Ga direct naar de content

Hoe protectionistisch is Japan?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 29 1986

Hoe protectionistisch is Japan?
Regelmatig wordt Japan door EG-landen en de Verenigde Staten als de grote boosdoener van de Internationale handel aangewezen. Onlangs nog hebben Martin
Feldstein en Lester Thurow er op gewezen dat het grote en toenemende handelsoverschot van Japan en de
geslotenheid van de Japanse markt ernstige economische en politieke problemen met zich brengen. Hier te
lande heeft staatssecretaris Bolkestein bij de mondelinge toelichting op de nota Handelspolitiek in een veranderende wereld gezegd dat hij overwoog handelspolitieke maatregelen tegen Japan aan de overige lidstaten van de EG voor te stellen, om zo Japan tot concessies op handelsgebied – met name betreffende de invoer – tedwingen. Is erwerkelijk grand voor dergelijke
maatregelen? In hoeverre is de Japanse markt nu eigenlijk meer beschermd dan andere markten?
In 1983 was het gemiddelde tarief op de invoer van
mijnbouw- en industriele produkten in Japan 2,9 procent. In 1987 – na afloop van de Tokio-ronde – zal dit
gemiddelde tarief voor de VS 4,3 procent bedragen en
voorde verschillende lidstaten van de EG tussen de 5,2
en 6,9 procent. Zoals bekend zijn tarieven echter
slechts een beperkte maatstaf voor protectie. Vaak zijn
de non-tarifaire belemmeringen belangrijker. Een recente studie van de Wereldbank en de UNCTAD geeft
informatie over de vraag welk deel van de totale invoer
en welk deel van het aantal ingevoerde produkten in
1983 in de EG, de VS en Japan was onderworpen aan
non-tarifaire belemmeringen, zoals kwantitatieve invoerbeperkingen, vrijwillige invoerbeperkingen, maatregelen voor het toepassen van vastgestelde prijzen,
controlemaatregelen met betrekking tot prijs en volume
van import en anti-dumping-maatregelen 1). Daaruit
blijkt dat met betrekking tot de invoer van fabrikaten de
mate van bescherming via non-tarifaire belemmeringen in Japan geringer is dan in zowel de VS als de EG.
Voor landbouwprodukten daarentegen is de mate van
non-tarifaire bescherming in Japan hoger dan in de EG,
en aanzienlijk hoger dan in de VS.
Spelen subsidies – die niet zijn opgenomen in de
bovenstaande lijst van non-tarifaire beschermende
maatregelen – dan misschien een rol? Het blijkt dat in
Japan de overheidssubsidies aan particuliere en overheidsbedrijven in 1982 ongeveer 1,5 procent van het
bruto binnenlands produkt vormden; meer dan in de VS
(0,5 procent), maar minder dan in de EG (2,8 procent).
In 1983 was in Japan 22,2 procent van de nationale uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling uit overheidsfondsen afkomstig; in de VS was dit 45 procent, in
West-Duitsland 42 procent en in Groot-Brittannie 50
procent.
Ook het Japanse overschot op de lopende rekening
als percentage van het bruto nationaal produkt is vergeleken met dat van andere landen niet van een zodanige omvang dat men op grond daarvan meer protectie
in Japan dan elders zou kunnen vermoeden. Hetzelfde
geldt als men het aandeel van de totale goedereninvoer
in het bruto nationaal produkt bekijkt: gegeven de omvang van het land komt de invoer van Japan precies
overeen met wat men op basis van een internationale
vergelijking zou verwachten. Wel is het aandeel van de
invoer van fabrikaten als percentage van het bruto nationaal produkt in Japan aanzienlijk lager dan in bij voorbeeld de VS en West-Duitsland. Indien men echter dit
aandeel relateert aan variabelen als het aanbod van
produktiefactoren (fysiek kapitaal, arbeid, menselijk
kapitaal), afstand en de aanwezigheid van natuurlijke

ESB 29-1-1986

hulpbronnen, dan blijkt het invoerprofiel volledig normaal te zijn en niet meer door protectie bemvloed dan
elders 2).
Zijn er dan andere factoren die maken dat ondanks
de bovengenoemde argumenten de Japanse markt als
relatief ontoegankelijk moet worden gekenmerkt? Bij
voorbeeld het distributiesysteem of de afkeer van de
gemiddelde Japanner van buitenlandse produkten?
Hierover doen vele verhalen de ronde, die veelal echter
slechts te kwalif iceren zijn als anekdoten en die in ieder
geval maar in heel geringe mate kwantitatief zijn onderbouwd. Uit een enquete van de Amerikaanse Kamer
van Koophandel in Japan bleek dat – met enige uitzonderingen – Amerikaanse ondernemers in Japan
geen concrete handelsbelemmeringen konden noemen.
Dit alles betekent beslist niet dat Japan een voorbeeld van vrijhandel genoemd kan worden. Maar wel
dat degelijke, goed onderbouwde analyses als basis
voor het treffen van protectionistische maatregelen tegen Japan, ontbreken. Zulke analyses zijn nodig om de
consumenten – die de enorm hoge kosten van protectie moeten dragen – er van teovertuigen dat dergelijke
protectionistische maatregelen gerechtvaardigd en in
het algemeen belang zijn. Voorlopig is er echter meer
reden om zich zorgen te maken over de omvang van
het Amerikaanse begrotingstekort en het gebrek aan
aanpassingsvermogen en eenwording van de EG dan
over de geslotenheid van de Japanse markt.
Een paar opmerkingen nog tot slot. Gegeven de hoge Japanse spaarquote moet men rekenen op een permanent overschot op de lopende rekening van 1 a 1,5
procent van Japans bruto nationaal produkt. Vanwege
Japans afhankelijkheid van de invoer van grond- en
brandstoffen is een relatief grote uitvoer van fabrikaten
essentieel voor dit land. Het hanteren van bilaterale
handelsbalansen – zowel ten opzichte van landen als
produktgroepen – is een bij uitstek ongeschikte methode om ‘fair trade’ tot stand te brengen; dergelijke
maatstaven leiden tot willekeur en zijn in strijd met de
basis van vrijhandel: specialisatie volgens comparatieve voordelen. Artikel XXIII van de GATT – waaraan
staatssecretaris Bolkestein denkt bij maatregelen tegen Japan – is in depraktijkmoeilijkte hanteren; zeker
wanneer de klacht in zuike algemene en niet waar te
maken bewoordingen is gesteld als de EG in 1982 ten
opzichte van Japan heeft gedaan, waarbij de staf werd
gebroken over ,,the structure and organisation of the
Japanese economy”. Het is beter bedrijven die op de
Japanse markt willen penetreren met fondsen en expertise te steunen. Het belangrijkste is echter een vrijer
kapitaalverkeer in en met Japan en juiste wisselkoersverhoudingen. Die zullen meer effect hebben dan welke andere maatregelen ook.
L.B.M. Mennes

1) Julio J. Nogues, Andrzej Olechowski, L. Alan Winters, The extent of non-tariff barriers tc industrial countries’ imports, World
Bank, Washington DC, 1985, mimeo.
2) Gary R. Saxonhouse, The Micro- and macro-economics of foreign sales to Japan, hoofdstuk 9 in William R. Cline (red.), Trade
policy in the 1980’s, Institute for International Economics, Washington DC, 1983, biz. 267-275.

101

Auteur