Ga direct naar de content

Jan Tinbergen: baanbreker, leraar en vriend

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 6 1983

Jan Tinbergen:
baanbreker, leraar en vriend
Het is mij een grote eer om. ter gelegenheid van Jan Tinbergens tachtigste verjaardag, uitgenodigd te zijn om mijn
persoonlijke indrukken en herinneringen van Jan Tinbergen
toe te voegen aan die van een vijftal anderen, meestendeels
jongeren, van zijn vele medewerkers. Ik zal daarom de nadruk leggen op mijn herinneringen van de vroegere jaren en
van mijn vorming als econoom door mijn contacten en uitwisselingen van gedachten met Jan Tinbergen.
In zekere zin heb ik Jans voetstappen gevolgd. leder van
ons heeft eerst een opleiding in de theoretische natuurkunde
ontvangen van een eminente geest in dat gebied – Jan eerst.
in Leiden, van Paul Ehrenfest; ik later, in Utrecht, van Hans
Kramers. Beide natuurkundigen waren buitengewone mensen, als wetenschappelijke denkers. en ook in hun bereidheid
om jongere mensen aan te horen en aan te moedigen in hun
zoeken naar een gebied van studie.
Bovendien en nadien had ik dan ook nog het grote voorrecht dat Jan Tinbergen zich als mijn leermeester in de economic en de econometrie bereid stelde. In het jaar 1934 gaf
hij eens per week college aan de Universiteit van Amsterdam, in de ochtend. Daarna kwam hij geregeld met mij mee.
om drie trappen op te klimmen naar mijn zolderkamertje
aan de Weteringschans. en om aldaar zowel onze meegebrachte boterhammen te eten alsook het gesprek over de
econometrie voort te zetten.
Ik was niet de enige in mijn leeftijdsgroep die met dezelfde
edelmoedigheid door Jan Tinbergen werd voortgeholpen. Er
was in die jaren van diepe en wijdverspreide economische
crisis een toenemende groep van jonge mensen in Nederland
die zich ook buiten het gebied van hun gebruikelijke universitaire opleiding wilden ontwikkelen. Zij vonden in Jan Tinbergen een altijd bereide gids en leidsman. Wederzijdse nieuwe vriendschappen werden zo gevormd. en oudere banden
versterkt. Ik herinner me in het bijzonder Arie Bijl. J. J. J.
Dalmulder. J. B.D. Derksen. Pieter de Wolff. Met de tragische uitzondering van de eerstgenoemde. die later gedurende
de bezetting van Nederland in gevangenschap overleed. hebben de anderen zich tot in en buiten Nederland welbekende
academische leiders ontwikkeld.
Naast Tinbergens bereidheid tot persoonlijke gesprekken
nodigde hij deze groep van jonge lieden ook uit voor een
maandelijks colloquium. Deze samenkomsten. gewijd aan
de kwantitatieve economic, vonden beurtelings plaats in
Den Haag. Rotterdam en enige andere plaatsen. Van de oudere leden van dit gezelschap herinner ik me nog wijlen dr.
J. G. Koopmans. monetair econoom, wiens denken op de
Oostenrijkse school voortbouwde. en de heer J. de Langen.
destijds aan het Ministerie van Financien verbonden. later
hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
Tinbergens invloed op de jongere generatie was niet beperkt tot diegenen die de weg tot zijn deur hadden gevonden.
Hendrik Houthakker, al sinds vele jaren professor in de economic aan Harvard University, heeft mij vefoorloofd hier
mee te delen dat. een of twee jaar na in 1940 zijn studie aan

