Ga direct naar de content

Het rendement van concurrentie tussen scholen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 3 2014

Concurrentie tussen middelbare scholen verbetert de prestaties van leerlingen in het algemeen licht, maar niet van leerlingen die toch al goed zijn. Concurrentie tussen scholen dient meer gericht te zijn op de kwaliteit van het onderwijs dan op het aantrekken van goede leerlingen.

ESB Onderwijs & Wetenschap

onderwijs

& wetenschap

Het rendement
van concurrentie
tussen scholen
Op basis van het Cito- en schooladvies maken jongeren een keuze
uit scholen in het voortgezet onderwijs en schooltypen. Concurrentie tussen scholen leidt ertoe dat scholen aantrekkelijk willen
zijn voor de leerlingen die het best bij het onderwijsaanbod van de
school passen. Deze vorm van onderlinge competitie tussen scholen kan weliswaar leiden tot een geringe toename van leerlingenprestaties in het algemeen, maar hierdoor gaan leerlingen die toch
al goed presteren het niet nóg beter doen.

De onderwijsmarkt is eveneens selectief omdat een schooltype (vwo, havo, vmbo) aan leerlingen op relatief jonge leeftijd
wordt ‘toegewezen’ via het Cito- en schooladvies, en ook eventueel op basis van de prestatie in de eerste brugklasjaren. Meer
dan tachtig procent van de jongeren kiest dan ook een school
die in overeenstemming is met dit advies (Zijsling et al., 2005;
2007). Het is de vraag wat het effect is van deze vorm van concurrentie tussen scholen in het VO op de prestaties van leerlingen. Anders gesteld: presteren leerlingen op scholen gelegen
in een meer concurrerende omgeving beter dan leerlingen op
scholen in een minder concurrerende omgeving?
Concurrentie en schoolprestatie

Sofie Cabus
Universitair docent
aan de Universiteit
Maastricht
Ilja Cornelisz
Universitair docent
aan de Teachers
College van de
Columbia University,
New York City

198

H

et Nederlandse onderwijs doet het gemiddeld goed ten opzichte van dat in andere OESO-landen, in het bijzonder aan
de onderkant van de prestatiepiramide.
Maar de beter presterende Nederlandse
leerlingen blijven internationaal gezien achter (Vermeer en
Van der Steeg, 2011). Het politieke discours stelt dat het
voortgezet onderwijs (VO) de jongeren met talenten onvoldoende uitdaagt (Sander Dekker, staatssecretaris van Onderwijs in de Volkskrant, 2 september 2013).
Het systeem van voortgezet onderwijs in Nederland heeft
diverse marktkenmerken. In de praktijk heeft de overheid een
belangrijke invloed op het onderwijs, wat zowel de bevoegdheden van aanbieders als de keuzemogelijkheden voor de consument sterk beperkt. Het Nederlandse voortgezet onderwijs
is dus een zogeheten quasimarkt (Onderwijsraad, 2001). Volgens Belfield en Levin (2005) vertoont een dergelijke onderwijsmarkt de volgende kenmerken: scholen concurreren onderling om leerlingen aan te trekken, scholen worden door de
overheid gereguleerd, en ze worden per capita gesubsidieerd.

Concurrentie en selectie liggen dus aan de basis van het onderwijssysteem en hebben zodoende een mogelijke invloed
op leerlingenprestaties. Hastings et al. (2005) tonen aan dat
concurrentie tussen scholen de (academische) prestaties van
leerlingen ten goede kan komen wanneer dit voor ouders
een belangrijke keuzedeterminant is, en wanneer dit scholen
prikkelt om zich op basis van hoge leerlingenprestaties in de
onderwijsmarkt te positioneren. Het eerste belangrijke mechanisme van concurrentie om prestaties te verhogen is dus
dat scholen kwalitatief hoogwaardig onderwijs aanbieden zodat leerlingen beter presteren, ze voldoende leerlingen blijven
aantrekken en weten te overleven in de onderwijsmarkt. Een
tweede mechanisme volgt uit zogeheten peer-effecten (de interactie tussen klasgenoten), waarbij een leerling bijvoorbeeld
beter (slechter) presteert als hij of zij in een klas zit met relatief
meer goed (slecht) presterende klasgenoten (Epple en Romano, 1998). Ten derde kunnen leerlingen onderling verschillen
in hun specifieke onderwijsbehoefte (zoals schoolgrootte of
onderwijsmethode). Een lokale markt waarin scholen zich op
verschillende wijzen profileren, leidt dan tot een betere match
tussen de vraag naar en het aanbod van dergelijk onderwijs,
met mogelijk betere leerprestaties tot gevolg (Belfield en Levin, 2005). Ten slotte: wanneer de invloed van peer-effecten
op zowel onderwijsprestaties als keuzegedrag van ouders en

