoemd opstel heb gedaan, moet ik tant bien que
mal ook do. consequentie aanvaarden, dat, hetgeen ik

indertijd als mijn inzicht van de toekomstige ontwik-

keling der federale belastingen heb aangekondigd, nu ook aan de uitkomst worde getoetst.

Die uitkomst stemt niet geheel en al tot ontevre-
denheid. Immers twee van de drie vraagstukken, die
ik in mijn vroeger opstel als sleutelposities in den

toekomstigen strijd om een herziening van het fede-
rale belastingstelsel meende te moeten aanduiden, –

t.w. ‘de capital-gains-tax en de surtax-on-undistribut-
ed-profits – zijn inderdaad brandpunten van het

openbare en parlementaiie debat, en zelfs toetsstee-
nen voor de presidentieele afkeur dr nieuwe wet
geworden. Slechts het probleem der hot-money-taxes,
der preventieve belasting op buitenlandsch kapitaal,

heeft bij de voorbereiding van de Federal Revenue Act
1938 geen rol van beteekenis gespeeld; de Roosevelt-
sche regeering achtte kennelijk het tijdstip (nog) niet
geschikt om wettelijke maatregelen in dien geest voor
te stellen. 1-let is echter opmerkelijk, dat in het mid-
den van de recente politieke crisis op ons continent
de hot money-taxes opnieuw in een bulletin der
Amerikaansche regeering om den hoek kwamen kij-
ken, als vormende een onderdeel vtn de te nemen
voorzorgsmaatregelen in geval van een Europeeschen
oorlog.

10. Capial-gains-tax.

Ten aanzien van deze belasting zooals zij er nog
onder de Federal Rev’enue Act 1937 uitzag, mag ik in
het algemeen naar mijn vroeger opstel verwijzen.
Haar hoofdtrekken zijn deze:

De inkomsten, vooi’tvloeiende uit vervreemdig van
vermogensobjecten wCren in het algémeen aan de ge-
wone inkomstenbelasting; zoowel .dèr nktuurljke als ‘der rechtspersonch, ondérwor5en. Natüurlijke perso-
nen.gèhoten een zeker rabat hierop ten opzichte i’an
vermogensohjecten, die zij langer dén êén jaar hadden
bezeten. :

Van de door vervreemdin ervan behaalde winst
(capital gans) ihocht bij meer dan ecnjrig bezit
20 pOt. afgetrokken; worden. Dit rabat steeg tot 40 jCt. voor 2- tot 5-jarig bezit; tot 60 pOt. voor
5- tot 10-jarig bezit en tot 70 pOt. voor meer dan
10-jarig bezit.

‘) Zie E.-S.B. vain.24 November.
1937..

Capital gains; waarondervallenide koerswinsten op
effecten, mochten slechts met soortgelijke verliezen

gecompenseerd worden en vice versa mocht men ge-
leden koersverliezen op effecten bijv. slechts ter hoog- –

te van $ 2.000 van zijn arheidsinkomen aftrekken.
Capital losses mochten evenmin als verliezen; uit an-
deren hoofde, fiscaal gesproken, op nieuwe rekening
overgebracht worden. .

Geen twijfel aan, of deze regeling kon tot sterke,
onbillijkneden leiden, terwmj..van haar eveneens een

verlammende invloed op de activiteit, vôoral van
de grootere Amerikaansélie beleggeis uitging, waâr-.

door speciaal in tijden van terugloopende conjunctuur:; aan het koersniveau ter beurze eèn groot deel van zijn
weerstandsvermogen werd ontnomen
2)
..

Vandaar dat het verzet tegen deze ruwe methode
van belastingheffen, vooral gedurende de jongste

,,recession” toenam, qn dat de geleidelijke afschaffing
van de capital-gains-tax zelfs een zoo prominenten
voorstander vond als den vroegeren voorzitter der Se-

curities & Exchange Commission, Kennedy.

Ziehier het – compromis-achtige – resultaat dezer
pogingen:

De Federal Revenue Act ’38 heeft de capital-gains-

tax der naamlooze vennootschappen op den ouden
voet gehandhaafd, terwijl de capital-gains-tax der

natuurlijke personen belangrijke wijzigingen heeft
ondergaan.. In het vervolg worden die capital gains
gescheiden in
short-term
en
long-term
capital gains,
waaraan soortgelijke en op gelijke manier onderver-
deelde verliezen beantwoorden.
Van een
short-term
capital gain, resp. loss is
sprake, indien tusschen verkrijgen en vervreemden
van het vermogensobject, waardoor winst is gemaakt,
map. verlies is geleden, een
tijdperk
van 18 maanden
of minder ligt. Daarentegen heeten winsten, resp.
verliezen uit vervreemding van vermogensobjecten,
die men langer dan achttien maanden heeft bezeten
long-term capital gains, resp. losses.

Short-term capital gains worden ton volle bij het
belastbare inkomen gerekend. Men blijft dus met de
volle kapitaalwinst belastbaar, indien tusschen ver-
krijgen en vervreemden van het object achttien maan-
denof minder liggen,
terwijl
men tot nog toe reeds
in het genot vaneen reductie van 20 pOt. kwa, mits

men het vervreemde vermogensobject tenminste één
jaar had bezeten. Short-term capital losses mogen nu
uitsluitend met soortgelijke winsten worden gecom-
penseerd.

Het saldo-bedrag van $ 2.000 ‘s jaars ter hoogte
waarvan men tot nog toe capital losses van inkomens
uit andere hoofde mocht aftrekken, is komen te ver-

vallen. Daartegenover staat een concessie aan belas-
tingplichtigen: hebben iemands beleggingen op kor-
ten termijn over één fiscaal jaar per saldo verlies
opgebracht (net short-term capital loss geheeten),
dan mag dit verliossaldo op nieuwe rekening van het
volgende fiscaal jaar worden overgebracht en in dat
jaar als short-term capital loss, dus met short-term

capital gains in dat jaar gemaakt, verrekend wordeni Bet bedrag van dit op nieuwe rekening over te bren-
gen saldoverlies is echter beperkt tot het bedrag van
het voor het vroegere belastingjaar opgegeven zuivere
inkomen. . .

De. nieuwe regeling nopens de long-term caital
.
gains en losses is belangrijk ingewikkelder:
Voor de long-term capital, gains
is
in de i eerste
plaats het oude rabatsysteern, zij; het ook in eenigs-
zins gewijzigden, vorm gehandhaafd.. Het belasting-

vrije percentage van gemaakte kapitaalwinsten be-
draagt in het vervolg 33
1
/
3
pOt., indien: mnhet ver-
vreemde vermogensobject meer, . dan achttien maar
minder dan vierentwintig maanden heeft bezeten; het
stijgt voor meer dan tweejarig bezit tot 50 pCt. Voor langer dan tweejarig bezit wordt geen i’érderéreduc-
2)
Vergl. Schmey ,,De Neder1andshe be1gger en de
Aimnerikaaiisehe
fiscus”,
]3ankniirnmer ‘No.
15, Juli 1937
van •het Algemeen Handelsblad.

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

809

tie toegestiian, terwijl in vroeger jaren ,na vijfjarig
bezit een helstingvrij percentage van 60 püt.. en
na tienjarig bezit zelfs van 70 pOt. bereikt kon
worden.

Long-term
capital gains mochten tot nog toe slechts
met soortgelijke verliezen en wel binnen hetzelfde f is-
cale jaar gecompenseerd worden. Dezeegel is echter in

het vervolg aan een belangrijke uitzondering onder-
worpen, die bestaat uit de z.g. alternative taxes. Een

batig saldo van de, beleggingen op langen termijn,
(net long-term capital
gains)
wordt inprincipe nog
4

steeds als. belastbaar inkomen aangemerkt, echter is

in het vervolg compensatie van soortgelijke
verliezen
(net long-term capital losse.$) met inkomsten uit art-

deren hoofde toegestaan, behoudens een. straks nader te bespreken beperking.

De nieuwe uitzonderingsbepalingen komen prac-
tisch gesproken op het volgende neer:
Heeft een belastingplichtige gedurende een fiscaal

jaar een .net long-term capital gain behaald, dan

wordt de door hem verschuldigde belasting op een
dubbele manier berekend:

van zijn totale zuivere inkomen, dus inclusief de net long-term capital gain,

van zijn zuiver inkomen
zonder
die net long-
term capital gain, echter
verhoogd
met 30 pOt. be-
lasting van die kapitaalswinst.
Verschuldigd is slechts het
lagere
van de. twee al-
dus berekende belastingbedragen. Deze nieuwe bepa-
ling strekt ten voordeel van belastingplichtigen met
een zuiver belastbaar inkomen van ca. $ 45.000 of
hooger, omdat bij die inkomens het tarief van de in-
komstenbelasting der natuurlijke personen (normal-
tax en surtax samen gerekend) de grens van 30 pOt.
overschrijdt.

Evenredig aan de zoo juist gememoreerde beper-
king van de belastingheffing van long-term capital
gains is een beperking van den thans voor den eersten
keer toegestanen aftrek voor geleden kapitaalsverlie-
zen van het gewone inkomen: ook hier wordt de
inkomstenbelasting op tweeërlei wijze berekend:
van het zuivere inkomen na aftrek van de ge-
leden long-term capital loss,

zonder
aftrek van dit kapitaalsverlies, echter on-
der aftrek van 30 pOt. van het verlies van het aldus
berekende belastingbedrag.

Door den belast:ingplichtige verschuldigd is liet
hoogere
van die twee belastingbedragen. Deze bepa-
ling moet voorkomen, dat belastingplichtigen der
hoogere inkomensgroepen door koersverliezen te
,,nemen’ het door hen verschuldigde belastingbedrag
met meer dan 30 pOt. van die verliezen kunnen ver-
minderen.

Zooals uit liet bovenstaande blijkt, is de capital-
gains-tax door deze wijzigingen weliswaar niet een-
voudiger, maar in belangrijke mate soepeler gewor-
den. Vooral het argument, dat door de bestaande rege-
ling de belastingplichtigen der hoogere en hoogste
inkomens- en vermogensklassen van de beleggingen
in aanjdeelen in steeds toenemende mate werden
weerhouden en naar cle belegging in belasting-vrije
Staatspapieren werden toegedreven, is vermoedelijk
op de-ze wetswijziging niet geheel en al zonder invloèd
geweest.

Aan den anderen kant is deze gedeéltèlijke ver-
zachting . van, het bestaande heffingssteisel tegenstiij-
dig met. het Rooseveltsche belastingprogrammâ, dat,
zooals later nog te bespreken, een geheel aiidereric}j-ti.ng opgaat. Vandaar ook dat de’nieuwe regeling Van
de capital-gains-tax een van
4
de’ voornaümste bèwa-
ren van President Roosevelt tegen de Federal ‘Reve-
nue Act 1938 is geweest.. –

2e.
Surtax-on-ufldistributedprofjjs……
• . Voor de winstbelasting der naamlooze vennoot-

schappen gold sedert de Federal Revenue Act ’36 het
hierftavôlgedde piogressieve tarief; die belasting be-
droeg:

S pCt. van de eerste………$ 2.000.—’vande zuivere winst
11 ,.

volgende – :
…..
13.000.—
13

1

252_.._
15 ,,

,. hetbedragdat . . 40.000.— te boven ging.

De voor het eerst door de Federal Revenue Act
’36 ingestelde surtax-on-undistrihuted-profits vormde
een extra-heffing van dat gedeelte van de – reeds
aan de normal-tax onderworpen – winst, dat niet als

dividend nog binnen het loopende belasting-jaar werd
uitgekeerd; haar tarief bedroeg: /

7
pOt. op de eerste .. 10 pOt. van de onverdeelde netto-winst
12

volgende 10

17

20

22

20

27 dat gedeelte van de ja.arlij’ksuhe- netto-winst, dat
60 pCt. van deze winst te boven ging.

In dit unieke en door belanghebbenden, alsook door
tal van deskundigen fel bestreden systeem, werd door
de Federal Revenue Act ’38, zij het ook tegen. den

zin van President Roosevelt, opnieuw een diepgmiande
wijziging gebracht.

De surtax-on-undistributed-profits kwam als zoo-

danig te vervallen. Echter werden de heffingsgrond-

slagen der winstbelasting zelve in dier voege gewij-
zigd, dat deze belasting op de onverdeelde winst, zij
het ook in ietwat verwakten vorm bleef gehand-
haafd.

De belastingplichtige Amerikaansche naamlooze
vennootschappen woiden in het vervolg ingedeeld in
drie klassen:

Met een zuivere winst van boven $ 25.000 ‘s jaars,
,,

,,

,,

,, beneden $ 25.000
,,

,,

,,

,,

,, iets boven $ 25.000,—,

voor wie echter de volle belasting der klasse 1. te
zwaar zou zijn.

1. Voor de hoofdiclasse met een inkomen boven de $ 25.000,— ‘s jaars ziet de tegenwoordige regeling er
als volgt uit:

het tarief der winstbelasting is gebracht op 19

pOt. Van liet zoo berekende helastingbedrag wordt
echter afgetrokken 23 pOt. van liet z.g. ,,dividend
paid credit”, het bedrag, ‘dat in het algemeen ge-

sproken overeenkomt met het gedurende het loopencie
belastingjaar uitgekeerde dividendbedrag, echter met
eenige bijzonderheden:

liet bedrag van het gedurende het loopen,de belasting–
jaar uitgekeerde dividend wordt
verminderd mQt de
door den belastingplichtige ontvangen rente op belas-
tingvrije obligaties der Vereenigde Staten en
ver-
hoogd met een eventueel netto-verlies, geleden in het
onmiddellijk aan het aanslagjaar voorafgaande be-
lasting-jaar;

dit laatste is een zeer belangrijic punt, omdat eeu
overbrengen van verliezen op nieuwe relcening tot nu
toe fiscaal-rechtelijk geheel onmogelijk was.

• Deze verrekeningsmogelijkheid zal voor het eerst
voor het belastingjaar 1939 bestaan.

