Ga direct naar de content

Het verjubelde milieu

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 13 1991

n

ECONOMIE

IJ

. 1
l

I

Het
veriubelde

milieu
Sinds kort is de economentaal verrijkt met de term ‘verjubelen’ . Met
deze term duidde voormalig minister
van Financiën Ruding op de achteruitgang van het staatsvermogen in
Nederland. Dit is in tien jaar tijd gedaald van zo’nf 100 miljard tot een
naar verwachting negatief saldo. Verschillende economen hebben deze
ontwikkeling de laatste tijd aangegrepen om te pleiten voor meer overheidsinvesteringen. Velen bepleiten
zelfs het invoeren van de gulden financieringsregel. Deze regel zegt
dat de overheid evenwicht moet bereiken op de zogenaamde gewone
dienst, dat wil zeggen de staat van
lopende inkomsten en uitgaven. Lenen mag zij alleen voor ‘nuttige investeringen’ zoals wegen of riolering. Het voert te ver hier dieper in
te gaan op de vraag of een dergelijke bedrijfseconomische remedie wel
gewenst is voor een naar haar aard
maatschappelijk-politiek
afwegingsvraagstuk.
Wel biedt zo’n bedrijfseconomische
benadering een aardige invalshoek.
Naar dergelijke maatstaven gerekend is de verjubeling al veel verder
voortgeschreden en al veel langer
aan de gang dan menig econoom
nog steeds denkt. Ik doel op de

steeds verdergaande verjubeling van
de produktiefactor natuur. Nog
steeds staan van dit natuurlijke vermogen de activa en passiva niet adequaat geregistreerd, de recente pogingen om tot een ‘groen bnp’ te
komen ten spijt. Dit is op zijn minst
merkwaardig te noemen aangezien
op lange termijn juist dit vermogen
van groot belang is voor het voortbestaan van de BV Nederland.
In dit verband biedt ook de onlangs
opgemaakte ‘tussenbalans’ geen
keerpunt. In het Regeerakkoord
stond nog veelbelovend dat ten aanzien van het milieu een trendbreuk
noodzakelijk is, die slechts met verstrekkende maatregelen kan worden
bereikt. In de tussenbalans is alleen
maar sprake van ‘budgettaire problematiek’, met het milieu als randvoorwaarde. Het adagium is “de milieuinspanning in ons land op peil
houden”l. Vooralsnog echter blijft
het “in het teken van de ‘zorgen
voor morgen’ stellen van het milieu”
voornamelijk een papieren tijger.
Deze stelling kan worden geïllustreerd met de zojuist geschetste bedrijfseconomische benadering. Indien saneringskosten worden
opgevat als maatstaf voor het aangetaste vermogen, dan bedroeg de milieuschuld in 1988 naar schatting al
minimaal zo’nf 125 totf 180 miljard, terwijl in dat zelfde jaar de
staatsschuld zo’nf 260 miljard bedroeg (zie tabel 1). Achterstallige bodemsanering, verontreinigde bedrijfsterreinen, opgeslagen chemisch
afval bij bedrijven en nazorg van
stortplaatsen zijn evenzovele voorbeelden van de erfenis die de vorige
generatie ons zo genereus heeft overgedragen. Maar ook wij zelf zijn al
weer druk doende om de last voor
a

Tabel 1. De milieuschuld van Nederland, stand 1988, in mrd. guldens
Verontreinigde bedrijfsterreinen
Overige bodemverontreiniging
Zuiveringsvoorzieningen
grondwater
Verontreinigde waterbodems
Opgeslagen chemisch afval bij bedrijven
Overig opgeslagen afval
Nazorg bestaande stortplaatsen
Herstelmaatregelen verzuring
Verspreiding milieugevaarlijke stoffen
Saneren verkeerslawaai
Saneren binnenmilieu bestaande woningen
Achterstallig onderhoud rioleringen
Achterstallige bodemsanering
Totaal

25-75
10

2-3
5
20
2-3
5-7
2
pm

3
40
6
6
126-180 + pm

.a. Berekend op basis van saneringskosten.
Bron: Nationaal MilieubeleidsPlan, Tweede Kamer 1988-1989, 21 137, nes. 1-2, blz. 69.