312

de middelbare school in Amsterdam te hebben voltooid, hel
lezen van Tinbergens boek Econometrie: werkwijzcn en resiiltaten van economeirisch onder:oek (1941) een keerpunt
in zijn ontwikkeling werd, waardoor zijn loopbaan drastisch
en blijvend werd veranderd.
Buiten Nederland werd Tinbergens invloed in de jaren
1930-1940 versterkt door zijn geregelde deelname aan de
jaarlijkse bijeenkomsten van de kort tevoren opgerichte internationale ..Econometric Society”. De vooroorlogse lijst
van plaatsen van samenkomst bevat: Lausanne in 1931, Leiden in 1933. Stresa (1934). Namen (1935), Oxford (1936).
Annecy (1937). Krakau (1938). Elsinorc (1939). De lijst van
deelnemenden. in het eerste tiental jaargangen van Econometrica vermeld. bevat namen van toentertijd, en vaak ook
nog lang daarna. leidende figuren in de econometrie en de
wiskundige economic. Wat betreft leeftijd van de deelnemenden was waarschijnlijk de nestor Arthur Bowley. die
zich niet door oorlogsdreigingen van de bijeenkomsten in Elsinore of in Krakau liet afschrikken. Misschien de jongsten
van Nederland — U hebt het al geraden — waren Pieter de
Wolff (Elsinore en Annecy). Arie Bijl (Elsinore en Oxford),
en Tjalling Koopmans (Annecy). Daartussen in leeftijd. in
Elsinore. onder anderen: Ivar Jantzen. Erik Lindahl. Erich
Schneider. Herman Wold, Frederik Zeuthen; in Annecy:
Victor Edelberg. Maurice Fleming, Abraham Wald. Jan
Wisniewskii in Oxford, onder anderen. Johan Akerman, R.
G. D. Alien, D. J. Champernowne. Colin Clark. Roy Harrod. J. R. Hicks, Abba Lerner. Jacob Marschak. James Meade; enzovoort. Ten slotte, in het merendeel der bijeenkomsten: Ragnar Frisch en Jan Tinbergen.
Deze bescheiden congressen deden veel om aan de nieuwe
gedachtengangen en werkwijzen ingangte verlenen. Na mijn
immigratie in de Verenigde Staten in 1940 is het mij opgevallen dat daar de econometrie en de wiskundige economic
meer door de niet-wiskundige, meer ..literaire” of historisch
of institutioneel georienteerde economische collega’s werden
geaccepteerd. Figuren zoals Schumpcter. Paul Samuelson.
Henry Schultz. moeten daar wel aan hebben bijgedragen. In
Europa. in de jaren dertig, werd dezelfde rol vervuld door
Frisch, Tinbergen. Wold. Zeuthen. Rene Roy, Francois Divisia. Pierre Masse. J. R. Hicks, R. G. D. Alien. Erich
Schneider. en anderen ook al tevoren genoemd. Zodoende
vervulden de jaarlijkse bijeenkomsten twee doeleinden. Zij
gaven aan de econometrici van het gastheer-land een verminderd gevoel van isolatie. Bovendien gaf het persoonlijk
contact met gelijkdenkende collega’s in de andere landefi een
groter vertrouwen in eigen intellectuele kracht en toekomst.
Na de oorlog was dit niet meer zo nodig. en kon het besef
doordringen van een algehele wetenschap van de economie,
waarin alle deelnemenden hun verscheidene specialisaties
op een samenhangende wijze zouden kunnen bijdragen.
Het was na de publikatie van de twee rapporten, door Jan
Tinbergen in de twee jaren 1936-37 en 1937-38 voor de financiele afdeling (,,Financial Section”) van de Volkenbond
gcschreven. dat Tinbergens methoden voor de modellering

van de investeringsbeslissingen. en meer in het algemeen van

conjunctuurschommelingen, ook een bredere belangstelling
althans van de jongere generatie van economen in de Engels
sprekcnde of lezende wereld aantrok. Sindsdien zijn de econometrische modellen gegroeid, in aantal. in omvang, in statistische verfijning. en wat betreft het aantal landen waarvan
de economie door modellen is beschreven. Bovendien is. na
een zeker lijdsverloop. het maken. onderhouden en toepassen van modellen in de Verenigde Staten een financieel lonende activiteit geworden. Dit is het geval, zoals met betrekking tot het model van de Wharton School of Business aan
de Universiteit van Pennsylvania, gevormd onder de leiding
van Lawrence Klein, waar de opbrengst besteed wordt om
onderwijs en onderzoek aan die School te versterken. — of
zoals in het geval van Chase Econometrics, verbonden aan
de Chase Manhattan Bank in New York City, waar, naar ik
aanneem, hoofdzakelijk het winstmotief leidend was. In ieder geval kunnen we uit deze en andere soortgelijke ontwikkelingen de conclusie trekken dat verscheidene organisaties
die Tinbergens oorspronkelijke ideeen verder hebben ontwikkeld en toegepast, de toets van de concurrentie voor hun
economisch voortbestaan hebben doorstaan. Zelfs zou men
kunnen zeggen dat de adembenemende prijs die naar verluid
niet zo lang geleden gevraagd. geaccepteerd en betaald is
voor een overdracht van eigendom van een andere soortgelijke organisatie, kan worden beschouwd als een door de
markt gemaakte schatting van de sociale waarde van het onderzoek, de denkkracht. en de organisatie, die over de jaren
zijn besteed aan het opbouwen van het model en van de methoden die het gebruikt.

Ik haast mij om professor Tinbergen gerust te stellen dat
de meeste toepassingen, direct of cumulatief, van zijn gedachten en zijn bijdragen aan de economische wetenschap
en methoden een vorm hebben genomen die het niet mogelijk zou maken daaraan een monetaire waardeschatting te
verbinden. Gelukkig kunnen zulke berekeningen in het algemeen niet of nog niet worden gemaakt.
Ik denk hier in het bijzonder aan onderzoekingen door regeringsorganen of door soortgelijke internationale organisaties verricht. Een voorbeeld vormen de economische ontwikkelingsmodellen voor vele landen, ontworpen, gebouwd en
toegepast door Hollis Chenery en zijn medewerkers aan Harvard University, en ook op grotere schaal onder zijn leiding
als directeur van het onderzoek aan de Wereldbank in Washington. D.C. Met zijn permissie citeer ik hier de laatste
twee zinnen van het voorwoord, gedateerd September 1970.
van het boek in zijn Harvard-periode geschreven:

,,… Our intellectual debts are too numerous to be enumerated. However, we want to pay tribute to two men who pioneered many of the areas in which we are working: Jan Tinbergen and Wassily Leontief” 1).
Tjalling C. Koopmans

1) Hollis B. Chenery (red.). Studies in development planning. Harvard University Press. Cambridge (Mass.), 1971.

Auteur