Voorts wordt het bedrag van het ,,dividend paid
credit” nog verhoogd met het dividendbedrag, dat
gedurende de drie voorafgaande belasting-jaren niet
uit de winst maar uit reserves werd uitgekeerd.
Dit komt practisch hierop neer, dat de surtax-on-

umidistributed-profits is teruggebracht tot 23′ pOt.
bruto. Immers, een NV., die haar geheele winst reser-

veert, betaalt nu 19 pOt. winstbelasting, terwijl zij
haar geheele winst uitkeerende, 2X5 pOt. minder, of
wei 16V2 pOt. zou betalen.

Tegelijk hiermede is de kwestie van het z.g.
Schachtel-privilege opnieuw geregeld en wel’ even-
eens in den geest ,van een compromis: terwijl t/nl.
1934 de Amerikaansche N.V.’s over het op haar aan-dielenbezit in andere N.V.’s ontvangen dividend geen
winstbelasting behoefden te betalen – zulks in over-
eenstemming met de in de’ meeste andere landen be-
staande regelingen’—, werd haar sedert ‘de Federal

810

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 October 1938

Revenue Act 1935, vrijstelling nog slechts ter hoogte
van 90 pOt. van het ontvangen dividendbedrag, en

sedert de Pederal Revenue Act 1936′ slechts nog ter
hoogte van 85 pCt. van dit bedrag, verleend.
M.a.w.

10 pCt. resp. 15 püt. van het ontvangen dividendhe-
drag werd bij de helastbare winst gerekend.
T00r
beperking van het Schachtel-privilege heeft

dc Federal Revenue Act 1938 een nieuwen vorm, om
niet te zeggen ,,faç.on de parler” gekozen: het Schach-
tel-privilege wordt nu ,,diviclends received credit” ge-

noemd en bedraagt 16-4 pOt. van het ontvangen

ditriclendbedrag. De rsteerende 24 püt. wordt bij de

belastbare winst’ gerekend. Derhalve zijn ontvangen
dividenden ter hoogte van 86.84 pOt. van cle winst-
belasting der Amerikaansche N.V.’s vrijgesteld; ter-
wijl van het resteerencle gedeelte ad 1,3.16 pOt.
‘de

normale winstbelasting gelieven wordt. Het wil mij
voorkomen, dat voor’ deze uitonder1ijke splitsing geen,

andere reden te vinden zou zijn, behalve clie van een
zekere symnietrie met cle boven besproken, ,.,dividend

paid’ credit”.
De twee andere klassen, door de Federal Revenuc
Act 1938 voor’ cle winstbelatting der Arnerikaanschc

N.V.’s geschapen, zijn objectief en subjectief van veel
minder belang. Ik volsta derhalve met te harer

aanzien het volgende te vermelden:


N.V.’s
iet een jaarlijkselie winst beneden cle

$ 25.000,— worden als volgt belast:

de eerste . . $’
5.000.—
van hun zuivere winst 12. pOt.
volgende
$15.000.—

,,

,,

,,

14

,, en
$ 5.000.— ,,

,,

,,

,,

16

De belasting van de NV-s met een zuivere winst’

van iets hoven (,,slightly in excess
of’?)
de’$ 25.000,-

kan, het beste door het meest eenvoudige geval ge-

illustreerd worden, dat nl. bedoelde
N.V.
noch divi-

clend van andere N.V.’s, noch belastingvrije rente
van government securities heef t ontvangen: het be-
1astigbdclrag bedraagt dan, overeenkomstig den regel

zooals aangegeven hierboven sub 2. $ 3525,— van de

eerste $ 25.000,—. zuivere winst en wordt verhoogd
niet 32 pOt. van het $ 25.000,— te hoven, gaande be-
drag. Zoodra echter de aldus berekende belasting
hooger zou worden dan wanneer zij berekend werd

volgens de regels voor cle hoofdklasse (zie boven sub
1), wordt de belasting der hoofdklasse (heffingsper-
centage 19 pOt. min korting) toegepast en de be-
trokken N.V. daarmede automatisch in de hbofcl-

klasse gerangschikt. Deze wetswijziging ten opzichte van cle surtax-on-

undistributed-profits heeft met die ten aanzien van
de capita1-gains-tax dit gemeen, dat zij een belang-
rijke verzachting van een door cle openbare meening
niet’ gunstig beoordeelde belasting met zich mede
heeft gebracht, alsmede dat deze wijziging lijnrecht
tegen cle richting der Rooseveitsche helastingpolitiek

ingaat. Echter

schijnt de druk der openbare meening
onder den invloed van de recession zoo sterk geweest
te zijn, dat cle volksvertegenwoordigers tegen den on
wil van hun kiezers nog meer opzagen dan tegen den
tegenstand van det oveiigens nagenoeg almachtigen

President.

3e.
Andere welswpziginçjen.

Vergeleken hiermede zijn de overige wijzigingen
der bestaande federale belastingen, zooals vervat in cle
Federal Revenue Act ’38 van betrekkelijk o.nclerge-
schikten, gedeeltelijk ook van zuiver technischen aard.
Derhalve ineen ik met een zeer beknopt overzicht
van deze veranderingen te kunnen volstaan, zonder
dat deze beschouwing aanspraak op volledigheid wil

maken.

a.
Personal holding con’ipanies en corporation
mi-

pro perly accunculating surplus…

Het ligt in de lijn van’de Federal Revenue Act
1
38,

dat de bestaande bepalngcn n.opens de besloten N.V.’s
in overeenstemming gebracht moesten worden met liet

nieuwe fiscale vennootschaprecht in het algerneen.

Daarenboven valt een zekere tendens te bespeuren oni

de positie van deze maatschappijen,
zij
het dn ook in
technisch opzicht, eenigszins te verlichten. WTeliswaar

zijn de tarieven van bide sooiten van surtaxes onge-

wijzigd gebleven; echter is liet de personal holding
companies nu toegestaan niet slechts dividendeii uit-

gekeerd gedurende liet loopen’de ‘boekjaar ‘van haar

surtaxplichtig inkomen voor dat jaar a te trekken,

maar ook dividenden uitgekeerd gedurende de eerste

2. maanden van het daarop volgende hoekjaai in
nundering te brengen.

Voorts genieten de personal holding companies in
het vervolg nog 60 dagen respijt, indien zij in afwij-

‘king van haar aangifte in de surtax-on-personal-hol-

ding-companies aangeslagen worden. Zij kunnen, zich

van die belasting bevrijden, door een bedrag overeen-‘
komend met het als surtaxplichtig aangeslagen in-
komen, alsnog
a
ls dividend aan rechthebbenden uit te
keeren.

in dezelfde ‘richting wijzen de nieuwe bepalingen,

bestemd om een liquidatie van N.V.’s te vergemak-
kelijken; deze zijn in ‘de eerste plaats op persona]

holding companies gemunt.
Maar ook nadien blijft het vraagstuk der belas-

tingtechnische behandeling van liquidaties en reor-
ganisaties van NV.’s een van de meest ingewikkelde

van het tegenwoordig Amerikaansche belastingstelsel.

‘Een nieuwe reeks van uitzouderingsbepalingen in dit
verband is geschapen ten behoeve van public utility

companies, clie op verlangen van de Securities en Ex-
change Oommission, dan wel ten gevolge van een met

de S.E.O. aangegane dacling haar concern-opbouw en

-structuur moeten wijzigen. in het vervolg zullen der-
gelijke min of meer gedwongen reorganisaties over

het algemeen kunnen geschieden zonder dat belasting op niet-reëele liquidatiewinsten verschuldigd zal zijn.

Buitenlandsche belastingplichtigen.

De positie der non-resident aliens en der foreigu
corporations is over het algemeen ongewijzigd ge-
bleven.
Echter is cle winstbelasting verschuldigd door
de groep der z.g. resident foreign corporations over haar inkomen uit Amerikaansche bronnen terugge-
bracht van 22 tot ’19 pOt., zulks evenredig met de
tariefwijziging der w’instbclasting voor domestic cor-
porations.

Accijnzen.

Op liet gebied der indirecte belastingen valt te con-

stateeren, dat cle Unie van een geheele reeks van
kleinere accijnzen, die heel typeerencl als ,,riuisance
taxes” aangeduid plegen te worden, afstand heeft ge-

daan.
Vervallen zij’n om. ingaande 1 Juli 1938 de
accijnzen resp. speciaal omzethelastingen op toilet-
ztep, tandpasta e.d., op bont, gramofoonplaten, sport-

artikelen, ‘fototoestellen en kauwgum; de bedrijfsbe-
lasting op het w’innen van ruwe petroleum en het raffineeren daarvan, op de fabricage van mout en
andere rnoutproducten en
01)
papieren en eenvoodige

houten luc.ifers.

In een volgend artikel zullen cle boven geschetste
beiast.ingtechnische wetswijzigingen worden bezien
tegen den achtergrond der Rooseveltsche belasting-

politiek.
D. F. E. SCHMEY.

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

811

DE BELEGGINGSWAARDE VAN DEN LAN-

DELIJKEN EIGENDOM IN NEDERLAND.

De waarde van den landelijken eigendom in Neder-
land beloopt een zeer aanzienlijk bedrag. Volgens het

laatste verslag over den Landbouw in Nederland be-
slaat Nederland een oppervlakte van 3.293.414 ha.

Hiervan zijn 2.344.465 ha bouw- en grasland en tuin-

grond, 255.849 ha bosch en 465.91.4 ha woeste grond,
rietland, kwelders, moerassen enz.
Wat is nu de waarde van deze gronden? Hierbij zal

in de eerste plaats gedacht moeten worden aan de
waarde, die zij hebben voor de cultuur, omdat de nul-
tuurwaarde het minst aan speculatieve schommelin-
gen onderworpen is. Vele terreinen, die als cultuur-
land worden gebruikt, kunnen tengevolge van hijkom-
stige omstandigheden een geheel andere, meestal hoo-
gere waarde hebben. Vooral spelen hier een rol de
terreinen, die nu of in de toekomst in aanmerking

komen voor bouwterreinen. Overigens is ook de cul-
tuurwaarde wel aan eenige schommeling onderhevig.
Zoo zullen bijvoorbeeld iii een tijd van hooge opbreng-
sten der producten, door welke omstandigheden dan ook, de pachtprjzen en daardoor ook de koopprijzen

hooger worden dan
bij
een gedrukte markt. Ik her-

inner hier aan den tijd, nog niet lang geleden, toen

cle prima bloemhollengronden tengevolge van de groo-
te vraag zon hoog in prijs waren, dat sommige gron-

den zelfs wel voor guldens per m
2
werden verkocht.
Het spreekt intusscheu vanzelf, dat men met het oog

op een goede belegging met zulke abnormale ge
v
al:

len geen rekening mag houden.

Niet in cultuur gebrachte gronden.

Wanneer wij dan in de eerste plaats de groep, die
hierboven het laatst genoemd werd en waarvan de

woeste gronden
het grootste gedeelte uitmaken, nader
bekijken, dan is het wel duidelijk, dat men hier voor
het meerendeel van deze gronden niet kan spreken
van cultuurwaarcien, doch dat deze terreinen hun
waarde ontleenen aan hetgeen ervan gemaakt kan
worden. Kan een perceel grond in verband met zijn
ligging en grondgesteld hei d ontgonnen worden tot
bouw- of grasland, dan zal de waarde van dezen
woesten grond verband houden met de toekomstige ‘aarde van het cultuurland, dat daaruit ontstaan zal
en van de kosten, die deze ontginning met zich zal
brengen. Toeste
grond dus, die door de bodemga-
steldheid bouw- of grasland zal opleveren van slechts
matige kwaliteit, zal bij dezelfde ontginningskosten
minder waard zijn dan een perceel, dat uitstekend
bouw- en grasland zal kunnen worden en wanneer cle
ontginning eenvoudig en goedkoop is, zal men weer
meer voor den woesten grond kunnen besteden. De laatste jaren worden groote oppervlakten woeste
grond met hulp van werkloozen ontgonnen. T-Jet is
gebleken, dat deze ontg.inningen zeer goede werk-
objecten zijn. In normale tijden geschiedde de grond-
bewerking voornamelijk met een Ploeg en ancisre
werktuigen, waar dit nu met cle schop geschiedt. I).
kosten worden daardoor natuurlijk belangrijk honger,
doch van Overheidswege wordt dan in verband met
het tewerkstellen van werkloozen een belangrijk per-
centage van de bonen als subsidie gegeven. De out-
giner maakt hiervan gaarne gebruik, ook omdat het
bewerken van den grond met de schop hem ‘beter in
staat stelt d.e meest juiste grondhewerking toe te pas-
sen dan dit met den ploeg het geval zou zijn. Mede
daardoor geven de ontginningen van de laatste jaren
dikwijls betere en spoediger resultaten dan vroeger wel
het geval was, terwijl het verleende subsidi.e ten sIott de ontginningskosten toch niet te hoog doet op1oopen.
Is de woeste grond van niinder goede kwaliteit,
dus armer of droger of wel bestaat deze uit duin en
zandverstuivingen, clan is hij niet geschikt voor aan-
leg tot bouw- of graslancl, doch zal gewoonlijlc nog
wel beboséht kunnen worden. D.e
prijs
nu van bosch-
grond houdt weer verband met de waarde, die het

daarop groeiend bosch t.z.t. zal kunnen bereiken en

met cle kosten, die gemaakt moeten worden om dit
bosch aan te leggen. Deze Prijzen zullen gewoonlijk
wei heel wat lager zijn clan van woesten grond, die in aanmerking kan komen voor aanleg tot bouw- of
gras]and. Een uitzondering daarop maken wel de
gronden, die geschikt zijn voor aanleg tot grienci

(wi]gen) of tot populierenbosch, maar voor clezen

vorm van boschcultuur kunnen alleen goede gronden
gebruikt worden, clie ook geschikt zouden zijn om tot

graslan d te worden aangelegd.
Het hierbovenstaande geldt ook voor cle andere in

deze groep genoemde terreinen als
rietland
enz. Som-

inige van de,e geven op zichzelf reeds eenige op-

brengsten, doch meestal is de waarde hiervan niet
hoog. Ook zijn er terreinen bij, die niet anders dan

na het maken van zeer hooge kosten van indijking en
bemaling in cultuur te brengen zijn, zoodat men hier
alleen van een negatieve cultuurwaarde zou kunnen spreken. Zulke gronden blijven dan ook in hun cu1-

tuurstaat liggen, tenzij er andere belangen zijn, die
deze hodgere uitgaven motiveeren. 40 á 50 jaar ge-
leden werden er in ons land nog wel complexen goede
heiclegrond verkocht voor ongeveer
f
25.— per ha.
Die tijd is voorbij. De ontginningstechniek heeft zich
na dien tijd zoodanig ontwikkeld, dat de waarde van
heidegroncien geschikt voor bouw- of grasland wel op

het tienvoudige en hooger gesteld moet worden en
het zijn volstrekt geen bijzondere gevallen, wanneer
men voor goeden heiclegrond meer dan
f
500.- pci
ha besteedt. Voor de minder goede heidegronden en de zandverstuivingen en duinen, die dus ten hoogste

in aanmerking kunnen komen voor aanleg tot bosch.
moet zeker niet hooger dan
f 100
per ha gerekend
worden, wanneer men ten minste van het toekomstige
bosch nog een eenigszins behoorlijke, zij het dan ook
matige, rente verlangt. Wanneer men als geniiddeld
waarde van al onzen woesten grond een bedrag van

f
1,00.— á
f
200.— aanneemt, komt men voor deze
groep dus op een totaalcijfer van pl.m.
f ‘70.000.000.
Bosch gronden.

