bankwezen
Grensoverschrijdend bankieren
in Europa
D.Schoenmaker en S. Oosterloo
Schoenmaker is plaatsvervangend directeur Financiële Markten
bij het ministerie van Financiën en hoogleraar Finance,
Banking & Insurance aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Oosterloo is econoom bij de directie Financiële Markten
van het ministerie van Financiën.
De auteurs danken Sybren Hornstra voor assistentie bij de
dataverzameling.
d.schoenmaker@minfin.nl
Steeds meer banken werken op Europese schaal. Als deze trend
doorzet, moeten de bancaire toezichthouders op termijn ook
binnen een Europees raamwerk gaan opereren. Dit voorkomt
dubbele toezichtregimes en bevordert het adequaat optreden in
geval van grensoverschrijdende crises.
a de succesvolle totstandkoming van de Economische en
Monetaire Unie is het debat over de wenselijkheid van
Europese regelingen voor financieel toezicht en stabiliteit op
gang gekomen. Dit debat wordt zowel in academische als
beleidskringen gevoerd. Tegen de achtergrond van een steeds
verder geïntegreerde Europese financiële markt, rijst de vraag
of financiële stabiliteit op nationaal niveau kan worden
beheerst. Volgens het beginsel van subsidiariteit hebben nationale regelingen in principe de voorkeur boven EU-regelingen.
In de literatuur wordt het bestaan van mogelijke externaliteiten op Europees niveau als valide reden gezien om een uitzondering op de regel van subsidiariteit te maken (CPB, 2003).
Het faillissement van een pan-Europese bank kan leiden tot
grensoverschrijdende externaliteiten. Inmiddels is er consensus over de stelling dat de noodzaak van Europees toezicht
uiteindelijk afhangt van de intensiteit van deze grensoverschrijdende externaliteiten. Toch is er tot nu toe nog geen
poging gedaan om deze externaliteiten te meten. Het doel van
dit artikel is om dat te doen.
N
Grensoverschrijdende effecten
De intensiteit van grensoverschrijdende externaliteiten is
gerelateerd aan het niveau van grensoverschrijdende activiteiten
van een bank. Alhoewel de schermutselingen van ABN AMRO
en het Spaanse BBVA in Italië aantonen dat niet ieder land
openstaat voor buitenlandse toetreding, is er toch sprake van
grensoverschrijdend bankieren in Europa. Allereerst kent een
aantal grootbanken, zoals ABN AMRO en Deutsche Bank, al een
lange traditie van een Europees-brede spreiding van hun activiteiten. Daarnaast ontstaan nieuwe Europese (regionale) bankgroepen, zoals Nordea in Scandinavië en Fortis in de Benelux. In
dit artikel presenteren we een nieuwe dataset met de grensoverschrijdende activiteiten van de dertig grootste Europese banken
(zie voor een uitgebreidere bespreking Schoenmaker &
Oosterloo 2005).
We observeren dat steeds meer banken aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten in Europa ontplooien. De resultaten
laten een statistisch significante opwaartse trend zien van grensoverschrijdende externaliteiten binnen de EU. Hierdoor staan
beleidsmakers op termijn voor de uitdaging om Europese regelingen voor toezicht en stabiliteit te ontwerpen, waarmee effectief met deze Europese banken kan worden omgegaan.
306
ESB 15-07-2005
Figuur 1. Indeling van de top-30 van EU-banken op basis
van kapitaal
20
aantal banken
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
nationale banken
2000
2001
Europese banken
2002
2003
wereldwijde
banken
Bron: Jaarverslagen van 2000 tot en met 2003 en eigen
berekeningen
Nationale banken verrichten meer dan vijftig procent van de
activiteiten in het binnenland. Internationale banken (meer dan
vijftig procent van de activiteiten in het buitenland) zijn verdeeld in
Europese banken met meer dan 25 procent van de activiteiten in
de rest van Europa en wereldwijde banken met minder dan 25
procent van de activiteiten in de rest van Europa.