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

Onderwijs & Wetenschap ESB

leerlingen erkend wordt, dan betekent dit dat in een concurrerende onderwijsmarkt scholen baat kunnen hebben bij het
aantrekken van voornamelijk relatief hoog presterende leerlingen. Een goede reputatie van de school is in dit opzicht dan
een potentieel middel zowel om voldoende leerlingen aan te
trekken als om hogere prestaties te genereren (Rothstein,
2006; MacLeod en Urquiola, 2012).
Dat de bestaande empirische resultaten wat betreft het
effect van concurrentie tussen scholen op leerlingenprestaties
niet eenduidig positief zijn, kan onder andere het gevolg zijn
van het feit dat de empirische maatstaven wat betreft concurrentie vaak samenvallen met andere fenomenen. Zo hangt de
gekozen maatstaf voor concurrentie, bijvoorbeeld het aantal
scholen in de buurt, vaak in grote mate samen met algemene
verschillen in stedelijkheid. Zodoende heeft een concurrerende markt vaak een andere leerlingenpopulatie in vergelijking met een niet-concurrerende markt. Dit is niet wenselijk,
omdat dan het effect van concurrentie tussen scholen op
leerlingenprestaties wordt vertekend door de populatiesamenstelling in concurrerende en niet-concurrerende onderwijsmarkten. Bijvoorbeeld: in Nederland bestaan belangrijke
verschillen tussen platteland en steden wat betreft dimensies
als opleidingsniveau van de ouders, werkgelegenheidsaanbod, participatie volwassenenonderwijs en de etnische en
religieuze achtergrond van de leerlingen (Steenbekkers et al.,
2006). Bovendien is het ook niet eenduidig vast te stellen hoe
scholen concurrentie ervaren, en op welke dimensies (zoals
prestatie, reputatie, leerlingenzorg) zij daadwerkelijk met elkaar concurreren. Vanwege deze mogelijke problemen zien
we in de literatuur diverse maatstaven die concurrentie tussen
scholen meten. Daarom zijn de al eerder geschatte effecten
van concurrentie op leerlingenprestaties niet eenvoudig te
veralgemenen.
Dijkgraaf et al. (2008) hebben concurrentie in het Nederlands voortgezet onderwijs, en de effecten hiervan op
leerlingenprestaties, al eerder onderzocht. Zij stellen concurrentie middels de Herfindahl-index vast, die de concentratie
van het aantal VO-scholen meet binnen een straal van tien
kilometer. De auteurs leggen een verband tussen deze concurrentiemaatstaf en onder andere het gemiddelde cijfer van het
centraal schriftelijk eindexamen en het percentage geslaagden. Ze constateren geringe negatieve effecten van concurrentie op prestaties, en argumenteren dat ouders voornamelijk
andere kwaliteitsaspecten dan onderwijsresultaten belangrijk
vinden bij de keuze voor een school. Om te overleven in de
onderwijsmarkt spelen scholen hierop in, waardoor er minder geld, aandacht en tijd overblijft voor het verbeteren van
leerlingenprestaties. De onderzoeksmethode van Dijkgraaf
et al. (2008) verschilt van ons onderzoek op ten minste één
belangrijk onderdeel. De literatuur toont aan dat concurrentie tussen scholen niet alleen effect kan hebben op het
rendement van de school, maar ook op de initiële verdeling
van leerlingen over scholen en schooltypen (Hoxby, 2003).
Een dergelijk sorterings- of selectie-effect is op zichzelf van
belang voor het interpreteren van de relatie tussen concurrentie en rendement, in het bijzonder indien concurrentie leidt
tot een schooltype-selectie op basis van Cito- en schooladvies
bij de aanvang van het VO. Om deze vraag anders te stellen:
presteren leerlingen op concurrerende scholen wel beter dan
op minder concurrerende scholen, ook wanneer er rekening
Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