De waarde van de bosschen loopt uit den aard der
zaak zeer uiteen. Een pas aangelegd bosch heeft nog
slechts toelcomstwaarde; vlak na den aanleg is het
kapitaal, dat er in vastgelegd is, gelijk aan de grond-
waarde, vermeerderd met de aanlegkosten, terwijl de waarde vlak voor de veiling gelijk te stellen is aan dc waarde van den opstand vermeerderd niet de grond-
waarcl. De rentabiliteit van boschbezit wordt dus

verlcregen door den aangroei van het hout, want men
kan aannemen, dat de waarde van den grond zich
weinig wijzigt. De aangroei van het hout wordt ge-
oogst in den loop van de groeiperiode bij de geregeld
toegepaste dunningen en tenslotte hij den oost van
het eindproduct, den volwassen boom. hoe oud dit
einclprocluct moet worden om de hoogste rentabiliteit
te bereiken, hangt af van de boomsoort, van den
plaatselijken groei dezer soort en oolc van de tijds-omstandigheden. Uit den aard der zaak is de lengte
van den groeitijci dus nogal uiteenloopeud. Een den-
nenboschcomplex, dat hoofdzalceiijk als mijnhout
wordt geëxploiteerd, is op 40- a 50-jarigen leeftijd
wel zoo ongeveer aan zijn eind. Groeit het dennen-
bosch nog goed door en levert het rechte stammen op,
clan zal liet mogelijk voordeeliger zijn om paalhout

te kweelcen, wat dan wel ten minste 10 of 80 jaar
oud zal moeten worden. Voor het produceeren van
zwaar eiken paal- of zaaghout zal het bosch nog wel
ouder da.n 80 jaar moeten zijn. Bosschen van popu-
heren, een boomsoort, die goeden grond vereischt,
maar zeer snel groeit,
zijn
op 25-jarigen leeftijd reeds
uitgegroeid tot hout, dat geschikt is voor cle klom-

penmalcerij, voor bucifersfabrielcen enz. Boschcultuu r
Icomt dus in het algemeen in aanmerking voor beleg-
ging op den langen duur. Men zal bij de berekening
van de rentabiliteit met samengestelde interest moe-
ten rekenen. Alleen wanneer men een groot boschhe-

812

:
ONOMISCSTATISTISChiE BERICHTEN

26 October
.
1938

cirijf heeft, zal het op den duur mogelijk zijn de jaar-
lii ksche inkomsten en uitgaven wat meer gelijkmatig

te doen woiden. Het hedrijfsplan moet er dan op ge-
richt zijn, dat de verschillende leeftijden zooveel mo-

gelijk gelijkrnttig vertegenwoordigd zijn, zoodat er
jaarlijks ongveèr evenveel gehakt kan worden en ook

de uitgaven, die gedaan moeteu worden, elkaar niet
te veel ontloopen. Bij een ontginningsbedrjf is dit.

natuürlijk voorloopig niet het geval.

De rentabiliteit van boschbezit hangt overigens van

verschillende omstandigheden af. In de eerste plaats
of de grond duur dan wel goedkoop gekocht is, in de
tweede plaats of de aanleg normaal verloopen is, ten

derde of de verzorging gedurende den gröei op de

juiste wijze is geschied en ten slotte in, wellicht de
voornaamste, plaats, of de houtprijzen voldoende zijn..
Deze hou tprjzen hadden tot den grooten wereldoorlog

een vrij normaal verloop. Zij wisselden liet eene jaar
wel wat met het andere, maar er was toch een ge-

ringe algemeene
stijging
merkbaar, die voornamelijk

verband hield met de toeneming van het gebruik en
de verinderde wereldproductie. Sindsdien echter
hebben zich groote wisselingen voorgedaan; in oor-
logstijd werd het hout zeer duur en daarna in ver-

band niet de verminderde koopkracht, de algemeene

prijsdaling en allerlei devUuatieverschijnselen in
houtuitvoerendo landen zeer laag in prijs. Het even-

wicht heeft zich nog steeds niet hersteld, hoewel de
houtprijzen den laatsten tijd wel wat beter gewor-

den zijn.
De waarde van een boteh kan onverwacht grooten-
deels verloren gaan door boschbrand, doch daartegen
zijn goede beschermingsmaatregelen te nemen en men

kan zich bovendien tegen dit gevaar verzekeren, wat
njet te duur komt.
Een ander gevaar is het optreden van ziekten en
beschadigingen, doch ook daartegen zijn bij een goed
beheer wel maatregelen te nemen, die deze gevaren
tot een minimum beperken.
De waarde van de Nederlandsche bossehen loopt in
verband niet het hiervoren vermelde uiteen van onge-
veer
f 200.—
tot
f 1200.—
per ha. Gemiddeld zou
deze waarde niet hooger aan te slaan zijn dan onge-
veer
f 600.—,
zoodat het geheele Nederlandsche

boschbezit, uitgaande van de reeds vermelde cijfers
dit liet Verslag over den Landbouw bedraagt

f
150.000.000.

De eigenhjle landbouwterreinen.

Van grooter belang voor onze belegging zijn de
bouw- en graslanden, de eigenlijke landbouwterrei-nen, welke dan kunnen bestaan uit grootere of klei-
nere
boerderijen
of tuinderijen of wel uit z.g. los
land, d.w.z. gronden, waarop geen gebouwen voor-
komen, die dus niet tot een bepaalde boerderij behoo-
ren, doch gewoonlijk ,,los” verhuurd worden. Wij kun-
nen deze cultuurgronden verdee]en in eenige groepen
in verband met de geaardheid van den grond. Zoo
hebben wij in de eerste plaats de kleigronden, die dan
nog weer onderverdeeld kunnen worden in zeeklei- eii
rivierkleigronden, in de tweede plaats de zandgron-
den, dan de laagveengronden, voornamelijk de weide-
streken in Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Fries-
land en tenslotte de veenkoloniale gronden in het
Noord-Oosten van ons land.
De kleigronden en de gronden in de weidestreken
zijn in den loop der, tijden wel het hoogst in prijs
geweest. Sedert het gebruik van kunstmest meer al-
gemeen is geworden en de ôultuur van onzeandgron-
den in vele opzichten is verbeterd, zijn onte zand-
bedrijven, in w’aarde toegenömen. Bij de zandgronden
speelt vooral de hoogteligging een rol; op hooge en
droge zandgronden kunnen sommige landbouwgewas-
sen nog wel met succes geteeld worden, maar men is
h.ier veel meer afhankelijk van den regenval en in
elk geval beperkt in de keuze der gewassen. De lage,
vochthoudende zandgronden, die ook geschikt zijn
voor aanleg tot grasland zijn het best.

Overigens moet bij de waardebepaling van al deze

gronden terdege rekening worden gehouden met de

lasten, die op een bepaald terrein of op bepaalde
gronden drukken. Ik doel hier in de eQrste plaats
op de ‘aterschapslasten, die in sommige plaatsen zeer

hoog zijn en voor sommige gronden zelfs zoo hoog. dat van eenige handelswaarde
nauwelijks
gesproken

kan worden. .
De waarde van veenkoloniale gronden wisselt niet

zoo sterk als van de zandgronden. Ook hier echter
hangt de opbrengst geheel af yan het gebruik van

kunstmest. Wanneer de veenkoloniale gronden goed
zijn ontgonnen, is het risico van demi oogst hier ge-

ringer dan op vele zandgronden.
De laatste jaren zijn de landprijzen ten gevolge van

den lagen rentevoet, van de devaluatie en mede door
de meerdere vraag naar grond voor geldbelegging vrij

wat gestegen, meer althans dan de pachtprijzen en de
opbrengsten wettigen. Van grondbezit wordt op dit

oogenblik dan ook in het algemeen slechts een lage rente gemaakt. Meestal zal men niet boven 2Y2 â 3
püt. komen.

De landprijzen loopen voor de verschillende grond-
soorten en: in de verschillende deelen van ons land

nogal uiteen. Voor onze kleigronden loopt de waarde
uiteen van ongeveer
f
1500.–
f 2800.—
per ha,
voor de zandgronden van ongeveer
f 1000.–
f 2000.—,
voor de laagveen- en veenkoloniale gron-
den wat hooger dan laatstgenoemde. Wanneer men
als gemiddelde ongeveer
f 1800.—
per ha aanhoudt,
komt dit onderdeel van het landelijk bezit op een
totaal van ongeveer
f 4.220.000.000.

* *
*

Het totaal van het Nederlandsche grondbezit zou
dus, zonder de gebouwen op ongeveer
f4.440.000.000
geschat kunnen worden.
VAN LONKHUYZEN.

VERPLICHTE AFSCHRIJ VING OP HUIZEN-
BEZIT WENSCHELIJK?

Inleiding.

Den laatsten tijd trekt het vraagstuk der volks-
huisvesting en stadsontwikkeling weer meer dan te-

voren belangstelling in den kring van ons bedrijfs

leven, getuige het rapport van de Nederlan.dsche
Maatschappij voor
Nijverheid
en Handel
1)
en de
artikelen van den heer Glasz
2)
en den heer Angenot
2)

in dit weekblad, die beiden bij dit rapport aanknoopen.
In laatstgenoemd artikel vestigt de heer Angenot
terloops de aandacht op de wenschelijkheid een wette-
lijke regeling te overwegen tot verplichte afschrij-
ving en fondsvorming voor onderhôud van woningen.
Over dit punt, dat ik als het ,,Stuttgarter Systeem”
reeds terloops ter sprake bracht op de praeadviezen-
vergadering van het Nederlandsch Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw van 13 November
1937
4)
wil ik hier eenige nadere beschouwingen
geven. Niet om definitieve voorstellen in een be-
paalde richting te don, want daarvoor is de zaak
nog niet rijp, doch alleen om de wenschelijkheid te
betoogen, dat de hier liggende mogelijkheden en moei-
lijkheden nader. worden onderzocht. Gezien de mate, waarin onze volkswelvaart zoowel in economisch als
in sociaal opzicht betrokken is bij devraagstukken
in kwestie, lijkt een dergelijk nader onderzoek alles-
zins gemotiv.eerd.
Het systeem van verplichte aschrijving op het
huizenbezit is, voor zoover mij bekend, voor het eerst
ter sprake gebracht in twee . voordrachten yaii den

1).
Maatsohappijbelamigen, Mei èh Juli 1938
,Saneeriag
van de binnenstad”.
2)
E.-S.B. van
13 Juli 1938
,,Problemen van
den Wo-
niiigvoorraacl”.

.

.

.

.
) E.-S.B. van
10
Aug.
1938
,,Stadvernieuwing en wo-
ningvei’be.tering”.
4)
Tijdschrift voor
‘olkshuisvestiug
en Stedebouw, De-
ceniber
1937,
blz.
223.

. .

26 October 1938

ECONOMÏSCHSTATISTISCHÉ BERICHTEN

813

Deutsche Veein für Wohnungérefoi’m” door Dr. K.

gtrölin en Dr. G. Asmuss, respectievelijk Oberbür-
germeister en Rechtsrat van Stuttgart ) en bij mijn uiteenzettidg zal •ik in hoofdzaak deze Sthttgdrter
voorstellen volgen. Ufteraard zijn ‘déze voordrachten
sterk natiônaal-socialistisch gekleurd (ggrond op de

gedaôhten Blut-und-Boden en Géneinnütz vor
Eigennütz), doch het wil mij voorkomen, dat men

in ons land al tè vaak belangwekkende uiteenzèttin-
gen van onze nabiren met een ichouderojhalen voor-
bijgaat, alleen omdat de grondsIagn van hun dtaât
verschilleû van die van den onze.

Een soortgelijk onderwerj) is dit jaar op de vijfde
zitting van het Congrès litternational des Travaux

d’llygiène publique in Ge’nève ter sprake gebracht
door Dr. Messerli, Directeur van den 0-emeentelijken
Gezondheidsdienst te Lausanne in zijn voordracht
,,Le Rajeunissement des ViIles” ).

Bezwaren van den hv.icligen toestand.

