9 JUNI 1937
AUTEURSRECHT
VOORBEHOUDEN.
Econo
–
mischp-rStati
‘Osti
‘Osch e
*
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR
HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
22 JAARGANG
WOENSDAG 9 JUNI 1937
No.
1119
COMMISSIE
VAN REDACTIE:
P.
Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries
en
H. Al. S.
A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: L. R. W. Soutendijk.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg-122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatwag.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-,Statis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do na-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD
BIz.
DE
OsLo-OVEaEENKOMST
door
F. Pij. Groeneveld……
426
Ordening der goudproductie door Prof. Mr. Dr. G. M.
VerrijnStuart
……………………………
428
De Staat-schuldeischer en de Staat-schuldenaar in reke-
ning-courant uit hoofde van den Postchèque- en Giro-
dienst door Prof. Mr. M. S. Bregstein
…………
429
De opbrengst van onze boter in binnen- en buitenland
door
J. Buter ……………………………….
431
AANTEEKENINGEN:
Conjunctureele goudpolitiek
………………..
433
De woningbouw in 1936
……………………
434
De ontwikkeling van de kosten van woningbouw ..
435
Een onderzoek naar de uitgaven van Europeesche
gezinnen
in
Zuid-Afrika ………………….
436
INGEZONDEN
STUKKEN:
Indië’s schuidpositie door
Dr. J. W. Meyer Rannef t
met naschrift door
J. Hardeman
…………..
437
1AAND0IJFERS:
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen
……..
438
Emissies in April
1937 ……………………..
439
ONTVANGEN BOEKEN …………………………..
440
Statistieken:
Groothandeisprijzen …………………………….436,
442-443
Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten
…………440,
441,
444
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
Onze locale wisselmarkt heeft in de verslagweek geen
bijzondere factoren te zien gegeven. De Gulden blijft vast
gestemd, en na een voorbijgaande stijging van den Dollar
is deze valuta hier veer op het vorige niveau van 1.81
7
/s
gekomeu. Het Egalisatiefonds heeft echter maar heel wei-
nig behoeven te intervenieeren, de beweging op de wissel-
markt heeft zich grootendeels buiten onze locale markt
om afgespeeld. Want van beweging is wel sprake geweest.
De Dollar apprecieerde in Londen niet onbelangrijk, in
overeenstemming waarmee dan ook het Pond ten onzent een
zwakke houding demonstreerde. Oo.genschijnlijk is dit ver-
loop van den Pond-Dollarkoers vreemd, omdat immers de
causa iiiovens van de lage Dollar.noteering te Londen van
kortgeleden, t.w. het groote goudaanbod, met hernieuwde
hevigheid zich heeft gedemonstieerd na korten tijd van
relatieve rust op dë goudanarkt.
De voornaamste bron van aanbod van goud is dit keer
niet Rusland, maar liquidatie van gehamsterde goud-
voorraden. Destijds vond het aangeboden goud zooals be-
kend voornamelijk zijn weg naar Amerika, :hetgeen een
omvangrijk aanbod van Dollars teweegbrach.t. Op het
oogeizblik is het Engelsche Equa.lisation Fnnd de voor-
iiaamste kooper. Wij conciudeerden destijds reeds, dat, in-
diell de relatieve situatie van de Engelsohe en Amerikaan-
sche bet’aiingsbalans daartoe aanleiding gaven, de Engel-
sohe monetaire autoriteiten geforceerd zouden worden het
goud op te nemen, wilde men niet een ongebreidelde stij-
ging van het Pond ten aanzien van den Dollar te zien
krijgen. ])it geldt thans a fortiori, omdat een groot deel
van het goudaanbod zijn oorzaak vindt in ,,dishoardin.g”,
dus feitelijk een overheveling van den particulieren goud-
voorraad naar den monetairen. Dien .goudstroorn te willen
dirigeeren naar een ander land zou de normale monetaire
verhoudingen verstoren. Het is dus logisch, dat het Equali-
sation Fu.nd het goud grootendeels opneemt. Een tweede
kwestie .is de prijs waal-tegen dat gebeurt. Van de angst
der arbitrageanten maakt het fonds gebruik om den goud-aankoopprijs te stellen belangrijk beneden de pariteit van
den New-Yorkschen goudpr.ijs. Dat disagio bestond ook ‘voor-
heen maar in cle verslagsveek heeft het een recordhoogte
bereikt. Hetgeen natuurlijk de nervositeit nog meer heeft
aangewakkerd. Of de opzet van de autoriteiten alleen is
om het goud zoo goedkoop mogelijk te krijgen dan wel de
arbitrage naar de Ver. Staten te stimuleeren, is moeilijk
na te gaan. Een feit is, dat dc onrust over de toekomst van den goudprijs er door in de hand wordt gewerkt. Ondanks
het groote disagio is de ‘arbitrage mondjesmaat opgetreden
en er resulteerde daaruit geen ‘groot Dollaraanbod. Van-
•daar, dat de Dollarkoers, aangezien er uit andc•ren hoofde
vraag was, te Londen monteerde. Door hen, die op reva-
lorisatie van den Dollar hopen, werd af en toe goud ver-
k&cht en in ])ollars omgezet. En aangezien deze keer het
goud grootendeels ‘in Londen werd opgenomen beteekende
dat een vaste houding van den Dollar. Zoo beleeft men
binnen enkele weken een baisse en ean hausse van Dollars,’
beide in verband staand met aanbod van goud te Londen
De geldm’arkt bleef natuurlijk door dit alles cgehecl on-
aangetast, de noteer.ingen bleven onveranderd. Bij de hui-
dige geldniarktvoorziening is er ook niet de minste reden eni een wijziging in de geldkoersen te erwa,ohten.
De kapitaalmarkt blijft gunstig gestemd, de geleidelijke verbetering als reactie
01)
een uitsluitend op vervaehtin-
gen gebaseerde inzinking houdt aan, nu de basis van die
pessimistisohe verwachtingen geen nieuw voedsel krijgt.
426
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni
1937
DE OSLO-OVEREENKOMST.
(Een tweede stap naar vrijer ruilvericeer.)
Er zijn velen, die gedurende de laatste drie jaren
met bezorgdheid den ontwikkelingsgang hebben ge-
volgd, welke bij de Nederlandsche haudelspolitiek,
naar het scheen, werd nagestreefd.
De groote verandering dateert van eind 1933, toen
de Staten-Generaal hadden toegestemd in de door
Mini ster Verschuu r voorgestelde principieele wijzi-
ging van de Crisisinvoerwet, waardoor feitelijk eerst
werd mogelijk gemaakt wat men heden ten dage hier
te lande verstaat onder haudelspolitiek, t.w. actief
ingrijpen door de overheid in het internationaal ruil:
verkeer.
Dat ook cle Landbouwcrisiswet, de Clearingwet, de
Tariefwetten en enkele andere wetten gelegenheid
gaven tot het voeren van beperkte handelspolitieke
actie, moge juist zijn, vast staat, dat het de in 1933
gewijzigde Crisisinvoerwet was, welke, zooals de Mi-
nister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart het on-
langs uitdrukte ‘), werd tot het p].echtanker voor de
geheele Nederlandsche handelspolitiek. liet passieve
stadium werd verlaten om plaats te maken voor een
politiek van wederkeerigheid. De politiek der bilate-
rale verdragen, in principe en in haar algemeenheid
zonder twijfel uiterst nadeelig voor een land met een
economische structuur als het onze, deed intrede. Vol-
gens velen, die reeds langen tijd niet leede oogen Ne-
derlands passiviteit tegenover de tallooze door het
buitenland genomen maatregelen hadden gadegesla-
gen, te laat, volgens slechts enkelen, meest toeschou-
vers van verren afstand, nog te vroeg. T
–
Toe het zij,
na de mislukking van de Londensche conferentie in
den zomer van 1933 was het duidelijk, dat de Neder-
landsche Regeering haar standpunt had bepaald en dat er verandering van koers zou plaats vinden. En
men mag dan van oordeel verschillen over de juist-heid van het moment waarop deze plaats vond, ver-
schil van maening over het feit, dat de zwenking met
vaste hand werd uitgevoerd, zal wel niet bestaan.
De tallooze nieuwe contingenteeringen welke werden
afgekondigd zijn daarvan het bewijs. Zij vulden ons
handelspolit.ieke arsenaal in belangrijke mate aan en
maakten het sluiten van steeds meer verdragen op
hilateralen grondslag mogelijk. Voortaan werd niet
alleen meer de invoer binnen redelijke grenzen ge-
houden, tevens richtte zich de handeispolitiek op het
handhaven of heroveren van een redeljken export.
Nederland had zijn plaats ingenomen onder de corn-
battanten in den ha ndeispoliti eken strijd.
De staat – dat wil in dit geval dus zeggen de amb-
tenaren – werd verheven tot superkoopman. De groot-
ste transacties werden door hem afgesloten; de ,,echte”
koopman moest zich in vele gevallen tevreden stellen
met een tweede-rangsplaats, aan hem werd slechts
overgelaten de verhandeling der kleinere partijen,
welke tezamen niet méér mochten uitmaken clan de
door de regeeringen gekochte en verkochte partijen.
Een onmenschelijk zware taak werd onzen onder-
handelaars zoodoende op de schouders gelegd. Beziet
men de resultaten van de verdragspolitiek, zooals zij
werd gevoerd van 1933 tot heden, objectief en van
een igen afstand, dan kan welhaast zonder reserve
worden gezegd, dat die taak binnen de gestelde gren-
zen zoo goed als mogelijk is vervuld. In de sceptische
houding, welke het Nederiandsche
bedrijfsleven
aan-
vankelijk aan den dag legde ten aanzien van de wijze
waarop de Regeering haar onderhandeli ngstaak zou
vervullen, is in den loop der laatste jaren een belang-
rijke wijziging gekomen; zij heeft zelfs in het alge-
meen plaats gemaakt voor waardeer ing.
Op dit punt past dan ook geen ongerustheid meer.
liet is de iolitiek van wederkeerigheid zelve, welke
in de practijk automatisch leidt tot steeds verdere
inlcrimping van het internationale ruilverkeer. T-let
1)
Nota betreffende dc gevoerde contingenteeringspoli-
tiok en hare gevolgen
1934-1935.
Landsdrukkerij
1936.
was onafwendbaar, dat men in den
1001)
der jaren
steeds meer verstrikt geraakte in het reciprociteits-
beginsel; het kon feitelijk niet anders of in cle prae
tijk moesten de onderhandelingen in vele gevallen
ontaarden in een loven en bieden. Vooral tav. lan-
den als Duitsehiand en België is dit zeer duidelijk
aan den dag getreden. De gedachte van autarkie –
steeds bij actieve liandelspolitiek zoo moeilijk te ban-
nen – moest bij onderhandelingen over bilaterale
verdragen wel tegen wil en danic steeds meer op den
voorgrond treden. Uit economisch oogpunt gezien was
de handelspolitiek dan ook feitelijk bezig min of meer
te ontaarden. De vrees leek gerechtvaardigd, dat ook
Nederland na het voeren gedurende enkele jaren van
reciprociteitspolitiek niet meer den moed en de kracht
zou vinden zich op het eerste moment, dat zulks mo-
gelijk was, van dit inschronipelingsproces los te
maken.
Het is echter anders geloopen. De eerste gelegen-
heid om uit den cirkel te treden is terstond aange-
grepen toen zij zich voordeed bij de afsluiting in het begin van 1936 van liet verdrag tusschen Nederland
en de Vereenigde Staten van Amerika. Mîeliswaar ver-
schilt dit verdrag in zijn opzet niet zon heel veel van andere verdragen gesloten na 1933, doch het funeste
systeem van loven en bieden vond hier niet of al-
thans in veel mindere mate toepassing; aan de rui-
mere handelspolitieke ideeën, welke door de Amen-
kaansche regeering en vooral door den leider der
Amerikaansehe handelspolitiek – Cordell Hull –
werden heleden, werd gretig aangeknoopt. De krui-
denierspolitiek, welke noodgedwongen zoo vaak hij
onderhandelingen met andere landen moest worden
gevoerd, kon toen voor een moment over boord worden
gezet.
Hoewel de verbetering in de conjunctuur, welke
zich ook reeds in 1935 in tal van landen had doen
gevoelen, in 1936 in versterkte mate doorzette, en
ook in Nederland de teekenen, welke op herstel van
ons economisch leven duidden, steeds duidelijker wer-
den, kwam in de handelspolitiek tusschen de landen
vrijwel geen merkbare verandering. Alleen Amerika
ging voort niet het sluiten van tal van handelsver-
dragen (o.a. met Frankrijk), welke stuk voor stuk
den omvang van het ruilverkeer gunstig beïnvloed-
den. Daar zij bovendien de meestbegunstigingselausule
bevatten, bleef hun beteekenis niet beperkt tot de
verdragslu itende partijen.
Daarnaast echter was weinig beweging waar te
nemen. Ook in ons land niet. Slechts na de depre-
ciatie van den Gulden werden eenigp, maatregelen ge-
troffen, welke tot doel hadden het handeisverkeer
niet verder te beperken of eenigszins te verruimen
(geen nieuwe contingenteeringen, resp. opheffing of
verzachti ng van enkele bestaande con tingen teenin-
gen). Bovendien vond veelvuldiger dan voorheen per-
soonlijk contact plaats tusschen de regeeningen van
Nederland en andere landen (reizen van de Ministers
Gelissen en Deckers). Deze arbeid moet echter hoofd-
zakelijk van oriënteerenden aard worden geacht.
liet eerste positieve geluid werd vernomen in het
begin van dit jaar, toen onze Minister-l’resicleut het
initiatief nam om te geraken tot nauwere aansluiting
tusschen de zg. Oslo-Staten niet als naaste doelstel-
ling te komen tot een overeenkomst van 1)lurilatera-
len aard, welke moest leiden tot een – zoo mogelijk
belangrijke – verruiming van het handelsverkeer
tusscben deze landen. De resultaten van dit initiatief,
welke op Woensdag 2 Juni jl. aan de openbaarheid
zijn prijsgegeven, stemmen tot groote voldoening.
i-iierbij moet niet zoozeer worden gedacht aan de
onmiddellijke practische gevolgen. Deze zullen naar
alle waarschijnlijkheid niet zeer groot zijn. Het hami-
deisverkeer tusschen de Oslo-staten onderling is voor
geen dezer staten van zoo’n groote beteekenis, dat
onderlinge verruiming van het verkeer van doorslaan-
den invloed zou kunnen zijn op den binnenlaudsehen
9 Juni 1937
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
427
economischen toestand in éôn der landen. Aan den
anderen kant hoede men er zich voor de handels-
betrekkingen te onderschatten en haar te bestempelen
als onbelangrijk. Van den totalen Nederlandschen in-en uitvoer was in 1936 resp. pim. 16 en pl.m. 17
pot.
gericht op de Oslo-landen.
Tr
de overige Oslo-lan-
den liggen deze percentages over het algemeen nog
iets hooger. hieruit blijkt reeds, dat het onderlinge
hanclelsverkeer van beteekenis is als men dit projec-
teert op het totale ruilverkeer der betrokken landen.
Als men thans nagaat in welke mate verruiming
van het handelsverkeer is mogelijk gemaakt blijkt,
dat de Noordelijke landen momenteel feitelijk nog
geen positieve bijdrage hebben geleverd. Zij (en Ned.-
Indië) hebben slechts toegezegd voor een groot aan-
tal goederen geen nieuwe belemmeringen in den weg
te zullen leggen in de periode, dat de overeenkomst
volledig van kracht blijft. Dit moge een schrale oogst lijken en tea deele ook wel zijn, te bedenken valt, dat
dit voor landen als hijv. Deuemarken en Finland,
welke in nog grooter mate dan de andere staten af-
hankelijk zijn van de houding van Duitschiand en
vooral Van Engeland, toch van niet te onderschatten
beteekenis is.
Zou men zich willen plaatsen op het nog algemeen
bestaande recip roci tei tss tandpun t, dan lijkt het waar-
schijnlijk dat het van de zes betrokken landen voor-
namelijk België en wellicht in nog meerdere mate
Nederland zijn, welke de belangrijkste concessies heb-
ben gedaan om de overeenkomst mogelijk te maken.
Op de lijst van artikelen, w’aarvoor Nederland vrij-
held van import of,, ton tes licences demandées” heeft
toegestaan, komen en kale thans gecontingenteerde
artikelen voor, w’aarvoor cle vrijheid van import (want
daar komt ook het ,,toutes licences demandées”-stelsel
01)
neer) zonder twijfel van heteekenis is. Mocht dat
werkelijk zoo zijn, dan valt het echter te aanvaarden.
Ook in dit geval geldt ons oude spreekwoord dat de
cost aan de haet voorafgaat. En waarmede is ons
land meer gebaat dan hij een algemeene verruiming
van het internationale handelsverkeer? Een utopie
mag dat in het huidig stadium niet meer heeten. Af-
gezien van de tendenzen, welke daartoe merkbaar zijn hij de groote mogendheden (Amerika, Engeland, zelfs
den laatsten tijcL in ee.n.ige mate. hij D uitschiand), blijkt deze wijdere opzet met betrekking tot de Oslo-
staten zoowel uit cle uitlatingen der deskundigen en
regeeringsgedelegeerden als uit de schriftelijke be-
palingen, welke te dien aanzien in de overeenkomst
zelve zij ii opgenomen. Zelfs mag worden aangenomen,
dat deze bedoeling de overeenkomst wijder strekking
te geven feitelijk de grondgedachte van de geheele
conferentie heeft uitgemaakt.
De toetreding van andere landen als de Oslo-
staten is mogelijk gemaakt en wordt wenschelijk ge-
acht. Duidelijk is dit nog eens tot uiting gekomen
in de verklaring van den leider der Nederlandsche
delegatie, Dr. Hirschfeld, die in zijn toelichting tot
de overeenkomst met zooveel woorden verklaarde, dat niet gedacht mag w’ordeii aan eeuigerlei blokvorming,
dat de Oslo-staten zich tegen niemand of niets rich-
ten en dat zij alleen gezonder verhoudingen willen
brengen in de haudelsbetreklcingen tusschen liefst
alle landen. Daarvoor was een voorbeeld noodig. Dit
bevat het verdrag van 28 Mei en dit moet de grootste
heteekenis ervan worden geacht. Dat het initiatief
hiertoe van Nederlaudsche zijde is uitgegaan is ver-
heugend.
Verdiept men zich thans in een nadere beschou-
ving tot wat dit initiatief uiteindelijk zou kunnen
leiden, dan is de eerste vraag hoe de publieke reactie
is, hoe deze overeenkomst door de bevolking van de
betrokken landen en vooral van de nog niet betrok-
ken groote mogendheden wordt ontvangen. Ook daar-
prntreut zijn reeds aanwijzingen. Bepaalde catego-
rieën – niet alleen in Nederland – hebben zich nog
niet kunnen losmaken van het langzamerhand reeds
conservatief te noemen reciprociteitsbeginsel en be-
schouwen dientengevolge iedere concessie, welke niet
ten volle of liefst voor meer dan 100 püt. door een
tegenconcessie wordt gedekt, als verlies voor het
vaderland. Deze categorie, bevangen in de crisismen-
taliteit, beschouwt dit alles als een laatste bloem
01)
het graf van den vrijhandel. In het algemeen geno-
men is echter reeds duidelijk gebleken, dat vrijwe’
in alle betrokken landen de reactie gunstig is ge
weest en w’at meer zegt, en wat het beste van dezen
eersten stap – zooals ook de betrokken mogendheden
deze poging blijkens de woorden van het protoeol be-
schouwen – doet hopen, is in de eerste plaats dc
steun van Amerika, in de tweede plaats het –
wel-
iswaar gematigd – enthousiasme in Engeland en
tenslotte de niet meer geheel afwijzende houding,
welke – naar uit de laatste uitlatingen uit hevoeg-
de kringen in dat land valt op te maken – in
Duitsehland thans wordt ingenomen. Bedenkt men
daarbij, dat deze frontverandering – althans voor
wat betreft Engeland en Duitschlan.d – van den
laatsten tijd stamt, dan zou inderdaad de hoop ge-
rechtvaardigd kunnen blijken, dat het Nederlandsche
initiatief op het juiste moment is gekomen. Dan zou
het kunnen dienen als gaugmaker voor een meer al-
gemeen herstel van het internationale ruilverkeer en
voor de oplossing van tal van problemen – vooral op finantieel gebied – waarvan de oplossing thans
welhaast zonder uitzicht is.
Voordiat het zoover is zal nog wel eenige tijd
moeten verstrijken. De cuinuleerende w’erking, welke
Jiet systeem tot beperking van den internationalen
handlel in zich draagt, heeft geen even sterk pen.-
dant
hij
het verruimen van het ruilverkeer; de nood-
zakelijkheid om tot afweermaatregelen. voor de in-
heemsche huishouding over te gaan als andere m-
genclheden deze treffen, is in den regel – althans
gezien op den korten duur – aanzienlijk grooter dan
de wenseheljkheid om anderen te volgen bij maat-
regèlen, welke verruiming van het verkeer heoogen.
Dit geldt uteraardl vooral voor de vele kleinere mo-
gendheden. Dat het onmogelijk is alleen bridge te
spelen, geldt zonder twijfel als de vergelijking wordt
gebezigd voor één vrijhandelsnatie onder tallooze
protectionistische, zij gaat minder goed
01) iii
het om-gekeerde geval.
Van allesheheerschende heteekenis voor de practi-
sche ontwikkeling is thans echter slechts de houding
van Engeland en Duitschland, en in mindere mate
die van Amerika en Frankrijk.
Onder de Oslo-staten zijn er enkele, wier handel
feitelijk staat en valt niet een gunstige ontwikkeling van den uitvoer naar Engeland. Bijkans 60 pOt. van
den geheelen Deenschen uitvoer was in 1936 gericht
op Engeland. Voor Finland bedraagt dit cijfer tegen
de 50 pOt., terwijl, met uitzondering van België/
Luxemburg, dlat bijzonder is geïnteresseerd bij den
uitvoer op Frankrijk, dit percentage voor alle overige
Oslo-landen varieert tussehen 20 en 30. Duitschland
komt in dit opzicht op de tweede plaats, doch is voor
elk der Oslo-staten toch eveneens van zeer groote he-
teekenis.
Al deze en dergelijke feiten blijkt men hij het op-
stellen van de overeenkomst en het protocol degelijk
onder het oog te hebben gezien. Niet voor n
..iets schept
artikel X van de conventie de mogelijkheid voor de
thans betrokken regeeringen om zich geheel of
ge-
deelt el’ijk
te bevrijden van de verplichtingen, welke
de overeenkomst haar oplegt, zulks in het geval
onvoorziene omstandigheden in den economischen toe-
stand of den huitenlandschen handel dit nooclig
mochten maken. Dit is één van de hoofdpunten uit
de overeenkomst zonder welke, zelfs onder de huidige
omstandigheden, vermoedelijk geen regeering der
thans betrokken landen met de regeling voor den
dag had durven komen. Eenerzijds ligt in deze be-
paling dus vast een onontbeerlijk punt van prac-
428
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
tische politiek, welke de kracht der overeenkomst niet
vergroot, anderzijds is het echter juist deze bepaling,
welke de mogelijkheid vergroot, dat deze ,,eerste
stap” zal leiden tot het hoofddoel: ,,verdere uitbrei-
ding tot de belangrijkste landen van Europa en tot de
Vereenigde Staten”, en daarna wellicht nog verder.
De ontwikkeling zal afgewacht dienen te worden;
de groote verdienste is echter reeds thans, dat een
mogelijkheid, welke blijkens de feiten in de kiem
aanwezig was, door de Nederlandsche regeering is
onderkend en naar het zich laat aanzien op het juiste
moment is opgevat met het doel algemeene, – en in
rechtstreeks verband daarmee – eigen welvaart te
bevorderen. F. Ph.
GROENEVELO.
ORDENING DER GOUDPRODUCTIE.
In het onlangs gepubliceerde verslag van De Ne-
clerlandsche Bank heeft de President Mr. Trip weder-
om eenige belangwekkende beschouwingen gewijd aan
het goudvraagstuk. De lezers van dit weekblad zullen
zich herinneren, dat de Bankpresident een maand
tevoren in het zevende jaarverslag van de Bank voor Verrekening van Internationale Betalingen op de ge-varen van te ruime goudproductie in de huidige con-
juuctuurphase had gewezen’). De productie van edel
metaal is in de laatste jaren enorm gestegen. Een
aanmerkelijke verruiming van de monetaire goud-
voorziening is daarvan het gevolg geweest. Den in-
vloed daarvan te neutraliseeren door vermindering
‘ati de fiduciaire circulatie der centrale banken stuit in verschillende gevallen op bezwaar, omdat de uit-
zettingen dezer banken nog slechts gering van om-
vang zijn in verhouding tot vroeger. Sterilisatie van
goud door opkoop daarvan door Egalisatiefondsen
tegen uitgifte van tei open markt geplaatst schatkist-papier wordt terecht door den President als mogelijk
erkend, doch kost den Staten, die zulks doen, rente,
zoodat zij niet
ad l’ibitum
kan worden voortgezet.
Zoo kwam dan de Bankpresident tot het aanwijzen
van een drietal mogelijkheden tot het tegengaan van
den invloed van de nog steeds stijgende goudproduc-
tie, t.w. het weder in omloop brengen van gouden
munten, het verlagen van den door de centrale ban-
ken te betalen goudprijs en ,,ordening” van de goud-
productie.
Reeds uit het B.I.B.-verslag bleek duidelijk, dat
Mr. Trip voor den eersten maatregel niet geporteerd
was. In het verslag van. de N. B.
2)
wordt deze afwij-
zing nog eens nader onderstreept. Wij zullen
01)
dezen
kant van de zaak niet nader ingaan, aangezien ook
naar onze meening het in circulatie brengen van gou-
den munt een onpractische en hoogst irrationeele
,,Rückentwicklu.ng” van het geldwezen zou beteeke-
nen, waardoor bovendien de oorzaak van de moeilijk-
heden, gelegen in den gestegen omvang der goud-
productie, als zoodanig niet zou worden aangetast.
Met betrekking tot de beide andere maatregelen tot
het tegengaan van goudinflatie was uit het verslag
van de B.I.B. moeilijk na te gaan, in hoeverre de
Bankpresident er voor gevoelde. Beide voorstellen
hadden hun v66r en hun tegen. Zij werden in het
B.I.B.-verslag vermeld met een korte toevoeging van
argumenten, doch zonder dat een bepaalde keuze werd
gedaan.
Uit het verslag van cle N. B. blijkt thans, dat de
Bankpresident wijziging van den goudprijs door de
circulatiebanken in de gegeven omstandigheden ge-
vaarlijk acht, maar voor ordening van de goudpro-
ductie veel gevoelt.
In het B.I.B.-verslag had hij daarover slechts het
volgende zinnetje geschreven: ,,So ist z.B. der
Vorschiag gemacht worden, die Golderzeuguag zu
überwachen und zu droseln; eine soiche Masznahme,
i) Zie ons artikel in Econ.-Stat. Ber. van 19 Mei ji. 2)
Zie blz. 416, Zde kolom, in liet nummer van Econ.-
Stat. Ber. van 2 Juni jl.
die weiter geprüft zu werden verdient, ist aher in
den letzten Jahren infolge der wachsenden Zahl der
Erzeugerliinder immer schwieriger geworden”.
In het N. B.-verslag wordt deze kant van het pro-
bleem wat uitvoeriger besproken. De goudproductie,
zoo luidt het betoog, heeft, bezien over langere tijds-
perioden een helangrijken invloed op de economische
ontwikkeling. Thans richt zij zich uitsluitend naar de
prijzen van goederen en diensten. Na een belangrijke daling der goederenprijzen zal zij toenemen; eerst na een scherpe prijsstijging zal zij weder afnemen. Eerlt
moeten dus de prijzen een aanzienlijke verandering
ondergaan, voordat de goudproductie daarop reageert;
zij is derhalve steeds een phase ten achteren, waar-
door zij niet stabiliseerend, doch storend werkt. De
President drukt dit op blz. 13 van het N. B.-verslag
aldus uit: ,,De correctie zal derhalve eerst werken,
nadat het kwaad is ingetreden in den vorm van een
sterke en schadelijke prijsbeweging.”
Daaraan verbindt Mr. Trip dan de volgende con-
clusie: ,,Zoo ergens ordening op haar plaats zou zijn,
dan is het op het terrein der goudproductie. Het ware
niet minder in het algemeen belang dan in het eigen
belang der’ producenten, wanneer de voorthrenging
van goud zou aangepast kunnen worden aan de
eischen, die een gezonde en rustige ontwikkeling van
de goederenproductie en het wereldverkeer stelt.”
Het denkbeeld, dat de goudproductie moet worden
geordend, is, gelijk in het N. B. -verslag wordt ver-
meld, niet nieuw. In 1926 werd het verkondigd door
wijlen den Z.-Afrikaanschen Hoogleeraar R. A. Leh-
feidt’). Deze’ pleitte voor de vorming van een inter-
nationale goudtrust, tot stand te brengen op initia-
tief van den Volkenbond en staande onder Overheids-
contrôle, met het doel om de goudproductie uit te
breiden in
tijden
van relatieve schaarschte en in te
krimpen in tijden van overvloed. Later werd een der-
gelijk plan geopperd door den Hongaar Elemér Haii-
tos in zijn boek over ,,Die Kooperation der Noten-
banken” (Tübingen 1931); ook deze wenschte een in-
ternationale goudtrust, die echter ter vermijding van
politieke invloeden niet door de Staten moest worden
tot stand gebracht, doch door de centrale banken, vel-
ke te dien einde de aandeelen van de voornaamste
goudmijnen zouden moeten opkoopen. Daarna heeft
men van deze plannen weinig meer vernomen. Stap-
pen tot verwezenlijking daarvan in de practijk zijn,
voor zoover ons bekend, niet genomen.
Dit laatste is niet zeer verwonderlijk. De invoering
van een ordeningsplan voor de gou’dproductie op basis
van een kartel of van een trust is verre van gemak-
kelijk. In de eerste plaats toch rijzen in dit verband
een aantal practische bezwaren.
Een daarvan wordt in het verslag van de B.I.B.
vermeld en bestaat in de groote veelheid van produc-
tielanden. Wij laten hier de cijfers van het laatste
jaar nog even volgen ter illustratie:
Goudproductie in duizenden onzen fijn goud in 1936.
Zuid-Af rik,a
……………………11.339
Rusland ……………………….7.350
Vcreenigcic Staten ………………4.295
Canad’
……………………….3.721
Andere landen ………………….8.549
Totaal
…………………….35.254
In de meeste dezer gebieden is de productie dan
weer verdeeld over een aantal producenten, werkende
onder verschillende voorwaarden. In ‘zulk een veel-
heid van internationale helangenverscheidenheid or-
dening te brengen is geen gemakkelijke taak, en dit
te minder, wanneer zich de productie in een grooten
bloei mag verheugen, zooals momenteel het geval is.
1)
Zie over de denkbeelden van Lehfeldt het in 1929
door ons voor de Vereen’iging voor de StaatÂhuis’houdkunde
en de Statistiek uitgebrachte’ praeadvies, blz. 117, v.v.;
zie voorts G. M. Verrijn Stuart, Geld en Crediet, 3de druk,
1937, hz. 94-97.
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
429
,,Kartelle sind Kinder der Not”, kan men ook hier
zeggen.
Nood is er momenteel niet en alleen acuut
gevaar zou de verschillende belanghebbenden tot
elkander kunnen brengen.
Daarbij konit nog een tweede bezwaar van practi-
schen aard. Rusland neemt thans de tweede plaats
onder de goudproducenten in en zal, naar men ver-
wachten mag, in de komende jaren een nog belang-
rijker rol gaan spelen. In dat land wordt, vooral ivan-
neer het gaat om de productie van goederen, die uit-
sluitend voor export bestemd zijn, geen strikte ren-
tabiliteitsrekening gevolgd. De invloed van den Rus-
sischen uitvoer is daarom in hooge mate oubereken-
baar en wispelturig geweest, zöoals de ervaringen van
het laatste decennium genoegzaamn geleerd hebben.
Nu is het goud een buitengewoon handig exportarti-
kel voor Rusland, zoolaug elders de gouden standaard
gehandhaafd wordt. Of Rusland zich daarom aan de
banden eener meer of minder drastische beperking
der goudproductie zal willen binden en vooral of de
andere landen genoegzame waarborgen zullen ver-
krijgen, dat Rusland eenmaal aanvaarde verplichtin-
gen ook inderdaad zal nakomen, schijnt voorshands
niet zeker.
Reeds om deze redenen lijkt een plan tot ordening
van de goudproductie momenteel weinig kansrijk. Er
zijn echter ook bezwaren van principieelen aard, die opgelost zouden moeten worden, alvorens van orde-
ning der goudproductie sprake zal kunnen zijn.
Wij willen ons voor het oogenblik niet begeven in
de vraag, of het goud ,,überhaupt” als basis van het
ruilmiddel dient te worden gehandhaafd, dan wel, als zijnde storend en verouderd, door een beteren grond-
slag voor het geldwezen moet worden vervangen.
Later hopen wij gelegenheid te hebben op deze prin-
cipieele quaestie nader in te gaan. Voor het oogen-
blik willen wij ons stellen op hetzelfde standpunt als
de President der N. B. en dus met hem aannemen,
dat het goud, zij het voorshands tot een wisselenden
prijs, een rol van beteekenis in het geldwezen blijft
spelen en dat tot invoering van een a-metallistisch
geldstelsel nog niet zal worden overgegaan.
In dezen gedachtengang nu zal men de goudpro-
ductie niet kunnen ordenen, tenzij men van tevoren
een duidelijk richtsnoer aanwijst voor den omvang,
welken de goudproductie zal mogen bereiken. Ieder
kg nieuw gedolven goud toch beteekent onder de
huidige omstandigheden, afgezien van de betrekke-
lijk geringe industrieele goudhehoefte en van den
onzekeren factor van het ,,hoarding” in het Oosten,
een nieuw geschapen koopkracht van ruim
f
2.000.
Goudproductie is dus hetzelfde als geldcreatie. Wan-
neer men derhalve de goudproductie wil ordenen, zoo zal men voor den omvang der geldcreatie een behoor-
lijk richtsnoer moeten vaststellen. Immers, doet men
dat niet, zoo zou de ordening ontaarden in pure
willekeur.
Nu heerscht met betrekking tot de juiste maat der
geidvoorziening nog steeds groot meeningsverschil.
Naar onze meening zou zich het standpunt laten mo-
tiveeren, dat voor een beperkt aantal jaren, bijv. voor
een normale conjunctuurperiode van 7 tot 11 jaar,
stabilisatie van een algemneenen gewogen index van de prijzen van goederen (inclusief effecten) en dien-sten een juist beginsel voor de te volgen geldpolitiek
in de onderscheiden landen zou kunnen vormen. Maar
algemeen aanvaard is dit standpunt allerminst; het
lijkt er nog niet naar. Sommigen verdedigen stabili-
teit, niet van het algemeene prijsniveau, maar van
de prijzen der goederen in den groothandel; anderen
weer willen noch van het een, noch van het ander
weten, doch pleiten voor een eens en vooral fixeeren
van het geldquantum; ook wordt wel een gestadige
groei van den geldomvang conform den groei der
bevolking aanbevolen. Zoo zijn er meer criteria te
noemen.
Het is hier niet de plaats om op al deze criteria
nader i.n te gaan. Sommige daarvan leiden in de prac-
tijk tot ongeveer hetzelfde resultaat, andere daaren-
tegen voeren tot onderling belangrijke verschillen.
Alvorens te gaan ordenen, zal men zich terdege moe-
ten realiseeren, welk richtsnoer zal worden gevolgd
bij het streven naar uitbreiding of inkrimping van
de goudproductie. Zulk een richtsnoer wordt echter
voorshands in de desbetreffende beschouwingen van
den Bankpresident niet aangewezen, en zoolang dit
niet is geschied, komt ons het uiten van de orde-
ningsleuze met betrekking tot de goudproductie prae-
matuur voor.
Maar gesteld al, dat de Bankpresident wèl een
bruikbaar richtsnoer had aangewezen, dan nog zou
het stellen van de ordeningsleuze alleen zin hebben,
wanneer men eenige kans op internationale aanvaar-
ding van het gekozen criterium zou hebben. Hier nu
stuiten wij juist momenteel op strijdende belangen,
die vermoedelijk zoo krachtig zullen blijken, dat alle
theoretische vertoogen er op stranden. Eenerzijds
zien wij in de Vereenigde Staten een groeiend ver-
langen naar temperiug van de hausse teneinde aan
het gevaar van een nieuwe heftige depressie te ont-
komen; anderzijds staan de belangen van de goud-
producenten, die gaarne van de huidige situatie
profiteeren, inzonderheid tot het verwerken van min-
der rijke ertsen en die dus op een ruime productie
aansturen; in dezelfde richting werkt Rusland, terwijl
in Engeland in den laatsten tijd een toenemende nei-
ging aan den dag treedt om de in gang zijnde prijs-
stijging rustig te laten voortgaan, mede in verband
met den grooten omvang der Staatsschuld.
Men kan niet zeggen, dat dit alles voor een inter-nationale ordening van de goudproductie bevorder-
lijk is. En men mag wel met zekerheid aannemen, dat
althans op korten termijn langs den weg der ordening
geen oplossing van het goudvraagstuk te vinden is.
Daarom zal men beter doen in andere richting te
zoeken, waarbij dan vanzelf de vraag rijst, wat men te denken heeft van een wisselenden goudprijs. Ten
aanzien daarvan ligt het geval weer anders dan met
betrekking tot de ordening. Wij hopen op dit vraag-
stuk eerlang nog eens in de kolommen van dit week-
blad te mogen terugkomem. G. M. V. St.
DE STAAT-SCHULDEISCHER EN DE STAAT.SCHUL-
DENAAR IN REKENING-COURANT UIT HOOFDE
VAN PEN POSTCHÈQUE- EN GIRODIENST.
De surseance Scheurleer, gevolgd door het faillis-sement dezer handelsvennootschap, heeff tot recht-
spraak over eenige belangwekkende rechtsvragen ge-
leid. Over één dier vragen, zij het ook niet de he-
langwekkendste, heeft de Hooge Raad in zijn nog
niet gepubliceerd arrest van 22 Januari van dit
jaar zijn oordeel uitgesproken.
*
*
Dit arrest werpt een helder licht op de positie van
den rekeninghouder bij den Postchèque- en Giro-
dienst; duidelijk blijkt, dat deze dienst niets anders
is dan een onderdeel van de Staatsadministratie en
de rekeninghoudei met betrekking tot het creditsaldo
van zijn rekening dus niets anders dan een gewone
crediteur van den Staat, die als zoodanig, wanneer
hij uit anderen hoofde iets aan den Staat schuldig is,
te allen tijde bloot staat aan een beroep op compen-
satie van de zijde van den Staat. Als noodwendige
consequentie is hieraan verbonden, dat de Postchè-
que- en Girodienst, ook al wijst de rekening een saldo
ten gunste van den rekeninghouder aan, kan weige-
ren aan een door laatstgenoemde verstrekte opdracht
tot overschrijving of uitbetaling gevolg te geven, in-
dien de Staat uit één of andere oorzaak, naar mijn
meening zelfs terzake van vervallen hela..tingschuld,
een vordering van gelijk of hooger bedrag op den
rekeninghouder heeft verkregen. Het spreekt van-
430
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
zelf, dat zulk een tegenvordering van den Staat aan
de door de wet voor compensatie gestelde vereishten
moet voldoen, te weten: opeischhaarheid, gemakkelijke
vereffenhaarheid en gelijksoortigheici tusschen het
object der saidovordering van den rekeninghouder
en dat der tegenvordering (art. 1463 B.W.). Duor
een postrekening te onderhouden en daarop een ialdo
te laten staan verschaft men dus den Staat een ge-
makkelijk verhaalsobject en ontneemt mcie zich de
mogelijkheid te bepalen, of men met het heschikh:ere
saldo vorderingen van den Staat dan wel andere
verplichtingen zal voldoen. Hieruit volgt, dat het
arrest van groot practisch belang is.
* *
De feiten, die aan het oordeel van dan Hoogen
Raad werden onderworpen, waren de navolgende.
1)
Op 9 April 1932 heeft Scheurleer op een drietal
rck.eningen bij den Postchèque- en Girodienst teza-
men een saldo tegoed van een kleine
f 50.000.
Zij
zendt op dien dag aan den G-irodienst een zeker aan-
tal overschrijvingsbiljetten tot een gezamenlijk be-
drag van ruim
j
15.000.
Daar 10 April een Zondag
is, komen de biljetten eerst 11 April bij den Dienst
in behandeling. Op dat oogenhlik had de Staat een
vordering van ongeveer
j
360.000 op Scheurleer;
deze was ontstaan doordat Scheurleer vreemde valuta,
welke de Girodienst hij haar gekocht en contant be-
taald had, niet had eieverd en voorts doordat
c:hèques, die Scheurleer aan den Girodienst geleverd had, niet werden gehonoreerd. Toen nu de Girodienst
dien eifdeLi April ‘s morgens ervoer, dat Scheurleer
in moeilijkheden was geraakt, weigerde zij de op-
drachten tot overschrijving uit te voeren en grondde
deze weigering hierop, dat voo.rmeicl saldo van onge-
veer
f 50.000
was uitgeput tengevolge van het be-staan van bedoelde opeischbare tegenvrdering van
ongeveer
f
360.000. Inderdaad diende Scheurleer
dienzeifden elf(len April een request in tot het ver-
krijgen van surseance van betaling, welk verzoek
uiteindelijk zou leiden tot het faillissement van
de Firma Scheurleer en Zoonen. De in dit fail-
lissement benoemde curatoren waren van oordeel,
dat de bijzondere regeling van den Postchèque-
en Girodie.ust in 1ostwet en daarop gegrond Ko-
ninklijk Besluit (Girohesluit), gelijk deze luidde ten
tijde, dat het beroep op compensatie werd gedaan,
zulk een. beroep niet toeliet. Zij gro.ndden deze op-
vatting
01)
den aard van het instituut, gelijk dit den
wetgever bij het vaststellen van artikel 22 Postwet
voor oogen had gestaan, te weten: verlengstuk van
de kas van den rekeninghouder, waarover deze zou
kunnen beschikken op gelijke wijze als hij dit kan
doen over de kas, die onder zijn persoonlijk beheer
blijft. Verschillende bepalingen in het Girohesluit zouden dit karakter van het giro-instituut nader in
het licht stellen en hiermede zou een beroep op com-
pensatie niet te vereenigen zijn. Derhalve vorderen
zij van den Staat uitbetaling Van het saldo, dat de
vekening vertoont.
De Rechtbank wijst de vordering tegen den Staat
toe, in hoofdzaak op cle door curatoren aangevoerde
gronden. Om tot toewijzing te kunnen geraken had
zij nog eenige speciaal met het faillissement van de
rekeninghouds ter samenhangende moeilijkheden te
overwinnen, die evenwel in het verband van de on-
derhavige beschouwingen onbesproken kunnen blijven.
De Staat appelleert van deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling voor het Hof
maakt de pleiter voor curatoren een bij eerste lezing
treffende vergelijking ter illustreerung van zijn stand-
punt.
1) De advocaat van curatoren voor den Hoogen Raad stelde mij welwillend het geheele proces-dossier ter be
schikking, waardoor ik niet alleen een nauwkeuriger in-
zicht in de feitelijke constellatie kon verkrijgen dan bij
enkele kennisnanie van het arrest iiio•gelijk is, doch tevens
destrekkiug’van
de
besliste reehtsvraag beter kon doornien.
,,Een vriend van mij”, heet het daar, ,,met vacantie
gaande, zegt tegen mij, waarschijnlijk gedurende zijn vacantie eenige rekeningen te moeten betalen en stelt
mij voor in verband daarmede
f 1000 op
mijn reke-
ning te storten hij de Amsterdamsche Bank, opdat
ik in zijn opdracht gedurende zijn verblijf in het bui-
tenland tot
f 1000
betalingen zal kunnen doen.
Als ik mij dan tot de gevraagde hulp bereid ver-
klaar, door de storting bij de Amsterdamsche Bank
op mijn rekening aldaar te aanvaarden en mijn vriend
komt na de vacantie terug, en komt tot de voor hem
uiterst onaangename o.ntdekking, dat zijn gas- en
eleetriciteit is afgesloten, doordat ik aan de betalings-
opdrachten niet heb voldaan, kan ik hem dan met
succes antwoorden, dat ik, toen hij stortte bij de
Amsterdamsche Bank, had, of nadien op hem heb
gekregen een opeisehbare vordering van
f
1000, dat
ik toen heb gecompenseerd, en er dus geen saldo
meer was om betalingen uit te doen?
Ik geloof, dat deze vraag stellen, is haar ontken-
nend beantwoorden.”
Op het Hof heeft deze vraagstelling echter blijk-
baar niet het gewenschte effect gehad. Zij voorkomt
althans niet de vernietiging van het vonnis der
Rechtbank en ontzegging der vordering van curato-
ren. In zijn arrest stelt het Hof voorop, dat afstand
van het beroep op compensatie duidelijk en onom-
wonden moet blijken. Daar het een dergelijke duide-
lijke en onomwonden afstand in voormelde wettelijke
regeling niet kan ontdekken, ontzegt het aan cura-
toren hun vordering.
Thans zijn het deze, die zich hij de gevallen be-
slissing niet neerleggen, en zoo komt de zaak voor
den Hoogen Raad.
In zijn pleidooi voo.r den J[oogen Raad wijst de
pleiter voor curatoren er nog op dat, indien een
beroep op compensatie eenigszins veelvuldig door
den Staat tegenover rekeninghouders zou worden ge-
daan, dit het instituut zou verrnoorder. Hieruit trekt
hij de slotsom, dat dus het scheppen van een Giro-
dienst, waarbij die mogelijkheid, gelijk deze door het
Burgerlijk Wetboek is gegeven, werd opengelaten,
niet door den wetgever kan zijn bedoeld.
Ook ditmaal heeft hij echter de rechters niet kun-
nen overtuigen. De Hooge Raad stelt zich blijkbaar,
evenals het Hof, op het standpunt, dat uitsluiting van
het heroep op compensatie slechts mag worden aan-
genomen, indien cle desbetreffende bepalingen geen
andere gevolgtrekking toelaten. Daar zulks, naar het
oordeel van den Hoogen Raad, geenszins het geval
is, wordt het cassatieberoep verworpen. Uitdrukkelijk
overweegt ons hoogste rechtscollege aan het slot van
zijn arrest nog, dat het karakter van den Postchèque-
en Girodienst, zooais het door curatoren wordt ge-
teekend, zich niet tegen de schuldvergelijking verzet.
* *
*
lIet heeft weinig zin bijzondere aandacht te schen-
ken aan dt deel van de beslissing van den bogen
Raad, waarin aan de verschillende, door curatoren
aangevoerde bepalingen van het Girohesluit hetee-
keus wordt ontzegd: deze zijn toch alle in 1934
gewijzigd in dier voege, dat er voor het stelsel van
curatoren geen steun meer aan is te ontieenen. Voor
het thans geldende recht is dus slechts dt deel van
cle beslissing van den Iloogen Raad nog helangwek-
kend, hetwelk zich bezig houdt met de principieele
vraag: in hoever het karakter van den Postchèque-
en Girodienst, gelijk dit den wetgever, die artikel
22 Postwet schiep, voor dcii geest stond, in overeen-
stemming is met het toelaten van een beroep op
compensatie. Slechts hieromtrent volge dan ook nog
een korte kantteekening.
De aard van de functie van den Postchèque- en Girodienst verdraagt zich ook naar mijn meening
zeer wel met een beroep op compensatie: ook al zien
wij deze als het zijn van een verlengstuk van de kas
van den rekeninghouder, dan verhindert dit nog niet
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
431
dat hij, die mijn kas beheert – althans indien hij
van hef geld, dat ik hem ter hand stel, eigenaar wordt,
gelijk onbetwistbaar hij den Postchèque- en Giroclienst
het geval is – zichzelf in de eerste plaats uit die
kas kan betalen door zich op compensatie te beroe-
pen. Het maakt nu• eenmaal verschil of ik zelf mijn
kas beheer, dan wel dit door een ander laat doen.
Slechts indien het hij het openlaten van beroep op compensatie geen zin meer zou hebben het beheer
van de kas aan een ander toe te vertrouwen, zou
men uit het openen van de mogelijkheid tot zulk een
toevertrouwen kunnen afleiden, dat het beroep op
compensatie is uitgesloten. Dit is evenwel, gelijk
geen nader betoog behoeft, allerminst het geval. De
Postchèque- en Girodienst met name biedt ook dan
nog genoeg voordeelen.