gehouden wordt met het effect van concurrentie op hoe de
leerlingenprestaties verdeeld zijn over de diverse scholen en
schooltypen aan het begin van het VO? Om deze vraag te
beantwoorden, wordt in dit onderzoek dan ook voorgesteld
een onderscheid te maken tussen schooltypen. Een dergelijk
onderscheid komt overeen met de literatuur over productdifferentiatie (Belfield en Levin, 2005). Waslander et al. (2010)
stellen inderdaad vast dat concurrentie tussen scholen plaatsvindt binnen lokale hiërarchische onderwijsmarkten waarin
scholen zich richten op leerlingen die, zowel qua locatie als
prestatie, in aanmerking komen voor het specifieke onderwijsaanbod van de school. Daarom zal een vmbo-school zich
richten op leerlingen die in de buurt wonen en die op basis
van Cito- en schooladvies in aanmerking komen voor dat bepaalde schooltype, terwijl een vwo-school in dezelfde lokale
onderwijsmarkt zich juist zo veel mogelijk zal richten op de
best-presterende leerlingen. Om de gewenste leerlingen aan
te trekken, zal de school onder invloed van concurrentiedruk
inspelen op keuzedeterminanten van ouders en van hun kind.
Het effect van concurrentie tussen scholen op leerlingenprestaties valt daarom te interpreteren als het verschil in
prestatie tussen twee vergelijkbare leerlingen op twee verschillende scholen van hetzelfde schooltype, waarbij elk van
de scholen onderhevig is aan een andere mate van concurrentiedruk in de betrokken onderwijsmarkt.
Empirische methode

De gebruikte empirische methode schat de effecten van concurrentie tussen scholen op prestaties binnen het voortgezet
onderwijs, daarbij rekening houdend met verschillen in stedelijke dichtheid en met de verschillende samenstellingen
van de leerlingenpopulatie tussen concurrerende en niet-concurrerende onderwijsmarkten (Cabus en Cornelisz, 2014).
Onderwijsmarkten worden geïdentificeerd als hoog- dan wel
laag-concurrerend, op basis van een geconstrueerde concurrentie-index. Hierdoor kan de vraag worden beantwoord of
leerlingen van scholen gelegen in een laag-concurrerende
omgeving (onderwijsmarkt) in hun prestaties verschillen van
leerlingen op scholen in een hoog-concurrerende omgeving.
De concurrentie-index telt voor elke school het totale aantal overige VO-schoollocaties in de onderwijsmarkt
waarin de school opereert. Deze onderwijsmarkt bestaat uit
de verschillende scholen en schooltypen (bijvoorbeeld vmbo,
havo en vwo) die liggen binnen een cirkel met een straal van
tien kilometer rondom de school. Deze cirkel is niet gebonden aan gemeentegrenzen. Verder houdt de concurrentiemaatstaf rekening met het aantal overige VO-schoollocaties
per honderd leerlingen in de onderwijsmarkt. Door rekening
te houden met dit totale aantal leerlingen wordt de concurrentiemaatstaf veel minder gevoelig voor het oppikken van
verschillen in stedelijkheidsgraad (Agasisti, 2011). Hierin
verschilt onze concurrentiemaatstaf van die van Dijkgraaf et
al. (2008), en komen we tegemoet aan een belangrijke kritiek
uit de literatuur over concurrentie tussen scholen (Gibbons
et al., 2008). We noemen een dergelijke concurrentiemaatstaf
een concentratie-index voor concurrentie, die rekening houdt
met de potentiële vraag (leerlingen) en het aanbod (omliggende scholen) binnen een straal van tien kilometer.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

199

ESB Onderwijs & Wetenschap

Achtergrondken­­merken van cohort
leerlingen, 1999
Geslacht (kind)

tabel 1

Burgerlijke staat (ouders)

Leeftijd (kind)

Getrouwd

Geboorteland (kind)

Samenwonend

Nederland

Nooit getrouwd

Marokko

Weduwnaar of weduwe

Sur/Ant/Aruba

Gescheiden

Turkije

Cultuurverschillen ouder-kind

Andere

Cultuurverschillen partner-kind

Religie of ideologie (gezin)