In den laatsten tijd zijn op het gebied der volks-
huisvesting verschillende kwesties met een overwe-
gend economisch karakter aan de orde gekomen,
waarvan de voornaamste zijn het groote aantal leeg-
staande woningen, de voorraad ongewilde woningen
(en meer in het algemeen de ongewilde stadswijken),
de moeilijkheid van saneering van stadsdeelen wegens
de hooge kosten, die daaraan verbonden zijn, de on-
mogelijkheid tot het bouwen van nieuwe woningen
met een dekkende huur voor sommige bevolkingsdee-
len (in het bijzonder landarbeiders) en de verrui-
ming van de arbeidsmarkt door woningbouw en wo-
ningverbetering.

Wil men deze problemen elk voor zich afzonderlijk
oplossen, dan geraakt men al spoedig in, wat ik zou
willen noemen, een cnisispolitiek, waarbij maatre-
gelen, die tijdelijk en opportunistisch bedoeld zijn,
permanent blijken, waarbij de eene maatregel op den
andere volgt zonder dat men tevoren precies kan
bepalen, waar het einde zal zijn en waarbij de maat-regelen elkaar ongewild en onvoorzien beïnvloeden,
zoodat vicieuze cirkelgangen kunnen ontstaan.

Een typisch voorbeeld van het vergeefsche zoeken
naar partieele oplossingen was bijv. de vergadering,
waarin de praeadviezen van het Nederlandsch In-
stituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw werden
behandeld over het onderwerp: Leegstaande wonin-
gen van ouderen datum
7),

*
*

Volgens Speugler is een der meest typische ver-
schillen tusschen de beschaving der antieken en onze
Westersche cultuurperiode, dat de Grieken en Ro-
nieinen slechts het heden zagen en het ,,oarpe dieni”

als richtsnoer hadden en dat wij in ruimte en tijd
steeds de eeuwigheid voor oogen houden. Wij zijn.
dus geheel in overeenstemming met onze natuurlijke
gaven, wanneer wij een ,,endgültige” oplossing voor
onze problemen – en ook voor onze economische pro-
blemen — zoeken.

Naar mijn oordeel dient bij elke gerichte economi-
sche politiek – dus zoodra men zich al dan niet ood-
gedwongen van het beginsel •van het ,,laissez faire,
laissez aller” verwijdert – voorop te stdan de gédach-
te hoe het kwaad in den wortel aan tè tasten; m.a.w.
het volgen van een systeem, waarbij alle Praagstuk-
ken, die een oplossing ereischen, gelijktijdig en in
onderlinge harmotsie wörden bezién.

Als een dergelijk systeem is vali, meerdere .zijden de laatste jaren aanbevolen een doelmatige ordening

5)
Die Wohnung, April
1935,
,,])ie St.uttgarter Denk-
schrift iiber Gebiiudeerneuerung”.
0)
De Ingenieur van
15 Juli 1938.
7) Tijdschrift voor VolkshuisveMiug en Stedbouw, ,Sep-
tember en December
1937.

der woningproductie
8)
op grond van de omstandig-
heid, dat het product woning zich door een aantal
bijzondere kenmerken (t.w. lange levensduur, onver-
plaatsbaarheid, vrij groot pel- eenheid geïnvesteerd
kapitaal, gering voor de productie benoodigd eigen
kapitaal, geringe elasticiteit van de behoefte en het
groote sociale belang van een behoorlijke woning en

van een voldoende aantal woningen) sterk van alle
andere economische goederen onderscheidt en op de
markt een positie inneemt die veel meen dan bij

andere producten het vrije spel der maatschappelijke
krachten tot een fictie maakt.

Met de wenschelijkheid van een ordening der wo-

ningproductie ben ik het geheel eens – in het mid-
den latede op welke
wijze
de ordening zal dienen
plaats te vinden — doch
zij
is n.m.m. geen panacée
voor alle kwalen. En in het bijzonder een deel der
hiervoor aangegeven moeilijkheden op economisch ge-
bied is slechts oplosbaar, indien behalve een orde-
ning der
productie,
ook een ordening van het
uit de
markt nemen
van het oude woningbezit plaats vindt.
Immers ook hierin verschilt de woning van andere
goederen, dat een te lange consumptietermijn sociale
en economische bezwaren geeft.

Reeds zijn, zooals bekend, aan haar bestaansduur
door wettelijke maatregelen grenzen gesteld. Deze
grenzen zijn bepaald in de Woningwet (artikel 18 tot

en met 32a) en in de Onteigeningswet (artikel
77).
De voorschriften dragen uiteraard het karakter van
den tijd der totstandkoming (1901) en houden geen rekening met de economische en stedebouwkundge
ontwikkeling van na dien tijd.

De onvolkoinenheden van de huidige wettelijke re-geling kunnen als volgt worden samengevat:

De wet heeft alleen het oog gehad op ongeschikt-
heM ter bewoning in den zin van technische on-
bruikbaarheid. Ir. Angenot heeft echter uiteengezet
— en ik zal hier niet in herhalingen vervallen —
dat het karakter van geheele buurten, dus afgezien
van den woningtoestand zelve, heeft geleid. — en in de toekomst waarschijnlijk in nog veel sneller tempo
zal leiden — tot
ongewildheid
en dus tot leegstaan
der zich in die buurton bevindende woningen. Niet
slechts slijtage en verval van de woning zelve, doch
ook de stedebouwkundige verzorging van de wijk

waarin de woning ligt (te weinig open ruimte voor
straat, tuin en plantsoen, gemengde bebouwingswijze)
hebben zoowel ongewildheid als ongeschiktheid ter
bewoning uit sociaal, hygiënisch, verkeers- en lucht-
beschermingsoogpunt tengevolge. In dit verband wijs
ik slechts op de bekende ,,Auflockerungs”-tendenzen
als uitzwerming van de bewoners der binnenstad naar
forensenplaatsen en de deglomeratie van industrie.
De noodige stadsvernieuwing is dus niet alleen
urgent uit hoofde van de beperkte ongeschiktheid ter
bewoning, zooals de Woningwet deze kent, doch ook
ter vermijding van de ongewildhei’d van bepaalde
buurten, die ontstonden in een tijd, dat er andere (of
geen) stedebouwkundige opvattingen heerschten.
Het totstandbrengen van een stadsvernieuwing op
zoodanige wijze, dat noch de grondslagen van onze
volkshuishouding worden geschokt, noch aan huis-
eigenaren, hypotheekhouders of huurders ontoelaat-

8)
Rapport betreffende Ordening van de Woningpro-
‘duutie door Ir. P. Bakker Schut,
1935,
voorts Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw, Maart en Mei
1936,
Voordracht van Ir. P. Raicker Schut
en discussie in de vergadering van het Nederlandsch Insti-
tuut voor To1kshuisvesiting en Stedebouw.
Rapport door de Commissie vooi de goede woning, in-
gesteld door de besturen van den Natio-nalen Woningraad
en -het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, uitgebracht op
5 Mei 1936. De Ingenieur van
13
Maart
1936,
Dr. Ir. H. G. van
Beusekom ,,Ordening van de Woningproductie”. Economisch-Statiabische Berichten van
19
Augustus en
.2
September
1936. Ch.
G-lasz ,,I)e ordening van de wo-
ningmarkt”, en van
9
September 1936
,,Het aspect van de
woningmarkt”.

814

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 October 1938

bare verliezen of lasten worden opgelegd, is een punt,

waarover in de eerste plaats klaarheid moet komen.
De waardebepaling ten dienste van de onteigening
in geval van saneering (artikel 93, 94 en 95 der Ont-
eigeningswet) houdt wel in zekere mate rekening met

den toestand der perceelen, doch blijkt in cle practijk
een onoverkomelijke hinderpaal om te geraken tot
sa.neering door de overheid op g’roote schaal. Toe-
passing van artikel 94 der Onteigeningswet vindt in
de practijk niet, plaats, omdat men dooi•anschrij-

vingen tot verbetering, indien daaraan werkelijk uit-

voering zou worden gegeven, een afdoende saneering
voor langen tijd onmogelijk zou maken.

Saneering door particulieren is practisch slechts
in uitzonderingsgevallen mogelijk,
eenerzijds
omdat
dé kadastrale grenzen in verband met de eischen der bouwverordening nieuwbouw dikwijls niet mogelijk

maken, anderzijds omdat tot het tijdstip der onbe-
woonhaarverklaring veelal zoodanige revenuen van de
oude panden worden getrokken, dat nieuwbouw wei-

nig aanlokkelijk is en het tijdstip voor onbewoonbaar-

verklaring nu eenmaal niet gelijktijdig voor alle pan-den in de te saneeren buurt aanbreekt.

Het systeem der onbewoonbaarverklaring, dat thans

plotseling de waaide van een tegen aanmerkelijken
huurprijs verhuurd perceel tot vrijwel niets terug-
brengt, heeft in vele gevallen een uitermate onbevre-

digenden kant. Gaat men vergelijken, dan is cle bil-
lijkheid tegenover de eigenaren soms ver te zoeken.

In de eene gemeente wordt bij de onbewoonbaar-
verklaring een geheel andere maatstaf aangelegd dan

in de andere, vooral sinds de Gezondheidscommissies
zijn opgeheven. Tegen excessen wordt uiteraard door

Gedeputeerde Staten, voorgelicht door den Inspec-

teur der Volkshuisvesting – en in hoogste instantie
door cle Kroon, voorgelicht door den iloofdinspec-
teer – gewaakt, doch niet kan worden voorkomen,
dat een aantal plattelandsgemeenten geheel stilzit,

zoodat de bewoonde krotten daar alle beschrijving

tarten en dat in andere gemeellten niet alleen cle
kwaliteit der woning, doch velerlei andere omstai-
digheden
(bijv.
financieele positie van eigenaar of
bewoner, tijdelijk leegstkan der woning, ouderdom en

aard van de bewoners, aspect van een hoofdstraat,
rooilijnoverschrijding, werkverruiming door nieuw

bouw, angst voor armlastigen uit andere gemeenten)
den doorslag geven bij onbewoonbaarverklaring, zon-
der dat nu juist de woning van dien aard is, dat
herziening van het besluit van den Gemeenteraad
door de hoogere macht noodig is. Men heeft dus geen zekerheid, dat, over de geheele linie bezien, ook wer-
kelijk de allerslechtste woningen het eerst onbewoon-
baar worden verklaard.

De ondervinding, opgedaan bij het uitbrengen van
advies over een 1000-tal gevallen van onbewoonbaar-
verklaring is, kortweg gezegd, dat koop en verhuur
van oude woningen in vele gevallen een hazardspel
is, waarbij de inzet (cle kostprijs van het krot) ge-
ring en de uitbetaling (de huur) hoog is, doch waar-
bij de bank (de gemeente) van tijd tot tijd zéro werpt
en alle inzetten door onbewoonbaarverklaring doet
verdwijnen. Hoe sterk dit besef onder de huiseigena-
ren leeft, blijkt el uit de naar mijn smaak wel van
weinig sociaal inzicht getuigende rede van Mr. P. H.
W. Oh. van Wicheren op het Congres vail den Ne-
derlandschen Bond van Huis- en Grondeigenaren en
Bouwondernemers te Groningen op 27 Juli 1938,
waarin middelen aan de hand worden gedaan om bij
dreigende onbewoonbaarverklaring nog eenigen tijd

huur van het pand te kunnen blijven trekken.
Gevallen zijn mij bekend, waarbij krotten als geld:
belegging werden aangekocht, die tijdelijk een rente
van 25 pOt. è. 30 pOt. afwierpen’: zag de eigenaar dus

kans vier jaar lang onbewoonbaarverkiaring te out-
loopen, dan was hij eruit en elk jaar moer levert
grove winst. Met de deelnemers aan een dergelijken
vindhandel behoeft men uiteraard, als de onbewoon-
haarverklaring spoediger intreedt dan verwacht werd;

geen medelijden te hebben, doch moeilijker wordt de

toestand, indien men te maken heeft met eigenaren,
clie moeten leven van de huur en die – °i
5
het platte-
land veelal kleine luyden – soms op advies van een

of anderen ,,zaakwaarnerner” deze ,,belegging” heb-ben gekozen. Of ook indien men te maken heeft niet
z.g. ,,eigen” woningen.

In alle gevallen, of nu de eigenaar rijk of arm of

zelfbewoner is, treft men hetzelfde euvel aan: er is
niet aan gedacht, dat een woning net als een klee-
dingstuk maar een bepaalden tijd mee kan en op een
kwaad moment versleten i: men heeft verzuimd re-

gelmatig op zijn woningbezit af te’ schrijven (ik

spreek hier uiteraard niet over de grootere lichamen,

die woningen exploiteeren en waarbij de afschrijving
gebruikelijk is). Na de onhewoonbaarverklaring is de
restwaarde van grond en opstal veelal niet groot ge-

noeg om de hypotheek het zal hier wel veelal par-
ticuliere hypotheekgevers betreffen – te dekken.

Men heeft zich niet vertrouwd gemaakt met de ge-

dachte van geleidelijke waardevermindering en vooral

op het platteland treft de onbewoonbaarverklaring als een donderslag bij helderen hemel.

Daar, waar op het platteland geen onbewoonbaar-
verlclaring plaats vindt, verlamt de voorraad oude

krotten elke mogelijkheid tot nieuwbouw. Immers de
zeer lage huren der oude krotten, die door gebrek aan

woonheschaving zonder morren bewoond blijven –
in dergelijke gemeenten hebben de landarbeiders soms
meer belangstelling voor de schuurruimte dan voor

hun woonruimte – hebben tengevolge, dat het bou-
wen van een nieuwe woning met, dekkende huur niet
mogelijk is.

Vel ondervindt het bouwenvan woningen met dek-
kende huur op het platteland ook andere beletselen,
gelegen in de zeer geringe inkomsten der landarbei-
ders en het geringe deel van het inkomen, dat men gewend is voor huur te besteden, doch de ervaring

leert, dat daar waar onbewoonbaarverklaring en bou-
wen voor krotvervanging plaats vindt,, men het be-
lang van een goede woning leert inzien en genegen is
een grooter deel van het inkomen voor huur af te
zonderen.

Een andere moeilijkheid om op het platteland te
geraken tot een systematische onbewoonbaarverkla-
ring van het oude krottenbezit is het hooge percen-
tage ,,eigen” woningen,’ waarvoor dit ultimum reme-diuni dikwijls een harde maatregel heteekent.

