Vanaf eind jaren zeventig zorgen hervormingen in China voor een instroom aan buitenlandse investeringen, meer vrijheden voor boeren en ondernemers en meer internationale handel. Parallel daaraan nemen inkomensverschillen toe. Pas recent lijkt de stijging van inkomensverschillen af te vlakken. Hoe is deze ontwikkeling te verklaren?
In het kort
– Veertig jaar van hervormingen hebben China naast groei van de welvaart ook een hoge inkomensongelijkheid opgeleverd.
– Een combinatie van economische en beleidsmatige factoren heeft de stijgende inkomensongelijkheid op dit moment een halt toegeroepen, maar de toekomst blijft onzeker.
Na decennia van toenemende inkomensongelijkheid behoort China inmiddels samen met landen uit Zuid-Amerika en Afrika tot de groep landen waar deze ongelijkheid het grootste op de wereld is. Begin jaren zeventig was China als socialistisch land juist relatief egalitair. Ten grondslag aan deze toegenomen ongelijkheid liggen de economische hervormingen die China sinds eind jaren zeventig heeft doorgevoerd.
Hervormingen
De hervormingen richtten zich eind jaren zeventig in eerste instantie op de agrarische sector. Het inkomensverschil tussen stedelingen en plattelandsbewoners daalt daardoor van een factor 2,5 in 1978 naar 1,8 midden jaren tachtig (figuur 1). Rurale gebieden profiteren van de introductie van marktprijzen voor hun goederen en het gedeeltelijk wegvallen van de centraal geleide planeconomie. Het systeem van centrale planning met vaste productie-eisen voor iedere boer verdwijnt naar de achtergrond. Boeren mogen voortaan een groter deel van hun opbrengst zelf verkopen, met als gevolg dat de productie en productiviteit in de landbouw stijgen.
De hervormingen van de jaren negentig leiden een periode van grootschalige privatisering en industrialisatie in waar met name de stedelijke gebieden van profiteren. Begin jaren negentig zijn de inkomensverschillen tussen stad en platteland daardoor weer gelijk aan die van eind jaren zeventig, en vanaf 2000 genieten stedelingen gemiddeld een ruim driemaal zo hoog inkomen als plattelandsbewoners. Beperkingen ten aanzien van het migreren naar de steden hebben er bovendien voor gezorgd dat het voor Chinezen met een rurale hukou-status, die niet in de steden mochten werken (zie het artikel van Kuyvenhoven voor een beschrijving), lange tijd moeilijk geweest is te profiteren van de groei en werkgelegenheid in de steden. Degenen die wel migreerden, werden geconfronteerd met bureaucratie, mindere toegang tot sociale voorzieningen en een achtergestelde positie bij het verkrijgen van een baan.
Ongelijkheid in China is echter niet louter een tweedeling tussen de steden enerzijds en rurale gebieden anderzijds. Ook de ongelijkheid tussen plattelandsbewoners en stedelingen onderling is groter dan voorheen. Met name in de steden was de inkomensongelijkheid tot eind jaren tachtig laag als gevolg van het grote aandeel inwoners dat voor staatsbedrijven – met van staatswege bepaalde lonen – werkte (figuur 2). In verschillende privatiseringsrondes is het aandeel Chinezen werkzaam in staatsbedrijven afgenomen van zeventig procent eind jaren tachtig naar twintig procent in 2007 (Shi, 2016). Tegelijkertijd nemen de inkomensverschillen tussen werknemers toe. De grotere inkomensverschillen tussen stad en platteland, gecombineerd met toenemende ongelijkheid binnen zowel stad al platteland, hebben de inkomensongelijkheid van China als geheel doen oplopen.