Samenwerken door toezichthouders
Toezicht vanuit het thuisland is het uitgangspunt voor financiële instellingen, die grensoverschrijdende diensten aanbieden
of bijkantoren vestigen in andere EU-lidstaten. De toezichthouder in het thuisland heeft als geconsolideerd toezichthouder
zicht op het reilen en zeilen van een financiële instelling als
geheel.1 Niettegenstaande dit thuislandbeginsel voor financieel
toezicht ligt de verantwoordelijkheid voor het handhaven van
financiële stabiliteit bij het gastland. Om het hoofd te bieden
aan een financiële crisis, roept een rapport van het EFC (het
Economisch en Financieel Comité is de opvolger van het
Monetair Comité van de EU) op tot samenwerking tussen thuisland- en gastlandautoriteiten (EFC, 2001). De voorkeur gaat uit
naar marktoplossingen, waarbij het palet uiteenloopt van een
1 Volgens de boekhoudkundige techniek van consolidatie worden de cijfers
van alle activa en passiva opgeteld in de balans van de financiële groep.
Deze geconsolideerde cijfers zijn dan het aangrijpingspunt voor de geconsolideerd toezichthouder.
bankwezen
versnelde overname door een concurrerende bank tot een faillissement. In geval de sociale opbrengsten van een reddingsoperatie, zijnde het handhaven van financiële stabiliteit, de kosten
overtreffen, is publieke interventie gerechtvaardigd. Bij het
bevorderen van financiële stabiliteit gaat het niet alleen om het
beschermen van de depositohouders: een adequaat depositogarantiestelsel kan de eerste klappen opvangen. Het gaat juist ook
om het bestrijden van de economische gevolgen van een financiële
crisis. Een financiële crisis, waarbij een substantieel deel van het
bankwezen wegvalt, heeft tot gevolg dat het betalingsverkeer en
de kredietfunctie haperen. Het (tijdelijk) niet functioneren van
deze kernactiviteiten van het bankwezen kan aanzienlijke gevolgen
voor de reële economie hebben.
In een model laat Freixas (2003) zien dat geïmproviseerde
samenwerking, hetgeen feitelijk de bestaande situatie in de EU
weergeeft, veelal leidt tot in sociaal opzicht inefficiënte oplossingen. Volgens Freixas wordt bij nationale regelingen voor
financieel crisis management namelijk onvoldoende rekening
gehouden met de grensoverschrijdende effecten van een eventueel faillissement van een financiële instelling. Eén en ander
kan worden toegelicht met het volgende voorbeeld. Stel dat
een faillissement dreigt voor een financiële instelling die actief
is in twee landen: land A en land B. De totale kosten van een
eventuele reddingsactie zijn 10, terwijl de sociale baten van een
eventuele reddingsactie in land A 8 zijn en in land B 4. De
totale sociale baten van een mogelijke redding van de instelling
zijn dus groter dan de kosten. Toch zal er zonder effectieve
samenwerking voor worden gekozen de instelling failliet te
laten gaan. Dit komt doordat in beide landen alleen wordt
gekeken naar de nationale sociale baten. Deze zijn afzonderlijk
kleiner dan de totale kosten van een eventuele reddingsactie.
Immers, voor land A geldt dat 8 < 10 en voor land B geldt 4 < 10.
Daarnaast kunnen autoriteiten ook nog strategisch gedrag
vertonen, waarbij vooral de gastlanden aan de verleiding bloot
staan om niet bij te dragen aan de financiering van een eventuele
reddingsoperatie georganiseerd door het thuisland (het zogenaamde free rider-gedrag). Al met al leidt dit ertoe dat reddingsoperaties minder vaak tot stand komen dan sociaal optimaal is.