Maatregelen tot verbetering.

Uit het vorenstaande volgt, dat maatregelen tot
verbetering van den toestand dringend noodig zijn in

het algemeen belang (hygiënisch, cultureel en ten
dienste van verkeer en luchthescherming) en tevens in het belang van overheid (hooge kosten van stads-
vernieuwing), eigenaren en hypotheekhouders (leeg-
staande woningen en onzekerheid tijdstip onbewoon-
haarverklaring) en bewoners (woning-toestand op dat
‘deel van het platteland, ‘waar onbewoonbaarverkla-
ring geen toepassing vindt).

Bij het overwegen van een herziening der wettelijke
maatregelen dient te worden uitgegaan van het feit, dat elk gebouw vroeger of later de grens van zijn
bruikbaarheici en daarmede van zijn levensduur be-
reikt.
Het tijdstip daarvan wordt, behalve door’ zijn
technische waardevermindering tengevolge van slij-
tage en verval ook bepaald door economische waarde-
vermindering als gevolg van gewijzigde voonbehoef-
ten en gewijzigde eischen op het gebied van sociale,

verkeers-, bevo’lkings- en luchtheschermingspolitiek, welke, naar te voorzien is, in de toekomst in versneld

tempo zal doorgaan. Deze wami.rdevermindering kan
door onderhoud en verbetering slechts worden be-perkt, doch niet, ongedaan worden gemaakt. Huis
eigenaren en particuliere hypotheekhouders houden
hiermede in het algemeen onvoldbende rekening.
Tot voor eenige jaren werd van deze waardever-
mindering (afgezien vhn de gevolgen van onbewoon-
baarverkiaring) weinig bemerkt, omdat zij werd ge-

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

815

uoinpenseercl (en veelal meer dan gecompenseerd)
door stijgi.ng van de grondwaarcle. Door talrijke fac-
toren, clie hier niet verder behoeven te worden na-
gegaan, is aan de stijging van de grondwaarde thans
een einde gekomen. Slechts moge in dit verband wor-

den gewezen op de. bouwtechnische voorschriften, die
aan soort en wijze van bebouwing scherpere eischen

stellen dan voorheen, zoodat aan het steeds dichter
op elkaar en steeds hooger bouwen in vele plaatsen
reeds een einde is gekomen en elders binnen afzien-
haren tijd zal komen.

In vele gevallen zal na de stadsvernieuwing de
dichtheid van bebouwing dus geringer zijn.

* *
*

Noch cle Woningwet, noch de Onteigenin.gswet
houdt met de geleidelijke waardevermindering van
het woningbezit rekening. Afgezien van het, zooals
gezegd, practisch niet toe te passen artikel 94 der

Onteigeningswet, moet bij onteigening voor niet-on-
bewoonbaar verklaarclè gebouwen een prijs worden
betaald, die gebaseerd is op een bewoning gedurende
onafzienbaren tijd (nI. de gokapitaliseerde huurwaar-

de, vermeerderd met hedrijfsschade ed.).
Door deze regeling ontstaat een ongemotiveerd
groot verschil iii vergoeding aan eigenaren van niet-
en wel onbewoonbaar verklaarde woningen in een
saneeringsplan. De eersthedoelden krijgen naar ver-
houding te veel betaald en de overheidskas wordt on-
matig belast.

Alvorens tot saneering wordt overgegaan, behooren
eerst alle woningen onbewoonbaar te worden ver-
klaard, die daarvoor in aanmerking komen, zulks
teneinde de onteigeningsk-osten te drukken. Dit zal
door de eigenaren van deze woningen als een onbil-
lijkheid worden gevoeld, aangezien, indien men te
werk ware gegaan in de volgorde van ongeschiktheid ter bewoning, andere woningen elcers in de stad wel-licht zouden hebben moeten voorgaan.
Het is n.m.m. duidelijk, dat de geleidelijke waar-
devermindering ‘.an een gebouw tot uitdrukking be-
hoort te komen bij de .waardebepaling ten dienste
van onteigening en dat zij tevens voor eigenaar, hy-
potheekhoucler en overheid een maatstaf – één der
maatstaven – behoort te vormen, waaruit de tijds-
afstand, die het gebouw van onbewoonbaarverklaring
scheidt, ten naaste bij moet kunnen worden bepaald.
In plaats van over onbewoonbaarverklaring kan in
dit geval beter worden gesproken over onttrekking
aan de woningmarkt, immers dit zou moeten kunnen
geschieden ook zonder (lat voldaan is aan de eischen,
welke thans voor onbewoonbaarverklaring worden ge-
stelci.

De voordeelen van een dergelijke regeling liggen
voor de hand.

Men komt tot een meer objectieve norm voor ont-
trekking aan de woning-markt, waaraan overheid,
huiseigenaar e.n hypotheekhouder houvast hebben. De
overheid kan cie financieele gevolgen van de stads-vernieuwing tijdig overzien en systematisch de ver-
betering van geheele stadswijken ter hand nemen,
doordat de financieele consequenties daarvan worden
gemitigeercl. Zoodoende wordt het leegstaan van ge-
heele wijken en cle daaruit voor eigenaren en hypo-
theekhouders voortvloeiende financieele ramp voor-
kooien.

Voor eigenaren en hypotheekhouders is de onhe-
woonbaarverklaring geen hazardspei meer: men ziet
deze lang tevoren aankomen, waarbij tijdig door af-

lossing van hypotheek en afschrjving het in de wo-
ning gestoken kapitaal wordt vrijgemaakt. Men kan
dan ook niet meer klagen over de hardheid van dezen
maatregel, ook niet in het geval daardoor ean ,,eigen”
woning wordt getroffen. Op het platteland zal dit
cle zoo geweuschte systematische krotopruiinin.g be-
vorderen.

Doch bovendien zou een dergelijke regeling, indien
bij de wet ruilverkaveling ten dienste van saneerings-

doeleinden ) mogelijk wordt gemaakt, een ander,
minder voor de hand liggend gevolg kunnen hebben.

En wel dit, dat naast de overheid ook de particu-
lieren tot saneering zullen overgaan. Immers zij zien
tijdig het tijdstip aankomen van algeheele waarde-
loosheid van hun opstallen (met als een zwaard van

Damocles de onteigening tegen grondwaarde) en zij
zullen derhalve veelal tijdig zelf tot saneering zien
te komn.

En tenslotte is een bijkomstig voordeel, dat men

desgewenseht objectieve waardenormen kan verkrij-
gen, niet alleen bij onteigening, doch ook bij hypo-

theokverleening, boedelscheiding, grondhelasting, ver-
mogensbelasting en brandverzekering.
Dr. Ir. F. P.
BAKEa
SCHUT.

)
Ir. Angenot bepleit deze in zijn voronvermeid artikel,
zoo ook het XVIe Intern,artioiale Arohitecteneo.ngres te
Parijs in
Juli 1937, vgl.
Bouwkundig Weekblad Architec-
tura van it September
1937.

DE RIJKSMIDDELEN OVER SEPTEMBER.

Algemeen beeld.

In tegenstelling met wat de vorige drie maanden
te zien gaven, heeft cie maand September weer eens

ecn hoogere opbrengst aan niet-directe Rijksmidclelen
opgeleverd dan in de gelijknamige maand •van het
vorige jaar. De overschrijding bedraagt
f
1.390.600
e.n komt op rekening van de dividend- en tantième-
belasting, cle invoerrechten, den gedistilleerd-, den

suiker- en den tabaksaccijns, de omzetbelasting, cle
rcgistratierechten, cle suceessierechten en de loods-
gelden. Feitelijk is de zaaic nog iets gunstiger, daar
het eindresultaat in negatieven zin werd beïnvloed
door cle zegelrechten, die met niet minder dan

f
1.634.400 terugliepen, doch in September 1937 ah-
normaal hoog waren, t.w. [1
… 436.100 meer clan in September 1936, onder meer veroorzaakt door ruimer
vloeien van cle hearsbelasting in die maand. Ook ten
opzichte van. de raming viel de laatste rnaandopbrengst
niet tegen; hij verreweg de meeste m idcleien werd de
rami ng overtroffen; een uitzondering maakten slech te
cie zoutaccijns, cie couponbelasti.ng, de zegelrechten, de
registratierechten en cle successi erechten. Hieraan
moet nog toegevoegd, dat in totaal
f
2.415.700 meer
werd ontvangen clan we arop blijkens de raming was
gerekend..

De totale opbrengst over de eerste drie kwartalen van
het jaar bedraagt
f
330.556.600 tegen
f
326.740.500
over hetzelfde tijdvak van 1937 en hij een evenredige
raming van f321.918.750. Tien middelen droegen tot
den vooruitgang bij tot een gezamenlijk bedrag van
f 1.5.343.100, waarbij vooral cie successierechten de

aandacht trekken, clie een stijging van
f
7.348.600
vertoonden. De overige zeven middelen daalden te-
zamen niet
f
11.532.900, waarvan
f
9.588.000 is te
wijten aan het terugloopen der zegelrechten.

Dividend- en fcrnliè9nebelasting.

Gaan i’ij de afzonderlijke heffingen na in de volg-
orde, waarop zij
01)
den staat voorkomen., dan treft
ons irooreerst het voor September mooie opbrengst-
cijfer van cle di vi clend- en tantièniebelast.ing, welke een accres van
,f
950.300 aanwijst. Zelfs werd de ge
midclelde maaucl.raming ove:rtroffen (met
f
143.900),
wat in dezen. tijd van het jaar, nu de goede maanden
voor deze heffing voorbij zijn, maar zelden voo.rlcomt.
i.Iet gevolg van dezen meevaller is, dat de dividend-
en tantièrnebelasting tot dusver reeds
f
484.800 meer
hoef t opgeleverd dan het geheele voor 1.938 geraamde
opliren.gstci.jfer. Gerekend over negen maanden is het

loopende jaar
,f
2.750.700 bij het vorige in het voor-
deel. Ongetw’ijfeid stemt de loop van dit middel tot
tevredenheid, al kan de verwachting voor het vol-
gende jaar, gezien de daling der werelcleonjunetuur,
toch niet hoog gespannen zijn.

816

ECONOMISCH-sTATIsTIsCIE.BRJCÏ4TEN

26 October .1938

Invaerrechf en.

..–

De invoerrechten vertoondn een flinken voo±uit
gang (van
f
409.200), dank zij abnormaal groote–vrij-
making van thee en andere consumptiegoedeen- en
overschreden de raming zelfs met
f
562100. Doordat verschillende voorafgaande maanden evenwel dalende

cijfers te zien gaven, eindigen de eerste drie kwtr-talen met een achterstand van
f
1.014.000 in vei’ge-
lijking met de raming. Door de moeilijke inte±nato-

nale verhoudingen blijven de invoerrechten een zwal

punt in het geheel der middelen vormen. Dit -gelçlt
ook van het statistiekrecht, dat ditmaal
f
33.400 min-
der verschafte (over negen maanden beloopt de ach-
teruitgang
f
222.600), waarin de vermindering van,
onzn buitenlandschen handel zich manifesteert.

Accijnzen.

Over de accijnzen valt over het algemeen te roemen
noch te klagen. Het zout lvrde in de afgeloopeit
maand
f20.900
minder op dan in September 1931,
doch hierin is een reactie te zien op de voorafgaande

maand, toen de genoemde accijns aan den hoogen kant.
was. De geslachtaccijns gaf
f
14.900 minder te boe-
ken, doch hier werd de raming met
f
43.100 over-
troffen, zoodat cle maandopbrengst, op zichzelf be-

schouwcl, geen reden tot ontevredenheid biedt. Niet-
temin moet hierbij. worden bedacht, dat de geslacht-

accijns yoornamelijk door de hooge rundvneprijzen op

peil wordt gehouden. De wijnaccijns liep een weinig
terug (met
f
13.000), doch de eerste drie kwartalen
gaven tezamen nog een surplus van f 16.700. De ge-d istilleerdaccijns steeg met
f
336.500; daarentegen
verschafte het bier f186.800 minder. Bij cle beide

laatstgenoemde middelen werd de gemiddelde maand-
rami ng ruim overschreden. Met den su ikeraccijos

gaat het den laatsten
tijd
vrij goed; ditmaal kon.
j 234.000 meer worden geboekt dan in dezelfde maand
van het vorige jaar, terwijl cle maandraming zelfs
inet f 103.700 werd overschreden. Ook de tabaksac-

cijns maakt een goed figuur; bij dit middel kwam f 237.000 meer binnen dan in September 1937 en

f
525.200 boven de gemiddelde maandraming. Hier-
aan kan nog worden toegevoegd, dat alle accijnzen

in het tijdvak Januari t/m. September meer hebben
opgebracht dan in de eerste drie kwartalen van Let

vorige jaar en dat gedurende deze periode alleen de
gedistilleerdaccijns hij de raming is ten achter ge-
bleven (met f 250.200).

Andere indirecte heffingen.

