Verder spreken Oosterhuis e.a. in de inleiding van hun artikel over ..grote eenheden natuurgebied”. Als men dit leest denkt
men dat de auteurs een bedrijfsmatige benadering voorstaan. In het artikel en de publikatie wordt echter van zeer kleine eenheden (percelen/vakken) uitgegaan. Van
een bedrijfsmatige benadering is geen sprake: desondanks stellen de auteurs dat hun
benaderingswijze vergelijkbaar is met die
van het Landbouw Economisch Instituut
(LEI).
taat is dan ook een gewogen gemiddelde in
de vorm van een gemiddelde per bedrijf per
ha (en niel ..gemiddelden voor het gehele
bos” zoals Oosterhuis e.a. beweren). Doordat het onderzoek jaarlijks wordt herhaald.
beschikt men over een continue stroom
van gegevens.
Uit de bovengenoemde publikatie en het
desbetreffende artikel blijkt dat Oosterhuis
e.a. een geheel andere en zeker niet vergelijkbare weg hebben gevolgd. Zo vormen de
gevallen waarop zij hun betoog baseren
geen bedrijven maar losliggende percelen/vakken. Van een steekproef of iets dergelijks is geen sprake. hetgeen grote twijfels
oproept overde representativiteit. Van een
zekere continu’iteit m.b.t. het verzamelen
van gegevens is helemaal geen sprake. De,
gepresenteerde cijfers berusten, voor zover
ze aanwezig zijn. op zeer korte ervaringsperioden van 1. 2 of 3 jaar. In hun rapport
wordt dat wel vermeld, doch in hun artikel
zwijgen de auteurs daarover.
Wel stellen Oosterhuis e.a. dat: ,.(…) de
resultaten van hun onderzoek gebaseerd
zijn op gegevens uit de praktijk en betreffen
dus niet abstracte theoretische modellen
over bosbouw waaraan een of meer arbitraire vooronderstellingen ten grondslag
liggen”. Bij bestudering van het artikel en
de publikatie blijkt echter het tegendeel. In
slechts een enkel geal beschikt men over
feitelijk gerealiseerde bedragen. Zo wordt
veelvuldig gezegd dat de opbrengsten of
kosten ..gesteld kunnen worden op”, of
..afgeleid zijn van een ander geval”. waarbij de lezer twijfels krijgt over de vergelijkbaarheid. Met andere woorden, er kunnen
niet alleen grote vraagtekens worden gezet
bij de representativiteit maar ook bij de betrouwbaarheid van de gegevens. Dit wordt
nog versterkt doordat de auteurs uitgaan
van slechts kleine delen van een beheerseenheid i.p.v. bedrijven en van willekeurige jaren. Een dergelijke aanpak kan dan
ook geen antwoord geven op de vraag wat
natuurtechnisch bosbeheer per bedrijfseenheid in werkelijkheid kost.
Doelstelling van het LEI-onderzoek
De kosten van vegetatiebeheer
De drie auteurs stellen dat het jaarlijkse
onderzoek naar de bedrijfsuitkomsten in de
Nederlandse particuliere bosbouw. dat
sinds 1975 door het LEI wordt gehouden.
inzicht geeft in de kosten en opbrengsten
van het bosbeheer dat vooral op houtproduktie is gericht. Deze stellingname van de
auteurs wordt veeleer ingegeven door hun
opvatting over het onderzoek dan de feiten. In de uitvoering van het onderzoek is
immers nooit expliciet de vraagstelling opgenomen over de doelstelling van het bosbed rijf.
In hun artikel nemen de auteurs een label over van het LEI betreflende de bedrijfsresultaten van 91 particuliere bosbezittingen over 1980. De label vormt kort
gezegd een exploilalie-overzichl. Op volslrekl arbilraire gronden komen de drie auteurs tot de conclusie dat het ..vegetatiebeheer” (naam van hen zelf) gemiddeld ongeveer f. 300 per ha kost en ongeveer f. 180
Ingezonden
Is natuurbos betaalbaar?