Besmettingsgevaar
De Bandt en Hartmann (2002) hebben de kanalen voor
besmettingsgevaar bij faillissement van financiële instellingen
in kaart gebracht. Met de term besmettingsgevaar wordt
bedoeld dat problemen bij een of enkele instellingen de rest
van het financiële stelsel in gevaar kunnen brengen (‘besmetten’). In de eerste plaats kan de schok van een bank overslaan
naar andere banken of markten via uitstaande leningen bij
elkaar (het zogenaamde domino-effect). Banken die geld hebben geleend aan de failliete bank kunnen zelf daardoor in
moeilijkheden komen. Belangrijke kanalen zijn de interbancaire
markt en het betalingsystemen waar banken grote bedragen
bij elkaar hebben uitstaan. In de tweede plaats kan de schok
via het informatiekanaal overslaan. Depositohouders zijn niet
goed geïnformeerd over de kwaliteit van hun bank (asymmetrische informatie). Als er geruchten zijn over problemen bij
één bank, kan men al snel tot de conclusie komen dat andere
soortgelijke banken mogelijk ook deze problemen ondervinden.
Dit kan uitmonden in een klassieke bank run, waarbij depositohouders in de rij staan om hun geld bij de bank op te nemen.
Empirische analyse
De grensoverschrijdende activiteiten van een bank zijn een
goede graadmeter om de grensoverschrijdende besmettingseffecten te meten. Eerdere studies kijken naar een bepaald aspect
van grensoverschrijdend bankieren, zoals een recente studie
van Berger et al. (2003) naar het internationale betalingsverkeer. Het nadeel van het gebruik van één indicator is dat dit
eerder een vertekend beeld geeft door (schoksgewijze) veranderingen in dit ene aspect van de activiteiten. Daarnaast kan
het probleem van ontbrekende data in het geval van één indicator de onderzoeker parten spelen. Slager (2004) stelt dan
ook een Transnationality Index voor, die gebaseerd is op het
gemiddelde van drie indicatoren:2
• activa: Deze indicator omvat leningen aan banken, bedrijven
en personen alsmede beleggingen. Off-balance-sheet items,
zoals derivaten, ontbreken in deze indicator.
• inkomsten: Deze indicator omvat rente-inkomsten alsmede
andere inkomsten, zoals commissies, dividendinkomsten,
inkomsten op financiële transacties en overige operationele
inkomsten.
• werknemers: Deze indicator meet het gemiddelde aantal
werknemers. Distributie van werknemers geeft niet nood
zakelijkerwijs een goed beeld van grensoverschrijdende
activiteiten door de opkomst van nieuwe distributiekanalen
zoals het internet. Banken zetten het internet echter tot op
heden veelal nog in op een manier die complementair is
aan het bijkantorennetwerk.
Onze empirische studie is gericht op het meten van aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten. Aan de hand van
twee criteria definiëren we het begrip ‘aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten’ in de Europese context als volgt:
• 50% of meer van de activiteiten vindt plaats in het
buitenland (h ≤ 0,5), en
• 25% of meer van de activiteiten vindt plaats in andere
EU-lidstaten (e ≥ 0,25).
Het eerste criterium maakt een onderscheid tussen nationale
en internationale banken. Alleen banken die meer dan de helft
van hun activiteiten in het buitenland verrichten, worden als
internationale banken aangemerkt. Het tweede criterium identificeert de Europese banken onder de internationale banken.
Hiervoor moeten internationale banken minimaal een kwart
van hun activiteiten in andere EU-lidstaten verrichten. Alleen
als de grensoverschrijdende activiteiten binnen Europa groot
genoeg zijn, zijn Europese regelingen om de stabiliteit te handhaven zinvol.
De empirische vraag is hoeveel Europese bankgroepen er
volgens de bovengenoemde criteria zijn. Daarnaast is het ook
interessant om te kijken of er een trend is waar te nemen. In
Europa is er een groot scala aan banken van klein tot groot.