De belasting op gouden en zilveren werken gaf

f
3.600 minder dan in dezelfde maand van het vorige jaar (het nadeelig verschil bedraagt over negen maan-
den
f
3.000). Zeer goed was weer de omzetbelasting,
die, niettegenstaande de record-opbrengst van Augus-
tus j.l., weer boven de f 7 millioen kwam. De stijging
bedroeg ditmaal
f
301.100 (over negen maanden

f
2.141.100). Naast liet duurder worden van verschil-
lende artikelen, moet vooral aan de intensievere toe-
passing dier wet worden gedacht. De couponbelasting
Icon de ontvangst van September 1937 niet halen, al
was het siadeelig verschil ook gering f 2.700). Door
cle talrijke conversies zal de daling van ditiddel

zich nog wel eenigen tijd voortzetten; er werd in de
eerste drie kwartalen reeds f 1.026.800 minder ge-
md dan in hetzelfde tijdvak van 1.937.
Op de zegelrechten werd reeds, v
een gewezen. .,Van
den teruggang der afgeloopen maand ad
f
1.634.400
komt f418.300 op rekening van een
tra&ef
vlbèièx
der beursbelasting. Van de gr.00te activiteit ter
heurze, die in het vorige jaar te constateeren viel,
is niet veel meer overgebleveh. De ontvangsten be-
wegen zich weer geheel op liet peil van v66r de laat-
ste opleving: De registratierechten lerden ongci’eef

evenveel op als in September 1937.
(f
640 meér); bij
dit middel is ten opzichte van de raming ,tot’düsver-.
een tekort ontstaan van f 135.900. . .’ –
r

De successierechten vermeerdercten met –
f
829.800,

doch de-ontvangst van September 1931 was bijzonder

• 1aa. Niettegenstaande de . vï’ij -helangrjke rtijging
werd de gemiddelde maandraming ditmaal niet ge-
haald (opbrengst f170.100 minder). De mtand Juni

was echter dermate goed (de rming werd toen met
f 4.610.100 overschreden), dat- deze belastiflg wel een
stootje kan. velen. Gerekend over negen maanden

– werdde ontvangst vanhetvorige jaar met.

f
7.348.600
en de evenredige raming met
f
4.308.200 oiertroff en.
Tenslotte moge nog. worden gewezen op de loodsgel-

– deh; die f1.700 méér opleverden. Deze heffing blijft
zich den- laatsten tijd – op- vrijwel hetzelfde ‘peil be-
vegen. – •: –

– Directe belastinen

.
Bij de dii’ecte belastingen oefent he nieuwe belas-
tinjaar niet zoovee] invloed meer uit. Het zuiver

bedrag der kohieren steeg van eind Augustus tot ul-
timo Sept. j.l. van
f
100.895.700 tot f 109.543.800.
Dit laatste bedrag komt
f
11.573.300 uit boven den
stand op 30 September van het vorige jaar. Alle

heffingen droegen tot deze vermeerdering bij. Bij de
grondbelasting mag in liet accres
(f
148.600) een nor-
maal accres worden gezien. Bij de inkomstenbelasting
(toenéming
f
9.860.900) is een belangrijk deel toe te
schrijven aan de verhooging van de opcenten. Voorts

is de verbetering vn den economischen toestand in
1937 van invloed geweest. Tenslotte kan een vlugger
verloop van aanslagregeling tot de
stijging
hebben
bijgedragen. Bij de vermogensbelasting zal de ver-
betering
(f
671.100) wel grootendeels een gevolg zijn
van de waardestijging van diverse vermogensbestand

deden door hoogere effectenkoersen e.d. Hetzelfde
geldt van de Yerdedigingsbelasting T. Bij de belasting

van de doode hand bedraagt het voordeelig verschil

f
170.500.

AANTEEKENINGEN.
Een kantteekening bij het Rapport-Van Vuuren.

In een Scanadinavische encyclopedie troffen wij
onlangs een
omschrijving
van de stad Utrecht aan,
die als volgt luidde:

,,UTREOHT. – Stad in Nederland.. 150.000
mw.,
gelegen aan den Krommen Rijn. Heeft omvangrijke
sigarenindustrie”.

Deze bijzonderheden, nu nog slechts in staat een glimlach op te -roepen, zijn eenmaal juist geweest. Zooals de Kromme Rijn eens een machtige stroom
was, die de stad als voornaamste waterwdg diende,
zoo had Utrecht – zij het eenaantal eeuwen later –

150.000 inwoners en een bloeiende sigarenindustrie.
Thans is het stedelijk gebied, als mdn daartoe ook
rekent de aan Utrecht vast gebouwde -deelen van
Zuilen, Jutphaas en Maartensdijk, gegroeid tot
190.000 inwoners. Een verdere uitbreiding, die te ver-
wachten is, is het onderwerp geweest van een studie

van Prof. L. van Vuuren en zijn medewerkers, inge-
volge een opdracht hem verstrekt door de gemeentebe-
sturen van Utrecht en 9 randgemeenten, luideude:
,,het instellen van een onderzoek voor liet in groote
,,lijnen bepalen – van de behoeften, waarmede in het
,,gedeelte van de provincie Utrecht, omvattende
,,Utrecht als centrumgemeente en de geméenten Acht-
,,tienhoven, de Bilt, Butnik, Houten; Jutphaü, Maar-
tèhsdijk, Oüdenrijn, Vleuten ën Zuiléii; rekening
,,moet worden gehouden bij het •trèffeii- iani vocrzie-
,,ningn in- het belafig van ‘de ontwikkeling dêr wel-
,,vaartsbronnien; een’
s
harmonuischen – opbouw van de
,,bevolking -de toekomstige huisvestin van ‘dié bevol-
,,king en -haar reereatie.” • ……-
Het resûltaat is neei’gelègd in’en lijvig ,,Rapjort
tbetieffénde een ondérzoek nhar de Sociaal-Econmisehe

strüètudr’ van–,eé gebied- iu dé’proiiincie Utrecht”,
een documënt
5
dat nendoor zijn’ fôote hlderheid
en vaak schitterendeh.’stijF-ieeds dde1ijk met gëhoe-
gen
: ‘leest, waarbij men al spoedig getroffen wordt

‘doQr-de qorsproukeljjke;.visie
.die-
de -samenstellers
op tal van overheidsmaatregelen in het. vrleden en

26 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

817

op den gang van zaken in de toekomst hebben. Een
document, dat stellig van groote waarde zal blijken als het bij het opstellen van een streekplan voor het
gebied geraadpleegd wordt. Tevens is het een pleidooi

geworden voor het recht van bestaan der sociale

geografie als schakel in den keten der wetensdhap-

pen, een pleidooi, des te treffender door het prac-tisch nut dat men er van trekken kan. Het had o.i.
dan ook met minstens evenveel recht een onderzoek

naar de
sociaal-geografische
structuur kunnen hee-
ten. Dan zou de hier volgende kantteekening wellicht

achterwege gebleven zijn. Nu de
sociaal-economische
structuur van het betreffende gebied is onderzocht,
meenen wij het volgende niet ongeschreven te mogen

laten, te meer daar de rapporteurs zich (op pag. 263) vele vragen stellen, de werkloosheid in de sigarenin-
dustrie rakend, die hiermede deels beantwoord worden.

In 1898, toen Utrecht 100.000 inwoners telde, be-
droeg het aantal in de tabaks- en sigarenindustrie
werkzame personen blijkens het gemeenteverslag van

dat jaar ruim 1.200, waaruit, vooral’ als men de

gezinsleden, die veelal als huisarbeiders in drukke
tijden
hijsprongen,
mede in aanmerking neemt, het
groote belang van deze industrie voor de stad in
dien
tijd
kan worden afgeleid. Hetzelfde
cijfer
vindt
men in de voikstellingen van 1909 en 1920
1).
Een
groot deel van deze industrie werkte voor den export.
De Utrechtsche sigaren vonden door heel Europa en

tot ver in Azië hun weg; de Scandinavische landen
behoorden tot de grootste afnemers. In 1918 kwam de catastrofe. Een kortzichtige regee-
ringsmaatregel bracht het bloeiende
bedrijf
een slag
toe, waarvan het nimmermeer is hersteld.
Bij
beschik-
king van den Minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel van 25 Juni 1918 werd het vervoer van siga-
ren, sigarillo’s en sigaretten verboden, op een moment
dat er orders voor millioenea stuks sigaren waren
geaccepteerd, die op uitvoering lagen te wachten. Op
6 Juli 1918 werd het vervoer van gekorven tabak
verboden.
Dadelijk werden de fabrieken gesloten of ging men
op halve kracht werken. De werkloosheid, die in het
le halfjaar 1918 niet meer dan enkele tientallen per-
sonen omvatte, liep in drie weken
tijds
op tot 52 pOt.
en steeg tegen het einde van het jaar tot 66 pOt. Het
export-verbod hield aan tot Februari 1919, toen had
de concurrentie zich inmiddels van dat deel der iarkt
meestêr gemaakt, waarop de Nederlanders haar niet
meer hebben kunnen verdringen. Dit beteekende een

pijnlijke amputatie voor de gemeente Utrecht. Een
legertje werkloozen binnen haar poorten, dat groo-
tendeels op heroepsomvorming of – in later jaren –
emigratie was aangewezen. In den loop der jaren is
dit proces voltrokken, de Gemeente verleende hulp bij
de opleiding van sigarenmakers tot bouwvakarbeiders,
geleidelijk verlieten zooveel menschen het bedrijf of
de gemeente, dat het aantal arbeiders in de Utrecht-
sche tabaks- en sigarenindustrie nu nauwelijks 500
meer bedraagt, waarvan 60 tot 80 pOt. werkloos is.
Van deze werkloozen is 67 pOt. langer dan 1 jaar
onafgebroken werkloos (zie pag. 262 van het rapport-
Tan Vuuren). De fabrieken staan als verlamde deelen
van een levend organisme stil in het stadsbeeld, aan
verval ten prooi. Utrecht zit er mee.
Nieuwe industrieën verrezen, maar daarvoor was
in Utrecht geen ruimte meer. Zij vestigden zich in de
randgemeenten (zie pag. 135). Het is nu eenmaal niet
doenlijk een metaalgieterij te beginnen in een oude
sigarenfabriek. De randgemeenten profiteerden. Bij
alle andere argumenten, die grensuitlegging recht-
vaardigen, is ook dit er een, dat men niet te licht
moet tellen als Utrecht om uitbreiding vraagt. De
financieele positie van de gemeente mag niet duur-
zaam lijden onder wat in een onbedachtzaam oogen
blik van hoogerhand is vernietigd.
H.
D. BAARS.

1)
In
1918
werkten bovendien vele honderden forensen
in de Utrechtsohe sigarenindustrie.

De zichtbare suikervoorraden in de wereld.

De zichtbare voorraden per 1 Sept. zijn volgens C. Czarnikow:

In tons
1938
1937
1936
Duitschland …………..
730.000
311.000
360.000
Tsjecho-Slowakije

……..
89.000
75.000 101.000
Frankrijk …………….
254.000
190.000
323.000
Nederland…………….
72.000
98.000
133.000
België

………………
74.000 52.000 63.000
Hongarije…………….
35.000
35.000
27.000
Polen

………………
100.000
77.000
87.000
U.K.
Geïmp. suiker

…….
320.000
191.000
182.000
Binnenl.

,…….
38.000
68.000
14.000

Europa……..
1.712.000
1.097.000
1.290.000
V.S.
Alle havens

……..
334.000
151.000
401.000
Cuba ………………..
1.486.000
1.202.000
1.102.000
Java …………………
694.000 648.000
904.000

Totaal. .. ..
. 4.226.000 3.098.000 3.697.000

ONTVANGEN BOEKEN.

Das deutsche Finanzwunder
door Dr. W. Prion. (Ber-lijn-Wilmersdorf 1938; Verlag: Der Betriebswirt
Franke & Co. K.G.).

Les Mouvcments de Fond de l’Econoniie Anglaise
1800-1918
door Paul Rousseaux. (Leuven 1938;
Institut de Recherches Econoiniques).

Der Weltluftverkehr,
Elemte ‘des Aufhaus, door
Prof. Dr. Ing. Oarl Pirath. (Berlijn 1938; Verlag

von Julius Springer. Prijs R.M. 8).

Beinvestment Cycles and their Manifestation in the
Norwegian Shipping Industry
door Johan Einar-
sen. Publicatie No. 14 van het University In-
stituto of Economics. (Oslo 1938; J. Chr. Gun-
dersens Drukkerij).

Slump and Recovery 199-1937
a survey of world
econornic affairs hy H. V. Ilodson. (Londen 1938;
Oxford University Press. Prijs 10/6).

Kreditgeldschöpfun,g und Kreditgeldkontrolle
(dis-
sertatie) door Huhert Wengle. (Affoltorn a. A.
1937; B’uchdruckerei Dr. J. Weiss).

Die westdeutschen Kaniile und ihre Tarife.
(Duishurg
1938; Verlagsgeseilschaft m.b.IF1. ,,Rhein”).

De landbouwcrisismaatregeler&, hunne werking en
uitvoering XIX
(met hijlagen). Driemaande-

ljksch verslag aan de Staten-Generaal (April,
Mei, Juui 1938). (Den haag’ 1938; Algemeene
Landsdrukkerj).

Britain in Recovery.
Prepared hy a research corn-
mittee of the’ economic science and statistics sec-
tion of the British association. (Londen 1938;
Sir Isaac Pitman & Sons Ltd. Prijs 15/-).

Het bedrijfsleven tijdens de regeering van H. M. Ko-
ningin Wilhelmina 1898-1938.
Uitgave van
J. Frjda’s Uitgevers-Onderneming, Amsterdam.

Natalité et pro grés.
Synthôse éconornique, dérnogra.
phique et biologique, sur la base des expériences
de la France, de l’Allemagne et du Danemark
door K. A. Wieth-Knudsen. (Parijs 1938; Li-
brairie ‘du Recueil Sirey).

Jaarcijfers voor Nederland 1,987.
Bewerkt door het
Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘s-Gravenha-
ge. (‘s-Graven.hage 1938; N.V. Drukkerij Alhani. Prijs
f
4.25).

,Indexcijfers van belangrijke voedings- en genot-
middélen en grondstoffen.

F1′
U
D

e
be
,
.1

e
– •
2
.E
-e
FZ

40,9
55,7
48,9 47,6 44,7
Aug……45,5
‘Sept
…….
45,7
41,0 56.5
49,5
48,0
46,0
27 Sept.-4 Oct
……
44,9
41,0
56,5
49,5
47.7
46,5
4-11 Oct.


44,6
.41,3
57,8 50,3 48,0
47,6
11-18

,,

,,


44,2 41,2
56,9 49,8
47,7
47,4
13 25

,,


44,6
41,4
56,6
49,7
47,7
47,3

818

ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN

26
October
1988

MAANDCIJFERS.

OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. September 1938 (in Guldens)

AFDEELING la
Dir. belastingen
Kohieren
voor den dienst
19381)

Bedragen,

terugge-
welke zijn

Benaming der
Totaal
geven of
Zuiver
E
middelen
bedrag
anders dan
bedrag
a
0

e
.a o
wegens
betaling op de koh.
v
e

>

afgeschr.

Grondbelost. a)
1
‘10.528.5621

16.032 10.512.530 10.363.946
Inkomst.bel. b)
1
71.172.373 1.184.493 69.987.880 60.126.971
Vermogensbel. c) 16.835.122

99.963 16.735.158 16.058.074 Verdedig bel. 1
1
10.605.563

71.030 10.534.534 9.818.251
Bel. v. d.doode hd.

1.780.565

6.860

1.773.7051 1.603.236
Totaal.. 1110.922,18511.378.3781109.543.807197.970478
a)
Y
4
hoofdsom + 20 opcenten op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen. b) Hoofdsom + 60-78 opcenteu. c) Hoofdsom + 75 opcenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen be-
staan de vermelde bedragen uit % gedeelte van het belas-tingdienstjaar 1938/1939 en
Y
3
gedeelte van het belas-
tin.gdienstjaar 1937/1938. ) Voor de belastingen naar in-
komen en vermogen bestaan de vermelde bedragen uit
2/

gedeelte van het belastingdions±jaar 1937/1938 en
Y
3
ge-
deelte van het belastingdienstjaar 1936/1937.
3)
Voor het
belastingdienstjaar 193811939 worden 70/88 opeenten ge-
heven.

.eaert

1
overeen-
AFDEELING Ib

1
Sept.
1

1jan.

1
komstige
Overige middelen.

1938

1938

1
periode
1937

Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel. – 1.893.864 21.484.772 18.734.065
Rechten op den invoer . 8.728 762 72.486.018 72.860.112
Statistiekrecht ………..216.992

L835.325

2.057.887
Accijns op zout …………129.917

1.676.822

1.566.695
Accijns op geslacht . . . –

643.075

5.508.991

5.489.329
Accijns op wijn ……….498.783 1.717.095 1.700.419
Accijns op gedistill. . . . 2.796.795 20.749.761 20.435.523
Accijns op bier ………..692.158 6.114.887 5.814.031
Accijns op suiker ……5.287.000 41.828.845 40.730.168 Accijns op tabak …….3.441.871 27.794.118 26.551.647
Bel, op gouden en zilverw. 47.971 395.805 398.818
Omzetbelasting ………7.017.116 56.968.315 54.827.208
Couponbelasting ……..452.783 4.045.225 5.071.986
Recht. en boeten v. zegel
2
l.437.59
2
)16.576.159 26.164.139
Recht. en boot. v. registr. 1.170.440 12.140.307 12,276.232
Recht. en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking 3.662.209 38.808.197 31.459.594
Opbrengst d. loodsgelden

67.084

426.003

608.559

Totalen …. 38.184.412 330.556.6451 326.746.460
1)
Hieronder begrepen wegens zegelrecht van nota’s van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
f
316.128
(Beursbel.).
2)
Idem
f
3.275.828.

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.

Dienst 1937/1938

Zuiverbedrag der ko

Zuiver bedrag der

hieren voor den dienst
kohieren tot en met 1936/37 tot en met de-
de maand Sept. 1938 zelfde maand van 1937

Gemeente.f.belast.. .

60.297.476

57.117.262
Ope. vorm, t. get. v. 50

6.043.351

5.215.035

AFDEELING II. DIENSTJAAR
1937.

Zuivere op-
brengstoverhet

Benaming der middelen
Bedrag van de
raming tijdvak van
1
Jan. 1937 tot en
met de maand
Sept._1938
Grondbelasting.
(y
4
hoofclsom
+
20 opcenten
op de hoofdsom der gebouw-
de eigendommen.)
10.300.000
10,304.193
Inkomstenbelasting
72.000.000 72.739.962
Vermogensbelasting
18.000.000
20.549.465 8.000.000
10.646.919
Belasting v. d. doode hand

.
..
2.000,000 1.988.744
Verdédigingsbel.

1

………..

Divid- en

tantièmebelasting.
13.800,000
22.378.009 91.250.000 97.259.528 2.769.309
Accijns

op

zout

————
2.000.000
1.804.516 6.000.000
7.358.504
1.800.000
2.204.290
Accijns

op

wijn

…………..
Accijns

op

gedistilleerd

. . . .
27.500.000 28.445.658 7.814.400

Statistiekrecht

…………..1.600.000

53.000.000
55.300:287

Accijns op geslacht

……….

Accijns

op

tabak
.

………..
32.500.000
35.336.082

Rechten op den invoer …….

Belast, op gouden en zilverw.

475.000
571.391
62.500.000 74.157.901

.

6.321.552

Accijns

op

bier

………….7.000.000
Accijns

op

suiker

………..

Omzetbelasting

………….
Couponbelasting

…………5.500.000
Rechten en boeten van zegel
.
6.400.000 32.561.406
Rechten en boeten v. registr.
11.100.000
16.647.004
Rechten en boeten v. succes- sie, v. overgang bij overlij-
40.800.000 45 030.245
den

en v.

schenking ……
Opbrengst der loodsgelden
. .
500.000 860.794

Totalen,…
484.025.000 553.050.159

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEII)SSTJBSIDIEFONDS.

Zuiver bedrag
Dienst 1938
Bedrag van
kohieren tot en
raming
met de maand
Sept. 1938

Grondbelasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
9.600.000
9.509.143
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar

den eersten, tweeden en derden
20.000.000
19.448.984
m
Geeentefondsbelasting

(vijf

en

eigendommen)

……………..

twintig opcenten op de hoofd-
15.500.000 11.521.597

grondslag)

………………..

Vermogensbelasting

(twee

en
twintig opcenten op de hoofd-

som)

…………………….

2.500.000
1.778.018
[nkomstenbelasting

(tien opcen-
som)

……………………..

ten op de hoofdsom)
4.700.000 3.876.179

Totalen ……
.52.300.000
46.133.921

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.

Sept. 1938
1

1938
1

1937

Motorrijtuigenbelasting
1.354.9041
18.507.106 17.661.561
Rijwielbelasting ……..
135.132
7.707.348 7.644.802

Totalen ………
1.490,036

..

26.214.454 25.306.363

AANVOER VAN GRANEN. (In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
16-22
Oct.
Seder!
Overeenk.
16-22
Oct.
Sedert
Oi,ereenk.
1938
1937
1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937 1938
1Jan.
1938
tijdvak
1937

Tarwe

…………….
63.892
1.187.173 1.257.868
125
7.325
18:980
1.194.498
1.277.848
2.991 175.037
233.841

0


3.375
175037
237.216

14.102
12.281


14 102
12.281
M aïs………………

.

988.186
1.043.321
1.270
74.330
127.647
1.062 516 1,170.968

Roge

………………
Boekweit ……………….

24.943
412.560 295.280

20.087
11.764
432 647 307.044
Gerst

……………..
17.6
.11

8.956 191.787 122.453

8.462

.
.

3.180
200.249
125.633
Haver

……………..
Lijnzaad

……………
1.450
133.043
163.533 3.352 181.515
182.570 314.558
346.103
1.250
48.627 57.801

225

48 852
57.801
Lijnkoek ……………
919
46.632 33.264
130
9.550 6.445
56.182 39.699
Tarwemeel

………….
Andere meelsoorten
787
28.778 33.433
100
4.224 6.915 31.002
40.348

25 October 1938

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

819

STATIST:
IA N K L)ISC

Ned
)
Disc.Wissels.
2

3Dec.’36
Bel.Binn.Eff.
Bk
24
3Dec.’36 JVrsch.inR.C.
24
3Dec.’36
Athene ……….
6

4
Jan.’37
Batavia

……..
3

14Jan.’37
Belgrado ……..
5

1
Pebr.’35
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Boekarest

……
34
5Mei’38
Brussel

……..
3
30Mei’38
Boedapest

……
4
28Aug.’35
Calcutta

……..
3 23Nov.’35
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Jlelsingfors ……
4

3Dec.’34
Kopenhagen
4 19Nov.’36

OPEN MARKT.

1938
1937
1936
1914

22
17122
10115
318
18123 19124
20124
Oct. Oct. Oct. Oct. Oct. Oct.
Juli

Amsterdam
Partic. disc.
5/
l
ig
;8
1
14
1
5
(-2
1
1
331
4
_431
4

Prolong.
11 11
1
12
1
12
1
11
2114_11
2

3.411
4

Londen
Daggeld.
.
1
121
12
,
I
‘Ij-I
‘/i-1
212_1
21_
1
12.1
Partic. disc.
11
/16
I16I4
1
116
13
1i6
18-1116
17/339/55

17
I32-
9
In
9
I16
3
/4
Berlijn
Daggeld ..
2
3
18-
5
18
2
1
1-
7
1
2
1
11-
7
/
21-71
211
2
71
5

2
3
1-51
251-3
1
1
Maande1d
2
3
14-3
214-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-
7
15
25(

71

2112-7j
Part, disc.
2
7
18
21
2
7
18
21
27/s
218
2
7
18

Warenw. ..
4-
1
12
4
1
12
4..
1
12
4
1
12
414
4
1
12
4..14
New York
Daggeld
1)
1
1
1
1
1
1
3/
1

Partic.disc.
II,
1/
11
112
1/4
1
1)
Koers van 21 Oct. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.

ala
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavla
York*)
*)
*)
S)

1

S)
1)

18 Oct.

1938
1.83%
8.73%
73.624
4.89
31.08
100%
19

,,

1938
1.83%
8.77%
73.634
4.91%
31.054
100%
20

,,

1938 1.83’%
8.75% 73.574
4.89%
31.00 100%
21

.,

1038
1.84
8.75
73.574
4.89%
31.08
100%
22

1938
1.84
8.75%
73.674
4.90
31.12
100%
24

1038
1.83%
8.76%
73.70
4.00% 31.12
100%
Laagste d.w’)
1.83%
8.7234
73.45
4.88 31.03
100
Hoogsted.wl)
1.84%
8.78 73.75
4.92
31.15
100%
Muutpariteit
1.469
12.1071
59.2631
9.747
24.906
100

D
ata
ZWit-
serlan
PraaR
Boeka-
Milaan
Madrid
1
rest’)
)

18 Oct’T8
41.69
6.31



19

,,

1938
41.75
6.31



20

193S
41.73
6.31



21

1938
41.73
6.33



22

1938
41.76
6.33



24

1938
41.77%
6.:14



Laagste d.w’)
41 64
6.27

9.65.

hoogste d.wt)
4180
6.37%
1.45
9.75
Muntpariteit
48.003
7.371
1.488 13.094
48.52

D o a
Stock-
Kopen-
°
Hel-
îuenos-
Mon-
holin’) hagen*) Aires’)
treal’)

18 OctT15
45.024 39.024
43.924
3.85
46
L81
19

,,

1938
45.224 39.174
44.10
3.86
46-
1.81%
20

,,

1938
45.10

39.074
44.-
3.85
46
1.81%
21

,,

1938
45.074 39.05
43.974
3.86
46
1.81%
22

,,

1938
45.10

39.074
44.-
3.86
46
1.82%
24

,,

1938
45.20

39.124
44.05
3.87
46%
1.82%.
Laagste d.w’)
44.93

38.95
43.85
3.80
45%
1.80%
Hoogste d.w’
45.20

39.224
44.15
3.90
46%
1.83
Muntpariteit
66.671 66.671
66.6711
6.266
95%
2.1878
5)
Noteering te Amsterdam.
)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

D
0
a
Londen
($
per £)
Parijs
($
p.
IOOfr.)
Berlijn

1
($ p. 100
Mk.)
Amsterdam
($
p.
100 gld.)

18 Oct.

1938
4,75%
2,66% 40,07%
54,44
19

1938
4.78% 2.67%
40.09
54.4334
20

1938
4,75%
2,65% 40,05
54,44
21

1938
4,79pi,
2,86%
40,07
54,40
22

1938
4 , 7 5 ly,
6

2,66%
40,06% 54,38%
24

1938
4,76%
2,66%
40,05%
54,38

25 Oct.

1937
4,95%
3,36%
40,17 55,29
kluntpariteit..
4,86 3,90%
1

23
9
81%
40%

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
8Oct.

1
1938

1

15Oct.
1938

]
LaagstelHoogstel
1

17122
Oct.’38
122Oct.
1938

Alexandrië.. Piast.
p.

97%
97%
97%
97%
97%
Athene

….
Dr. p..
547% 547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.ticai
110.3

l/lO
1110
l/10
‘/’°’
Budapest

..
Pen. p.
£
24%
24%
23%
24%
24%
BuenosAires’
p.pesop.
18.95
18.98
18.95
19.06
19.014
Calcutta ….
Sh. p. rup.
115%
1/5%
11529112
1
1
5
21
1,
2

1/5%
Istanbul

..
Piast.
p. £
593
593
590
593
590
Hongkong
..
Sh.
p. $
113
112’9
112%
1
1
1
3%
112%
Sh.
p.
yen
1j2
112
11,11516

12%
112
Lissabon….
Escu.p.
£
110%
110%
109%
110%
110%
Mexico

….
$per





Montevideo
.
d.per
20
20
197
4

20%
20
Mon’real

..
$
per
£
4.82%
4.80%
4.79%
4.83
4.80%

Kobe

…….

Rio
d. Janeiro
d. per
Mii.
2%
2
3
3
3
Shanghai

..
d.
p. $
8%
8 734
8%
8
Singapore
..
Sh.
p. $
2/3
1
%
213’9
2/3’%
6

214%
213i%
Valparaiso
2
).
$per6
121
121 119
121
119
Warschau
..
Zh. p. £
25%
25%
25
25%
25
1) 0111e.
not.
15
laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen
10
Dec. 1936 16.12.
2)
90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’) N.York’)
A’dam
9
Londen
4)
18 Oct.

1938.. 19%
42%

18 Oct.
1938.. 2070
146,2
19

,,

1938..