IR. B. VAN BOVEN – IR. L. H. G. SLANGEN*
Inleidende opmerkingen
Het artikel ,,Natuurbos is betaalbaar”
van Oosterhuis, Rasper en Van de Veen in
ESB van 2 maart 1983. blijkt gebaseerd te
zijn op hun publikatie over de financiele
consequentie van natuurbos 1). In deze publikatie wordt van 11 ,,cases” (waarvan 10
percelen/vakken in de praktijk ,,model”situaties betreffen) nagegaan wat de financiele consequenties zijn van een bosbeheer
gericht op het behoud van de natuurwaarde. Wat in de eerste plaats opvalt is de onzorgvuldigheid waarmee begrippen zoals
kosten, opbrengsten. financiele kosten e.d.
worden gehanteerd. Zo vindt in het geheel
geen nadere definiering plaats van de inhoud die men aan de verschillende begrippen toekent. Op zich behoeft dit niet bezwaarlijk te zijn. doch wel wanneer blijkt
dat men er uiteenlopende aspecten onder
verstaat. Zo wordt het begrip financiele
analyse in twee op heel verschillende betekenissen gebruikt:
1. als een analyse van dejeitelijke gerealiseerde inkomsten en uitgaven over een
bepaalde periode. welke uiteen kan lopen van 1 tot 10 jaar. In dat geval blijft
het onduidelijk of men met conslanlc
dan wel lopende prijzen heeft gewerkt.
Voor het bepalen van de ,,netto kosten” of het saldo worden bedragen bij
elkaar opgeteld die over een periode
van 10 jaar vervallen zonder dat er met
contante-waardemethoden wordt gewerkt. Methodisch gezien is dit volstrekt onjuist.
2. als een analyse van inkomsten en uitgaven die zouden zijn opgetreden als bepaalde activiteiten zouden zijn uitgevoerd. In feite betekent dit dat men met
hegrote (bij voorbeeld op basis van normen vastgestelde) getallen werkt. Een
op deze basis uitgevoerde analyse is uiteraard en geheel andere dan de onder
1) beschreven analyse op basis van feitelijke gegevens.
Ook het kostenbegrip en de indeling van
de kosten in specifieke kosten en algemene
kosten komt uiterst verwarrend over. Zo is
het vaak onduidelijk wat men onder kosten
verstaat. Zijn dat de investeringsuitgaven.
de kosten van het gebruik van duurzame
produktiemiddelen (inclusief de rente van
het vermogen vastgelegd in de duurzaam
slijtende produktiemiddelen en de afschrij376
vingen) of de gedane uitgaven voor bepaalde activiteiten of middelen? Een voorbeeld
vormen de rasterkosten; onbekend blijft
waaruit deze bestaan. Als wij het goed begrijpen dan verstaan Oosterhuis e.a. onder
specifieke kosten iets wat lijkt op variabele
kosten. Dan rijst bij ons de vraag of kosten
voor beheer. leiding en toezicht hier wel
buiten kunnen blijven. Immers. deze hangen sterk af van het activiteitenniveau in
de bosbouw 2). Het is ons inziens daarom
ook onjuist om de kosten van beheer. leiding en toezicht onder te brengen in de grote globale categorie ..algemene kosten”. Zij
zullen naarmate het activiteitenniveau
daalt — en dat is wat natuurtechnisch bosbeheer voorstaat — ook in hoogte afnemen.
Methoden van onderzoek
Het bedrijfsuitkomstenonderzoek van
het LEI is gebaseerd op een aselecte steekproef. De bedrijven waaruit de steekproef
is getrokken vormen georganiseerde eenheden. Per bedrijf worden de resultaten per
ha berekend. Het gemiddelde bedrijfsresul-
* De auteurs zijn respectievelijk verbonden aan
het Landbouwkundig Economisch Instituut Wageningen, en aan de vakgroep Algemene Agrarische Economic van de Landbouwhogeschool te
Wageningen.
1) F. H. Oosterhuis, J. D. P. Kasper en H. E. van
der Veen, Financiele consequenties van nieuwe
vormen van natuurtechnisch bosbeheer, Instituut
voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit,
Amsterdam, 1982.