Tauzelfsprekend neemt een en ander echter niet
weg, dat hij, die zich verplicht heeft uit de voor mij
gehouden kas betalingen te doen, mij terstond be-
richt heeft te zenden, indien hij zich tegenover mijn
vo±dering uit hoofde van het kassaldo op compen-
satie beroept. Laat hij dit achterwege, dan zal hij
mij de schade moeten vergoeden, die ik ljd, doordat
ik niet tijdig ervan in kennis ben gesteld, dat aan
mijn betalingsopdrachten niet wordt voldaan, niet-
tegenstaande daarvoor voldoende dekking in handen
van den kashouder is, wanneer men althans de tegen-vordering, waarvoor beroep op compensatie mogelijk
is, buiten beschouwing laat.
Wij kunnen nog verder gaan en zeggen, dat hij,
die zich belast met het doen van betalingen in op-
dracht van een ander, in het algemeen de schade zal
hebben te vergoeden, die het gevolg is van een
onverwacht
beroep op compensatie. De rekeninghou-
der kan immers in goed vertrouwen op het saldo, dat
hij
meent
beschikbaar te hebben, opdracht hebben
gegeven tot het doen van
spoedeischende
betalingen.
Mocht. uit het niet uitvoeren van deze opdrachten,
als gevolg van een onvoorbereid gedaan beroep op
compensatie, voor den rekeninghouder schade ont-
staan, bijv. doordat hij dientengevolge zjnerzijds
tegenover een derde in wanprestatie geraakt, dan be-
hoort deze schade voor risico te komen van hem, die
zich heeft belast met het doen der betalingen. Voor
dezen staat dus wel het beroep op compensatie open,
doch de nadeelige gevolgen, die voor den in goed ver-
trouwen gehandeld hebbenden rekeninghouder daaruit
kunnen ontstaan, behooren voor rekening van eerst-
genoemde te komen. Zoo wordt aan de wederzijdsche
rechtmatige belangen volledig recht gedaan.
Hieruit blijkt naar mijn gevoelen tevens, dat de
vergelijking met den op reis gaanden vriend slechts schijnbaar ten voordeele van de zaak van curatoren
spreekt. Daar was een gerechtvaardigde verwachting
gewekt, die gehonoreerd moest worden
op straffe van
schadeplichtigheid.
Ook daar is het echter niet nood-
zakelijk een mogelijk veel te ver reikend
1)
afstand
doen van het beroep op compensatie aan te nemen
om het gewenschte effect te bereiken.
Door het bovenstaande is m.i. ook beantwoord het
argument van den pleiter voor curatoren, als zou het
geheele giro-instituut door de mogelijkheid van be-
roep
01)
compensatie in discrediet komen: gelet op
de voordeelen, die men van den Postchèque- en Giro-
dienst als kashouder verkrijgt, legt vorenbedoeld
risico geen gewicht in de schaal, te minder daar vrij-
wel iedereen, die een rekening opent en onderhoudt,
er van uitgaat, dat hij vervallen vorderingen op den
vervaldag zal betalen. Zeker is er geen aanleiding te
veronderstellen, dat de wetgever rekening zou hebben
gehouden met de mogelijkheid, dat men, uit vrees voor
het beroep op compensatie ter zake van opeischbare
tegenvorderingen, geen rekening zou willen onder-
houden, en dat hij daarom beroep op compensatie
zou hebben uitgesloten.
M. H. BI.ISGSTEIN.
1)
Men denke aan een inmiddels •ingetreden faillissement
van dec vriend.
DE OPBRENGST VAN ONZE BOTER IN BINNEN-
EN BUITENLAND.
In de jaren – komen ze ooit terug? – toen er nog
geen maatregelen van Regeeringswege genomen wa-
ren t.a.v. de opbrengst van zuivelproducten en er
derhalve nog een vrije prijsvorming plaats vond, was
er van een belangrijk prijsverschil tusschen de boter
op de binnen- en buitenlandsche markt nog geen
sprake. Wel was er toen een belangrijk verschil tus-
schen den prijs in den zomer en den winter, hetwelk
in de crisisjaren voor een groot deel is verdwenen.
Er is in de laatste jaren niet alleen een prijsver-
schil tusschen de boter in het binnnland en de ge-
exporteerde boter, maar ook tusschen de boter die
naar landen wordt uitgevoerd, waar de boterimport
wel en die, waar de boterimport niet gecontingen-
teerd is. Het eerste geval doet zich voor bij Duitsch-
land, waar onze boter een veel hoogeren prijs op-
brengt dan bij export naar Engeland.
Door al deze prjsverschillen zijn allerlei maatre-
gelen noodig geworden, teneinde de eene boterprodu-
cent en -exporteur niet te bevoordeelen boven den
andere, en ook aan alle melkveehouders zooveel mo-
gelijk een bij de bestaande verhoudingen redelijke op-
brengst te verzekeren. Zoo wordt de heffing op boter
hij export gerestitueerd, terwijl daartegenover bij
export naar gecontingenteerde landen een heffing
moet worden betaald, teneinde het voordeelig ver-
schil tusschen de prijzen naar deze landen en de
Leeuwarder noteering zooveel mogelijk te elimineeren.
Zooals bekend is, worden de op deze wijze verkre-gen heffingen aan den veehouder uitgekeerd op basis
van de door hem geleverde hoeveelheden nielkvet. Dit
geldt voor alle niet-magere zuivelproducten, dus ook
voor kaas, melkpoeder en condens.
Het spreekt nu vanzelf, dat waar bijv. bij boter de
heffing alleen ligt op dat gedeelte van de boterpro-
ductie, dat in het binnenland blijft en uitkeering
over de geheele productie plaats vindt, het bedrag
van de uitkeering belangrijk lager is dan dat van de
heffing, ook al wordt het bedrag van de heffingen op
zuivelproducten vermeerderd met de opbrengsten van
de heffingen op margarine, vetten en oliën.
Wij zullen ons nu in het volgende beperken tot het
bespreken van de opbrengst van de boter. In verband
met het voorgaande merken wij op, dat de opbrengst
voor den boterproducent een andere is, dan de op-
brengst van de boter, die men krijgt als men als basis
neemt de prijs, die voor de boter, inclusief de hef-
fing, wordt betaald.
In onderstaande tabel is aangegeven, op welke
wijze onze boterproductie in de laatste vier jaren
werd afgezet, alles afgerond in millioenen kg.
Binnenla.ndsohe
Vermengd in
Totaal
consumptie
Export
itlargari ce afgeleverd
1933
……….45
25
16 86
1934
……….45
34
13
92
1935
……….44
43
9
96
1936
……….43
54
4
101
Men ziet uit deze tabel, dat de hoeveelheid afge-
leverde boter steeg met 15 millioen kg, hetgeen hoof d-
zakelijk het gevolg was van de steeds toenemende
melkproductie. Waar nu in deze vier jaren de binnen-
landsche boterconsumptie daalde met ongeveer twee
millioen kg en de in niargarine vermengde boter door
verlaging van het mengpercentage daalde met twaalf
millioen kg, moest het overschot, de export, stijgen
met 29 millioen kg. Deze stijging van den export
werd bij de afgesneden toeneming van den export
naar andere landen mogelijk gemaakt door een geluk-kige uitvoermogeljkheid naar Engeland, zonder welke
het huidige systeem had moeten vastloopen. Reeds
in een vorig artikel
1)
hebben wij aangetoond, dat
deze inderdaad geforceerde uitvoer naar Engeland
geenszins een zoo nadeelige handeling is geweest, als
wel vaak is voorgesteld, ten minste als men rekening
‘) Zie E.-S.B. van 22 April jl.
432
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
houdt met de omstandigheden, waaronder deze export
.
plaats vond. Geldt dit reeds voor de achter ons lig-
gende jaren, zooveel te sterker komt dit uit, als
men bedenkt, dat zonder deze exportmogelijkheid
thans reeds bijna tweemaal zooveel boter op de bin-
nenlandsche markt zou moeten worden geplaatst, als
thans het geval is.
Voor het berekenen van de opbrengst van onze
n
boter nemewij voor de binnenlandsche consumptie
de Leeuwarder noteering, vermeerderd met de hef-
fing. Voor de geëxporteerde boter nemen wij de
opbrengst, vermeld door het Centraal Bureau voor
de Statistiek.
Hoeveel brengt nu de boter op vermengd in mar-
garine? Ook hiervoor moet worden betaald de Leeu-
warder noteeringheffing. Zooals echter reeds opge-
merkt is in ons bovengenoemd artikel, brengt de in
margarine vermengde boter niet meer op dan de
voor margarine gebruikte grondstoffen. Voor ons
doel is het allicht voldoende nauwkeurig, als wij
dozen prijs stellen op 30 ct. per kg.
Berekent men nu met behulp van deze gegevens
de opbrengst van de afgeleverde boter, zoowel in
totaal als per kg, dan vindt men de volgende uit-
komsten (in millioenen Gid.):
Binnenland- Boter in
sdlie cons.
Export margarine
Totale
Opbr.
prijs o.pbr.
prijs opbr.
opbr.
opbr.
p. kg
1933
. . .
f 1.56
70
f 0.73
18
5
93
f 1.08
1934
……
1.44
65
,, 0.67
23 4
92
,, 1.00
1935
…..,
1.48
65
,,0.63
30
3
98
,, 1.02
1936
……
1.46
63
,, 0.67
36
1
100
,, 0.99
Men ziet nu uit deze tabel, dat niettegenstaande
de successievelijke verlagingen van het mengpercen-
tage, de gemiddelde opbrengst van onze bter van
1933 tot 1936 gedaald is van
f 1.08
per kg tot
f
0.99
per kg.
Ook van 1935 op 1936 is de gemiddelde opbrengst
nog gedaald, niettegenstaande de
stijging
van de op-brengst bij export. Deze daling is slechts zeer gedeel-
telijk het gevolg van den lageren prijs in het binnen-
land. Juist bij een belangrijk verschil tusschen den prijs in het binnenland en den prijs bij export is nl.
van groot belang de verhouding tusschen de hoeveel-
heid boter, die in het binnenland blijft en de hoeveel-
heid, die geëxporteerd wordt,
met dien verstande, dat
een relatief grooteren uitvoer noodzakelijk een daling
van de gemiddelde opbrengst met zich meebrengt. Nu
is het gedeelte van onze boterproductie, dat wordt
geëxporteerd, in 1936 grooter geweest dan de helft,
hetgeen meer is dan in de laatste tientallen jaren
ooit het geval was.
Men kan dit verschijnsel illustreeren met de vol-
gende formule, waarin de gemiddelde opbrèngst van de boter per kg wordt aangegeven door a, de heffing
door h, de Leeuwarder noteering door 1, en het ge-
deelte van de boterproductie, dat in het binnenland
blijft, door p. Laat men dan de export naar de lan-
den, waar de import van onze boter gecontingonteerd
is, en waar derhalve zoowel hoeveelheden als prijzen
gefixeerd zijn, buiten beschouwing, dan kan de ge-
middelde opbrengst van onze boter per kg voorge-
steld worden door de volgende formule:
a = 1 + ph.
Met behulp van deze éénvoudige formule kan men
nu gemakkelijk nagaan, hoe de gemiddelde opbrengst
van boter verandert, als de in de formule voorko-
mende grootheden zich wijzigen.
Men ziet dan bijv., dat een
stijging der Leeuwarder
noteering
bij een gelijkblijvenden binnenlandschen
prijs, d.i. een even groote daling der heffing, tot
gevolg heeft een stijging van de gemiddelde opbrengst
met een bediag, dat gelijk is aan de helft van het
bedrag, waarmee de Leeuwarder noteering gestegen
is, als de verhouding tusschen geëxporteerde hoeveel-
heden en de hoeveelheid, die in het binnenland blijft,
niet verandert.
Een
stijging van de binnenlandsche productie
heeft
bij gelijkblijvende prijzen en een geljkblijvemide bin-
neniandsche consumptie tot gevolg een daling van p
en dus een daling van de gemiddelde. opbrengst.
Een prijsverlaging in het binnenland,
welke kan
worden verkregen door een even groote verlaging van
de heffing, heeft alleen dan – nog afgezien van een
verminderde opbrengst van heffing op margarine
geen lagere opbrengst tengevolge als het product
van p en h gelijk blijft; dit beteekent, dat door een
prijsverlaging met bijv. 10 pOt. de binnenlandsche
consumptie zou moeten stijgen met ruim 11 pOt.
van de boterproductie, d.i. met meer dan 20 pOt. van
de consumptie zelf. Neemt men dan nog in aanmer-
king, dat met een dergelijke belangrijke stijging nood-
zakelijk ook een daling van de margarineconsumptie
en dus van de heffingopbrengst van margarine ge-
paard moet gaan, dan ziet men
dat een groote ver-
laging van den boterprijs in het binnenland nood-
zakelijk een derving van voor den veehouder zeker
niet te missen inkomsten met zich mee zou brengen.
In den laatsten tijd, waarin de drang naar afschaf-
fing, of in elk geval naar een belangrijke inkrimping
der crisismaatregelen steeds sterker wordt, ook in landbouwkringen, zijn er ook ten aanzien van den
zuivel verschillende maatregelen voorgesteld teneinde
de Overheidsbemoeiing uit te kunnen schakelen. Dit
hartstochtelijk verlangen naar de vrijheid zal wel
niemand, die ons volk kent, verwonderen. Dit heim-
wee is echter op zichzelf niet voldoende. Dat men
zonder meer niet alle t.a.v. den zuivel genomen maat-
regelen kan opheffen, zal wel niemand betwisten.
Een van de meest bepleite maatregelen t.a.v. de
boter is wel het doorvoeren van een belangrijke prijs-
verlaging van de boter in het binnenland. Zooals
reeds aan de hand van de hiervoor vermelde formule
is geïllustreerd, zou een dergelijke prijsverlaging een
belangrijke derving aan inkomsten beteekenen voor
het Landbouwcrisisfonds en derhalve voor den boer.
Nog op andere wijze kan dit worden geïllustreerd.
In 1936 bedroeg de binnenlandsche boterconsump-
tie ongeveer 43 millioen kg, terwijl de groothandels-
prijs in het binnenland gemiddeld bedroeg
f
1.46 per
kg. Stel nu, dat men dezen prijs verlaagde tot bijv.
f
1.20 per kg. Dat zou op elke kg boter, die nu reeds
in het binnenland wordt geconsumeerd, een verlies
beteekenen van
f
0.26 per kg, alzoo in totaal een
verlies van 11 millioen Gulden. Als gevolg van deze prijsverlaging zou men echter een toeneming van de
binnenlandsche consumptie kunnen verwachten. Wan-
neer de boter bij export naar Engeland
f 0.70
per kg
opbrengt, zou dit voor elke kg waarmee de binnen-
landsche boterconsumptie stijgt, een voordeel betee-
kenen van
f
0.50 per kg.
Aannemende, dat de margarineprijs (d.w.z. de hef-
fing) niet zou worden verlaagd, dan zou, zooals bijv.
gebleken is in de jaren 1929 t/m. 1932, deze stij-
ging van de boterconsumptie echter, zon niet geheel,
dan toch voor een belangrijk gedeelte ten koste moe-
ten gaan van de margnrineconsumptie. Stellen wij
min of meer willekeurig, dat dit voor 80 pOt. het
geval is, dan zou daardoor tegenover elke consump-
tievermeerdering van 1 kg boter een consumptiever-
mindering staan van
0.8
kg margarine, hetgeen bij
een heffing van
f
0.45 op 1 kg margarine een verlies
zou heteekenen van
f
0.36. Bovendien zou men bij
een heffing op boter van
f 0.70
dan nog een extra
verlies lijden van 0.1 X
0.80 X 0.70
of 0.056 op de
in margarine vermengde boter.
Elke kg boter, die in het binnenland dan meer
zou worden geconsumeerd, zou derhalve een winst
opleveren van:
f
0.50 –
(f
0.36 +
f
0.056) of
f 0.084.
Derhalve zou de binnenlandsehe consumptie moe-
ten stijgen met 11 millioen :
0.084
of (ik durf de
uitkomst haast niet neer te schrijven)
ruim 180 mil-
0
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
433
lioen kilogram,
om hetgeen aan inkomsten werd ge-
derfd, weer in.te halen.
Misschien zou men, als men wat optimistischer
rekende, een gunstiger uitkomst krijgen, maar in
elk geval moet men al erg optimistisch zijn, als men
een dergelijke prijsverlaging thans aan zou durven.
Werd de margarineprijs wel in belangrijke mate
verlaagd, dan zou daardoor weliswaar de margarine-consumptie niet, althans niet in dezelfde mate dalen,
doch deze prijs (dus heffings-) verlaging zou opnieuw tengevolge hebben het derven van belangrijke inkom-
sten voor het Landbouwcrisisfonds en derhalve voor
den boterproducent, die deze inkomsten, zooals de toe-
stand nu is, niet kan ontberen. Of daardoor de totale
vetconsunlptie in belangrijke mate zou stijgen is zeer
de vraag, daar elke vermeerdering van de boter- en
margarineconsumptie weer een daling van de con-
sumptie van andere spijsvetten tengevolge heeft.
Want, wel is gedurende de laatste jaren zoowel de
boter- als margarineconsumptie gedaald, doch deze
daling had – ondanks alle heffingen – een belang-
rijke stijging van het verbuik van goedkoopere spijs-
vetten tengevolge.
Elke belangrijke prijsverlaging van de boter is een
geschenk aan het over het algemeen beter gesitueerde
boteretende publiek van heden, een geschenk, dat
betaald zou worden door den veehouder.
De toestand wordt vanzelfsprekend geheel anders,
wanneer de wereldmarktprijs van de boter zou stij-
gen tot een peil, dat de productiekosten van de boter
benadert. In de eerste plaats is – ondanks het gun-
stig verloop van den boterprijs in de laatste maanden
– deze toestand nog een utopie. In de tweede plaats
ligt de binnenlandsche boterprijs thans 15 ii 20 cent
boven de productiekosten, aannernende, dat de prijs,
dien de producent thans voor de boter ontvangt, on-
geveer gelijk ii aan de productiekosten, zoodat ook in
dat denkbeeldige geval slechts een betrekkelijk kleine
prijsverlaging zou kunnen worden toegepast.
Voorloopig is het te betwijfelen of voor het huidige
systeem een ander in de plaats zou kunnen worden
gesteld, zonder dat belangrijke financieele nadeelen
daarvan het gevolg zouden zijn.
In den aanvang van dit artikel is reeds opgemerkt,
dat de in dit artikel berekende opbrengst van boter
niet dezelfde is als de prijs; die de boterproducent
voor zijn boter ontvangt. Deze ontvangt nl. voor de
boter ongeveer de Leeuwarder noteering, vermeerderd
met den toeslag op boter.
Vergelijkt men nu deze opbrengsten voor de jaren
1933 tot en met 1936, dan vindt men het volgende:
Opbrenget aSgeleverde Leeuwarder noteeriug ver-
boter per kg
meerderd met toeslag per log
1033 ……..
f
1.08
f
1.08
1934
……….1.00
,, 1.11 1935
……..
., 1.02
,, 1.19
1936
……….0.99
,, 1.20
1-loewel ook deze cijfers slechts globaal zijn, zijn zij
toch voldoende nauwkeurig om te kunnen constatee-
ren, dat de heffingen op boter steeds ontoereikender
werden om de uitkeering te kunnen betalen, waar-
door men meer afhankelijk werd van de heffingen op
andere vetten.
Dit verschijnsel was een gevolg van de omstandig-
heid, dat de prijsverlaging van boter in het binnen-
land sinds 1933 gepaard ging met een nog iets dalen-
de binnenlandsche consumptie. Bovendien naderde de
opbrengst van onze geëxporteerde boter steeds meer
den laagsten prijs, die bij export kon worden gemaakt,
als gevolg van de belangrijk gestegen boterexport
naar Engeland. Duidelijk wordt dit gedemonstreerd
als men naast elkaar zet de gemiddelde opbrengst hij
export en de Leeuwarder noteering.
Gemiddelde opbrengst Gemiddelde Leeuwarder
bij’ export per kg
noteering per kg
1933 ………..
f0.73
f
0.60
1934 ………..
,, 0.67
,,0.44
1935
………..
,, 0.63
,, 0.49
1935 ………..
,, 0.67
,, 0.58
Hieruit blijkt, dat afgezien van 1933, toen de prij-zen bij export nog niet zoover uiteenliepen, het ver-
schil tusschen de gemiddelde opbrengst hij export en
de Leeuwarder noteering van 1934 op 1936 daalde
van 23 cent tot 9 cent per kg. Het gevolg hiervan
was, dat hoewel de Leeuwarder noteering, d.w.z. de
wereldmarktprjs van de boter sinds 1934, steeg met
14 cent, de gemiddelde opbrengst hij export dezelfde
bleef.
Bij een stijgende productie en een als gevolg daar-
van stijgenden export naar Engeland zal dit ver-
schijnsel zich ook in het vervolg voordoen, zoodat
men steeds meer de Leeuwarder noteering als maat-
staf voor de opbrengst van de geëxporteerde boter zal
kunnen aanleggen. Alle maatregelen, die derhalve
worden genomen om de boterpositie te verbeteren,
zijn in zeer sterke mate afhankelijk van de boter-
noteering in Engeland, welke voor een groot deel
wordt beïnvloed door de boteraanvoeren in Engeland
uit andere landen en vooral ook uit de Dominions. J. BUTER.
AANTEEKENINGEN.
Conjunctureele goudpolitiek.
Het gerucht,’ de de Regeering van de Vereenigde
‘Staten overwoog om den aankoopprijs van goud te
verlagen, teneinde daardoor een infiatorische prijs-
stijging tegen te gaan, heeft, zooals bekend, onrust op
de goederen- en effectenheurzen in de wereld veroor-
zaakt. Hoewel, aldus ,,Wiihruug und Wirtschaft”
van April 1937, waaraan wij het volgende ontieenen,
het meerendeel van de deskundige beoordeelaars van
meening was, dat een snelle beslissing t.a.v. deze aan-
koopprijsverlaging, gezien de vele practische moei-
lijkheden, niet waarschijnlijk geacht kon worden, zal
op den duur zeer zeker met deze moglijkheid reke-
ning moeten worden gehouden. Hnt is namelijk moei-
lijk te zeggen, hoe de Vereenigde ‘Staten den voortdu-
renden goudstroom, waardoor eenerzijds de ongelijk-
heid in de goudverdeeling verder wordt verscherpt, en anderzijds het gevaar van een prijsinflatie wordt
vergroot, anders zouden kunnen keeren.
De goudtoevloed naar de Vereenigde Staten.
Eind 1932 bedroeg de totale statistisch te omvat-
ten monetaire goudvoorraad in de wereld ca. 580
millioen onzen; hiervan bezaten de Vereenigde Sta-
ten er1,90 millioen. Eind 1936 waren deze bedragen
670 millioen en 322 millinen. De voorraad van de
Vereenigde Staten steeg dus veelmeer dan de totale wereldvoorraad; de voorraad van de overige landen
(mcl. Rusland) daalde van 384 op 347 millioen onzeti.
Daar de wereldproductie in die vier jaren ca. 119 mil-
lioen onzen bedroeg en uit Indische oppottingen ca.
19 millioen onzen beschikbaar kwamen, zoo waren de
Vereenigde Staten in staat bijna deze heele beschik-
baarkomende gou clhoeveelhei d voor monetaire doel-
einden op te nemen, nog afgezien van damtrenboven
bestaande industrieele goudbehoefte.
De vermindering van de niet-Anierikaansche goud-
voorraden is voor een groot deel te verklaren uit het
toenemen van de particuliere oppottingen. Alleen
het gouclinvoeroverschot van Engeland bedroeg in
de 4 jaren 1933 tot en met 1,936 reeds ca. 93 millioen
onzen, terwijl de goudvoorraad van de Bank van En-
geland in dit tijdvak, slechts met 46 millioen onzen
toenam, zoodat 47 millioen van dit uit kapitaaivlucht
voortkomend goud aan de statistische waarneembaar-heid werd onttrokken.
Oorzaak van de gov.dbeweging.
In de voornaamste plaats hangt deze goudtoevloed
naar de Vereenigde Staten samen met kapitaalbewe-
gingen. Onder alle denkbare aanwendirigen van kapi-
taal schijnt het overzenden van beschikbare midde-
len naar de Vereenigde Staten, waar zij of voor het
vormen van tegoeden, het verleenen van makelaars-
434
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
credi.eten en den aankoop van waardepapieren, of
voor het afdoen van oude schulden en credieten wor-
den aangewend, het meest aanlokkelijk bij het hand-
naven van den hoogen goudprijs van $ 35 per ons.