Daar grotere banken eerder grensoverschrijdend opereren,
beperken we onze analyse tot de top-30 van grootste banken in
Europa. De top-30 is gekozen op basis van kapitaal (The
Banker, 2002). Data zijn verzameld uit de jaarverslagen van
banken en op geconsolideerde basis, dat wil zeggen van de
2 Er is geen perfecte indicator voor de mate van grensoverschrijdende
activiteiten van banken, alhoewel de activa indicator het meest relevant is
vanuit het perspectief van financiële stabiliteit. Het rekenkundig
gemiddelde van de drie indicatoren is berekend voor de index. Als data
voor slechts één of twee indicatoren beschikbaar zijn, zijn alleen deze
indicatoren gebruikt voor de index.
ESB 15-07-2005
307
bankwezen
bankgroep als geheel. Om de trend in kaart te brengen, zijn
data voor een periode van vier jaar verzameld.
Resultaten
Tabel 1 presenteert de resultaten van onze empirische analyse. De dertig banken zijn in drie groepen ingedeeld. De eerste
groep zijn de nationale banken waarvan de binnenlandse
activiteiten minimaal vijftig procent van het totaal bedragen
(h ≥ 0,5). De tweede en derde groep vormen de internationale
banken waarvan de binnenlandse activiteiten minder dan vijftig procent van het totaal bedragen (h ≤ 0,5). Binnen de internationale banken is er een onderscheid tussen de groep
Europese banken met meer dan 25% van de activiteiten in de
rest van Europa (e ≥ 0,25) en de groep wereldwijde banken met
minder dan 25% in de rest van Europa (e ≤ 0,25). Allereerst valt
op dat de internationalisatie van het bankwezen toeneemt. Het
aantal internationale banken (Europese en wereldwijde banken)
neemt toe van elf in 2000 tot dertien in 2003. Verrassend is dat
het aantal Europese banken stijgt van zes naar negen, terwijl
het aantal wereldwijde banken afneemt van vijf naar vier binnen
deze internationale groep. Zo stapt BNP Paribas over van de
groep wereldwijde banken naar die van Europese banken
door toename van zijn Europese activiteiten (van 21% naar
25% in de rapportageperiode).
Tabel 1. Internationale banken binnen de top-30 EU-banken
categorie
2000
Europees 1.Deutsche Bank
2001
1.Deutsche Bank
2002
2003
1.Deutsche Bank
1.Deutsche Bank
2.ABN AMRO
2.HypoVereinsbank 2.BNP Paribas
3.Fortis Groep
3.ABN AMRO
2.BNP Paribas
3.HypoVereinsbank 3.HypoVereinsbank
4.Nordea Group
4.Fortis Groep
4 ABN AMRO
5.Nordea Group
5.Fortis Groep
5.Fortis Groep
Landesbank
6.Westdeutsche
6.Nordea Group
6.Groupe Caisse
Landesbank
7.Westdeutsche
Gevoeligheidsanalyse
We voeren een gevoeligheidsanalyse uit om te kijken of de
resultaten gevoelig zijn voor de keuze van de criteria om
Europese banken te identificeren. Daartoe verlagen we de criteria van banken met ‘aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten’ in de Europese context met 10% respectievelijk 20%.
Een internationale bank is dan gedefinieerd als een bank die
meer dan 45 procent respectievelijk 40 procent van haar activiteiten in het buitenland uitvoert(h ≤ 0,55; h ≤ 0,6). Een
Europese bank is een internationale bank, die meer dan 22,5
procent respectievelijk 20 procent van zijn activiteiten in de
rest van Europa uitvoert (e ≥ 22,5; e ≥ 0,2).
Tabel 2 geeft de resultaten van de gevoeligheidsanalyse. Het
aantal banken dat als Europees kan worden bestempeld, is met
een gering aantal uitgebreid. De gevoeligheidsanalyse suggereert dat de resultaten niet overdreven gevoelig zijn de voor de
keuze van de criteria. De opwaartse trend van het aantal
Europese banken blijft zichtbaar.