2) Zie hiervoor Slangen en Van Boven, Overheidsbeleid en de particuliere bosbouw, Landbouwhogeschool, Wageningen, 1982, biz. 50 e.v.
* ioplevert. Blijkbaar zijn zij van mening dat
de som van de arbeidskosten. werk door
derden, werktuigkosten en grand- en hulp-
stoffen de kosten van het vegetatiebeheer
vormen. Om dat te kunnen stcllen zou
vooraf moeten worden gedefinieerd wat
onder vegetatiebeheer moet worden ver-
staan.
Door hun perceelsgewijze benadering
stemt de inhoud van het vegetatiebeheer
van de door hen aan de orde gestelde gevallen niet overeen met het vegetatiebeheer
zoals zij dat definieren voor de particuliere
bosbedrijven. Twee fraaie voorbeelden
hiervan zijn de gevallen 2 en 6 uit label 3
Slotopmerking
Bij de bespreking van de resultaten
wordt door Oosterhuis e.a. terecht opgemerkt dat de cijfers moeten worden bezien
in relatie tot de specifieke uitgangssituatie
en kenmerken van de verschillende terreinen. Generaliserende conclusies kunnen
dan ook, zo wordt gezegd, ..slechts onder
het nodige voorbehoud worden getrokken”. Opmerkelijk is dat zij dit toch doen
en willen laten voorkomen dat het natuurtechnisch bosbeheer goedkoper is dan de
gangbare bosbouw. Hun artikel en publicatie vormen daarvoor echter geen bewijs.
van het artikel van Oosterhuis e.a. Het
B. van Boven
L. H. G. Slangen
blijkt dat in de categorie ,,algemene kosten” relatief grote posten voorkomen die in
de benadering van het LEI worden gerangschikt onder arbeidskosten, werk door derden en werktuigkosten. Blijkbaar is het ene
vegetatiebeheer niet het andere.
De relatie tussen de intensiteit van het hebeer en de resultaten
De auteurs zijn van mening dat op grond
van LEI-onderzoekresultaten kan worden
gesteld dat een intensief beheer (hoge
(hout)opbrengsten en hoge kosten) veelal
gepaard gaat met een relatief ongunstig be-
drijfsresultaat en dat een extensief beheer
(lage (hout)opbrengsten en lage kosten)
veelal gepaard gaat met een relatief gunstig
bedrijfsresultaat. In feite komen zij met een
niet getoetste stellingname. Zo blijkt uit
onderzoek van Van Boven en Slangen
(1982) dat er wel een positief verband be-
staat tussen de kosten en de opbrengsten.
maar de aard van het verband is zodanig
dat een stijging van de kosten op korte termijn niet leidt tot een even grote stijging
van de houtopbrengst. Anders gezegd, er
worden ook kosten gemaakt voor andere
doeleinden dan de houtoogst. De heren
Oosterhuis e.a. stoppen deze kosten in hun
geval gemakshalve in de categorie algemene kosten. Op die manier komen zij tot lagere kosten van vegetatiebeheer.
De opbrengsten en de kosten van natuurtechnisch bosbeheer
Een belangrijk punt bij de opbrengsten
van natuurtechnisch bosbeheer is dat deze
van tijdelijke en aflopende aard zijn. De in
tabel 3 vermelde ,,Resultaten vegetatiebeheer” zijn van de meeste percelen/vakken
de resultaten van opbrengsten en kosten.
De opbrengsten zullen bij volledig natuurtechnisch beheer (ook volgens de auteurs)
Naschrift
In een kort naschrift kunnen wij helaas
niet op alle punten van kritiek in gaan;
vele van deze punten worden weerlegd in
ons rapport.