Bij den ouden goudprijs van $21.67 per ons was
deze neiging ongetwijfeld veel geringer geweest en
bij een verlaging zou zij weer verminderen. Zoo]ang
de hooge prijs blijft gelden (welke iets boven den
vrijen prijs van de Londensche goudmarkt ligt), zal cle
kapitaal- en goudheweging niet veranderen. Vooral niet
als de handelsbalans van het land door een grooteren
agrar.ischen uitvoer ecn grooter actief saldo zal ver-
toonen. Een verlaging van den goudprjs zou boven-
dien een deel van de kapitaalhezitters aanleiding
geven hun middelen op andere markten uit te zet-
ten, zoodat mogelijkerwijs een gouduitvoer plaats zou
vinden.
Werking van een prijsverlaging.
Terwijl thans de basis voor een credietexpansie ge-
stadig breeder wordt en gevreesd wordt, dat de Re-
geering
1)
een inflatorische beweging niet zal kunnen
voorkomen, vooral omdat zij klaarblijkelijk niet be-
reid is den prijs van de neutraliseeringsmaatregelen
te betalen, namelijk
Cdii
hoogere rente, zoodat de
reservebanken van haar beste wapen, het verkoopen
van een deel van haar regeeringswaarden, geen ge-
bruik konden maken, zou er bij een verlaging van
den goudprijs een prijsverlaging en een. vnrminder-
de aandeelenspeculatie zijn, en dit zou op den duur
de markt van staatsobligatiën ten goede kunnen
komen.
Deze veelal uitgesproken verwachting ziet evenwel
over het hoofd dat de koersbeweging van staatslee-
niugen in veel sterkere mate dan in vroeger tijden
verbonden is met de liquiditeitspositie van de ban-
ken, daar deze gezamenlijk een grooter deel van de
staatspapieren iii haar bezit hebben.
Het probleem heeft, evenals de depreciatie van
den Dollar in 1933, welke maatregel voornamelijk
binnenlanclsche doeleinden moest dienen, nog een an-
der, internationaal aspect. De depreciati.e van den
Dollar heeft op het economisch leven van de wereld een weinig gunstige werking gehad; zij bemoeilijkte
de snelle passiveering van de Arnerikaansche dien-
stenbalans en veroorzaakte vooral den eeononiisch on-
zinnigen kapitaal- en goudstrooni, welke voor vele lan-
den heden ten dage nog het buitenlandsche betalings-
verkeer en de binnenlandsehe kapitaalmarkt bemoei-
1)
De credietpolitieke maatregelen van Regeering en
Centrale Bank om door verhooging van de verplichte reset–
ves en compensatie van den goudtoevloed door het uit-
geven van staatspapieren de bewegingsvrijheid van de ban-
ken te verminderen, bleven weliswaar niet geheel zonder
resultaat, niaar koticlen toch een aanzienlijke prijsstijging
niet verh.indei-en.
lijkt, zoo niet onmogelijk maakt. Tot heden waren de
Vereenigde Staten beslist gekant tegen het streven
van Engeland om een verhouding Pond-Dollar tot
stand te brengen, welke niet de wederzijdsche econo-
mische krachtverhoudingen beter in overeenteni-ming zou zijn. De valuta-overeenkomst moet dan
ook, waar Engeland voorloopig van een verdere de-
preeiatie afziet, als een soort van wapenstilstand
worden aangednid. Een daling van den goudprijs in
de Vereenigde Staten zou een nieuwe opvatting van
de overeenkomst noodzakelijk maken. De wensch tot
verandering van het bestaande statuut zou echter in
dit geval van de Vereenigde Staten uitgaan, doch het
doorvoeren van denzelfden maatregel in alle landen zou
het doel, omkeeren van cle goudbeweging, twijfelach-
tig kunnen maken. Het zou daarom mogelijk zijn, dat
Engeland en andere Europeesche landen ôf een lagere
koerspariteit t.a.v. den Dollar, ôf een meer attrac-
tieven goudprjs zouden bereiken. Dit zou de valuta-
positie van Frankrijk in de eerste plaats den nog
steeds ontbrekenden vasten grondslag geven en zou En-
geland tenminste van den dwang tot het nemen van
restrictieve ma.atreg.elen bevrijden. Er is nauwelijks
een maatregel denkbaar, welke voor de wereldecono-
mie zoo gunstig zou zijn als een waardevermeerde-
ring van den Dollar. Men is, zoo besluit liet genoem-
de artikel, echter niet gewend, dat de Vereenigde Sta-
ten voor hun eigen problemen de oplossingen zoeken,
welke ook voor de wereldeconomie het meest bevor-
derlijk zijn.
De woningbouw in 1936.
Het verslag van den Hoofdinspecteur van de
Volkshuisvesting begint niet erop te wijzen hoe ste:rk
de teruggang van de woningproductie in 1936 is ge-
gèweest. De totale productie zoowel als de totale
vermeerdering hebben een dieptepunt bereikt, het-
geeu uit onderstaande tabel moge blijken. Ook het
aantal woningen in uitvoering daalde langzaam om
na November 1936 (11.736) veer eenigszins te stij-
gen. (Begin 1936: 15.052. Eind 1936: 12.356).
In het vorige verslag, zoo schrijft Ir. H. van der
Kaa, werden uitvoerige beschouwingen aan dezen
teruggang gewijd. hierbij werd in de eerste plaats
gewezen op de zware, op de exploitatie van woningen
drukkende vaste lasten. De grond- en straatbelasting,
erfpachtscanon, waterleidingtarieven enz. staan nog
geheel op het niveau van een vroegere periode van
hooger kostenpeil. –
Dat de woningbouw nog niet geheel tot stilstand
was gekomen, was toe te schrijven aan de sterke ver-
laging der bouwkosten, die tot ongeveer het vooroor-
logsche peil waren gedaald. Hierbij kwam nog, dat de nieuwe stdswijken zoowel door de andere wijze
van stadsaanleg als door de meer moderne inrichting
Aantal woningen aan de voorraad toegevoegd
Vermindering van den
Totale ver-
Voltooid door
:
Herbouw, uitbreiding
Jaar
woningvoorraad door
meerdering
vernieuwing, verande-
ring van bestemming,
Totaal
slooping, verandering,
onttrekking aal, de
van den woning-
..
.
Rijk, Provincie-
waterschappen
Gem ee nten
–
Woningbouw-
Particulieren
enz.
vereen
i
gingen
enz.
bestenoining enz.
voorraad
(1)
(2) (3)
(4)
(5)
.
(6)
(7)
(8)
–
1921
636
1.5 o
5687
14.1
o
19.298
47.8 o/
14.743 36.6
0,
Voor de jaren
tot en
40.364
1895
38.469
1922
130
0.6 o/
6808
14.6
0/
13.622
30.0
0/
24.936
54.8
met
1925 in de vorige
45.496
2035
43.461
1923
94
0.2
0/,
5449
12.6 o,
9.590 22.2
0/
27.999
65.0
/o
kolommen begrepen.
Dit cijfer betreft nage-
43.132
2629
40.503
1924
107
0.2 of
3574
7.6 sj
8.736
18.7
34.295
73.5 i,
noeg uitsluitend bouw
46.712
3616
43.096
1925
41
0.1
0/
4059
8.6 o,
8.538
18.1
op,.
34.552
73.20/
door particulieren.
47.190
4477
42.713
1926 100 0.2 o/
2916
5.7 o,
4.749
9.3
0/
41.068
81.0 oj,
1865
3.7
0/
50.698 6335 44.363
1927 69
0.1
0/
2759
5.3 oj
4.801
9.3
0/
42.617
82.6 °q
1376
2.7
°Io
51.622
6932
44.690
1928
44
0.1 s,
1191
2.4
0/
5.542
11.3
0/
40.558
82.5 s,
1803
3.7 o/
49.138
8446
40.692
1929
64
0.1 oj
2242
4.6
0/
5.221
10.7
0/
39.820 81.5 s,
1518
3.1 o/
48.865
7711
41.154
1930 98
0.2
2329
4.4
0
/o
5.050
96
5/
44.024
83.7
0, 1087
2.1
s;s
52.588
8057
44.531
1931
35
0.1 s
3358
6.4 o/
5.961
11.4
%
41.226
79.2 of, 1511
.2.9 o
52.092 9022
43.076
1932
47
0.1
0/
1447
3.4
0/
3.718
8.7
0/
36.129
84.4 ol
o
1479
3.4 oj
43.493
.
6192
.
37.301
1933
58
0.1 of,
685
1.5
0/s
979
2.1 o/e
42.703
90.9
0/,,
2542.
.54
46.967
–
5341
41.626
1934
41
0.1
o,,
748
1.3
o/
4.127
7.4 st,,
17.675
86.3 s/,,
2693
4.9
o,
55.284
5344
49.940
1935
29
•01
0/,,
472
1.0 oj
2.978
6.1 0/0141.752
86.3 i/
o
3169
6.5
/s
48.400
5407,
1
42.993
1936
51
0.1
s,,,
294
0.9
s
2.285
6.8 of,27.644
82.0
0
/s
3451
10.2
O/
33.725
6397
1
27.328
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
435
en outilleering van de nieuwe woningen veel aan-
trekkelijker zijn dan de oude. Nieuwe woningen vin
den als regel dadelijk huurders, terwijl de oudere ge-
leidelijk ontvolkt worden.
De aanbouw werd intusschen weer door een andere
omstandigheid geremd, namelijk de onzekerheid op
de crediet- en hypotheekmarkt tengevolge van het
abnormaai groote aantal leegstaande woningen en de
catastrophale w’aardedaling van het onroerend goed.
Dientengevolge was voor den particulieren bouw vrij-
wel geen hypotheek te verkrijgen, zoodat deze voor
een groot deel tot stilstand moest komen.
liet bovenstaande is ook volledig van toepassing
op het grootste deel van het verslagjaar. De sterke
teruggang van cle wouingproductie, die zich reeds in
1935 deed gevoelen, trad eerst in 1936 duidelijk aan
het licht.
De ontwikkeling van de kosten van woningbouw.
Aan het laatste jaarverslag van den hoofdinspec-
teur van de Vokshuisvehting ontieenen wij het vol-
gende betreffende de bouwkosten.
Reeds aanstonds was te zien, dat van de wijziging
der monetaire situatie een stijgende invloed op de
kosten van woningbouw kon worden verwacht. Voor-
alsnog heeft deze zich beperkt tot de kosten der ma-terialen; de bonen der bij het bouwbedrijf betrokken
arbeiders kunnen in het algemeen geacht worden ge-
lijk te zijn gebleven.
De prijsstijging van de materialen voor woning-
bouw is in het volgende tot uitdrukking gebracht
door een vergelijking van het desbetreffende peil
omstreeks midden 1936 en dat van begin 1937. Voor
elke der 7 hoofdgroepen, waarin de bouwmaterialen
kunnen worden onderscheiden, werden de daartoe be-hoorende materialen opgenomen in hoeveelheden, die
geacht kunnen worden voor de arbeiderswoning in
het algemeen noodig te zijn. Door het zoo nauwkeurig
mogelijk vaststellen der gemiddelde prijzen voor al
deze materialen, zoowel op het peil van midden 1936
als van begin 1937, werd een vergelijkende berei
ning der materiaalkosten per woning verkregen,
welke is samengevat in de volgende tabel. Voor cle vergelijking in pOt. werd het peil van midden 1936
op 100 gesteld.
Kosten
v. Ii,
bouwmater. p. woning
Aanduiding van het
materiaal
midden
1936
Jan.
1937
midden
1930
ingid.
%
ingld.
%
ingid.
A.
grond v.
aanvulling
33.80
100
33.20
98
50.-
145
240.50
100
240.70
100
385.-
160
115.20
100
120.90
105
175.-
150
461.90
lOO
611.90
133
715.-.
155
E.
ijzerwaren en krame-
B.
steenwaren
……….
84.50
100
109.50
130
105.-
125
bindmicidelen
……..
houtwaren
……….
mastiek,
lood,
zink,
sanitair,
water,
gas
rijen
…………….
110.10
100
136.40
128
160._
145
en
licht …………..
glas, verf, behang
..
41.10
100
49.90
121
60.-
150
1.087.10
100
1.302.50
120
1.650.
152
Op te merken valt allereerst, dat niet, zelfs niet
in hoofdzaak, alle kostenstijgingen, die in de verge
lijkende berekening tot uitdrukking komen, recht-
streeks op rekening van de gewijzigde monetaire om-
standigheden mogen worden gesteld. Uiteraard zijn
daarin ook meer normale fluctuatiën begrepen, iiie
haar oorzaak niet in de bedoelde omstandigheden
vinden. Zoo deed zich bijv. vddrdat deze optraden
reeds een stijging van de houtprjzen voor, waarom-
trent bezwaarlijk uit te maken is, welken omvang
zij zou hebben aangenomen, indien het Nederlanclsche
ruihniddel
niet
aan koopkracht in het buitenland
hadde verloren.
Gelijk te verwachten was, doet de
stijging
zich in
de eerste plaats gevoelen bij de materialen van bui-
tenlandschen oorsprong, met name het hout en de
metalen. De daarvoor te betalen prijzen toch onder-
vinden den onmiddellijken invloed van den lageren
wisselkoers voor Guldens.
Groep .4
(grond voor aanvulling) is deeenige, die een
kleine daling vertoont, welke wel als een gevolg van meer
normale fluctuatie moet worden aangemerkt.
Bij de steenwaren
(groep B),
die dooreen genomen op
gelijk peil zijn gebleven, doen zich daliagen voor (bijv.
bij de dakpannen pl.m.
30
püt. en bij de baksteen pim.
pO•) welke dalingen eohter dooi’ stijgingen (bijv. van
de kalkzandsteen met pl.m.
16
pOt.) worden geconipen-
see r.d.
lOco geringe stijging vertoonen cle bindmiddelen
(.qroep
0, zijnde kalk, cement, grind, metselzand ed.). Bij de
materialen afzonderlijk doen zich prijsdalingen niet voor;
de belangrijke stijgingen blijven beperkt tot Belgische
kluitkalk en gips (onderscheidenlijk pl.m.
24
en
47
pCt.).
Terwijl de verhoogiu.g der kosten voor
groep D,
de hout-
waren, over de geheele linie aanzienlijk is
(33
pCt.), doen
zioh daarbij aanmerkelijke onderlinge verschillen voor
(zelfs ‘wel van
20
pOt. en meer) naar gelang van de soort
hout en van het doel, waarvoor het wordt gebruikt.
De prijzen der benoodigde ijzerwaren en kranierijen
(groep E)
blijken dooreen genomen met
30
pCt. te zijn ge-
stegen. Ook hier vertoonen zich onderlinge verschillen: zoo is het balk- en betonijier pim.
50
pOt., het hang- en
sluitwerk gemiddeld
30
pOt. duurder geworden; de ijze-
ren buizen daarentegen zijn practisoh niet in prijs ver-
hoogd.
Dergelijke verschillen doen zich mede voor bij
groep F
(mastiek, lood zink, sanitair enz.), waardoor de kosten
over de geheele linie
28
pCt. gestegen zijn. Het lood is
hijv. zeer sterk in prijs verhoogd (bijna 100 pOt.), het zink
in mindere mate (nog geen
50
pOt.), het sanitair weder-
om geringer
(10 ic 15
pot.). De materialen voor de elec-trische leiding blijken echter sinds medio
1936
nog iets
goedkooper te zijn gewo iden.
Groep G
(glas, ‘verf en behang) vertoont over het geheel
een .kosteustijging van
21
pOt. Ten aanzien van het be-
hang valt op te merken, dat de grondstoffen daarvoor
weliswaar niede in prijs zijn verhoogd, doch dat gecon-
stateercl is, .dat ook in ‘den ouden prijs alsnog behoorlijk
papier is te verkrijgen.
In totaal blijken de kosten van het materiaal per
arbeiderswoning in Januari 1937 goed
f 200,
zijnde
20 pOt., hooger te zijn geworden
i)
In het oog te
houden is, dat zulks percentsgewijze niet eenzelfde
stijging voor de bouwkosten beteekent, daar de loo.
.nen, gelijk reeds werd opgemerkt, in het algemeen
geacht kunnen worden gelijk te zijn gebleven. Hier-
mede rekening houdende, vloeit uit de bovenbedoelde
stijging van de kosten der materialen een verhooging
van omstreeks
12
pOt., gemiddeld over het geheele
land, van de loon- en materiaalkosten te zamen
voort
2)
De stijging der kosten met
f 200
gemiddeld per
arheiderswoning – neerkomende op pim.
f 0.20 meer
huur per week – is stellig niet onbelangrijk, doch
anderzijds ook nog niet verontrustend te noemen. In
de tabel zijn ter vergelijking mede opgenomen de
oves-eenkomstige kosten van het materiaal voor mid-
den 1930, welke in totaal ruim 150 pOt. van die voor
midden 1936 blijken te bedragen. Dit niveau van
de materiaalkosten wordt met de voor Januari 1937
gesignaleerde stijging (pl.m.
20
pOt.) derhalve nog
lang niet bereikt. Houdt men ook rekening met de
bonen, die in 1930 nog vrij aanzienlijk hooger wa-
ren, dan kan worden geconstateerd, dat de loon- en materiaalkosten tezamen, per arbeiderswoning, ge-
middeld over het geheele land, medio 1930 nog pl.m.
140 pOt. bedroegen van hetgeen daarvoor midden
1936 gold. Zulks is mccle belangrijk meer dan het te
dien aanzien voor Januari 1937 becijferde niveau;
dat, gelijk gezegd, gemiddeld voor het geheele land
t)
Op 1 April
1937
was de stijging ten minste
30
pCt.
2)
Op 1 April 1937
ten minste
20
pOt. Ingeval geheid
wordt, tenniinste
23
pOt.
436
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
op pl.m. 112 pOt. van het peil omstreeks medio 1936
kan worden gesteld
1).
De boven becijferde verhooging der bouwkosten
geldt natuurlijk voor een gemiddelde woning. In ver-
band met plaatselijk verschil in woningtypen en
andere plaatselijke omstandigheden kunnen cijfers
worden gevonden, die vrij belangrijk van dit gemid-
delde afwijken.
1)
In April
1937
was dit percentage, zooals reeds gezegd,
120
a
123
pCt.
Een onderzoek naar de uitgaven van Europeesche
gezinnen in Zuid-Afrika.
• De South African Oensus en het Statistical Office
hebben in samenwerking met andere instellingen eau
onderzoek ingesteld naar de uitgaven van 1618 huis-
gezinnen, genomen uit de 9 voornaamste stedelijke
districten van de Unie. Wij ontleenen aan een be-
schouwing, welke wij hierover aantreffen in het eco-
nomische overzicht (No. 30) van de Nederlandsche
Bank voor Zuid-Afrika, het volgende.
De onderzochte huisgezinnen bestonden, met per-
soneel inbegrepen, gemiddeld uit 5.36 personen.
De samenstellers zorgden er voor, zooveel mogelijk budgetten te nemen, waarin de uitgaven de inkomsten
niet overtroffen. Van alle tenslotte gekozen budgetten sloten 64.1 pCt. met een overschot, 34.1 pOt. met een
tekort en waren 1.8 pOt. in evenwicht.
Zooals verwacht kou worden, demonstreerde het
resultaat van het onderzoek de wet van Engel, vol-
gens welke het percentage van de inkomsten, het-
welk aan voedsel besteed wordt, afneemt, als de in-
komsten toenemen.
De volgende tabel geeft de huishoudelijke uitgaven
te zien van eenige ihkomensgroepen.
Uitgaven van eenige. inkomensgroepen van lbepaalde
artikelen en
diensten
(in percentages).
Beneden
£
175
325-400
525-600
pct.
pct.
pot.
Voedsel
……………..
38,89 28.56
26.81
l3ranclstof an licht …….
6,41
4.09
3.47
Huur
en belasting
……
25,21
21.37
19.57
Kleediag
…………….
9,81 9.01 9.25
Diversen
…………….
7,74
10.11
10.67
Vervoer
……………..
1,07
3.36
4.40
Aniusement.en
sport
0.05 1.22
1.83 Geneesk. behandeling
.
..
2.1.6
3.40
3.32
erzeker.iag
………….
1,41
4.83
5.93
Pensioeivbijdragen
……..
2,73
3.11
2.83
Onderwijs
……………
0,25
1.12 1.83
Va.cantie
…………….
0,19
0.85
1.57
Personeel
……………
0,26
3.31
3.76
1]Iuurkoop
……………
3,49
4.96
3.90
Men zal opmerken, dat de laagste inkomensgroep
70.51 pOt. uitgeeft aan de eerste drie posten, de mid-
delste 54.02 pCt. en cle hoogste groep 49.85 pOt. 1-let
percentage besteed aan kleeding en schoeisel was in
de middelste groep lager dan in de beide andere
groepen.
Wanneer wij in het bijzonder op het verbruikte
voedsel letten blijkt, dat als het inkomen grooter
wordt, de hoeveelheid brood, bloem, havermout, rijst,
thee, koffie, gecondenserde melk, suiker en aardap-
pelen minder wordt, terwijl meer versche melk,
stroop, boter, kaas, eieren, versch vleesch, versche
v.isch, bacoA en ham worden gebruikt.
Wat de belasting betreft, toonen de cijfers heel
duidelijk, dat de Unie beschouwd kan worden als een gelukkig land. Directe belastingen zijn hoofdzakelijk
beperkt tot de provinciale personeele belasting en de
radio-rechten. De hooge vrijstelling van £400 plus
een verdere verhooging van £ 100 voor elk kind ont-
heft practisch alle huisgezinnen, die in het onderzoek
zijn begrepei, van directe belasting. Dit onderzoek heeft ook het toenemende gebruik,
hetwelk in de Unie van electriciteit gemaakt wordt,
aan het licht gebracht.
Gemiddeld geven de huisgezinnen, gekozen voor
dit onderzoek, ongeveer 4 pOt. van hun inkomsten uit
aan verwarming en verlichting, waarvan meer dan
de helft op electriciteit betrekking heeft, terwijl dit
in 1925 ongeveer 25 pOt. was:. Dit is waarschijnlijk
het grootste verschil, dat sedert het vorige onderzoek
naar voren komt.
Het onderzoek laat verder zien, dat de lagere in-
komensgroepen in verhouding minder besteden aan
verzekering en pensioenen dan de hoogere.
Ook de huur vormt een belangrijk punt in de uit-
gaven.
Ofschoon de huurkosten toenemen als het inkomen
grooter wordt, heeft hun percentage van de totale
uitgaven neiging om iets te dalen. In ds geheele Unie
zijn de huren betrekkelijk hoog vergeleken met som-
mige landen van het Europeesch continent, en de
gemiddelde maandelijksche huur, inclusief belasting
door den huurder betaald, bedroeg £ 6.7 s. 7 d. en
varieert van £ 2.8 s. 11 d. in de laagste inkomens-
groep tot £ 9.3 s. 4 d. in de hoogste.
De gemiddelde belastinguitgaven buiten de huur
bedroegen voor alle gezinnen 3 s. 6 d., maar het ge-
middelde voor die gezinnen, die belasting betaalden,
was 7 s 8 d. per maand.
Het aantal personen per kamer geeft een interes-
sant beeld van de woontoestanden. Het gemiddeld
aantal personen per kamer in huisgezinnen, die een
inkomen van minder dan 1125 hebben, is 1.6, afda-
lend tot 1.02 personen per kamer in de huizen van
hen, die een inkomen van £ 575 tot £ 600 per jaar
hebben.
Huurkoop blijkt een voorname plaats in te nemen
in de Zuid-Afrikaansche budgetten.
Gemiddeld besteedden de 1618 uitgekozen gezinnen
274 d. per maand aan huurkoopbetalingen. Hiervan
is 5/7 d. voor huizenkoop. Deze betalingen vallen
boven de huurwaarde en zijn zuivere geidbeleggingen.
1-let hoogste bedrag is 814 d. voor meubilair, gevolgd
door 3/4 d. voor auto en een gelijk bedrag voor
radio, 2/8 d. voor koelkast, 1/4 d. voor electrische
kachels, 9 d. voor fietsen en motorrijwielen en 3 d.
voor naaimachines.
Van de 1618 huisgezinnen kochten er niet minder
dan 381 hun meubilair op afbetaling, terwijl 193
radiotoestellen en 148 koelkasten gekocht werden
volgens het huurkooppian.
GROOTHANDELSPRIJZEN.
