Ga direct naar de content

Hoeders van de markt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 23 2001

Hoeders van de markt
Aute ur(s ):
Theeuw es, J.J.M. (auteur)
Hoogleraar economie, UvA en directeur van SEO.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4301, pagina 263, 23 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Na vele jaren zie je twee kennissen terug. De ene is jurist, de andere econoom. Ze zijn ieder binnen hun vakgebied gespecialiseerd in
marktwerking: de jurist doet mededingingszaken en de econoom industriële organisatie. Zoals gebruikelijk schieten je sociale
vaardigheden ruimschoots tekort en weet je niet meer wie nou wie is. Hoe kun je snel, onopvallend en met grote nauwkeurigheid de
mededingingsjurist van de mededingingseconoom onderscheiden?
Door, na enige gepaste inleiding, met grote stelligheid te beweren dat een bedrijf met een marktaandeel van vijftig procent een
economische machtspositie heeft. De jurist zal je onmiddellijk bijvallen, de econoom zal je met grote ogen bekijken alsof je net hebt
verteld dat Sinterklaas toch bestaat. De mededingingsjurist zou een hartig woordje spreken met een cliënt die van plan is een fusie tot
stand te brengen waarbij een bedrijf ontstaat met dit marktaandeel, omdat de NMa daar hoogstwaarschijnlijk geen toestemming voor zal
geven. De econoom zal je vertellen dat de helft van de markt voldoende noch noodzakelijk is voor een machtspositie. Bedrijven met een
groter marktaandeel hebben vaak geen marktmacht, terwijl bedrijven met minder dat wel kunnen hebben. Bij nul procent marktaandeel is
er volmaakte mededinging en bij honderd procent een puur monopolie, maar geen econoom zal met een dun pennetje een scherpe grens
trekken tussen nul en honderd waarbij voor alle markten en voor alle tijden de marktstructuur overgaat van goed naar kwaad.
In theoretische modellen is de economie soms ongelooflijk precies, maar daar heb je niets aan om in de praktijk de monopoliebokken van
de mededingingsgeiten te scheiden. Nobelprijswinnaar Reinhart Selten laat in een speltheoretisch artikel zien dat de kans op het ontstaan
van een kartel één is op een markt met vier bedrijven. Bij vijf bedrijven wordt die kans iets meer dan een vijfde en bij zes bedrijven is de
kans kleiner dan een honderdste. Op basis van dit resultaat zou de NMa moeten ingrijpen op elke markt met vier bedrijven want daar
ontstaat zeker een kartel. Met zes bedrijven is er geen vuiltje aan de lucht. Geen econoom die dat zou adviseren want daarvoor is het
resultaat van Selten te veel afhankelijk van niet realistische veronderstellingen zoals lineaire vraagcurven, symmetrische marktaandelen
en volledige informatie.
De NMa gaat zijn vierde jaar in. Nederlandse juristen discussiëren veel meer over het belang van het mededingingstoezicht dan
economen. Juridische bladen worden volgeschreven en congressen worden georganiseerd, allemaal over dit onderwerp. Bij de
Nederlandse economen is er veel minder opwinding, terwijl het toch belangrijk is om te weten of we economisch beter worden van het
toezicht door de NMa. Waarom dat gebrek aan enthousiasme bij economen? Er zijn redenen genoeg waarom een econoom kan besluiten
zich niet op dit gladde ijs te begeven. Dat de economie geen harde criteria levert om marktmacht feilloos te peilen, is nog maar een begin.
Door goed mededingingstoezicht wordt het efficiëntieverlies van monopolies bestreden. Toen Harberger in 1953 het efficiëntieverlies
van alle monopolies in de Amerikaanse economie voor het eerst kwantificeerde, kwam hij uit op een tiende van een procent van het
nationaal inkomen. Ondertussen weten we dat dit een grove onderschatting is. Desondanks leeft bij economen sinds Harberger sterk de
gedachte dat dit efficiëntieverlies niet zo zwaar weegt. Minder zwaar bijvoorbeeld dan het welvaartsverlies van een economische
recessie.
Mededingingstoezicht is er ook (en vooral) omdat men wil voorkomen dat een monopolist een te hoge prijs vraagt en veel
monopoliewinst maakt ten koste van de consumenten. Inkomensherverdeling dus, een ongemakkelijk onderwerp voor economen. Het is
best mogelijk dat in een monopoliesituatie een hele rijke monopolist veel geld vangt van zielige arme mensen. Zijn economenhart mag
bloeden bij dit uitbuitingsverhaal maar de econoom weet dat de bliksem van Pareto hem zal treffen als hij zich hier in mengt.
Bij het beoordelen van het mededingingstoezicht kan de econoom niet profiteren van harde economische grenzen, heeft hij zelf de
neiging het welvaartsverlies te onderschatten en gaat het om inkomensherverdeling, een onderwerp waar hij zich verre van wil houden.
Maar al deze bezwaren verzinken in het niet bij het belang van toezicht. Het betreft het overleven van marktwerking, en economen zijn de
hoeders van de markt. Alle ellende van de wereld, het broeikaseffect, de globalisering, BSE, de verloedering van normen en waarden, het
is allemaal de schuld van de markt en haar profeten, de economen. Vergeleken met het verdedigen van de markt tegenover die stortvloed
van verwijten, is het bewaken van fatsoenlijke marktwerking een uitstapje naar het strand 1

1 R. Selten, A simple model of imperfect competition where four are few and six are many, International Journal of Game Theory, 1973,
blz. 141-201.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur