Ga direct naar de content

Heen en weer

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 16 1989

Heen en weer
Al jaren wordt de Nederlandse arbeidmarkt gekenmerkt door een groot en hardnekkig aanbodoverschot. In
sommige sectoren heeft het overschot echter al weer
plaatsgemaakt voor een tekort aan arbeidskrachten. Dit
geldt in elk geval voor drie beroepsgroepen: metaalbewerkers, bouwpersoneel en verpleegkundigen. In een recent verschenen rapport, Hollen of stilstaan*, wordt naar
een verklaring voor deze ontwikkeling gezocht. De situatie wordt voor een deel veroorzaakt door het gedrag van
schoolverlaters, ofte wel toekomstige werknemers. Daarnaast blijkt ook het gedrag van de werkgevers een destabiliserende uitwerking te hebben.
De situaties op de drie vakdeelmarkten zijn niet volkomen identiek. Voor de metaalbewerkers en het bouwpersoneel geldt dat het aantal werkzoekenden hoog is terwijl
er tegelijkertijd sprake is van een groot aantal moeilijk vervulbare vacatures. Er is met andere woorden sprake van
kwalitatieve werkloosheid: de bekwaamheden van de
werklozen stemmen niet overeen met de functie-eisen
van de werkgevers. Voor de verpleegkundigen geldt daarentegen dat het aantal werklozen in verhouding tot het
aantal vacatures klein is. Dit verschil tussen de sectoren
hangt samen met het specifieke karakter van de fluctuaties op de markten. De verzorgingssector kende tot 1980
nog een groot aantal moeilijk vervulbare vacatures, als
gevolg van het traditioneel hoge verloop van het (vrouwelijke) personeel. Dit verloop nam tussen 1980 en 1982
abrupt af, waardoor de vervangingsvraag veel minder
groot werd. Dit leidde er zelfs toe dat leerlingen na het voltooien van hun opleiding in het ziekenhuis ontslagen werden. In de bouw- en de metaalsector was het daarentegen de neergaande conjunctuur die in de eerste helft van
de jaren ’80 een eind maakte aan het relatieve tekort aan
arbeidskrachten. Hoe dan ook, in de betreffende sectoren ontstond een hoge werkloosheid en een verslechtering van de arbeidsmarktperspectieven. Dit heeft vooral
in de bouw- en in de verzorgingssector geleid tot een blijvende daling van het aantal leerlingen in de vakopleidingen. Het gevolg is dat de werkgevers nu weer, net als aan
het eind van de jaren 70, grote moeite hebben hun vacatures te vervullen.
Wijzigingen in de vraag naar arbeid doen zich in elke
sector voor. Het is niet meer dan normaal dat de instroom
van leerlingen in de verschillende vakopleidingen zich
daar enigszins naar richt. De huidige verbetering van de
werkgelegenheidskansen in de genoemde sectoren heeft
echter nog nauwelijks tot een gedragsverandering aan de
aanbodzijde geleid. Het imago van de bouw- en de verzorgingssector lijkt in het begin van de jaren ’80 zo’n deuk
te hebben opgelopen, dat schoolverlaters deze sectoren
nog steeds associeren met malaise, een lage kans op
werk en slechte arbeidsvoorwaarden. In Hollen of stilstaan wordt daarom gesteld dat er in deze twee sectoren
vermoedelijk een soort varkenscyclus doorlopen wordt.
Net als de boer die door de hoge prijs meer varkens is
gaan mesten, maar dan bemerkt dat zijn college’s hetzelfde hebben gedaan waardoor de prijs is gekelderd, zo zouden ook schoolverlaters een overreactie op de waargenomen overschotsituaties vertonen, waardoor uiteindelijk
tekortsituaties ontstaan. Overigens wordt in het rapport
gesteld dat ook de werkgevers voor dit na-ijleffect verantwoordelijk zijn: zij zouden hebben nagelaten de arbeidsomstandigheden te verbeteren, waardoor de slechte
naam van hun sectoren in stand gehouden werd.
In het algemeen geldt dat een varkenscyclus zich sterker manifesteert naarmate er minder alternatieven zijn om
de investering te gebruiken, en er meer tijd verloopt tussen de investeringsbeslissing en het moment dat ‘de var-