(Indexcijfers gebaseerd
op 1928
en
1929
100).
TUINBOUWARTIKELEN
(‘s-Gravenhage)
1
KASKOM-
BLOEMKOQL
1
KOMMERS
1
SALADE
le soort
1
Ie soort
j
le soort
per 100 st.
‘)
per
ioo
st.
‘
per 100 krop’)
–
j
.–
j
/
1928
26,47
100,3
23,08
98,4
5,83 86,8
1929
26,32
99,7
23,83
101,6
7,60
113,1
1930
16,32
61,8
18,28
77,9
3,51
52,2
1931
18,49
70,0
16,89
72,0 4,33
64,4
1932
16,71
63,3
11,87
50,6
3,57
53,1
1933 14,47
54,8 9,96
42,5
1,86
27,7
1934
11,72
.
44,4
8,78
37,4
2,52
37,5
1935
8,12
30,8 6,79
28,9
2,23 33,2
1936
8,82
33,4 6,45 27,5
1,76
26,2
April
1936
11,56
43,8
10,65
45,4
3,09 46,0
Mei
,,
9,10
34,5 6,66
28,4
1,56
23,2
Juni
,
5,80
22,0
2,03 8,7 0,63 9,4
April
1937
11,10
64,8
16,74
71,4 4,13
61,5
Mei
,
8,29
36,0
12,07
55,5
2,67
473
27 April-4 Mei
•
9,71
36,8
19,63
83,7
3,10
46,1
4-12 Mei
•
9,48
35,9
16,79
71,6
2,84
42,3
12-19 Mei
,,
10,35
39,2
14,53
61,9
3,28
48,8
19-26 Mei
,
7,20
27,3
9,52
40,6
2,87
42,7
26 Mei-2
Juni
5,97
25,9
6,03
27,7
1,25
22,1
1)
De jaargemiddelden
zijn
berekend
uit
de
gemiddelde
priizen
van
April,
Mei en Juni
van liet
betreffende
jaar.
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
437
INGEZONDEN STUKKEN.
INDIË’S SCHULDPOSITIE.
Dr. J. W. Meyer Rauneft schrijft ons:
In het nummer van Economisch-Statistische Be-
richten van 5 Mei geeft de heer J. Hardeman, wiens
-oordeel mede door zijn positie bijzondere waarde
heeft, een beeld van Indië’s schuidpositie” en hij
knoopt daaraan een aansporing vast tot het besteden
van mogelijke Indische overschotten aan schuldaflos-
sing. Hoewel het beeld helder en overzichtelijk en het voorstel tot soberheid voor een groot deel aan-
vaardbaar is, noopt het artikel tot opmerking en
amendement, zoowel wat de analyse als wat de toe-
komstwenschen betreft.
Het ontstaan van Indië’s bedenkelijke positie met
een ,,in wezen buitenlandsche” schuld van ,,het for-
midabele bedrag van anderhalf milliard” ziet de
schrijver als een gevolg van de ontreddering der gees-
ten na den wereldoorlog, welke ook Indië tot een te
vlotte leeningspolitiek bracht en boven zijn kracht
deed leven. Daarbij komt, dat Indië is: eell land ten
zeerste ,,blootgesteld aan de wisselingen der wereld-
conjunctuur”, zonder eigen volksvermogen en ,,welks
bevolking niet uitmunt door spaarzaamheid en zin
voor kapitaalvorming”.
Deze schildering is niet onjuist, doch ook niet vol-
ledig; een scherp onderkennen van kwalen zonder
welke genezing niet mogelijk is, gebiedt er bij te voe-
gen, dat naast de genoemde factoren nog in bijzonder
sterke mate de financieele en monetaire politiek van
Nederland van belang was en blijft. Het was Neder-land, dat Indië maakte tot het eenige debiteurenland
ter wereld dat den gouden standaard handhaafde; het
was (las een Neclerlandsche beslissing, die veelal meer
nog dan de crisis tengevolge had, dat de rentabiliteit
van ,,zoogenaamd productieve werken” onvoldoende
was. Daarbij komt, dat het Nederland was, dat pogin-
gen uit den Volksraad tot belasting van afvloeiende
winst belette. Ook zijn het Nederlandsche eischen,
die lasten als die der defensie op Indië in veel groo-
ter mate doen drukken dan ze bestaan in andere lan-
den om Indië. In Japan zijn de militaire lasten
zwaarder, doch dat heeft binnen de grenzen een eigen
grootindustrie; voor de Straits, waar wel grootbedrjf
van elders werkt, brengt de defensie van Singapore
geen kosten, doch groote extra inkomsten. De. moe-
(lerlandsche gift van
f
25 mill. werd in Indië zeer ge-wraardeerd, doch het bedrag ervan weegt uiteraard in
de verte niet op tegen datgene wat hier werd opgesomd.
Naast de drie door den schrijver genoemde redenen
van Indië’s bedenkelijke schuldpositie: onverstand
der Regeering, bezitloosheid van het land, groote
coajunctuurgevoelig}ieid, staat dus nog een vierde:
de financieele eischen van het moederland. Het con-
stateeren daarvan is niet in strijd met schrijvers ar-
tikel; het zegt alleen dat Indië’s financieele positie
nog moeilijker is dan hij het voorstelt.
Het financieel programma van den heer Hardeman
is eenvoudig: de meerdere baten, welke de conjunc-
tuur brengt, moeten zooveel mogelijk worden besteed
aan schuldaflossing. Deze visie, dat beschikbaar geld
het beste kan worden gebruikt voor schulddelging, is
van financieele zijde wel meer gegeven. Zij berust op
een diep pessimisme omtrent de mogelijkheid een
landstaak te vinden, die maatschappelijk meer rende-
ment brengt dan de rente der (geconverteerde) lee-
ningen. Economisch komt deze opvatting er op neer,
dat men een scheidslijn trekt tussehen die uitgaven,
die er thans, na alle bezuiniging, nog eenmaal zijn
waarvan men hoopt, dat zij rendabel zullen blijken –
en nieuwe uitgaven – aan de rentabiliteit waarvan
men wanhoopt.
Deze conclusie is de vrucht van bittere ervaring;
van het leeren inzien van het holle van fraaie frases; van de overtuiging, dat beter dan uit wat uitvoerders
beloven, uit datgene wat een crisis overeind liet, valt
af te lezen, wat werkelijk rendabel is. Toch gaat deze
slotsom te ver. Niet alle fouten toch behoeven her-
haald te worden. Ook als men alle bittere ervaring
laat spreken kan men tot een andere scheidslijn
komen dan die om hetgeen er van ‘s Lands huishou-ding in den laatsten storm bleef staan.
Aan den eenen kant is denkbaar – ja zelfs zeker
– dat ook de uitgaven die nog waren overgebleven,
voor een deel nog te hoog zijn; zelfs ondanks de op-
leving. Niet natuurlijk omdat aan de betrokken amb-
tenaren hun inkomen misgund wordt, maar wel om-
dat immers hier en daar de Organisatie — het salaris-
stelsel inbegrepen – ondanks alle bezuiniging en
ondanks de opleving nog niet rendabel is, zelfs al ge-
bruikt men het woord rendabel met ruim begrip van
de noodzaak van materieele uitgaven voor ideëel ge-
win. Indië was inderdaad wel ver maar nog lang
niet geheel aangepast en afgescheiden daarvan is
wijziging van verhoudingen denkbaar. Bovendien was
immers de begrooting niet in alle opzichten zuiver.
Aan den anderen kant spreekt vanzelf, dat nieuwe
uitgaven wel degelijk rendabel kunnen zijn Er is im-
mers allerlei veranderd en er is, juist omdat nog niet
volkomen was aangepast, veel achterwege gebleven.
Wegverbreeding is een voorbeeld.
In beide opzichten dus zal vooral in dezen tijd de
Indische Regeering den opzet der staatshuishouding
kunnen herzien. Thans kan dat werk geschiede.n zon-
der dat die Regeering wordt belemmerd en opgejaagd
door de dreiging van grooter tekort en de noodzaak
van directe ontvangsten, terwijl zij toch onder den
indruk der crisisjaren, bij alles doordrongen kan blij-
ven van het besef dat Indië te arm – in den zin van
hezitloos – en te afhankelijk is om veel te mogen
leenen. Deze taak om juist thans een gmndslag te
leggen is aan de Indische Regeering met den heer
Van den Bussche als Vice-President van den Raad
van Indië ten volle toèvertrouwd. Zeker zal die Re-
geering er, evenals de heer Hardeman, van doordron-
gen zijn, dat ook bij ruime middelen schuldaflossing
wijsheid is, al is het dan niet de eenige wijsheid.
Indien dat echter zoo is, geldt het zeker niet alleeta
voor Indië. In aansluiting op de aanvulling, welke
hierboven gegeven werd van de analyse van Indië’s
moeilijke schuldpositie, is denkbaar, dat ook een an-
dere politiek komt van den kant van Nederland.
Tenslotte is toch het Nederlandsch bewind voor
Indië’s schuldpositie meer verantwoordelijk dan de
,,niet door spaarzaamheid uitmuntende” bevolking van
Indië. Nederlands schuldpositie is, zooals de heer
Hardernan aantoont, heel wat beter dan die van In-
dië; Nederland heeft, anders dan Indië, wel verwogen
binnen de landsgrenzen, een vermogen dat voor een
deel mede aan Indië te danken is; Nederland denkt,
na eenige jaren van een politiek van gedeeltelijke
aanpassing, voor zichzelf niet aan versoberen, doch
veeleer aan werk voor allen, desnoods door onren-
dabele werken; naar Nederland vloeien thans rechts-
streeks millioenen ook uit de Indische opleving;
tenslotte heeft Nederland vooral door zijn monetaire
politiek zware lasten op Indië laten drukken, die
daar naast soberheid schuldvermeerdering noodig
maakten. Denkbaar zou dus zijn, dat Nederland in een
tijd van zoo juist ook in verkiezingen tot uiting ge-komen economische tevredenheid het begrip Rijks-
eenheid in de financiën op andere wijze tot uiting
zou doen komen dan tot nog toe. Een financieel kern-
gezond Indië, zooals naar de heer Hardeman be-
schrijft, vroeger bestond, zou de kracht van het Rijk niet verzwakken. En bij het sober houden van Indië, zou overname door Nederland van een deel der toch
met Nederlandsch bewind samenhangende schuld of
defensiekosten, de door alle triomfeerende partijen
gewenschte vervulling van Nederland’s zedelijke roe-
ping in Indië niet ontsieren. Dat het artikel, van een
van de noodzaak van Indische schuldaflossing zoo
doordrongen autoriteit als de heer Hardeman, zwijgt
over dezen weg tot het bereiken van het doel, is ech-
ter veelzeggend.
438
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Juni 1937
Toch is
de vraag van de verhouding van de inder-
daad voor Indië wenschelijke soberheid tot den hoo-
gen levensstandaard van het moederland overweging
waard.
N a s c h r i f t. Dell opmerkzamen lezer zal het niet
ontgaan zijn, dat de waarschuwing, in mijn stukje
vervat, gericht was tot ,,allen, die direct of indirect
den koers der financieele politiek mede helpen hepa-
len” en dat ik aan het slot de vertegenwoordigende
lichamen in Indië
en hier te lande
in dit verband
met name iloemde. Daaruit blijkt reeds, dat ik –
hoe kon het ook anders, gegeven de bestaande staats-
rechtelijke verhouding – cle medeverantwoordelijk-
heid van het moederland voor den gang van zaken in
Indië niet over het hoofd heb gezien.
Op
de schuld-
vraag voor het in liet verleden gevoerd financieel beleid ben ik echter iiiet diep ingegaan, omdat dit
de aandacht zou hebben afgeleid van de hoofdzaak,
waar het mij om te doen was. Nu de heer Meijer
Ranneft die vraag stelt en daarbij aan Nederland zijn
zondenregister voorhoudt, mag er echter nog wel
even op gewezen worden, dat de veranderingen in de
staatsrechtelijke verhouding, die met de instelling
van den Volksraad in
1918
en de belangrijke uitbrei-
ding zijner bevoegdheden in
1927
plaats grepen, de
medeverantwoordelijkheid van het moederland voor
het beheer der Indische financiën aanmerkelijk be-
perkt hebben.
Is
het louter toeval, dat het verlaten van den voorzichtigen financieelen koers na
1917
samenviel met het geven van grooter vrijheid aan de
Indische organen in de regeling der inwendige aan-
gelegenheden van het gemeenebest?
En nu het zondeuregister! Of Indië er beter bij
zou zijn gevaren, indien Nederland zijn financieele
en monetaire politiek eerder gewijzigd had, is een
vraag, die wel nimmer met wetenschappelijke zeker-
heid beantwoord kan worden en zeker niet op dit
oogenblik, nu wij ons te midden van nieuwe onzeker-
heden bevinden als gevolg van den haast verstikken-
den aanwas der monetaire goudvoorraden, welke de loslating van den gouden standaard na zich gesleept
heeft. Ik’ constateer alleen het feit, dat de economi-
sche toestand van de groote massa der bevolking in
Britsch-Indië, dat tegelijk met Engeland het goud als
waardemeter prijsgaf, zeker niet gunstig afsteekt bij
dien van ons Indië. Bovendien was de fout van een
veel te hooge schuld reeds gemaakt vôördat de mone-taire kwestie gerezen was.
Dat Indië te lang belast is geweest met veel te
hooge uitgaven voor de vloot valt niet te ontkennen,
maar de billjkheid gebiecit hieraan toe te voegen, dat
daarin sedert
1935
een belangrijke verandering ten
goede gekomen is door de Nederlandsche bijdrage
van
f 13
millioen per jaar, waardoor Indië zich van
niet minder dan pl.m. 60 pOt. zijner vlootuitgaven
Qntlast zag. Het gevaar is echter niet denkbeeldig
– en in dit opzicht moge mijn waarschuwing ook
hier te lande goed verstaan worden – dat, nu het
Indië goed
schijnt
te gaan en de maritieme verdedi-
ging van Indië veel zwaarder offers gaat eischen, het
moederland minder geneigd zal zijn om bij de ver-
deeling van de vl6otkosten Indië’s belangen in vol-
doende mate te ontzien. Hier zal inderdaad een zware
verantwoordelijkheid op Nederland komen te rusten
wanneer het bij de bepaling van het Indische aandeel
in die kosten niet ten voile rekening zou houden met
de moeilijke schuidpositie van het land en zijn juist
daardoor zoo verzwakte draagkracht.
MAANDCIJFERS.
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen.
Indexcijfers van 12 aandeelerigroepen der Amsterdamsche effectenbeurs. Basis 2 Januari 1929
100.
De Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam zendt ons onderstaand overzicht:
Banken
Kti
!
l
d
st
_
Industrie
Eiçti.
Mijnbouwl
Olie
Rubber
SCheP-
vaart
Suiker
Tabak
Thee
Totale
Gem. ’29
101.9
73.1
119.-
114.4 05.6 88.6
99.1 100.2
95….
99.9 87.3
92.7
103.2
’30
94.2
34.1
90.1
100.4
71.6 63.9
93.1
52.1
71.-
76.2
65.5
74.5
84.3
1
31
73.6
22.7 60.7
83.-
52.2
45.9
52.3
48.2
47.1 46.3
45.5
46.3
55.1
’32
48.3
13.6
45.6
70.7
38.4
33.4
34.1 17.6 29.3
27.-
25.8
30.8
37._
’33
51.5
10.7
48.7
80.7
41.-
40.-
41.-
26.7
28.2
27.4
25.4
39.5 40.5
’34
47.1
16.7
48.1
77.-
37.7
47.3
39.-
40.6 22.2 23.2 26.2 50.2 39.4
’35
50.-
14.1
52.1
69.9
39.7
49.4 43.8 43.2
23.7
24.4
29.3
47.1
42._
’36
56.8
13.9
57.6 78.2
50.2
58.2
73.1
58.7 34.8 37.1
44.8
51.5 55.2
Jan. ’36
52.2
12.8
53.4
71.9
44.6
54.1
56.6
46.9
31.9
32.2
39.2
48.8
47.8
Febr.
52.8
12.9
54.4
76.2
45.8
54.2
60.5
50.5
31.1
32.3
39.4
50.1
49.3
Mrt.
52.6
11.9
52.5
74.3
44.2
53.6
59.1
48.7
28.9
31.1
38.1
49.-
48….
Apr.
51.8
11.8
52.-
74.3
43.7
53.2
61.].
47.-
27.4
30.4
38.4
47.8
48.1
Mei
52.-
11.8
52.6
73.6
44.-
51.1
63.8
44.4
26.6
29.1
38.6
46.4
48.6
Juni
53.1
11.8
53.5
74.1
46.-
52.7
68.3
45.9
29.1
32.7
41.6
45.5
50.8
Juli
54.-
11.9
53.7
77.9
47.2
52.4
66.3
50.1
29.8
33.7
45.8
47.3
51.1
Aug.
54.7
12.6
53.6
77.9
48.-
53.2
69.7
50.6
31.1
34.5
447
47.2
52.1
.Sept.
,
),,
54.5
13.2
53.7
74.4
48.4
54.-
73.8
50.5
32.7
34.5
44.6
46.8
53.2
Oct.
65.6
16.8
66.9
82.4
59.5
67.7
97.3
76.6
43.4
47.4
53.3
59.
67.9
Nov.
69.1
19.6
72.5
89.6
63.8
75.-
98.3
90.7
49.9
51.9
56.1
64.4
71.9
Dec.
68.-
19.7
72.1
91.8
65.3
75.5
100.3
98.5
53.9
53.3
55.5
65.7
72.8
Jan. ’37
72.2 20.5 77.5
95.-
71.4
77.2
102.2 103.9
61.5
60.9 60.2
70.5 77.2
Febr.
77.1
26.4
79.5
105.4
78.5 80.3
107.6
110.8
64.3
62.2 64.9 80.5
81.3
Mrt.
76.5
31._ 79.8
103.5
81.4
87.4
106.1
129.3
73._
65.9 65.5
86.3 82.7
April
75.-
30.1 77.8
101.4
78.4 81.7
102.4 117.5
77.6
62.4 61.8 83.8
80.-
1M
ei
72.6
28.4
76.9
101.6
77.6 76.8
102.1 110.1
74.4
61.3
60.-
76.8 78.6
Indexcijfer
der totale beurswaarde 4 Januari 1937
1
4.278.942
=
100.
4Januari
100.-
3 Februari 104.3
3 Maart
108.1
7 April
105.9
5 Mei
102.8
6
100.2
10
105.7
10
107.8
14
104.6
12
101.-.
13
.,,
100.6
17
106.4
17
108.4
21
104.2
19
101.2
20
‘
99.7
24
106.4
24
105.9
28
1109.8
26
102.8
22
101.1
,
31
106.8
1)
Bij
de samenstelling
van
de cijfers
van
Sept.
1936 zijn
de
nnteeringen
van den
laatsten Woensdag buiten
beschouwing
gelaten, waardoor het loslaten van den
gouden standaard geen invloed op deze cijfers heeft uitgeoefend.
Nadruk verboden..
9 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHË BERICHTEN
439
– Naast de
f
25
millioen veivaartsbijdrage, die de
geachte inzender na zijn opsomming van grieven in
het credit van Nederland wil schrijven, had hij vol-
ledigheicishalve ook nog mogen wijzen op den belang-
rijken financieelen steun, dien Iidiö van het moeder-
land genoot doordat dit zijn hooge credietwaardigheid volledig dienstbaar maakte aan een voordeelige finan-
ciering der Indische schulden. Een zelfstandig Indië
zou zeker niet in staat geweest zijn, anders dan door
verspeling van zijn goeden naam. als eerlijk debiteur
(met al de onberekenbare schadelijke gevolgen van
dien),
f
500
millioen nieuwe schuld te maken en
désondauks zijn jaarlijksehe rente- en aflossingsver-
plichtingen te verminderen van
f
88
tot 77 millioen.
Vreezend eigenlijk reeds een te onbescheiden ge-
bruik gemaakt te hebben van de mij geboden gelegen-
heid tot een wederwoord, moet ik het hierbij laten,
hoewel de ver’eiding groot is om nog op andere pun-
ten in het betoog van den heer Meijer Ranneft, in
wien ik overigens meer een medestander dan een op-
ponent meen te mogen begroeten, in te gaan.
J.
HARDEMAN.
MAANDCIJFERS.
EMISSIES IN APRIL
1937.
Prov. en Gemeentelijke Leeningen
1)’
f
1.289.840,-
zijnde:
i
T
ec
ie
r
l
a
nd
I’rov. Gelderland
f
3.276.0002)
)
3/%
dbl.
h
100%
………. fi.076.000
Gm. Het Blidt
f
2
i
6
.
000
33’% obi. 1
99%
………………..213.840
Polders, Watersch. en Pubi. Recht.
Lichamen
………………….,,
121.762,50
zijnde:
iTudcrlancZ
Watersuh. Gealandeii
f
80.000 3 ,4% oM. h
99%
………………
f
79.200
ate
i’sih. De Polder van
Oost- cii Westdongeradeel
f
625.000
‘)
3 /% obi. 5.
l00’% …………….,
42.562,50
Bank- en Creclietinstelliogen
4)
Industrieele Ondernemingen …….,,
4.707.115,–
zijnde:
Nederland
Dok- en Verî Mij. Wiltoi.i-
Fijenoord
f
1.162.500
5)
11
106% ………………
f
1.232.250
N.V. Kunstzijdespi nnerij
Nynia
f
1:286.000 aand.
6)
5.
120%
……………
f
1.543.200
N.V.
Mnehinefibr.iek
Hei-
ne’veklf 500.000 6% preI.
aand.
)
)
5.
100%
……500.000
N.V.
Ned.
Staalfabrie-ken
vfh.
J.
H.
de
Mu-inck
Keizer
f
595.800 aand.
8)
18
105%
………………625.590
Obligatiëa:
Verecniging
,,Coöperatieve
Beet,wortelsu ikerlabriek
Roosenclaa.1″
G.
A.
9)
f
700.000
4%
Iste
‘hyp.
26-jar.
obi.
-18
100%
……56.075
Worf Gusto (vfh. Fa. A. F.
Sinulder-s
f
750.000
10)
)
istehyp.
43′-%
obi.
18
.100%
……………….750.000
België
Obligetiëiv:
ii)
Rubber-Maatschappijen
…………f
840.000,-
zijnde:
Nederland
A.andeelen:
Cultuur Mij. ,,Saiatri Plan- tations”
f
700.000 aand.
i)
5.
120%
…………….
f
840.000
Scheepvaart-Maatschappijen
……..,,
5.889.890,-
zijnde:
1Tede.,.laid
.A.andeelen:
–
Nat. Bezit v. Aand. K.N.S.M.
f
5.556.500
aand.
18)
18
106%
……………..
f5.889.890
Spoorweg-Maatschappijen
……….
Nederland
jtesi,deelcn:
Deli-Spoorweg-Mij.
f
6.250.000
aaitcl.
14)
18
10l%
..
f
6.625.000
Diversen
………………………
500.000,
zijnde:
]Tede.rlc,?1cl
Obligatiën:
Verg.
Bouw
Mij.
tot
verk.
vati
eigen
woiri ogen
f
500.000 4% obl. .5. 100%
f
500.000
Kerkelijke Leeningeu …………….,,
100.000,-
Nederland:
IS)
…………
f
1.00.000
Totaal.
f
20.073.607,50
Ernissies in 1937.
(In Guldens.)
Nieuw kapitaal:
Conversie:
Obligatiën
Aandeelen
Totaal
Jan…..
–
.
2.055.16750
3.606.372,-
5.661.539,50
194.811.’ 00,-
Febr….
28.354.181,66
2.184.500,-
.
30.538.681,66 209.449.898,34
Maart …
312.227,50
2.568.725,-
2.880.952,50
9.334.000,-
April
..
2.817.677,50
17.255.930,-
20.073.607,50
46.742.925,-
33.539.254,16
25.615.527,-
59.154.781,16
460.338.323,34
•
.
AANVOER VAN GRANEN.
(In tous van 1000
kg.)
Rotterdam
.-insçterdam
Totaal
Artikelen
3
0
Mei
–
5Juni
Sedert Overeenk.
30Mei-5Juni
Sedert
Overeenk.
1937
1936
1937
1Jan. 1937
tijdvak 1936
.
1937
1Jan. 1937 tijdvak 1936
18.450
758.815
452.815
.
-.
17.735 6.461
776.550
459.276
2.410
117.449
118.204
–
.
2.875
1.700
120.324 119.904
Tarwe
……………..
Rogge
……………….