19%
42%

19

,,
1938.. 2070
145184
20

,,

1938..

19′.3
42%

20

,,
1938.. 2070
14594
21

,,

1038..

19%
42%

21

,,
1938.. 2070
146124
22

,,

1938..

19
1
%,

22

,,
1938.. 2070
146114
24

,,

1938..

19%
42

24

,,
1938.. 2070
145111

23 Oct.

1937..

19
1
9.
44%

25 Oct. 1937.. 2050
140174

27 Juli

1914.. 24%
59

27 Juli
1914.. 1648
8411()
1)
in pence
p. oz.
stand.

2)
Foreign silver in
$c.
p. oz.
line.

3)
In guldens
per Kg. 1000/1000.
4)
in sh. p. oz. line.

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen.
/

15Oct.1938
1

22Oct.1938
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne-
1135.181.003,42
f151.532.279,66
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

186.636,59
,,

438.259,60
Voorsch.
op
ultimo September

1938
a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hooids. der pers, bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
ope. op
die belas-

derlandsche Bank ……………….

tlngen en
op
de vermogensbelasting


54.828.069,80
,,

49.293.657,36
Idem aan

Suriname ………………
11.620.047,29
,,

11.634.374,91
Kasvord.weg. credietverat. a/h. bultenl.
,,
103.241.203,84

102.749 042,26

Voorschotten aan Ned.-lndlt
…………

Daggeldleeningen tegen onderpand..
Saldo der Rijkscomptabelen
postrek.
v.

.


43.002.073,61

Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioent.’)…
,,

41.241.116,59
.

Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)
,,

10.627.822,04
-11.621.730,27
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van

haar octrooi verstrekt


Schatklstblljetten In omloop ………
f222.528.000,- f222.513.000,-
Schatkistpromessen in Omloop
– –
Zilverbons in omloop
…………….
1.082.386,-
,,

1.082.123,-
Schuld
op
ultimo September 1938 a/d.
gem. weg. a.h.uitte keeren hootds.d.
pers, bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die

.

bel. en
op
de vermogensbelastlng ,

8.855.163,73

8.855.163.73

Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.’)

,,

1.720.852,87
,,

53.544.206,65
1.702.169,92
52.180.824,14
Id. a. h. Stsatsbedr. der
P.T.
en
T.’)

224.030.556,61
222.967.307,64

Schuld aan Curaçao’)
……………..

11.000.000,-
12.000.000,-
Id. aan andere
Staatsbedrijven’)
………
Id. aan diverse instelllnen’) ………
..222.719.908,88
221.485.945,31
‘)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.

NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
1

15 Oct. 1938
1

22Oct. 1938
Vorderingen:
1)
f

370.000,-

Saldo b. d. Postchêque- en Girodlenst
,

206.000,-
1

197.000,-
Saldo Javasche Bank
.
…………….

VerplichtIngen: Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell.
54.828.000,-
,,

49.294.000,-
Schatkistpromesaen In Omloop
…….
Schatkistbiljetten in Omloop ………
15.750.000,-
5.000.000,-
,,

15.750.000,-
,,

5.000.000,-
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds.
2.311.000,-
2.311.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,

2.049.000,-

.. ..

.

2.218.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…
,,

930.000,-

930.000,-
Voorschot van de Javasche Bank


,,

2.517.000,-
1) Betaalmlddelen In ‘s Lands Kas f 35.536.000,-.

SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data


Metaal Circu-

1

latie
Andere
opeischb.
schulden

Discont.
Dlv. rek
,
e-
ningeni

24 Sept.

1938.,
721
1.045

528
531
1.271
17

1938.,
722
1.041
467
527
1.253
10

1938,,
721
1.072
586
518
1.263
3

1938..
720 1.200
594
521
1.276
27 Aug.

1938..
862
1.183
485
523
1.261

1 Juli

1914.,
645
1.100
560
735 396 1) Sl,iltp. der activa.

LEKEN.
UN TO’S.
Lissabon
….
4 11Aug.
1
37
Londen ……2
30Juni’37
Madrid ……5
15Juli’32
N.-YorkF.R.B. 1 26Aug.’35
Oslo ……..
34
5Jan.’38
Parijs ……3
27Sept.’38
Praag ……3
1Jan.’36
Pretoria …. 34
15Mei’33
Rome ……..44
18Mei’36
Stockholm .. 24
1Dec.’33
Tokio…. 3.46
11
Mrt.’38
Weenen ……34
10Juli’35
Warschau…. 44
18Dec.’37
Zwits. Nat. Bk. 1425 Nov.’36

Data
N.-Jnd.
betaaib.

22 Oct.’38’)
2.650
15

,,

1
38
2
)
2.800

ii
24Sept.1938
2.048
II
17

..

1938
2.754′

25 Juli1914 1 6.395
‘)
Sluitpost activa.
2)
(

820

ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN

26
October 1938

NEDERLANDSCHE BANK..
Verkorte Balans op 24 October 1938.

Activa.
Binnen!. Wis- (Hfdbk.
f
15.531.116,06
sels, Prom., Bijbnk.
,,

178.648,18
enz.in
disc.(Ag.sch.
,,

988.125,08
f

16.697.889,32
Papier o. h. Buiteni. in disconto …….

Idem eigen portef.
f
4.050.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.

4.050.000,-
Beleeningenr’Hfdbk.
f
269.193.352,931)
mcl. vrsch.j
in rek.-crt.) Bijbnk
,,

2.637.478,96
op
oflp
Ag.sch.
,,
26.441.229,83


298.272.061,72

Op Effecten enz.
..
f
296.979.377,381)
OpGoederenenCeel.

1.292.684,34

,,
298.272.061,72
1
)
Voorschotten a. h. Rijk …………….
.,,

Munt, Goud ……
p

106.637.535,- Muntmat., Goud

,,1.374.394.476,88

fl.481.O32.011,88
Munt, Zilver, enz.

,,

18.565.005,93
Muntmat. Zilver


,,
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
1.499.597.017,81
2
)

sioenfonds

…………………..
43.443.798,07
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
,,
4.580.000,-
Diverse

rekeningen ………………
,,
10.699.719,87
Staat d. Nederl. (Wetv. 27/51’32, S. N
.
o. 221)
,,
8.905.871,61

P

f
1.886.246.358,40″
aeeiva.

__________________
Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds

.
………………….

4.860.787,51
Bijzondere

reserve

. .

‘• …………..
,,
7.102.179,67
Pensioenfonds

………………….
,,
11.825.267,49
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
1.014.165.785,_
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
86.337,66
Rek.-Cour.
Ç
Het Rijk (151.638.902,52
saldo’s:

k
Anderen

,,
673.597.159,56

,,
825.236.062,08
Diverse

rekeningen ………………

,,
2.969.938,99

f
‘1 886.246.358,40

Beschikbaar metaalsaldo…………
f
763.963.250,38
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
1.909.908.125,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracbt

……. …. ………


Waarvan aan Nederlandsch-lndjt
(Wet van
15
Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……..
1

63.247.800,-
Waarvan

in

het buitenland

……………………..
297.801.369,16

Voornaamste posten in duizenden
guldens.

Goud
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
Circula tie
opeischb.
Metaal-
kings
Munt
IMuntmat.
____________
schulden
saldo
perc.

24 Oct.

’38
106638 1.374.394
1014.166
825.322
763.963
82
17

,,

’38
106638 1.374.394
1033.122
796.132
765259
82

25 Juli

’14
65.703

96.410 310.437
6.198 43.521
54.

Totaal

Schatkist-
,
ee-

‘Papier
Diverse
Data
bedrag

promessen
f
n_
n
g
e
n
op het
reke-
discon to’s_rechtstreeks
_
buitenl.
ningen
1
)

24 Oct.

1938
16.698

298.272
4.050
10.700
17
11

1938
18.494

289.459
4.050
10.257
5 Juli

1914
67.947

61.686
20.188 509
u,,ucf ue
a,,Iva.

JAVASCHE BANK

Circulatle
1
opeischb.
schulden
1
metaal-
1

saldo

189.860 82.130 29.024
193.190
79.250 28.684

188.428 74.597
32.996
192.040
70:677
32.413
110.172 12.634 4.842

Belee-
Diverse reke-

1
Dek-
kings-
ningen
ningen’)
Percen
4′-,…

76.320 68.810

51
73.260 72.290
60.938

51

53
13.714
5069′
13.783

49.670
60.473
.

52

7.259
75.541
2.228
44
fers telegrafisch
ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
Bankbilf.
1
Bankbilf.
I
OtherSecurities
Data

Metaal
1

in

un
Bankingl Disc.and
1
circulatle
1
Deparfm.
1
Advances1
Securitles

19 Oct. 1938 327.754 1486.391 1 40.023′ ‘8.0001 23.932
12
,,

1938
1
327.799
1
496.382

30.032

9.554

21.853
221uli1914
1 _
40.164

29.317
.

33.633

OtherDeposits
1

1
Dek-
J
‘Gov.
1
Public
Data

Sec.

Depos. Bankers Other
1
Reservel
kings-
Accountsl1
perc.
1
)
19 Oct. ’38 1104.931 1 33.763
1 90.928 1 35.862
t
41.363j 25,7
12
,,
1
38
1114.531

28.267

94.859 1 ‘36.579 1
31.4181
19,6
22 Juli ’14
.1
11.005 14.736
j

42.185

1
29.297152

1)
Verhouding tu8achen Reserve en Deposits.

BANK VANFRANKRIJK.

Te goed
1
Wis-
1
Waarv.
Belee-
IRenteloos

Data

Goud Zllver In het

op het
voorschot
buiten!. _sels
1
buiten!.
ningen a. d. Staat

13Oct. ’38 55.808
1 449

12 M.97(i~

750

iTi 51.334
6


’38 55.808 431

10

.408

751 5.093 53334
23Juli’144.104 _640_

.541
8_769
J


Bons v. d.

1

,
Rekg.Courant
Data
.

zelfst
1
Diver-
1
Circulafle

1
Zelfst.
1
Part t-
amort. k. sen
‘l

Staat
Imort.k.I culieren
13 Oct. ’38’ 5.570
1
3.151
1
113.417
1 1.314
1
2.384
1 20.977
6
,,
’38
1
5.570
1
3.248
J
1i8.290
1

463
f
2.399
1
20.835
23 Juli ’14J


1

1

5.912

401
1
-.

943
‘)Slultpost actlya.

DUITSCHE RIJKSBANK.
Daarvan
Deviezen
Andere
Data
Goud
bij
bui-

1

als
goud-
wissels
Belee-
ten!. cire.
dekking
en
nin gen
banken’)
geldende
cheques

15 Oct.

1938
70,8

10,6

5,8
6.986,1
19,8
7

,,

1938
70,8
1
10,6
5,7
7.336,5
19,6
‘1914
30 Juli
1.356,9
J


750,9 50,2

Dat,
Effec-
1
Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Activa’)
latie
Crt.
Passiva

[5 Oct.

1938
550,0
1

1.075,8
7.203,6
901,1 374,9
7

,,

1938
550,0
1.090,7
7.540,9 887,0
371,5
10 Juli

1914
330,8
200,4
1.890,9
944,-
40,0
-,

-,
w.u.
ne’ueuuarlKscnelne
i, t
t.ict.,
resp.
ZO, 20
miii.

NATIONALE BANK VAN BELl
(in
Røh,’.

Data

Goud

.
1

.

ei

Rekg. Crt.

1

93
n,
c.ki
n
‘-
1

1

,


0
1
47
1
.
05
31
4
301
58

1147
1 369

tTI230
[3/10
.13.2751
43
11.0481
477
1

51
147

230
4.700
1

.I
449

FEDERAL RESERVE BANKS.

1

Goudvoorraad

1

‘1

Wissels

Data Totaal
1

Goud-

i
,,Other

1
cash”
2)
In her-

1
disc. v. d.
1
In de
open
bediag
cert 1fl-
caten’)
1

member
1
.
markt
banks
1
gekocht

12 Oct. ’38
11.0Z9,9
111.020,2
363,2

1
9,3

1
0,5
5
,,
’38
10.976,4
1
10
.
96
7,
2

367,4
1
7,3
J
0,5

Data

Belegd
1

F. R. Notes
In U. S. tin
1
Totaal
1
Depo-
1
Gestort
1 Goud-
1

Dek-
t Aloem.
1

dek-.
G’v.Sec.

clrcu-1
sito’s
IKapitaal
1
kings-
1

kings-
___________
1

latie
1
1
perc.’)

1

perc.4)

12 Oct. ‘381
2.564,0
1
4.281,1
1
9.479,4
1

134,0 82,8
1


5

,,


38
1
2.564,Ö

4.262,9
J
9.436,7

J

134,0
82,8

Deze certificaten werden door de Schatkist
aan
de Reserve Banken
gegeven voor de overname van
het
goud, toen de $ op 31Jan. ’34 van
100
op
59.06
cents werd gedevalueerd.
Other Cash” does not Inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.

4)
Verhouding tot Ie
voorraad muntmateriaal en wettig betaalmiddël tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN. AANGESLOTEN BIJ HET FED.’ RES. STELSEL.

Aantal
Dis-

1
contos

1
Beleg-
de
_
Totaal
Waarvan
Data
leenln.

en
1
gingen

IRg
erve
_
1

depo-
t _time
beleen.

1
_
banks
51105
1

.
1
deposits

5 Oct. ‘381

1

8.240
12•949

J
6.797
1
27,623
I

5.175
28 Sep.’38J

J

8.241

112.999
6.694,
I
27.516
1

5.180
De posten van De Ned. Bank, do JavascheBank en de Bank of
England zijn in duizenden, alle overige posten
in
millioenon van
de betreffende valuta.

Data

,

Goud

Zilver

22 Oct.
1
38
2
)

137.820
15
,,
1
38
2
)

137.660

24Sept.1938 116.886

21.321
17
,,
1938 116.886

20.616

25 Juli 1914 22.057

31.007

Dis-
conto’s

Auteur