290

ons uit te schuiven, getuige de gebrekkige kennis van de milieu-effecten van nieuwe basis technologieën,
zoals biotechnologie, micro-elektronica en nieuwe materialen. Hierdoor
dreigt ook onze generatie de komende generatie op te zadelen met nu
nog allerhande onbekende milieuproblemen. Behalve met een oplopende staatsschuld worden de toekomstige generaties dus ook nog
met een alsmaar oplopende milieuschuld geconfronteerd. Bij de hiermee gemoeide bedragen valt de problematiek van de tussenbalans in het
niet.
Het onverantwoordelijke
intergenerationele gedrag ten aanzien van de
produktiefactor natuur wordt, ondanks de twee Nationale MilieubeleidsPlannen, maar zeer ten dele beeindigd. Dat is niet zozeer terug te
voeren op de analyses in dit plan,
die zijn overtuigend genoeg. Kringlopen moeten worden gesloten en afwentelingsmechanismen
beëindigd.
Structurele maatregelen zijn vertaald
in talloze ‘actiepunten’ . Toch moet
worden geconstateerd dat de f 7 miljard extra milieu-uitgaven in 1994
ten spijt, niet meer dan de grootste
knelpunten worden aangepakt. Een
echt grootscheepse sanering blijft
wegens gebrek aan geld achterwege, met als gevolg nog veel hogere
saneringskosten in de toekomst.
Door de verdere verspreiding van
schadelijke stoffen, zoals bestrijdingsmiddelen in het grondwater en
zware metalen in (water)bodems, nemen de kubieke meters te ‘reinigen’
grond en water alleen maar verder
toe en dus ook de saneringskosten.
Er zijn ten minste twee oorzaken
waarom een verantwoorde milieupolitiek uitblijft. Ten eerste heeft de opvangcapaciteit van de produktiefactor milieu een collectief-eigendomskarakter, waarbij de aantasting pas
na enige tijd blijkt. Ten tweede vindt
geen boekhoudkundige
registratie
plaats van de activa en passiva. In
dit licht zou men een offensieve strategie verwachten van juist die ministers die over onze economische en financiële belangen waken. Maar in
plaats van met een vooruitziende
blik alle toekomstige baten en lasten
zorgvuldig te wegen, wordt ook
door dit kabinet alleen de bestaande
boekhouding heilig verklaard. En minister Andriessen geeft op zijn post
bij Economische Zaken niet van veel

1. Tussenbalans

1991, Tweede Kamer,
1990-1991,21998, nr. 2, blz. 11.

~

-~

DEZE WEEK

economisch inzicht blijk als hij werkelijk meent dat het NMP+ eigenlijk
alleen maar iets is voor tijden van
hoogconjunctuur.
Elk bedrijf met
zo’n torenhoge schuldenlast begint
of zelf of wordt gedwongen tot een
vergaande sanering en een bezinning op de markten van de toekomst
in plaats van op die van het verleden.
Om de ten dele onvermijdelijke aantasting van het natuurlijke vermogen
werkelijk adequaat te beheren, dient
een bewuste milieuschuldpolitiek
te
worden gevoerd langs twee centrale
assen. De ene as is het zoveel mogelijk voorkómen van nieuwe soorten
vermogensaantasting
door voortdurende preventieve milieu-investeringen, de andere het voortdurend optimaliseren van de onvermijdelijke
restvervuiling, via een zorgvuldig en
uitgekiend voorraadbeheer.
Daarnaast speelt dan nog de problematiek van het achterstallige onderhoud, dat wil zeggen de
gecumuleerde schuldenlast uit het
verleden.
Met betrekking tot de milieuschuldpolitiek zou minister Andriessen er
alles aan gelegen moeten zijn om de
weg te plaveien voor Schumpeteriaanse milieu-entrepreneurs,
bij voorbeeld aan de hand van een uitgekiend technologiebeleid2.
De
behoudende opstelling van de minister van EZ past ook slecht in het
groeiende milieubesef van de bedrijven zelf. Zij krijgen steeds meer oog
voor dit milieubelang. Bedrijven hebben daarbij een vooruitziende, helpende hand nodig en geen behoudende, afwerende hand. Veel meer
nog dan nu het geval is, zou aansluiting moeten worden gezocht bij het
,pollu tion -prevention- pays’ -beginsel
dat niet alleen op papier leuk klinkt,
maar blijkens de praktijkervaringen
van verschillende bedrijven ook een
reële mogelijkheid is3. Kortom, niet
alleen de kosten van het milieubeleid zouden moeten worden benadrukt maar vooral de opbrengsten.
Met dit laatste is nu ook weer niet
bedoeld het via regulerende heffingen ten koste van alle subsidieverlening louter en alleen maximaliseren
van de opbrengsten voor de overheid4. Uit tal van onderzoekingen,
onder andere naar het energiebesparingsbeleid, is duidelijk gebleken dat
subsidieverlening op de een of andere wijze een onmisbare schakel is
voor het welslagen van het beleid.
Ook voor het vergemakkelijken van
de noodzakelijke overgangstrajecten
in diverse bedrijfstakken zal enige