50
5.958
10.861
–
–
100
5.958
10961
l3 oekweit ………………..
1als ……………….
16.
5
78
514.950 322.239
5.938
69.733 69.916 584.683
392.155
530
143.893 116.509
–
6.189
9.232 150.082
125.741
–
62.223
30.775
–
3.180
120
65.403 30.895
Lijnzaad
…………
..
105.567
74.915 3.000 111.536 109.036
217.103
183.951
Gerst
……………….
H aver
………………..
1.850 29.961
26.950
–
–
175
29.961
27.125
Lijnkoek .. ………….
m
2.5
.11
950
14.516 16.043
–
–
2.039
4.180
16.555
20.223
Tarweeel
…….
.
…
Andere meelsoor.te.n
•
489
18.984
.
15.557
–
1.468
753
20.452
16.310
Noot
bij
groothandeisprijzen.
–
) Tarwe:
Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2; van Jan. 1931 tot 26 Sept. 1932 79 leg La Plata; van 26 Sept. 1932
tot 5 Febr. 1934 Manitoba No. 2; van 5 Febr. 1934 -tot 6 Juli 1935 80 kg La 1lata,’van 6 Juli 1936 tot 30 Nov.
1936 Manitoba.
Rogge:
Tot Jan. 1928 Western; vanaf Jan. 1928 tot 16 Dec. 1929 Arner-ican No. 2, van 16 Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 74/5 leg Hongaarsehe; vanaf 26 Mei 1930 tot 23 Mei 1932 74 -leg Zu-id-Russisehe; van 23 Mei 1932
tot 2 Oct. 1933 No. 2 Canaca.
Gerst:
Tot Jan. 1928 Malting; valt Jan. 1928 tot 9 Febr. 1931 Arneri-can No. 2; van
9 Febr. 1931 tot 23 Mei 1932 64/5 kg Zuid-Russisehe; van .23 Mei-19 Sept. 1932 No. 3; van 19 Sept. 1932 tot 24
Juli ’33 62/63 kg Z.-Russ.; van 24 Juli ’33-7 Oct. ’35 64/65 leg La Plata; van 7 Oct. ’35-18 Mei ’36 62/63 -leg Z.-Russ.
440
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9
Juni
1937
1)
Bovendien Coirversie: Prov. Utrecht f3.327.000 3% obi. it 100% Ned.-Jndië: Stadsgem. Soerabaja f7.752.000
3Y2I% obL h
97
4%.
) Van de totale leening It f 4.026.000 werd reeds
f
750.000 op einlssievoorwa.arden geplaatst. Van het ‘netto-
provenu dezer leen:ing werd een bedrag van f2200.000
voor conversie afgetrokken.
) Van de totale leening ii
f
4.026.000 werd reeds
couversie afgetrokken.
) Conversie: Koloniale Bank N.V. f3.000.000 4% obl.
It 100%.
5)
Uitsluitend voor aandeelhouders, 1 nieuw •gew. aand.:
f
4.000 niet-afgestempelde prioriteits en/of gen’. aand.
0)
Uitsluitend voor aandeelhouders 2 : 5.
Van het totale bedrag van
f
650.000 zijn ‘reeds
f
150.000 op i’nschr. vOorW. geplaatst.
Uitsluitend voor aandeelhouders 1′: 3.
Van het netto-provenu dezer leeni.ng werd een bedrag
van
f
643.925 voor conversie afgetrokken.
Van het totaal bedrag van
f
1.250.000 is reeds
f
500.000 op inschr. voorw geplaatst.
il) Cojrversie: S.A.d’Angleur-Athus
f
7.000.000 4% obl.
ii. 953′!% (waarvan reeds f3.000.000 in het ‘buitenland op
einiss’ievooi’waarden geplaatst),.
S.A. John Cockei-ill f10.000.000 4% obl. It
95
3%
,
S.A. Métallur.gique de Saim•bre et Moselle f 10.000.000 4% obl.
It
95
34ï%
(waarvan reeds
f
1.000.000
te
het bui-
tenland op emissievoorwaarden geplaatst).
Uitsluitend voor aandeelhouders.
Recht v. voorkeur 54 amort. •bew. en/of gew. aand.:
1 nieuw aand.
) Reeht v. voorkeur voor aandeelhouders 1 : 2.
15)
De Kerkelijke Leeningen zijn als volgt ondeswerdeeld:
Rente- Emissie-
Guldens voet
koers
pot.
pot.
St. Josephs-Weeshui•s, Gluda – (Con-
versie 286.000) ……………386.000
4
100
St. Bonifacius Hospitaal, Leeuwar-
den (Conversie) …………..650.000
4
100
Congr. der Broeders van onze Lie-
ve Vrouw van Lourdes, Dongen
(Conversie)
………………300.000
4
100
R.K. Par. Armbestuur, Nijmegen
(Conversie)
………………350.000
4
100
St. Gerardus Majella-Stiøh-ti.ng,
Bussum (Conversie) ……….300.000
4
100
St. Jan’s Stichting, Laren (Con-
versie)
…………………..350.000
4
100
‘) Hoewel wij in gevallen als deze vroeger het totale
bedrag hebben meegeteld op grond van de overweging, dat
het reeds geplaatste bedrag anders niet tot uitdrukking
zou komen, zullen wij vanaf heden alleen het resteerende bedrag opnemen, daar het reeds geplaatste bedrag niet als
openbare emissie ‘kan ‘worden ‘beschouwd en in deze statis-
tiek dus niet thuis ‘behoort.
ONTVANGEN BOEKEN.
Eléments d’économie politique
door Prof. B. No-
garo. (Parijs
1936;
Librairie G6nra1e de
•
Droit
et de Jurisprudence R. Pichon et R. Durand-
Auzias en Librairie Delagrave).
Deze nieuwe editie van Professor Nogaro’s werk heeft
zich geheel tot een objectief en positief exposé beperkt.
Het boek geeft een systematische studie van het menhanis-
me van ‘het tegenrwoordige economisch leven. Het is zoo-
wel bestemd ‘voor studenten als ook en vooral voor ieder,
die
eich
op •de hoogte wil stellen van een onderwerp, het
economisoh leven -betreffende. tlTa een inleiding worden
achtereenvolgens iii -het eerste gedeelte ‘behandeld kwesties,
‘elke met de productie samenhangen; in jhet tweede ge-
deelte de circulatie, waaronder o.a. vallen prijs- en mo-netaire problemen, banken, beurswezen, internationaal
betalingsverkeer, enz. terwijl -het derde gedeelte behandelt
‘de verdeeli-ag (ondernemerswinst, loon, -interest, en-s.) en
het vierde de consumptie.
Précs déconomie politique 1 en 11
door P. Reboud.
(Parijs
1936/1937;
Librairie Dallos. Prijs per
deel Frs. 30).
Deze 2 deelen -zijn beide verschenen in de serie ,,Pe’tits
Précis Dal-los”, een collectie van studiewerken voor de
‘vakken, welke de studie i’n de rechten in Frankrijk ver-
eischt. Hoewel ‘betrekkelijk klein van stuk geven zij geens-
zins rés-umé’s; ieder deel bevat ca. 600 pagina’s, waarin
de verschillende economische l),oblemen en begrippen sys-
tematisc-li en oveiziehteljk (naast den inhoud is er buiten-dien nog een alfabetisch register) worden uiteengezet. Het
wordt daardoor min of meer tot een economische encyclo-
paedie, waarin ook anderen dan alleen studenten veel
kunnen vinden en ‘voo raI kunnen naslaan, wat ‘hen ‘inte-
resseert. De deden en hoofdstukken vallen tenslotte uit-
een in kleine genummerde paragrafen, welke een ‘bepaald
onderdeel, definitie of uitspraak behandelen. Ook dit be-
vordert ‘het viugge naslaan.
STATISTIEKEN.
Laatstbekende noteeringen te Amsterdam en-Rotterdam op
7 Juni 1937 voor
tefegrafische
uitbetaling op:
Gulden per
Pari
Koers
Back-
disconto
Europa.
0
10
Londen *)
£
–
8.974
2
100 Mark
59.26
8
72.80
4
Parijs
*)
100
Franc.
–
8.10*
4
100 Belga
24.90
6
30
.
63
*
2
Berlijn
)………….
100 Franc
6.22
6
7.66
Zürich *)
100
,,
–
41.52*
14
100 Kronen
–
6.34
3
…………..
100 Schilling
35.01
34.05
34
Boedapest
………..
100 Pengö
43.51
35.75
4
100 Lei
1.48
8
1.40
44
100 Leva
1.79
7
2.25
6
………
Belgrado ……….
100 Dinar
–
4.174
5
Brussel
)
……….
Praag …………..
Weenen
)
………..
Turksch
£
–
1.45
Luxemburg
………
100 Drachme
–
1.65
6
Istanbul ………..
100 Lira
–
9.574
44
Boekarest
……….
Athene
…………
Madrid
5)
100 Peseta
48.-
–
5
Sofia
…………..
Lissabon ……….
..
–
0.084
44
Kopenhagen *)
100 Kronen
–
40.074
4
Milaan
…………
O
s
l
o
*)
…….
–
45.10
4
Stockholm *)
–
46.25
24
IJsl.Kr.
–
40.50
Zloty
27.90
9
34.55
5
Kovno (Litauen)
E
..scitdo
100 Lita
..
24.88
31.-
54
Riga (Letland)
.100 .100
100 Lat
48.- 36.-
5-54
Reickjavick
…….100
Warschau
………100
rauinn (Estland)
•
100 Estl. Kr.
–
0.50
44
Finnmrk.
–
3.97
4
Tjerwonets
– –
32.42
Relsingfors
…….100
Moskou
………..
(100 Roebel)
Danzig
………..
100 Gulden
27.909
34.55
4
Amerika.
t’Iew-York
*)
$
1.46
9
1.814
14
Canad.
$
–
1.81U
24
Montreal
……….
Mexico
…………
Mex. Dollar
–
0.504
Buenos Aires ……
Peso (papier)
–
0.55k
La Paz (Bolivia)
8)
Boliviano
–
–
Rio de Janeiro
Milreis (pap.)
–
0.124
34
Peso (papier)
0.15
0.07
Bogota (Coluinbia)
8)
Peso
–
1.04
uito (Ecuador)
Sucre
–
0.174
Lima (Peru)
……
Sol
–
0.47
M ontevideo (Urug.)
Peso
.
–
1.02
jaracas (Venezuela)
Bolivar
–
0.57.25
Valparaiso ………
Paramaribo
……
Gulden
–
1.004
San
José (C. Rica)
Colon
‘
‘ –
0.324
luatemala ……..
..
..
Quetzal
–
1.814
Willemstad (Cura9.)
Gulden
–
1.01
{anagua (Nicar.)
8)
..
Cordoba
–
–
San Salvador
8)
Colon
–
0.73
Azië.
Jalcutta ……….
Rupee
–
0.674
3
3atavia
……….
Gulden I.G.
–
1004
3
..
Yn
–
0.524
-3.285
Dollar
,
–
0.554
Dollar
–
0.55
Singapore
……..
Straits Doli.
1.41
1.054
obe
…………..
ongkong
……
….
Shanghai
………
..
Phil. Peso
–
–
0.914
reheran
4)
(Perzië)
Pablavi
–
11.15
tianilla
………..
..
Baht
–
0.824
Afrika.
aapstad
£
–
8.964
34
Sangkok …………
Uexandrië ……..
Egypt.
£
–
9.20
lië
Austra.
lelbourne, Sidney
..
en Brisbane
£
–
7.174
24
ieuw Zeeland
£
–
7.231
‘)Off. 0.36 Vrije markt 0.09. ‘)Milréis Goud.
3)
Goudpeso.
4)
Munteenheid =
Rail (= eén Kran.)
•)
Not, te A’dam. 0v. not, part. opg.
9 J’uni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
441
BANKDISCONTO’S.
N d rBel.Binn.Eff.
isc.Wissels.
13k
2
3Dec.’36
24
3 Dec.’36
Lissabon
….
44 5Mei’36
Londen ……
230 Juni’32
rsch.inR.C.
24
3
Dec.’36
Madrid ……
’35
5
9Juli
Athene ……….
6
4Jan.’37
N.-YorkF.R.B.
l4lFeb.’34
Batavia ……….
3
14Jan.’37
Oslo
……..4
7Dec.’36
Belgrado
……..
5
1
Febr.
’35
Parijs
……
428 Jan.’37
Berlijn
………..
4
22Sept.’32
Praag
..
… .3
1 Jan.’36
Boekarest ……..
44 15Dec.’34
Pretoria
…
3415 Mei’33
Brussel ……….
2
16Mei’35
Rome ……..
44 18Mei’36
Boedapest
……
4
28
Aug.’35
Stockholm
.. 24
1Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio
3.285
7Apr.’36
Dantzig ………..
4
2Jan.’37
Weenen…..34
10Ju1i’35
Helsingfors ……
4
3 Dec.’34
Warschau
.. 5
260ct.’33
Kopenhagen……
4
19Nov.’36
Zwits. Nat Bk.1425
Nov.’36
OPEN MARKT.
1937
1936 1935
94
5
31 Mei(
2429
18(22
2
1
6
318
fiO/124
Juni
5Juni
Mej Mej
Juni Juni
Juli
Amsterdam
Partic. disc.
l/g
3114_1’4
1/
4
11
4
341
4
-43/4
7
18
3114_3(
Prolong.
1
1
1 1
3..4114
3
3
144
2
1
14
-3
1’4
Londen
Daggeld
u/
a
I
‘j,-I
1
12-1
1
1I
l/,_I
3
12-1
1314-2
Partic. disc.
11135.3/4
I16••’I4
1
132116
’71n51is
9j35_3J4
116I8
4114.3/4
Seri/in
Daggeld. .
25/s-7/
2514311
4
21/-3
2
1
142
1
18
2
5
1-3
1
1
2
3
/43
1
‘
Maande1d
21(
3
3(
4
2
1
/2-
3
14
211
3
3/
4
2
1
13-/4
2
1
/-
7
,
2
3
s-3’/s
–
Part, disc.
2718 2718
218
2
7
1s
271s
3
2
1
1-
1
12
Vsfarenw. ..
4
11
4_1/
4
4.11
4
4_114 4_114
4_1(
4
–
New York
Daggeld
1)
1
1 1 1
31
16
11
4
1
3
/4_2
1
13
Partic.disc.
/16
114
5
1
916
1
/j-li
–
1)
Koers van 4Juni en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Elata
.
New
Londen
Berlijn
Par
ij
s
Brussel
Batavla
York)
)
0)
)
S)
1)
1 Juni 1937
1.8174
8.96%
7290
810%
30.66
100%
2
1937
1.81%
8.96%
72.89
8.1031
30.65
100%
3
1937
1. 8 1 iy,
8.94% 72.90
8.093
30.604
100%
4
1937
1.81%
8.96
72.90
8.093%
30.62
100%
5
,,
1937
1.81%
8.97% 72.85
8.11
30.624
100%
7
,,
1937
1.8131
8.97%
72.80 8.10%
30.634
100%
Laagste d.w1)
1.81%
8.94% 72.70
8.09
30.574
100
Hoogste d.w’)
1.82%
8.98
73.-
8.11
30.66
100%
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
sd
Weenen
Praag
Bo:ka-
rest
Milaan
Madrid
1 Juni 1937
41.50
–
6.34
–
– –
2
1937
41.51%
–
6.35
–
–
–
3
1937
41.60
–
6.34
–
4
1937
41.52
–
6.35
–
– –
5
1937
41.49
–
6.34
–
–
–
7
,,
1937
41.52%
–
6.35
–
–
–
Laagste d.w
1
)
41.45
34.-
6.30
1.34
9.55
–
Hoogste d.w
1
)
41.57%
34.15 6.374
1.55
9.70
–
Muutpariteit
48.003
1
35.007
7.371
1.488
13.094
48.52
Data
.Stock-
holm
)
Kopen-
hagen5)
Oslo
‘
Buenos-
1
Aires’)
Mon-
treal’)
fo
rs
1 Juni 1937
4005
45.074
3.97
55%
1.82
2
1937
46.25
40.05
45.074
3.974 55%
1.82
–
3
1937
46.15
39.975
45.00
3.97
55%
1.82
4
,,
1937
46.20 40.024
45.05
3 974
55%
1.81%
5
1937
46.30
40.10
45.124
3.974
55%
1.81%
7
,,
1937
46.25 40.10
45.124
3.975
55%
1.81%
Laagste d.w’)
46.10 39.90 44.95
3.94
55%
1.81%
Hoogste d.w’)
46.324
40.10
45.124
4._
56
1.82%
Muutpariteit
86.671
66.671
66.671
8.266
95%
2.1878
5) Noteering te Amsterdam.
*0)
Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.
In ‘t late of 2de No. van ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN
TE
NEW YOBK. (Cable).
D t
a a
Londen
($
per
£)
Parijs
($
P. 100
fr.)
Berlijn
($ P. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100
gld..)
1 Juni
1937
4,92′,(
4,45% 40,12
54,98
2
1937
4,92
1
X
6
4,45%
40,10
54,99
3
,,
1937
4,92%
4,45
40,07%
54,99
4
1937
4,93%
4,45%
40,04 54,99%
5
. 1937 4,93%
4,453/
40,06
54,99%
7
1937
4,93%
4,45%
40,05 54,99
8 Juni
1936
4,99%
6,60%
40,31
67.71
Muntpariteit..
4,86
3,90% 23.81%
40%
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
INoteerings-I
Landen
I
eenheden
1
22Mei
1
1937
1
29Mei
1
31
1937
I
LaagstelHoogstel
Mei15
juni 19371
5
Juni
1937
Alexandrië..
Piast.p.0
97% 97%
97%
97% 97%
Athene
….
Dr.
p.0
5.47%
547%
540
555
54734
Bangkok. …
Sh.p.tical
1/10%
1/10,0,
1/10%
1110
11
0,
1110%
Budapest’)..
Pen. p. £
25 25
24
8
%
25%
25
BuenosAires’
p. peso p.y,
16.215
16.11
16.06 16.25
16.174
Calcutta . . . .
Sh. p. rup.
116%
116%
1
1
,
6
8
/,
2
116
5
/,,
1/6%
Instanbul
..
Piast.p.0
616 616
616
616 616
Hongkong . .
Sh. p. $
1/2%
1
1
1
2
5
7/,,
1/2%
1/2%
1/2
25
/,,
Sh. p. yen
1/2
1/2 1/1
31
/
32
1 2
1
/
32
12
Lissabon….
Escu. p. £
110.,,
110%
110
110%
110%
Mexico
… .
$perC
18
18
17% 18%
18
Montevideo
3
)
d.per
z
e
27%
27%
27%
28%
28%
Montreal
..
$ per £
4.93%
4.9 3
T
A,
4.91% 4.93% 4.93%
Kobe
…….
Rio d.Janeir.’
d. per Mii.
35/s,
35/32
3%
3%
37/32
Shanghai
. .
Sh. p. $
1/2
16
/
82
11215/,,
1/2%
1/29
1/2
15
/
32
Singapore . .
id. p. $
214
214%
2/4%
2/4%
2/4
Valparaiso 5).
$ per £
128
128 128
128
128
Warschau ..
Zl. p. £
26% 26% 25%
26%
26
1) Offic. not. 10 Dec. I6/3.
‘) Offic.
not. 15 laten,
gem. not., welke imp. hebben te betalen 10 Dec. 16.12.
3)
Offic. not. 19
Mei 391/
s
. 4) Id.
II Mrt. 1935 4
1
14.
0)
90 dg.
Vanaf 28
Aug. laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS 8)
Londen
1
)
N.Yorkl)
Londen
1 Juni 1937.. 20%
44%
1 Juni 1937,…
140,9
2
1937.. 20%
45
2
1937….
14018
3
1937.. 20%
45
3
1937….
140/9
4
1937.. 20%
45 4
1937….
140/5
5
1937.. 20%
–
5
1937….
140134
7
,,
1937.. 20%
45
7
,,
1937….
140/84
8 Juni 1936.. 20%
44%
8 Juni 1936….
139/4
27 Juli
1914.. 24%
59
27 Juli
1914….
84/10%
1) In pence p. oz.stand. 2) Foreign sllver in $c. p.oz. line. 3) in sh. p.oz.fine
STAND VAN ‘s
RIJKS KAS.
V 0 r a e r t n g e n.
I
-z mei
12031
I
.31
IVICI
Ia.,I
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne-
1 76.042.961,46 1 64.117.297,79
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,
82.993,41
.,
550.737,08
Voorschotten
op
ultimo
April
1937
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers, bel., aand. in
de hoolds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
–
–
derlandsche Bank ……………….
,,
36.482.314,43
,,
35.293.594,49
,,
11.306.931,78
a
11.319.923,94
Kasvord.weg. credietverst. a!h. buitenl.
,, 108.931.125,06 108.209.309,03
Voorschotten aan Ned.-lndi5 ……….
Daggeldleeningen tegen onderpand
Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen
–
.
35.294.805,18
–
•
28.088.439,71
Idem aan Suriname……………….
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf. 1)
–
–
7.044.978,92
,.
7.973.551,57
Vord. op andere Staatsbedrijven’) ……
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)
–
–
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank lngev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
–
–
f322.307.000,-
/322.272.000,-
7.l20.000.-
.
7.120.000,-
Zilverbons in omloop …………….
1.113.559,50
1.113.036,-
Schuld op ultimo April 1937 aan de
gem. weg.a. h.ult te keeren hoofds.d.
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.
Schatkistbiljetten in omloop ……
….
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
–
Schatklstpromessen in omloop …
…….
bel, en op de vermogensbelastlng
,,
1.908.477,83
,,
1.908.477,83
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf. 1)
,,
1.241.855,85
•
114.485,31
….
,
2.045.516,31
,,
155.713,20
114.662.819,76
Schuld aan Curaçao’) ………………
1)
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T. en T.
,, 126.432.832,-
,,
8.500.000,-
,
,,
9.000.000,-
Id. aan andere Staatsbedrijven 1)
…..
Id. aan diverse instellingen’) ………
..100.170271,68
,, 100.189.622,85
1) In rekg.-crt. met ‘a Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
I
29Mei 1937
/
5 Juni 1937
Voroeringen:’)
– –
Saldo b. d. Postchèque- en Glrodienst
326.000,-
f
.
f
358.000,-
Saldo Javasche Bank
…………….
Verplichtingen:
Voorschot’s Rijks kas e. a. Rijksinsteli
35.069.000,-
• 39.349.000,-
9.750.000,-
•
9.750.000,-
Schatkisibiljetten in omloop ………,,
500.000.-
–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
.
1.514.000,-
•
1.536.000,-
Schatkistpromesaen in omloop………
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
,,
1.086.000,-
,,
1.198.000,-
Belegde kasmiddelen Zei/besturen….560.000,-
,,
..
2.123.000,-
•
560.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
,,
188.000,-
1) Betaalmiddelen in ‘s Lands Kas op IS Mei 1937 /
29.648.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duiaenden guldens.
Data
Metaal
C
rcu-
latie
Andere
opeischb.
schulden
/
Discont
/
‘
Div. reke-
ningen’)
1 Mei
1937..
696
1.259
541
671
1.412
24 April
1937..
697
1.148
585 675
1.451
17
1937..
698 1.058
502
679
1.439
10
1937..
697
1.103
527
684
1.437
3
,,
1937..
699 1.179
551 687
1.461
1
Juli
1914..
845
1.100
1
560 735
396
1) Sluitp. der activa.
GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS. EN CVNflT.
GERST
64165 kg
MAIS
ROGGE
TARWE BURMA RIJST
BOTER per kg.
KAAS
EIEREN
–
La Platal’
Rotterdam per 2000 kg.
74kg Bahia
Rotterdam per 100 kg.
Loonzein
Edammer
Alkmaar
Gem. not.
Ig
Zie blz. 439
loco
Termijn-
La Plata
3lancal)locc
Rotterdam
Termijn-
Bahia
per cwt. f.o.b.
Rangoon/Bassein Leeuwar-
der Comm.
Crisis
Fabr.kaas
Eiermijn
Roermond
van dit
nummer
Rotterdam
er2000 kg.
noteer. op
1 of 2 mud.
Locoprijs
per 100 kg.
noteer. op
1 of 2 rnnd.
1
Blanca’)
1
Locoprijs
__________________
___________________
Herl.Ned.Ct.j Not.
Noteering
Zuivel-
Centr.
gang exp.
per 50kg.
P. 100 st.
t
%
7
t
rY’
t
%
T
%
sh.