De reactie van Van Boven en Slangen op
ons artikel waarin ons o.a. onzorgvuldigheid wordt verweten, zou — zo men niet
met de eigen argumenten om de oren wil
worden geslagen — toch ten minste aan de
eigen eis van zorgvuldigheid moeten voldoen. Hun reactie voldoet niet aan deze
eis. Zij betreft zowel het artikel als het rapport waarop het artikel gebaseerd is, maar
Van Boven en Slangen geven niet altijd aan
wanneer zij het artikel of het rapport bedoelen. De beschuldiging die zij ons in de
schoenen willen schuiven (doelbewuste
manipulatie van de gegevens vanwege een
— door hen niet nader gedefinieerd — eigenbelang; subjectieve selectie enz.) ligt
eerder aan hun eigen reactie ten grondslag
dan aan ons onderzoek. Terecht wordt gesteld dat in het artikel niet alle begrippen
omschreven zijn; in het rapport is dit
steeds wel geschied.
In ons onderzoek is zoveel mogelijk met
constante prijzen gewerkt. Wanneer de gegevens betrekking hadden op een tijdsbestek van hooguit enkele jaren is met de (vrij
stabiele) historische gegevens gewerkt. Het
door Van Boven en Slangen als fundamenteel beschouwde onderscheid tussen twee
vormen van financiele analyse is o.i. van
ondergeschikt belang. De berekening van
gericht op min of meer werkelijkheidsvreemde. abstracte. theoretische modellen,
maar gepoogd een eerste, inventariserende
aanzet op dit gebied te geven.
Van Boven en Slangen menen dat wij de
LEI-cijfers verkeerd weergeven en interpreteren. Voor zover ons bekend, is het beheer van hoogstens 4% van het Nederlandse bosareaal niet op houtproduktie gericht.
Het is ons inziens slechts een kwestie van
semantiek dat wij stellen dat de LEI-cijfers
een ..gemiddelde voor het gehele bos” zijn,
als Van Boven en Slangen stellen dat het
een ..gemiddelde per bedrijf per ha” is. Wij
bedoelen hetzelfde. Wat het verband tussen dit ,,gemiddelde-vraagstuk” en de continue stroom van gegevens in het LEI-onderzoek is, blijft ons onduidelijk. De conclusie die wij uit de tekst van het LEI-rapport hebben getrokken, is ons inziens niet
strijdig met de conclusie van Van Boven en
Slangen uit 1982. Het is trouwens wel
vreemd gesteld met het Nederlandse bosbeheer als hun conclusie algemeen geldig zou
zijn.
Bij onze conclusie is een onderscheid
aangebracht naar instandhoudings- en omvormingsbeheeer. Niet alleen de opbrengsten, maar ook de kosten zijn van tijdelijke
en aflopende aard bij een natuurtechnisch
omvormingsbeheer. Een instandhoudings-
beheer d.m.v. begrazing zal wellicht permanent kostendekkend kunnen zijn.
F. H. Oosterhuis
J. D. P. Kasper
H. E. van de Veen
de contante waarde is geschied zoals het
volgens de leerboekjes moet. In het artikel
staan de resultaten bij slechts een rentevoet
vermeld. Uitgebreidere berekeningen staan
in het rapport.
nul zijn. Zij maken nu gebruik van de
Wij hebben ons moeten beperken tot een
staande houtvoorraad, oogsten deze en het
resultaat daarvan leidt tot relatief gunstige
elftal percelen/vakken die representatief
zijn voor de uitgeoefende beheersvormen.
Deze beheersvormen zijn zodanig gekozen
dat de voor Nederland relevante vormen
van natuurtechnisch bosbeheer in het onderzoek vertegenwoordigd zijn. In een kri-
resultaten van het natuurtechnisch bosbeheer. Dat is in feite een paradoxale uitkomst. Het wegvallen van deze belangrijke
inkomstenbron zal natuurtechnisch bosbeheer o.i. zeker niet goedkoop maken of zo
men wil ook niet goedkoper dan de gangbare bosbouw. Een aanwijzing hiervoor is te
vinden in de hoogte van door de auteurs
berekende algemenc kosten.
ESB 27-4-1983
tische dialoog met de beheerder is vastgesteld welke kosten en opbrengsten aan dit
beheer verbonden zijn zodat een zo ree’el en
betrouwbaar mogelijk beeld hiervan verkregen werd. Wij hebben ons derhalve niet
377