Taalverschillen ouder-kind

Geen

Taalverschillen partner-kind

Katholiek

Sociaal-economische status van

Protestant

het gezin

Gereformeerd

Aantal kinderen in het gezin

Islam
Andere
Bron: voortgezet onderwijs cohort leerlingen, 1999

Concurrentie en selectie-effecten

De concurrentie-index wordt gebruikt om alle scholen te
definiëren als liggend in een hoog-concurrerende (HCM)
of niet-concurrerende markt (NCM). Omdat de nieuwe
concurrentie-index een standaardnormale verdeling volgt
met een gemiddelde van 0 en een afwijking van 1, worden alle
scholen met een concurrentie-index kleiner dan 0 toegewezen
aan NCM, en alle scholen met een concurrentie-index groter
dan of gelijk aan 0 aan HCM. Nadat onderwijsmarkten zijn
toegewezen aan NCM of HCM, wordt de volgende aanname
gedaan over de onderwijsresultaten van een leerling. Aan het
begin van het VO zijn deze leerlingenprestaties een samengesteld resultaat van zowel de academische capaciteiten van
de leerling als zijn of haar karakteristieken ofwel achtergrondkenmerken (MacLeod en Urquiola, 2012). Om dus een eer-

tabel 2
Effect van concurrentie op
wiskundeprestaties in het derde jaar
per schooltype

Model 1

Model 2

Coëfficient

Coëfficient

–0,2789***

–0,2353***

Effect per schooltype
vwo
havo-vwo
vmbo-havo
vmbo-havo-vwo
vmbo

0,3061***

0,0819**

–0,3440***

havo

–0,2589***

0,0062
–0,0027

0,0098
0,0305**

K

Y3 = α0+βY1+θC+Σ γkXk+U
k=1

(1)

De uitkomstmaatstaf Y3, prestaties van leerlingen op
Cito, wordt gemeten in het derde jaar VO. Er worden dus
drie jaren van prestaties gegenereerd in het VO. De parameter
α0 is een constante; C de concurrentie-index; Xk een vector
met karakteristieken van de leerlingen; en U de foutenterm.
θ is het geschatte effect van concurrentie tussen scholen op
prestaties. Deze θ is als volgt te interpreteren. De uitkomstmaatstaf Y3 wordt gestandaardiseerd zodat we bij een toename van de concurrentie-index met één standaardafwijking
effectgrootten kunnen schatten, waarbij θ = 0,2 een klein effect, θ = 0,5 een middelgroot effect en θ = 0,8 een groot effect
is. Het teken van het effect θ kan dan zowel positief zijn als
negatief.
Om het effect van concurrentie per onderwijstype te
bepalen, is de multivariate regressie voor elke vwo-, havo- en
vmbo-school apart geschat. Ten slotte voegen we de prestaties Y1 aan het begin van het VO toe aan vergelijking (1) om
te controleren voor de initiële verdeling van de academische
capaciteiten van de leerling over scholen. Op die manier kan
de indirecte invloed van concurrentie op prestaties – de initiële verdeling van prestaties over scholen en schooltypes – gescheiden worden van de directe invloed van concurrentie op
prestaties, via efficiënt kwalitatief hoogwaardig onderwijs.
Gegevens

De gegevens zijn verworven via de vragenlijsten VOCL’99
(voortgezet onderwijs cohort leerlingen; Zijsling et al., 2005;
2007). Een representatieve steekproef van leerlingen werd
zes jaar in het VO gevolgd over de periode 1999/2000 tot
2005/2006. In het jaar 1999/2000 zaten allen in de steekproef
in het eerste jaar van het VO. De Cito-scores wiskunde en taal
die behaald werden aan het begin van het VO zijn gebruikt als
nulmeting. In het derde jaar is eveneens een gestandaardiseerde toets voor rekenen en taal gebruikt om de testscores tussen
scholen goed te kunnen vergelijken. VOCL’99 bevat in totaal
elf achtergrondkenmerken om voor de populatieverschillen
tussen NCM en HCM te kunnen corrigeren (tabel 1).