ESB 13-3-1991

mate van compensatie gewenst zijn.
Een echte regulerende energieheffing zou voor de glastuinbouw bij
voorbeeld onmiddellijk de doodsklap betekenen.
Maar Andriessen staat in zijn behoudende opstelling niet alleen. Ook de
minister van Financiën Kok lijkt niet
van zins om al te ver vooruit te kijken. De parallel met de staatsschuld
werd in de laatste Miljoenennota wel
getrokken, maar verder bleef het bij
een gratuite verwijzing naar het
NMP+. Dit is nogal kortzichtig, aangezien juist de staat uiteindelijk de
rekening krijgt gepresenteerd voor
het wanbeleid uit het verleden. Nog
steeds geldt blijkbaar de regel dat
wat niet wordt gemeten ook wordt
vergeten.
Toch zou Kok zich verdienstelijk
kunnen maken door zich eens te bekommeren over tal van mogelijkheden om bij voorbeeld met behulp
van het fiscale instrumentarium de
milieupolitiek een handje te helpen.
De gedeeltelijke afschaffing van het
reiskostenforfait was hiervan een aardig voorbeeld. Maar er zijn nog veel
krachtiger instrumenten mogelijk.
Zo zou de fiscus zijn belastinggrondslag zorgvuldiger kunnen kiezen,
door al te laag of niet geprijsde milieugoederen van een prijskaartje te
voorzien. De zojuist genoemde maar
thans nog in onderzoek zijnde algemene energieheffing is hiervan een
goed voorbeeld. De vele miljarden
opbrengst van zo’n heffing kunnen
ongetwijfeld, na aftrek van benodigde additionele subsidies, worden
aangewend voor verlaging van andere belastingen of het financieringstekort, zodat de volgende generatie
over middelen beschikt om de door
ons veroorzaakte milieuschuld aan
te pakken. Een nieuw in te stellen
commissie van fiscaal deskundigen
zou zich eens kunnen buigen over
de vraag in hoeverre het belastingstelsel niet in een meer milieuvriendelijke richting zou kunnen worden
omgebogen.
En tot slot is het wat betreft de sanering van de huidige milieu-erfenis
denkbaar dat Kok de burgers een
eenmalig offer zou vragen om de
hiervoor benodigde milieu-investeringen te financieren. Dit zou bij
voorbeeld kunnen met behulp van
de eerder door Heertje voorgestelde
milieuleningS. Daarmee zou dan een
grootscheeps Deltaplan voor milieusanering kunnen worden gefinancierd. Het is daarbij zelfs denkbaar
dat er twee vliegen in een klap worden geslagen: door dergelijke milieu-

investeringen kan zowel aan de aantasting van het staats- als het natuurlijke vermogen een eind worden gemaakt. Kortom, behalve ondersteuning van de benodigde ecologische
modernisering van de industrie door
Andriessen, zou zeker een even zo
belangrijk offensief tegen de aantasting van het natuurlijke vermogen
moeten worden ingezet door Kok.
Aan de alsmaar oplopende milieuschuld voor toekomstige generaties
zou onmiddellijk een halt moeten
worden geroepen. En dat is niet alleen de verantwoordelijkheid
van de
minister van milieu maar van de hele
Raad van Bestuur van de BV Nederland!

Herman Vollebergh
De auteur is werkzaam bij de vakgroep
Openbare Financiën en Belastingrecht,
Erasmus Universiteit Rotterdam.

2. Zie hierover ook H. Vollebergh (red.),

Milieu en innovatie, Groningen, 1989.
3. Cleaning up, The Economist, 8 september 1990.
4. Tussenbalans, op. cit., blz. 22, 23.
5. A. Heertje, Milieulening, E5B, 31 mei
1989, blz. 523.

291

Auteur