T7
%
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,47
102,5
13,82
5
110,1
14,75 109,3
6,83
104,5
111314
2,03
98,4
–
43,30
95,0 7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9 13,15
108,1
12,575
100,1
13,475
99,9 6,43 98,4
10!7/4
2,11
102,3
–
48,05
105,4
7,99
99,6
1929 179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,875
89,4
11,27
5
89
1
8
12,25
90,8
6,34
97,0
10,6 2,05 99
1
4
–
45,40 99
1
6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7
6,22
5
51,2 8,27
5
65,9
9,67
5
71,7
5,09 77,9
8,5
1,66
80,5
–
38,45
84,4
6,72
83,8
1931
107,25
49,9
78,25
40,8
84,50
41,8
4,55 37,4 4,65
37,0
5,55
41,1
3,09
47,3
56
1,34
64,9
–
31,30
68,7
5,35 66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
38,2 4,62
5
38,0 4,70 37,4 5,22
5
38,7
2,59 39,6
5111t1
094
45,6
–
22,70
49,8
4,14
51,6
1933
Z
70,-
32,5
•
60,75
31,6
68,50
33,9 3,55 29,3 3,75 29,9
5,02
5
37,2
1,84
28,2
41511
0,61
29,6
0,96 20,20
44,3
3,71
46,3
1934
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75
35,0
3,325
27,3
3,25 25,9
3,67
5
27,3
1,74
26,6
47314
0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45
43,0
1935
IU
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25
30,3 3,07
5
25,3
3,87
5
30,9
4,12
30,6
2,07
31,7
51815
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20
39,9
1936
86,-
40,0
74,50
38,8
74,-
36,6
4,275
35,1
5,75 45,8
6,275
46,5 2,19 33,5
5/7’1
0,58
28,1
0,88
5
17,55
38,5
3,50
43,6
Jan.
1936
63,50
29,5
54,-
28,1
56,-
27,7
3,52
5
29,0
5,10
40,6
5,45
40,4
1,81
27,7
4/11
1
/
0,57 27,6
0,95
16,80
36,9
4,04
50,4
Febr.
64,50
30,0
52,-
27,1
55,25
27,4 3,40 27,9 4,925
39,2 5,225
38,7
1,89
28,9
512
1
/4
0,61
29,6
0,92
5
17,375
38,1
3,375
42,1
Maart
z
69,75
32,4
56,-
29,2
59,50
29,5 3,50 28,8 4,92
5
39,2 5,225
38,7 2,03
31,1
517
0,46 22,3
1,04
17,70
38,8
2,69
33,5′
April
70,-
32,5
30,2
64,-
31,7 3,45 28,4 4,85
38,6 5,175
38,4 2,10
32,1
5/91/4
0,44
21,3
1,025
16,825
36,9
2,49
31,0
Mei
72,25
33,6
30,7
63,75
31,6
3,175
26,1
4,65
37,0
5,125
38,0
2,11
32,3
50/4
0,47 22,8 0,99
18,75
41,1
2,52
31,4
juni
Z
71,50
33,2
60,75
31,6
66,-
32,7 3,45 28,4 4,62
5
36,8
5,05 37,4 2,12
32,4
5/8′
1
0,57
27,6
0,89
20,20
44,3
2,69
33,5
Juli
74,75
34,8
65,75
34,2
71,75
35,5
3,65 30,0
5,15
41,0 5,625
41,7
2
:06
31,5
517
0,60
29,1 0,81
5
19,35
42,5
2,91
36,3
Aug.
j
88,-
40,9
7975
41,5
84,-
41,6
4,02
5
33,1
5,95
47,4
6,35
47,1
2,17 33,2
5/lO
1
J
0,62 30,0 0,80
17,875
39,2
3,31
5
41,3
Sept.
88,-
40,9
79-
411
85,-
42,1
4,40 36,2
6,-
47,8
6,50 48,2 2,22 34,0
5111′
0,58
28,1
0,79
16,25
35,6 3,63
45,3
Oct.,,
120,50
56,0
94,75
493
97,50
48,3 6,02
5
49,5
7,775
61,9
8,80
65,2
2,57
39,3
5/7
/
0,63
30,5 0,77
5
17,55
38,5
4,85
60,5
Nov.
121,50
56,5 89,75
46,7
89,50 44,3
5,72
5
47,1
7,275
57,9
8,55
63,4 2,46
37,7
5I5’/4 0,70
33,9
0,78
16,075
35,3 5,15 64,2
Dec.
W
129,-
60,0
95,25
49,6
97,-
48,0
6,97
5
57,3
7,87
5
62,7 8,175
60,6
2,71
41,5
61-
1
/j
0,65
31,5 0,82
5
15,75
34,6 4,36
5
54,4
Jan.
1937
61,4
99,75
52,0
97,50
48,3
7,975
65,5 8,07
5
64,3
8,40
62,3 2,74
41,9
6/1
1
1
0,66
32,0
0,85
17,075
37,5
3,45 43,0
Febr.
129,-
60,0
102,-
53,1
100,50
49,8 8,72
5
71,7
7,925
63,1
8,25
61,1
2,62
40,1
5/10/4
0,69 33,4
0,80
18,75
41,1 3,81
47,5
Maart
,,
61,8
104,25
54,3
106,-
52,5 9,02
5
74,2 8,72
5
69,5
9,15 67,8
2,57
39,3
5/91/4
0,68 33,0 0,80
18,82
5
41,3
3,86
48,1
April
149,75
69,6
110,75
57,7
115,-
56,9
10,-
82,2 9,40
74,9
10,175
75,4 2,72
41,6
61-/4
0,69 33,4
0,80
16,45
36,1
3,05
38,0
Mei
144,40
67,!
107,-
55,7
109,90
54,4
10,-
82,2
8,925
71,!
9,725
72,1
2,64
40,4
5/10
1
/
0,71
34,5
0,72
5
17,325
38,0
2,89
36,0
5 Mei- 1 Juni
146,-
67,9
109,25
56,9
112,50
55,7
10,1751
83,6
8,725
69,5
9,55 70,8
2,61
40,0
5/9314
0,73 35,4 0,70
18,-
39,5
2,80
34,9
-8 Juni 1937
148,-
68,8
105,50
54,9
109,-
54,0
10,175
83,6 7,80
62,1
9,10 67,5
‘2,29
35,1
5/1111
4
0,73
35,4
0,70
18,50
40,6
2,90 36,2
–
JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
First Marks”
ci.!. Londen
in olie gekamd; loco Bradford per 1h.
13/14 Dernier
Stand. Ribbed Middling Upland
Super Fine C. i.
Crossbred Colonial Carded 50’s Av.
.
,
erino
S
V.
per Eng. ton
loco
New York per Ib. Oomra
Livefpool per 1h.
wit Gr. D. te
New York per 1h.
Smoked Sheets
loco Londen p. Ib.
I
fierl.Ned.Ct.
1
ftNeÏ.I
‘
No
t.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I Not.
Herl.Ned.Ct, 1
Not.
Herl.Ned.Ct. 1
Not,
Her! Ned.Ct.1
N
o
t.
No
t
1927
–
t
442,38
%
103,4
£
36.10/-
cts.
43,8
%
93,1
Scts.
17,60
cts.
36,7
%
102,1
pence
7,27
cts.
133,8
%
96,8
pence
26,50
cts.
244,9
%
104,8
pence
48,50
f
13,55
%
105,8
$
5,44
cts.
93
%
140,2
pence
18,50
1928
445,89
1042
36.16/11 49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8
111,2
30,50
259,7
III,!
51,50
12,60
98,4
5,07
54 81,4
10,75
1929
395.49
92,4 32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2
92,4 6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4 10,25
1930
257,97
60,3
21.6/9
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25
134,8
57,7
26,75
8,50 66,4 3,42
30
45,2 5,87
5
193!
192,15
44,9
17.1/7
21,1
44,8 8,50
20,1
55,9 4,28
60,9
44,0
13,-
109,0
46,6
23,25
5,97
46,6
2,40
15
22,6
3,12
5
1932
<
146,86
34,3
16.18/-
15,9
33,8 6,40
19,5
54,3
5,39
42,5
30,7
11,75
79,7
34,1
22,-
3,87 30,2
1,56
12
18,1
3,375
1933
k
128,63
30,1
15.12/2
17,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9
41,5
28,25
3,21 25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934
uj
115,85
27,1
15.9/9
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8
4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92 15,0 1,29
19
28,6
6,25
1935 1936
134,52
31,4
18.1118
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87
42,2
30,5
14,-
84,5
36,2
28,-
2,4!
18,8 1,63
18
27,1
6,-
142,61
33,3 18.6/8
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75
108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37,7
7,75
Jan.
1936
5C
144,42
33,7
19.16/9
17,5
37,2
11,90
17,3
48,1
5,70 45,5
32,9
15,-
97,0
41,5
32,-
2,42
18,9 1,65
21
31,7
6,87
5
Febr.
,,
Maart
137,87
32,2
18.18/9
16,9
35,9
11,60
16,5
45,9 5,46 47,0 34,0
15,50
98,5
42,1
32,50 2,49
19,4
1,71
22
33,2 7,25
April
142,86 33,4
19.13/!
16,7
35,5
11,40
16,5
45,9
5,46
47,7
34,5
15,75
100,0
42,8
33,-
2,43
19,0 1,65
23
34,7 7,50
Mei
Z
138,96
135,83
32,5
19.119
17,2
36,5
11,70
16,5
45,9 5,46
47,7
34,5
15,75
100,0
42,8
33,-
2,43
19,0 1,65
23
34,7
7,50
Juni
128,22
31,7
18.9/8
17,3
36,8
11,70
16,1
44,8 5,26
47,5
34,4
15,50
‘100,3
42,9
32,75
2,31 18,0 1,56
23
34,7
7,375
30,0
17.5/7
17,7
37,6
12,-
17,0
47,3
5,5! 46,4 33,6
IS,-
97,4 41,7
31,50
2,32
18,! 1,57
23
34,7
7,375
Juli
123,43
28,8
16.14/6
19,4
41,2
13,20
18,3
50,9 5,94
46,1
33,3
IS,-
97,6 41,8
31,75
2,47
19,3
1,68
24
36,2 7,75
Aug.
Sept.
j
128,76
30,1
17.8/1
18.1
38,5
12,30
17,3
48,1
5,60 46,2
33,4
IS,-
100,2
42,9
32,50
2,57
20,1
1,745
24
36,2
7,625
Oct.
.
128,14 160,28
29,9
17.4/1
18,1
38,5
12,30
17,7
49,3,
5,69 48,9
35,4
15,75
99,3
42,5
32,-
2,49
19,4 1,68
5
24
36,2
7,75 37,5
17.11/6
22,8
48,4
12,25
21,9
60,9
5,75 60,8
44,0
16,-
121,6
52,0
32,-
3,26
25,4
1,75
30
45,2
7,87
5
Nov.
Dec.
-.
169,39
39,6
18.1414
22,6
48,0
12,20
21,3
59,3
5,64
72,6
52,5
19,25 132,0
56.5
35,-
3,63
28,3
1,96
33
49,7
8625
.
170,59
39,9
18.19/6
23,5
49,9
12,80
21,5 59,8
5,73
82,4
60,0
22,-
134,8
57,7
36,-
3,5!
27,4
1,915
37
55,8 9,75
Jan.
1937
166,88
39,0
18.1216
23,7
50,4
13,-
22,0 61,2
5,88
88,2
63,8
23,75
141,9
60,7
38,-
3,92 30,6
2,145
38
57,3
10,375
T’ebr.,,
Maart
169,23
39,5
18.1812
24,0
51,0
13,15
21,8
60,7
5,85
85,6
61,9
23,-
133,6
57,2
35,75
3,53
27,6
1,93
40
‘
60,3
10,50
,,
174,86
40,9
19.9/!
26,6
56,5
14,45
23,3 64,8
6,25
88,6
64,1
23,75
138,9
59,4 37,25
3,59
280
1,96
44
66,3
12,-
April
189,96
44,4
21.313
26,0
55,2
14,35
23,1
64,3
6,16
96,5 69,8
25,75
144,9
62,0
38,75
3,56
27,8
1,95
44
66,3
11,625
Mei
,,
201,20
47,0
22.716
24,3
51,6
13,35
22,7
63,2
6,04
97,4
70,4
26,-
142,9
61,1
38,25
,
3,25
25,4
1,78
5
38
57,3
10,25
15 Mei-1 Juni
199,96
46,7
22.51-
24,2
51,4
13,30
22,6
62,9
6,04 96,4
69,7
25,75
140,4
60,1
37,50
3,26
25,4
1,79
37
55,8
9,87
5
-8 Juni 1937
194,64
45,5
21.15/-
1
23,3
49,5
12,79
23,0
64,0
6,15
96,0
69,4
25,75
139,8
59,8
37,50
3,22
25,1
1,77
36
5,43
9,75
KOPER
Standaard
Loco Londen
per Eng. ton
LOOD
gern. prompt en 1ev. 3 maanden Londen per Eng.ton
1
on
L
l
e
d
oco
E
_
per
ng.
on
IJZER
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
per Eng. ton
GIETERIJ-IJZER
(Lux III)
per Eng. ton
f.o.b. Antwerpen
ZINK
gem. prompt en 1ev. 3 maanden
Londen p. Eng, ton
ZILVER
cash Londen
‘
per Standard
Ounce
l
Herl.Ned.Ct.1Not.
Herl.Ned.Ct.1 Not.
Herl.Ned.Ct.1
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
HerI,Ned.CtJ
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct,I
Not.
1927
/
675,10
%
85,9
£
55.13/11
t
295,75
%
106,5
£
24.8/1
/
3503,60
%
1206 £
289.115
t
44,10
%
104,7
sh.
72/9
/
39,10
%
98,9
Sh.
64/6
t
345,40
%
108,8
£
289/11
cts.
132
%
101,5
pence
26
1
/1
1928
771,20
98,1
63.14/9
256,15 92,2
21.3/4
2749,S0
94’6 227.4/8
39,8S
94,6 65/10
37,90
9S,9
62/8
305,75
96,4
25.5/5
135
103,8
26314
1929
Cg
912,55
116,1
75.9/7
281,10
101,2
23.4/11
2465,65
848
203.18110
42,45
100,8
70/3 41,55
105,1
68/9
300,80
94,8
24.1718
123
94,6
24
7
1
1930
661,10
84,1
54.13
1
7
218,70
78,8
18.1
1
5
1716,20
59′
1
141.19/1
40,50
961
67/-
35,95
91,0
59
1
6 203,55
64,1
16.16
1
9
89
68,5
1
7
1
111
1931
431,85
54,9
38.719
146,60
52,8
13.-/7
1332,55
45’9
118.9/1
33,-
78,3 S8/8
28,90
73,1
51
/5
l40,OS
44,1
12.8/11
69
5
3,1
14
5
1
8
1932
z
275,7S
35,1
31.14/8
104,60
37,7
12-19
1181,30
406
135.18/10 25,40
60,3 S8/6
22,20
56,2
51
1
1
118,95
37,5
13.13/10
64
49,2
17
5
/15
1933 1934
III
268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.16/1
1603,50
55,2 194.11/11
25,55
60,6
62/
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14/11
62
47,7
18
1
/
226,80 28,8
30.6/5
82,65 29,8
11.1/-
1723,15
59,3
230.7/S
2S,-
59,3
66/11
20,25
51,2
5411
103,05
32,5
13.1516
66 50,8
211/
4
1935
ii
230,95
29,4
31.18
1
1
103,40
37,2
14.5/8
1634,25
5
6,2
225.14/
5
24,70
5
8,6 68/2
20,25
51,2
56/-
102,65
32,3
14.3/6
87
66,9
2815/
1
e
1936
298,7S
38,0 38.8/1
137,15
49,4
17.1217
1592,-
54,8
204.1218 28,40
67,4
73/-
22,40
56,7
5717
116,55
36,7
14.19/7
65
50,0
20h/i&
Jan.
1936
Febr.
It
2
5
3,
–
32,2
34.14
1
11
112,50
40,S,
15.8
1
11
1
5
28,3
5
52,6
209.18
1
9
2S,S0
60,S
70/-
20,10
50,9
SS/2
106,30
33,5
14.12/1
61
46,9
20h/i
2S7,3S
32,7
35.7/-
117,05
42,2
16.1/8
1508,85
51,9
207.S/2
‘
25,50 60,5
70/-
20.10
50,9
55/2
111,10
35,0
IS.5/2
60
46,2
19
1
Maart
‘
262,2S
33,4
36.1(6
121,30
43,7 16.13
1
9
1551,
15
53,4
213.7/3
25,45
60,4
70/-
20,10
5
0,9
55
/3
116,95
36,9
16.1/9
60
46,2
193
1
4
April
269,45 34,3
37.-/3
117,70
42,4
‘16.3/4
1524,80
52,5
209.9/1
25,50 60,5
70/-
20,10
50,9
55/2
111,10
35,0
15.5/2
61
46,9
2O
3
J,,
Mei
269,95 34,3
36.1416
114,45
41,2
15.1114
1489,20
51,2
202.1212
25,75
61,1
70/-
20,20
51,1
54111
107,75
34,0
14.1312
62
47,7
203/8
j
uni
Z
269,80
34,3
36.7/2
112,90
40,7 15.4/3
1360,45
46,8
183.6/1
1
25,95
61,6
70/-
20,20
51,1
54
/
5
103,9S
32;8
14.-/2
61
46,9
193
1
4
uli
274,90
35,0
37.5/1
116,95
42,1
15.17/1 1374,30
47,3
186.4/5
27,70
65,7
75/-
20,05
50,7
54
1
4
100,20
31,6
13.11/7
60
46,2
1
95/
Aug.
283,40
36,0
38.5/!!
124,10
44,7
16.15/5
1360,70
46,8 183.17/8
27,75
65,9
75/-
20,OS
50,7
5412
100,10
31,5 13.10/7
60
46,2
19
1
2
Sept..,,
290,20
36,9
38.19/-
134,15
48,3
18.-/2
1451,85
50,0
194.17/7
27,95
66,3
75/-
20,20
51,1
54/3
103,65
32,7
13.1812
61
46,9
195/
Oct.
u.j
1
–
365,90
46,5
40.214 168,25
60,6
18.8/11
1836,45
63,2
201.713
34,20
81,2
75/-
27,45
69,5
6012
132,70
41,8
14.1111
75
57,7
19
1
3126
Nov,
397,95
50,6
4.19/6
196,60
70,8
21.1416
2091,-
71,9
231.-/ll
33,95 80,6
75/-
29,35
74,3
64110
147,75
46,6
16.6/6
79
60,8
21
Dec.,,
413,45 52,6
45.19/9
229,80
82,8
25.1112
2087,95 71,8 232.5/1
36,40
86,4
811-
32,75
82,9 72/10
161,45
50,9
17.19/2
80
61,5
2111
4
Jan.
1937
F
1-
461,70
58,7
51.10(8
244,05
87,9
27.4/10
2060,2S
70,9
229.18/9
36,30
86,2
81/-
34,20
86,
5
76/4
188,60
59,4
21.-/ll
78
60,0
20
7
/
8
Maart
522,10
66,4
58.7/2
248,-
89,3
27.14/4
2080,65 71,6
232.11/3
36,2
5
86,0
81/-
34,7
5
87,9
77/6
219,4
5
69,2
24.10/8
7
5
57,7
20′
1
638,40
81,2
71.9/6
292,9
5
105
,
5
32.16/-
2498,25
86,0
279.14/-
36,15
85,8
81/-
48,20
122,0
108/1
91,3
32.8/8
77
59,2
2OhhIlh
April
,,
Mti
559,70
71,2
62.7/6
235,
50
84,8 26.4
1
10
2404,95 82,8
268-1-
36,3S
86,3
81/-
S4,25
137,3
120/11
238,65
75,2
26.6/S
78
60,0
2
O’
5
/le
545,95
69,4
60.15/-
214,9
5
77,4
23.18/
5
2256,45
77,6
251.2/-
36,40
86,4
81
1
–
59,65
150,9
13219
209,35
1
289
,
65
66,0
23S/ll
76 58,5
205/16
15 Mei-1 Juni
519,90
66,1
58-/-
209,55
75,5
23.7/6
2202,85
7S,8
245.15/-
36,30
86,2
811-
60,50
153,1
1351-
198,30
62,5
22.216
76
58,5
20
1
/4
1-8 Juni
1937
.
532,65
67,7
59.7/6
215,60 77,6
24.-/8
2274,20
78,3
253.10/-
36,35
86,3
81/-
60,55
153,2
1351
–
205,50
64,8
22.1811
76
58,5
205/1e
‘1IDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/in 1929 = 100.
GE-
GE-
DEENSCH
BEVROREN
SLACHTE
SLACHTE
BACON
ARD. RUND-
CACAO G.F.
KOFFIE
SUIKER
THEE
Loco R’dam/A’dam
Wittekrist.-
N.-Ind thee-
RUNDEREN
VARKENS
middelmaat No. 1
VLEESCH
Accra pér 50 kg
per ii2 kg.
suiker loco
veiling A’dam
c
Rotterdam! Gem.Java- en
per 100 kg
oer 100kg
–
.
Robusta
(versch)
(versch)
Londen per cwt.
Londen perS Ibs.
c.i.f. Nederland
5
Amsterdam
Sumatrathee
Rotterdam
Rotterdam
Herl.Ned.Ct.I Not.
HerI.Ned.Ct.I Not, Herl.Ned.Ct.I Not.
Santos
per loo kg.
per 112 kg.
-T–
%
T
%
f
%
sk
f
%
sh.
7
–
%
–
-_
%
1927
–
–
–
–
65,15
97,8
10716
2,73
92,2
4/6
41,21
119,4
68/-
46,875
95,5
54,10
91,4
19,125 119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2
77,50
90,8
66,80
100,3
110/5
3,03
102,4
5/-
34,64
100,4
5713
49,625 101,1
63,48
107,3
15,85
99,1
75,25
99,3
102,2
1929
96,40
101,8
93,125 109,2
67,81
101,8
112/2
3,12
105,4
5/2
27,70
80,2
45/10 50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25
91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19
85,9
94/7
2,97
100,3
4111
21,04
61,0
34/11
32
65,2
38,10
64,4
9,60
60,0
60,76
80,2
72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
63/6
2,44
82,4
4/4
13,84
40,1
24/7
25
50,9
27,10
45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50
44,0
25,46
38,2
58/7
1,70
57,4
3/11
11,77
34,1
27/1
24
48,9
30,04
50,8
6,325
39,6
28,25
37,3 1
43,0
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74
46,2
7417
1,54
52,0
3/9
9,30
26,9
2217
21,10
43,0
22,83
386
5,325
34,5
32,75
43,2 1
37,0
1934
61,50
64,9
46,65
54,7
32,94
49,5
88/1
1,42
48,0
3/9/2
8,15
23,6
21/10
16,80
34,2
18,40
31,1
4,075
25,5
40
52,8
34,9
1935
48,125
50,8
51,625. 60,5
32,-
48,1
88/5
1,19
40,2
3/31/2
8,15
23,6
2216
14,10
28,7
15,21
25,7
3,85
24,1
34,50
45,5
32,5
1936
53,425
56,4
48,60
57,0
36,37
54,6
93/6
1,48
50,0
3/95/2
12,05
34,9
30/4
13,625
27,8
16,875
28,5
4,025
25,2
40
52,8
39,2
Jan.
1936
44,-
46,5
50,875
59,6
32,09
48,2
8812
1,41
47,6
3/l01/
8,49
24,6
2314
13
26,5
15
25,4
4,325
27,0
39,50
52,1
35,4
Febr.
43,775
46,2
48,25
56,6
33,85
50,8
93/-
1,27
42,9
3153/4
8,62
25,0
23j8
13
26,5
15,50
26,2
4,125
25,8
38,50
50,8
34,6
Maart
,,
45,75
48,3
46,575
54,6
34,35
51,6
9416
1,23
41,6
3/4’1
8,48
24,6
2314
13
26,5
15,50
26,2
3,925
24,5
37,25
49,2
33,8
April
48,50
51,2
45,375
53,2
33,85
50,8
93/-
1,30
43,9
317
8,67
25,1
23/10
13
26,5
15,50
26,2
3,975
24,9
36,50
48,2
33,6
Mei
51,60
54,5
44,30
51,9
33,38
50,1
90110
1,33
44,9
3/71/2
9,25
26,8
25/2
13
26,5
15,50
26,2
3,65
22,8
37
48,8
33,9
juni
,,
54,15
57,2
46,25
54,2
34,13
51,3
92/-
1,51
51,0
4/_3,4,
10,42
30,2
28/1
13
26,5
15,50
26,2
3,85
24,1
36,50
48,2
35.7
uli
57,35
60,6
47,75
56,0
34,53
51,9
93/7
1,52
51,4
4/11
10,33
29,9
28/-
13,125
26,7
15,50
26,2
3,70
23,1
36,25
47,9
36,5
Aug.
60,40
63,8
50,20
58,8
37,-
55,6
100/-
1,54
52,0
4/2
10,92
31,6
29/6
13
26,5
15,50
26,2
3,55
22,2
36,75
48,5
38,8
Sept.,,
61,05
64,5
51,875
60,8
37,25
55,9
100/-
1,51
51,0
4/_1/2
12,20
35,3
32/9
13
26,5
17,50
29,6
3,475
21,7
37,50
49,5
39,2
Oct.,,
58,85
62,1
52,30
61,3
44,15
66,3
96/10
1,65
55,7
3/711
17,21
49,9
37/9
14,875
30,3
19,50
33,0
4,475
28,0
46,50
61,4
48,4
Nov.
56,-
59,1
49,875
58,5
40,73
61,2
90/-
1,69
57,1
3/814
17,42
50,5
38/6
15,25
31,1
20,50
34,7
4,575
28,6
48,50
64,0
48,0
Dec.
59,80
63,1
49,70
58,3
41,35
62,1
921-
1,80
60,8
41-
22,48
65,1
501-
16,25
33,1
21,50
36,3
4,725
29,5
48
63,4
50,4
Jan.
1937
64,60
68,2
52,75
61,8
41,22
61,9
921-
1,81
61,1
4/-I1
24,50
71,0
5418
16,75
34,1
22,125
37,4
5,575
34,9
50,50
66,7
52,0
Febr.
64,175
67,8
53,325
62,5
38,49
57,8
86/-
1,80
60,8
4/_1/4
21,09
61,1
47/2
18,25
37,2
24
40,6
5,725
35,8
53,50
70,6
52,4
Maart
66,15
69,9
54,825
64,3
39,83
59,8
891-
1,67
56,4
31814
23,-
66,7
51 6
18
36,7
23,80
40,2
6,10
38,1
55
72,6
53,7
April
71,-
75,0 156,25
65,9
42,32
63,6
9413
1,72
58,1
3110
20,83
60,3
46/5
17,875
36,4
23,375
39,5
6,125
38,3
54,25
71,6
54,4
Mei
,,
73,325
77,4
56,75
66,5
42,71
64,1
951-
1,90
64,2
412314
17,30
50,1
3816
17,50
35,7
23
38,9
6,075
38,0
55
72,6
53,6
25 Mei-1 Juni
74,-
78,1
55,50
65,1
42,70
64,1
951-
1,87
63,2
412
16,63
48,2
371-
17,50
35,7
23
38,9
6,125
38,3
55
72,6
53,6
1-8 Juni 1937
76,30
80,6
55,50
65,1
41,23
61,9
921-
2,20
74,3
4111
15,92
46,1
3516
17,50
35,7
23
38,9
6,50
40,6
49,50
65,3
52,9
GRENENHOUT
VUREN-
KOE-
COPRA
GRONDNOTEN
*
LIJNZAAD
GOUD
‘
Zweedsch ongesor-
HOUT
HUIDEN
Ned.-Ind.
Gepelde Coromandel,
La Plata
‘
nd n
per standaard
Veiling te
,,
teerd 2I/
X 7
as’s 7
.0.
.
aa ,open
t. m.s.
per Iongton
loco
cas un
0
trn
E
per standaard
weden,
ml.
57- 1 pond
per 100 kg
c.i.f. Londen
Rotterdam
per o
ce
e
,
o
HerI. Ned. Ct.
Not,
van 4.672 M.
Amsterdam
ms er am
Hen. Ned. Ct.
Not,
per
g.
Herl.Ned.Ct.l
Not.
,
‘
–
1
%
•.
f
%
f
%
f
%
1
%
£
t
•%
/
%
sh.
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5
106,5
266,03
106,4
21.18/11
362,50
95,0
51,50
100,1
851-
105,3
104,4
124,1
1928
229,90
100,0
19.-1-
151,50
99,2
47,58
118,7
31,875
104,1
254,10
101,6
21.-/-
363,-
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0
100,2
94.6
1929
229,71
99,9
19.-/-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5
89,4
230,16
92,0
19.-/9
419,25
109,9
51,40
99,9
851-
92,7
95,4
84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,62
5
73,9
175,55
70,2
14.1014
356,-
93,3
51,40
99,9
85/-
69,6
75,3
60,0
1931
187,88
81,7
16.141-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,37
5
50,2
136,69
54,7
12.2/11
187,-
49,0
52,-
101,1
92/5
47,6
54,2
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-/4
137,-
35,9
51,25
99,6
118/-
35,1
43,0
38,4
1933
136,48
59,3
16.11/2
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.19/4
148,-
38,8
5135
99,8
12417
33,1
39,2
34,5
1934
134,02
58,3
17.18/4
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90
22,5
71,90
28,7
9.1213
142,50
37,3
5150
95,4
137/8
31,6
37,4
36,5
1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
14.81-
131,75
34,5
51,50
95,4
142/2
32,2
37,3
34,8
1936
139,98
60,9
17.19/10
78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.11/9
166,50
43,6
54,60
106,1
140/4
39,0
42,3
40,7
Jan.
1936
123,76
53,8
17.-1-
63,-
41,3
15,-
37,4
11,125
36,3
104,74
41,9
14.719
153,50
40,2
51,30
99,7
140/1
35,2
38,7
37,4
Febr.
123,76
53,8
17.-/-
63,-
41,3
15,-
37,4
10,625
34,7
100,56
40,2
13.16/3
152,50
40,0
51,25
99,6
140/10
34,8
38,4
37,5
Maart
123,59
53,7
17.-1-
64,25
42,1
14,25
35,5
9,775
31,9
99,60
39,8
13.14/1
150,-
39,3
51,25
99,6
1411-
34,6
38,2
37,6
April
,,
127,40
55,4
17.101-
65,-
42,6
14,-
34,9
9,72
5
,31,8
101,12
40,4
13.17110
147,25
38,6
51,25
99,6
140/9
34,6
38,1
37,4
Mei
129,73
56,4
17.131-
65,-
42,6
13,75
34,3
9,52
5
31,1
99,59
39,8
13.11/-
147,75
38,7
51,50
95,4
140/2
34,2
38,1
37,0
Juni
,,
131,24
57,1
17.1319
68,-
44,5
13,-
32,4
9,90
32,3
104,81
41,9
14.2/6
154,-
40,4
51,55
100,2
139/-
34,6
38,7
36,5
Juli
131,-
57,0
17.151-
71,25
46,7
13-
32,4
10,475
34,2
112,82
45,1
15.5/9
162,50
42,6
51,20
99,5
138/9
36,0
39,4
‘
37,4
Aug.
131,72
57,3
17.161-
73,25
48,0
13,50
33,7
10,825
35,3
118,03
47,2
15.19/1
170,-
44,6
51,20
99,5
13815
36,7
40,2
37,4
Sept.
137,83
59,9
18.101-
79,-
51,7
14,50
36,2
11,27
36,8
113,24
45,3
15.411
166,75
43,7
51,55
100,2
138/5
37,3
40,9
38,2
Oct.
171,91
74,8
18.17/-
107,-
70,1
19,25
48,0
13,875
45,3
129,05
51,6
14.3/-
199,75
52,3
64,70
125,8
141/11
46,8
50,1
47,6
Nov.
174,78
76,0
19.6/3
106,-
69,4
19,25
48,0
16,125
52,7
132,49
53,0
14.12/10
193,-
50,6
64,40
125,2
142/4
49,2
51,6
51,8
Dec.
178,27
77,5
19.1618
112,75
73,9
20,25
50,5
19,65
64,2
145,53
58,2
16.319
201,-
52,7
63,75
123,9
141110
53,3
54,5
56,6
Jan.
1937
181,-
78,7
20.41-
118,75
77,8
21,50
53,6
20,625
67,3
145,04
58,0
16.3/9
201,50
52,8
63,45
123,3
141/8
55,1
56,3
58,5
Febr.
187,95
81,7
2I.-/-
125,-
81,9
22,75
56,8
17,95
58,6
132,01
52,8
14.151-
194,50
51,0
63,60
123,6
14211
54,1
57,1
59,5
Maart
201,84
87,8
22.12/-
135,-
88,4
25.-
62,4
18,05
58,9
137,54
55,0
15.811
209,25
54,8
63,60
123,6
14214
57,5
61,6
64,8
April
208,79
90,8
23.5/-
135,-
88,4
28,50
71,1
16,875
55,1
138,95
.55,6
15.918
224,50
58,8
63,45
123,3
14115
59,3
60,5
63,6
Mei
211,29
91,9
23.10/-
137,-
89,7
26,25
65,5
14,95
48,8
127,60
51,0
14.41-
220,50
57,8
63,15
122,7
140/8
56,7
60,3
58,2
25 Mei-1 Juni
211,27
91,9
23.101-
137,50
90,1
26,25
65,5
14,50
47,3
129,97
52,0
14.101-
221,-
57,9
62,80
122,1
140/94
56,2
59,9
57,1
1-8 Juni 1937
210,62
91,6 123.10/-
137,50
90,1
26,25
65,5
14,75
48,2
134,57
53,8
15.-/-
219,-
57,4
63,10
122,6
140184
55,9
59,8
56,2
Westf./Holl.
Mid. Contin. Crude
Gulf Exp. 64166
0
SALPETER
ZWAVELZURE
WIË1KOLEN
PETROLEUM
BENZINE
KALK-
CEMENT
5 T E EN E N
–
bunkerk. ongez. 33 tim.
33,90
Bé s. g.
per
franco schip
AMMONIAK
levering bij
af fabriek
E
franco wal
‘
-‘
f.o.b. R’dam/
te N.-York p. barrel
U.S. gallon
Ned.perlookg
franco schip
groote part.
binnenmuudbuitenmuur
A’damn per
bruto
Ned. per 100kg
Ned. per ton
per
per
.8E
‘
<.8
1000kg.
Herl.Ned.Ct.I Not.
Henl.Ned.Ct.I Not.
1000 stuks
1000 stuks
–
T”
–
%
“T”
%
“T”
cts.
5f”
cts.
,
‘
7″
%
“7” “3” “
–
1′
–
”
“T’ T” “T’
T”
1Ç’27
11,25
103,1
3,21
103,6
1,28
37
128,0
14,86
11,48
102,6
11,44
102,5
18,-
99,1
14,50
107,4
18,50
95,3
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1
1,20
24,85
85,9
9,98
11,48
102,6
11,08
99,3
18,-
99,1
12,-
88,9
18,50
95,3
96,5
99,0
1929
11,40
104,4
3,06
99,4
1,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
18,50
101,8
14,-
103,7
21,25
109,4
98,4
95,8
1930
11,35
104,0
2,76
89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
9,84
88,0
10,55
94,5
19,50
107,3
12,50
92,6
20,75
106,9
83,7
77,3
1931
10,05 ‘
92,1
1,42
46,1
0,57
12,38
42,8
4,98
8,61
77,0
7,73
69,3
14,-
77,1
10,25
75,9
20,25
104,3
60,7
54,1
1932
8,-
73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5
4,83
6,15
55,0
4,20
37,6
12,-
66,1
9,25
68,5
15,-
77,3
49,6
43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0
0,57
9,24
32,0
4,63
6,18
55,2
4,63
41,5
12,-
66,1
10,-
74,1
12,75
65,7
46,8
40,6
1934
6,20
56,8
1,40
45,5
0.94
7,18
24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
12,-
66,1
8,50
63,0
10,50
54,1
45,2
39,0
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65
26,5
5,18
5,89
52,7
4,81
43,1
12,50
68,8
7,25
53,7
8,75
45,1
47,1
40,3
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65
5,70
51,0
4,82
43,2
II,-
60,5
7,50
55,6
9,50
48,9
48,7
44,3
Jan.
1936
6,15
56,3
1,48
48,1
1,01
8,51
29,4
5,80
5,80
51,8
4,85
43,5
II,-
60,5
8,25
61,1
10,
51,5
15,5
40,8
Febr.,
6,15
56,3
1,51
49,0
1,04
8,57
29,6
5,88
5,85
52,3
4,90
43,9
II,-
60,5
8,-
59,3
9,50
48,9
45,9
.
40,9
Maart .
6,15
56,3
1,52
49,4
1,04
8,60
29,7
5,88
5,90
52,7
4,95
44,4
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,5
41,1
April
6,20
56,8
1,53
49,7
1,04
8,55
29,6
5,80
5,95
53,2
5,-
44,8
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,4
41,0
Mei
,,
6,25
57,3
1,54
50,0
1,04
8,41
29,1
5,69
6,-
536
5,05
45,3
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,8
40,8
Juni
6,30
57,7
1,54
50,0
1,04
8,32
28,8
5,63
6,-
53,6
5,05
45,3
II,
60,5
7,75
57,4
10,
.51,5
45,7
40,8
Juli
6,25
57,3
1,53
49,7
1,04
8,08
27,9
5,50
6,-
53,6
5,05
45,3
II,-
60,5
7,-
51,9
9,25
47,6
45,6
41,2
Aug.
6,30
57,7
1,53
49,7
1,04
8,10
28,0
5,50
5,25
46,9
4,45
39,9
II,-
60,5
6,50
48,1
9,-
46,4
44,9
41,2
Sept.,,
6,35
58,2
1,53
49,7
1,04
8,10
28,0
5,49
5,35
47,8
4,55
40,8
II,-
60,5
7,-
51,9
9,-
46,4
45,9
42,0
Oct.
,,
7,80
71,4
1,94
63,0
1,04
10,16
35,1
5,46
5,40
48,3
4,60
41,2
II,-
60,5
7,25
53,7
9,-
46,4
54,9
51,2
Nov.
7,70
70,5
1,93
62,7
1,04
10,28
35,6
5,55
5,45
48,7
4,65
41,7
II,-
60,5
7,25
53,7
9,25
47,6
57,9
‘
53,9
Dec,
,,
7,85
71,9
1,91
62,0
1,04
10,32
35,7
5,63
5,55
49,6
4,75
42,6
II,-
60,5
7,50
55,6
9,-
46,4
60,4
51,2
Jan.
1937
8,05
73,7
1,90
61,7
1,04
10,61
36,7
5,81
5,65
50,5
4,85
43,5
II,-
60,5
7,50
55,6
9,-
46,4
62,5
59,1
1
7
ebr.
8,25
75,6
2,12
68,8
1,16
10,95
37,9
5,99
5,70
51,0
4,90
43,9
11,85
65,2
7,50
55,6
9,-
46,4
65,0
60,1
Maart
,,
8,30
76,0
2,12
68,8
1,16
11,16
38,6
6,10
5,75
51,4
4,95
44,4
11,85
65,2
8,-
59,3
9,25
47,6
74,1
66,6
April
,,
8,55
78,3
2,12
68,8
1,16
11,30
39,1
6,18
5,80
51,8
5,-
44,8
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50
48,9
.
68,6
64,4
Mei
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,46
39,6
6,30
5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
8,25
61,1,
9,50
48,9
71,1
64,5
25 Mei-1 Juni
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,31
5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2′
8,25
61,1
9,50
48,9
70,4
63,9
1-8 Juni 1937
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,31
5,85
52,3
5,05
45,3
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50
48,9
11,1
64,2
444
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9
Juni
1937
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 7 Juni 1937.
Activa.
Binnen!. Wis.
r
Hfdbk.
f
17.013.611,66
sels,Prom..{ Bijbuk.
,,
315.631,43
euz.1uu1sc.ftg.sdn.
OO’i.liO,OO
f
18.214.039,72
Papier
o.
h. Buitenl.
in
disconto
……
,,
–
Idem eigen portef.
f
2.382.000,-
Af: Verkocht maar voor
debk.nognietafgel.
–
2.382.000,-
Beleeningen
lllfdbk.
f
134.443.357,271)
ncl. vrsch.Bijbnk
6.478.639,02
in
rek..crt
.tAg
s
cb.
op onderp.)
29.764.066,24
f
170.686.062,53
Op Effecten ……
f
167.170.175O5i)
OpGoederenenSpec.,,
3.515.887,47
170.686.062,53′)
Voorschotten a. h. Rijk
…………..
t4unt, Goud ……
f
113.607.390,-
Muntmat., Goud
..
,,1.032.453.508,22
[1.146 060.898,22
Munt, Zilver, enz.
18.603.922,91
Muntmat., Zilver..
–
1.164.664.821,13$)
Be!egging van kapitaa!, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
,,
41.413.047,29
Gebouwen en Meub. der Bank
……..
4.600.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,
5.779.153,23
Staat d. Nederl. (Wetv. 27j51’32, S. No. 221)
,,
10.193.915,19
Passiva
f
1.417.933.039,09
Kapitaal ……………… . ………
f
20.000.000,-
Reservefonds ……. . …………….
,,
4.338.707,82
Bijzondere
reserve
………………
,,
6.600.000,-
Pensioenfonds
………………….
,,
11.148.928,90
Bankbiljetten in om!oop …………..
,,
823.920.090,-
Bankassignatiën in omloop
……….
,,
61.131,82
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
57.625.551,62
sa!do’s:
Anderen
,,
493.981.958,73
,,
551.607.510,35
Diverse rekeningen ………………
,,
256.670,20
[
1.417.933.039,09
Beschikbaar metaa!saldo
… ……….
f
614.356.124,66
Minder bedrag aan bankbi!jetten in om-
!oop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.535.890.000,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank ondergebracht
………………..
,,
-.
t)
Waarvan aan Nederlandsch-lndjë
(Wet van 15Maart
1933,
Staatsblad No. 99)………..
t
68.518.450,-
2)
Waarvan in het buitenland
………………………
,
77.725.182,68
Voornaamste posten in duizenden gu!dens.
Data
Goud
Circulatie
Andere
Beschtkb.
opeischb.
Metaal-
Dek-
kings Munt IMuntmat.
schulden
saldo
perc.
7 Juni ’37 113607
1.032.454
823.920551.669
614.356
85
31 Mei
’37 113607
1.016.444
835.765
537.290 600.486
.84
25 Juli
’14
65.703
96.410
310.437
6.198
43.521
54
Data
Totaal
bedrag Schatkist-
promessen net
–
ee
Papier
op het
Dverse
reke-
disconto’s rechtstreeks n ngen buitenl.
nin gen
1)
7 Juni 1937
18214
–
170.686 2.382 5.779
31 Mei
1937
18.736
–
183.484
2.382
9.099
25 Juli
1914
67.947
–
61.686 20.188
509
1)
Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Andere
Besch Ik
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb.
metaal-
–
schulden saldo
5 Juni’37
8
)
125.690 195.620
79.450
15.662 29 Mei ‘372)
126.350
191.350
81.230
17.318
8 Mei 1937
108.653 1
17.783 196.956 77.235 16.760
1
,,
1937
108.618
17.655 192.611
77.698
18.150
25 Ju!i 1914
22.057
31.907
110.172
12.634
4.842
Wissels,
iverse
Dek-
a a
buiten
DIs-
Belee-
ek
kings-
N.-Jnd. conto’s
ningen
n[i
:;
percen-
______________
betaalb.
5 Juni’372)
5.250
7i620
83.220
46
29 Mei ’37
2
)
4.730
76.880
78.300
46
8 Mei 1937
5.493 80.802
46
11.832
1
52.844′
1
,,
1937
2.609
11.839 1
55.441 78.190
47
25 Juli 1914
6.395
7.259 1
75.541
2.228
44
t)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilj.
1
Bankbilj.
I
Other Securities
Data
Metaal
in
110
Bankingl
Disc.and Securitles circulatie
Departm.
I Advances
2 Juni 1937
322.090 475.553
1
45.709
4.749
1
20.736
26 Mei
1937
1
322.121
475.220
46.042
4.865
20.267
22 Juli
1914
40.164
29.317 33.633
–
Gov.
Public
Other Deposits
1 1
Dek-
Data
Sec.
Depos.
Bonkers
Other
1
Reserve!
kings-
Accountsl
perc.
1)
2 Juni’37
102.822 10.232 109.499
1
37.301
1
46.5371
29,6
26 Mei ’37
99.4721
24.864
91.372
37.480
46.9011
30,5
22 Juli ’14
11.005 14.736
42.185
2
9.297
52
IUDOLJLÇLL -Cl- Cit UCpUSILS.
BANK VAN FRANKRIJK.
1
Tegoed
Wis
Waarv.I Belee Renteloos
1
buitenlj
sels
buitenl.l
ningen
v.d. Staat
Data
Goud lZllverI in h t
–
I
op het
–
voorschot
27 Mei ‘37157.359
1
5301
14
10.853!
1.040!
5.262
3.200 20
,,
‘3757.359
1
5231
12
–
.045
~
10
1.0861
5.456
1
3.200
23Juli’14j
4.104
840
1
.5
4
11
8
769
–
Bons
P.
d.i
Diver-
1
1
Rekg. Courant
Data
zelfst. k
j
amort.
.
sen’
Circulatie
Staat
________________________
LLe!t
;.
Parti
27 Mei ‘371 5.642
1
2.734
85.745
1.010 2.144 14.766
20
,,
‘371 5.642
2.699
85.348
1.043 2.113 14.553
23 Juli’14
–
–
5.912
401
–
943
1)
Sluitpost activa.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Daarvan
1
Deviezen
1
Andere
Data
Goud
bij bui-
1
als goud-
1
wissels
Belee-
•tenl. (irc.
1
dekking
1
en
ningen
banken’)
1
geldende
1
cheques
31 Mei
1937
68,6
19,4
5,9
5.001,1
50,0
22
,,
1937
68,5 1
19,4
6,0
4.495,2
33,5
30 Juli
1914
1.356,9
– –
750,9
50,2
Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.- Diverse
ten
Activat)
latie
Crt.
Passiva
31 Mei
1937
104,2
774,8
4.901,8
803,9
1
192,4
22
,,
1937
104,4
772,5
4.437,6
778,9
1
183,5
30 Juli
1914
330,8 200,4
1
1.890,9
944,-
40.0
-, ,,,.
,,tc,L aaIIno,aICiLLC
0,. L mcl
,
Cbl.l. IV. .33 .11111.
NATIONALEBANK
VANBELGIE(inBelga’s).
Goud .
‘
c
–
Rekg. Cr1.
–
Data
4
.2
1937
0
°
..
.s
0
‘-0
ci
3 Juni
3.5921
13.591
1
50
1
1.341
1.3371
43
155
40
1
4.397
180
631
27 Mei
51
1
35
155
40
4.380
117
708
Goudvoorraad
Wissels
Data
Other
cash”
2)
Totaal
1
Goud-
1
cert 1fl
In her-
1
disc. v. d.
1
In
de
open
caten’)
member
markt
banks
1
gekocht
26 Mei’37
8.849,8
.8.838,4
296,3
15,7
6,3
19
,,
’37 8.850,5
_8.838,9
289,2
15,3
1
4,5
Belegd
F. R.
Not
Totaal
I Alnem
Data
Gestort
1
Goud-
Dek-
dek-
Gov. Sec.
in clrcu-
1
Kapitaal
1
kings- klngs- atie
1
.1
1
perc.l)
perc.4)
26 Mei
’37!
2.526,3 4.184,0
1
.
7.284,8
1
132,2
1
79,7
)
–
19
»
‘l
2.526,3
1
4.184,4 7.285,0
1
132,2
–
,..,,c.,
wc,uc,, Uuur uc a
ci,atjçist a a n ue
tçeserve naneen
gegeven voor de overname van het goud, toen de
$ op 31Jan.
1
34 van
100
op 59.06 cents werd gedevalueerd.
‘)
,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
VerhoudIng totalen goudvoorraad tegenover opelecbbare
schulden:
F. R.
Notes en netto deposito.
4)
Verhouding totalen
voorraad muntmaterlaal en
wettig
betaalmiddel tegenover Idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Aantal
Dis-
1
contos
1
1
Beleg-
Ive
de
Totaal
1
Waarvan
Data
I
en
gingen
depo-
I
1
time
leenln.J
–
beleen.
t
banks
sito’s
1 deposits
19 Mei
‘371
24
1
9.500
112.677
t
5.39
1
26.454
1
5.205
12
5
7
1
16
1
9.540
1
12
.
6
65
1
5.35e
1
26.506
5.201
CII MC
land zijn in duizenden, alla overige posten In mililoanan van do be
treffende valuta.