0,0410***

0,0371***

Ja

Ja

Resultaten

Nee

Ja

Leidt concurrentie tussen scholen tot betere prestaties, gecorrigeerd voor de graad van verstedelijking en gegeven de
verdeling van prestaties van leerlingen over de scholen en

Controlevariabelen
Achtergrondkenmerken
Entreetoets Cito (Y1 )

**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau

200

lijke vergelijking te kunnen maken tussen HCM-leerlingen en
NCM-leerlingen is de kans geschat dat een leerling, gegeven
zijn achtergrondkenmerken uit tabel 1, in een hoog-concurrerende markt naar school zal gaan. Deze kans wordt vervolgens gebruikt om te corrigeren voor verschillen in populatie
tussen NCM en HCM, door leerlingen te vergelijken die een
gelijke kans hebben, maar desondanks toch in een onderwijsmarkt met een verschillende mate van concurrentie terechtkomen (Rubin, 2006).
Na correctie voor de samenstelling van de studentenpopulaties in NCM en HCM kan ten slotte het effect van concurrentie tussen scholen op prestaties geschat worden op basis
van de volgende lineaire multivariate regressie:

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

Onderwijs & Wetenschap ESB

school­ypes? Tabel 2 toont het effect van concurrentie tust
sen scholen op prestatie-accumulatie gedurende de eerste drie
jaar van het voortgezet onderwijs voor wiskunde. In Model
1 is niet gecorrigeerd voor de verdeling van leerlingenprestaties over scholen bij aanvang van het eerste jaar (Y1). Dit in
tegenstelling tot Model 2, waarin hiervoor wel gecorrigeerd
is. Op die manier schat Model 1 zowel de indirecte invloed
(met name de initiële verdeling van leerlingenprestaties over
scholen) als de directe invloed (met name efficiënt kwalitatief
hoogwaardig onderwijs leveren) van concurrentie op prestaties, en Model 2 alleen de directe invloed van concurrentie op
prestaties.
Het antwoord op bovenstaande vraag is tweeledig. Enerzijds leidt concurrentie tussen scholen op een directe manier
tot betere prestaties binnen scholen die, via Cito, mikken op
de relatief zwakkere leerlingen, en kan daarmee bijdragen aan
het terugdringen van onderwijsachterstanden bij deze groep
leerlingen. We vinden kleine positieve effecten van concurrentie tussen scholen op de prestatiecurve van leerlingen in
het categorale vmbo en het gecombineerde vmbo-havo-vwoschooltype. Om dit resultaat te interpreteren is verder onderzoek gedaan in Cabus en Cornelisz (2014). Hier wordt
vastgesteld dat, bij een toenemende concurrentiedruk in het
VO, het aantal vwo- en havo-scholen relatief toeneemt ten
opzichte van het aantal vmbo- of vmbo-havo-vwo-scholen.
Hierdoor zullen meer scholen die mikken op de beste leerlingen in de concurrerende onderwijsmarkt zich toch inlaten
met de ‘marginale student’ – namelijk met die student die in
een niet-concurrerende omgeving in een ander, lager onderwijsniveau terecht zou zijn gekomen. Dus, bijvoorbeeld, sommige leerlingen die in NCM in de havo instromen, op basis
van Cito-score en schooladvies, komen in HCM alsnog op
het vwo terecht. Concurrentie heeft zo een opwaarts zuigende werking voor deze leerlingen. Het mogelijke gevolg hiervan is dat in concurrerende markten de beste vmbo-leerlingen
alsnog terechtkomen op havo-scholen (Cabus en Cornelisz,
2014).
Veel vmbo-scholen zijn echter fusiescholen, waardoor er
mogelijk minder concurrentie op vmbo-niveau is. De positieve effecten van concurrentie op leerprestaties aan de onderkant van de prestatiepiramide (vooral vmbo en vmbo-havovwo) worden voornamelijk geïnstigeerd via de directe invloed
van concurrentie, namelijk efficiënt kwalitatief hoogwaardig
onderwijs, en niet middels indirecte (sorterings- of selectie-)
effecten.
Anderzijds tonen de resultaten aan dat de academische
prestaties binnen categorale vwo- en havo-schooltypen lijden onder toenemende concurrentiedruk. Zowel in Model
1 als in Model 2 worden kleine tot middelgrote negatieve
effecten geschat. Als concurrentie tussen scholen inderdaad
een opwaarts zuigende werking heeft aan het begin van het
VO, dan impliceert dit wellicht dat scholen hun normen
verlagen om bijvoorbeeld de beste havo-leerlingen naar het
vwo weg te zuigen. De resultaten in tabel 2 tonen aan dat dit
niet ten goede komt van het genereren van prestaties tijdens
de schoolloopbaan van leerlingen in de categorale havo- of
vwo-schooltypen. Bovendien kan ook vastgesteld worden dat
gecombineerde schooltypen (havo-vwo of vmbo-havo) niet
lijden onder concurrentiedruk, integendeel. Combinatie­
scholen kunnen bijvoorbeeld het voordeel hebben van hun
Jaargang 99 (4682) 4 april 2014