Een laatste belangrijke oorzaak van de opgelopen inkomensongelijkheid is de ongelijke toestroom van zowel binnenlandse als buitenlandse investeringen. Beide richtten zich in de jaren tachtig en negentig in sterkere mate op de oostelijke kustregio’s dan op het midden en westen van het land (Wan et al., 2007). Verschillen in welvaart tussen provincies, gecombineerd met een gedecentraliseerd belastingstelsel, hebben bovendien hun uitwerking gehad op investeringen in bijvoorbeeld het onderwijs.
Stabilisatie en omkeer
Dertig jaar geleden was de inkomensongelijkheid in China vergelijkbaar met die van een Europees land als Frankrijk (Gini-coëfficiënt van 0,3). Inmiddels heeft China de VS, die een Gini-coëfficiënt van ongeveer 0,4 heeft, ingehaald en komt inkomensongelijkheid van het kaliber van sommige Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen in zicht (Gini-coëfficiënt van 0,5 tot 0,6).
Er zijn echter steeds meer tekenen dat de inkomensongelijkheid stabiliseert of zelfs afneemt. Decennia van urbanisatie hebben ertoe geleid dat de arbeidsmarkt met name in de rurale gebieden krapper wordt. Er zijn tekenen dat het Lewis turning point bereikt is. De lonen op het platteland stijgen dan harder dan in de steden (Zhang et al., 2015). Samen met de steeds verdere versoepeling van het hukou-systeem (Wang et al., 2015) en loonstijgingen van de voorheen achtergestelde Chinezen met een rurale hukou zorgt dit voor een afname van de inkomensverschillen tussen huishoudens met een rurale en stedelijke status.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat inkomensongelijkheid in China van nu af aan alleen maar kan dalen. Naarmate de Chinese economie verder transformeert richting een diensten- en kenniseconomie winnen opleiding en menselijk kapitaal aan belang. Juist de groep Chinezen met een rurale achtergrond die geen of weinig vervolgonderwijs hebben genoten, lopen het risico dat ze de boot missen. Ook zullen stijgende lonen in de agrarische sector steeds meer leiden tot mechanisatie, met als mogelijk gevolg een dalende vraag naar arbeid.
Het stemt evenwel hoopvol dat ook de focus van het beleid verschoven is van economische groei en export als hoogste prioriteit naar andere doelen, zoals een meer gelijkmatige verdeling van de verkregen welvaart en het aanjagen van binnenlandse consumptie. Er is van beleidswege steeds meer aandacht voor de provincies in het binnenland die ten tijde van de industrialisering in de jaren tachtig en negentig zijn achtergebleven. Verder is het belastingstelsel in de afgelopen vijftien jaar progressiever geworden en zijn regelingen die een minimuminkomen en een oudedagvoorziening garanderen ingesteld. (Shi, 2016). De eerste contouren van een sociaal stelsel dus zijn zichtbaar. De komende jaren zal duidelijk worden hoe effectief dit stelsel is in het verder beteugelen van de hoge Chinese inkomensongelijkheid.
Bezien vanuit Nederland biedt een bredere Chinese middenklasse met name kansen voor de handel. Op dit moment importeert Nederland ruim drie maal meer goederen uit China dan dat China afneemt uit Nederland (CBS Statline, 2017).
Literatuur
CBS Statline (2017) Internationale handel; in- en uitvoer naar SITC (3 digit), landen(groepen). Tabel te vinden op statline.cbs.nl.
Shi, L. (2016) Recent changes in income inequality in China. In: World Social Science Report 2016. Parijs: UNESCO en ISSC, hoofdstuk 15.
Wan, G., M. Lu en Z. Chen (2007) Globalization and regional income inequality: empirical evidence from within China. The Review of Income and Wealth, 53(1), 35–59.
Wang, X., E.C. Hui, C. Choguill en S. Jia (2015) The new urbanization policy in China: which way forward? Habitat International, 47, 279–284.
Zhang, X., J. Yang en S. Wang (2011) China has reached the Lewis turning point. China Economic review, 22(4), 542–554.
Auteur
Categorieën