: ESB 15-3-1989

kens vet zijn’. Op de arbeidsmarkt keren deze eigenschappen terug in de vorm van de te doorlopen vakopleiding. Voor de opleidingen voor de onderhavige deelmarkten geldt dat ze specifiek op het vakgebied gericht zijn en
dat er na het examen weinig uitwijkmogelijkheden naar
een andere sector zijn. Bovendien is er een ruime tijdspanne met de opleiding gemoeid: voor verpleegkundigen bij voorbeeld 3,5 jaar. Vanaf het moment dat het keuzegedrag van de schoolverlaters weer enigszins de veranderde werkgelegenheidsstructuurweerspiegelt, zal het
dus nog enkele jaren duren voordat de krapte in bij voorbeeld de bouwsector zal zijn afgenomen. Het blijft daarom mogelijk dat de nieuwe vloedgolf aan afgestudeerden
op de deelmarkt arriveert op een moment dat er minder
behoefte aan is. De vraag naar arbeid kan imrners in de
tussentijd weer gedaald zijn onder invloed van de conjunctuur of technologische ontwikkelingen. Vergelijkbare
pro- cyclische effecten kunnen zich voordoen in het gedrag van de werkgevers. In neergaande conjunctuurfasen neemt de scholing in bedrijven af, want de bedrijfsopleidingen worden te duur geacht en bovendien neemt
de kans toe dat geschoolde krachten ontslagen moeten
worden. In de opgaande fase blijkt er dan opeens weer
een tekort aan geschoolde krachten te zijn.
De laatste voorwaarde voor het optreden van varkenscycli is dat geen enkele indviduele beslisser weet of zelfs
maar rekening houdt met wat de mede-actoren doen.
Deze veronderstelling is weersproken door Muth, de
grondlegger van de theorie van de rationele verwachtingen. In zijn beroemde artikel uit 1961 stelt hij dat een rationele varkensmester het gedrag van zijn college’s zal
voorzien. In elk geval zal hij niet zo dom zijn erop te rekenen dat hij de vigerende marktprijs voor zijn varkens zal
krijgen. Er zullen daarom dat geen grote schommelingen
in het aanbod ontstaan, tenzij de informatie onjuist ge’fnterpreteerd wordt. Uit deze redenering zou men kunnen
afleiden dat er een eenvoudig recept bestaat om de varkenscycli af te remmen, waardoor ook de schommelingen
tussen overschot- en tekortsituaties minder heftig zouden
worden. De oplossing is zo betrouwbaar mogelijke gegevens over de sectorale werkgelegenheidsperspectieven
te verzamelen en deze onder de schoolverlaters te verspreiden, bij voorbeeld door de gewestelijke arbeidsbureaus. Ook Hollen ofstilstaan zit op deze lijn. Het is echter de vraag of dit in werkelijkheid op kan gaan. Een praktische moeilijkheid is dat instroomcijfers van de vakopleidingen pas na de inschrijvingen met zekerheid zijn vast
te stellen. Bovendien moet elke schoolverlater rekening
houden met de verwachtingsvorming en het gedrag van
zijn mede-actoren. Het probleem wordt overigens nog
vergroot door het wel-of-niet karakter van zijn keuze, terwijl een varkensmester er nog een slag naar kan slaan
door een paar biggetjes meer of minder vet te mesten.
Waarschijnlijk is de varkenscyclus nooit helemaal uit te
bannen. Maar er zou al wat gewonnen zijn als de schommelingen gedempt worden door een betere informatievorming en overleg en samenwerking van de betrokkenen.
Bedrijfstakorganisaties zouden bij voorbeeld afspraken
kunnen maken over scholing, om de kosten en de risico’s
die daarmee samenhangen te delen. In elk geval kan het
marktmechanisme de allocatie niet alleen af.

R. Zelle
1. Buro Bartels B.V. Hollen ofstilstaan, Wisselingen
in arbeidsmarktdiscrepanties in de jaren ’80, OSA- voorstudie

V29, DenHaag, 1989.

249

Auteur