flexibiliteit om leerlingen na het afronden van de brugklas
alsnog toe te laten tot het ‘juiste’ schooltype.
Conclusie en discussie

Concurrentie tussen scholen heeft in de eerste drie jaren van
het voortgezet onderwijs alleen geringe positieve effecten op
sommige schooltypen, in het bijzonder op categorale vmboen gemengde havo-vwo- en vmbo-havo-vwo-scholen. Concurrentie heeft kleine tot middelgrote negatieve effecten op
het genereren van prestaties in categorale havo- en vwo-scholen. Dit stelt het verwezenlijken van excellent onderwijs door
concurrentie tussen scholen binnen een quasimarkt voor relatief hoog-presterende leerlingen ter discussie. De beleidsaanbeveling die hieruit volgt is dat concurrentie tussen scholen
meer op basis van efficiënt kwalitatief hoogwaardig onderwijs
gevoerd zou moeten worden, en minder gericht zou moeten
zijn op het aantrekken van de relatief beste leerlingen.

Literatuur
Agasisti, T. (2011) Does competition affect schools’ performance? Evidence from Italy
through OECD PISA Data. European Journal of Education, 46(4), 549–565.
Belfield, C.R. en H.M. Levin (2005) Privatizing educational choice: consequences for parents,
schools, and public policy. Boulder, CO: Paradigm Publishers.
Cabus, S.J. en I. Cornelisz (2014) On competition, student sorting, and performance gains in local
education markets: the Dutch secondary sector. Werkdocument aan de Universiteit van Maastricht en de TC-Colombia University.
Dijkgraaf, E., S. van der Geest en M. de Jong (2008) Concurrentie bevordert onderwijsrendement niet. ESB, 93(4548), 730–732.
Epple, D. en R.E. Romano (1998) Competition between private and public schools, vouchers,
and peer-group effects. The American Economic Review, 88(1), 33–62.
Hastings, J.S., T.J. Kane en D.O. Staiger (2005) Parental preferences and school competition: evidence from a public school choice program. NBER Working Paper, 11805.
Hoxby, C.M. (2003) School choice and school productivity. Could school choice be a tide
that lifts all boats? In: Hoxby, C.M. (red.) The economics of school choice. Chicago: University
of Chicago Press, 287–342.
Rothstein, J.M. (2006) Good principals or good peers? Parental valuation of school characteristics, Tiebout equilibrium, and the incentive effects of competition among jurisdictions.
The American Economic Review, 96(4), 1333–1350.
Rubin, D. (2006) Matched sampling for causal effects. Cambridge: Cambridge University Press.
MacLeod, W.B. en M. Urquiola (2012) Anti-lemons: school reputation, relative diversity, and
educational quality. Forschungsinstitut zur Zukunft der Arbeit Discussion Paper series, 6805.
Onderwijsraad (2001) De markt meester? Den Haag: Onderwijsraad.
Steenbekkers, A., C. Simon en V. Veldheer (2006) Thuis op het platteland: de leefsituatie van
platteland en de stad vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Vermeer, N. en M. van der Steeg (2011) Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief. CPB
Policy Brief, 2011(05).
Waslander, S., C. Pater en M. van der Weide (2010) Markets in education: an analytical review of empirical research on market mechanisms in education. OESO Working Paper, 52.
Zijsling, D.H., H. Kuyper, M.J. Lubbers en M.P.C. van der Werf (2005) VOCL’99-3: technisch
rapport. Groningen: GION.
Zijsling, D.H. en M.P.C. van der Werf (2007) VOCL99-schoolverlaters VMBO. Beschrijving van
het bestand. Groningen: GION.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

201

Auteurs