4.ABN AMRO
5.Westdeutsche
Het is interessant om te kijken of een trend is waar te
nemen in deze data. Met een simpele test kijken we of de stijging van het aantal Europese banken statistisch significant is.3
De test wijst uit dat de opwaartse trend significant is op het
5%-niveau (p = 0,042). Grensoverschrijdend bankieren (en
daarmee grensoverschrijdende externaliteiten) is dus toegenomen in Europa. De creatie van nieuwe Europese banken door
de overname van Abbey National (VK) door Santander
(Spanje) in 2004 en de voorgenomen overname van
HypoVereinsbank (Duitsland) door Unicredito (Italië) in 2005
past binnen deze trend.
6.KBC Groep
7.KBC Groep
Tabel 2. Gevoeligheidsanalyse ten aanzien van het aantal Europese banken
versoepeling
criteria met
Landesbank
7.Nordea Group
8.KBC Groep
8.Westdeutsche
2000
10%
20%
10%
d’Epargne
aantal Europese
banken
Landesbank
9.KBC Groep
wereldwijd
1.HSBC
1.HSBC
1.HSBC
1.HSBC
2.BNP Paribas
2.BNP Paribas
2.Santander
2.Santander
3.Santander
3.Santander
Central Hispano
Central Hispano
4.ING Groep
4.ING Groep
5.BBVA
Central Hispano
Central Hispano
3.ING Groep
3 ING Groep
4.BBVA
4.BBVA
5.BBVA
Bron: Jaarverslagen van 2000 tot en met 2003 en eigen berekeningen
Internationale banken (meer dan vijftig procent van de activiteiten in het
buitenland) zijn verdeeld in Europese banken (meer dan 25 procent van de
activiteiten in de rest van Europa) en wereldwijde banken (minder dan 25
procent van de activiteiten in de rest van Europa).
Om een idee te geven welke banken internationaal actief
zijn, staan in tabel 2 de namen van de Europese en wereldwijde
banken. ING verdient extra aandacht. De cijfers in de tabellen
1 en 2 gelden voor de ING Groep als geheel. Door de verzekeringsactiviteiten in de Verenigde Staten wordt de ING Groep
als wereldwijde bank bestempeld. Nemen we alleen de cijfers
van ING Bank, dan zou ING in de Europese bankengroep
worden ingedeeld. Naast activiteiten in verschillende Europese
landen, heeft ING Bank bijvoorbeeld een tweede thuismarkt
in België na de overname van BBL in de jaren negentig.
308
toegevoegde
banken
ESB 15-07-2005
2001
2002
2003
7
9
10
11
7
11
10
13
Dexia
BNP Paribas
ING Groep
ING Groep
Dexia
ING Groep
Dexia
20%
Crédit Agricole
Société Générale
Dresdner Bank
Bron: Jaarverslagen van 2000 tot en met 2003 en eigen berekeningen
De criteria voor Europese banken zijn versoepeld met tien procent (minder
dan 55 procent van de activiteiten in het thuisland en meer dan 22,5
procent in de rest van Europa) en respectievelijk twintig procent (minder
dan zestig procent van de activiteiten in het thuisland en meer dan twintig
procent in de rest van Europa).
Conclusies
Alhoewel wij nog een thuislandoriëntatie aantreffen in onze
dataset van de dertig grootste Europese banken, groeit het aantal Europese banken met significante grensoverschrijdende
externaliteiten. Om adequaat om te gaan met deze banken,
staan beleidsmakers voor de uitdaging om Europese regelingen
voor financieel toezicht en stabiliteit te ontwerpen. Gezien de
gestage trend is er geen noodzaak om op korte termijn al actie
te ondernemen; wel is het een uitdaging om de scenario’s voor
3 De test is D
n
=∑ (Ti-i)2, waarbij i het jaar aangeeft en Ti de rangorde van de
i=1
score in jaar i (Lehmann, 1975).
bankwezen
de langere termijn in kaart te brengen.
In de literatuur zijn de eerste verkenningen al gemaakt
(Vives, 2001; Schoenmaker, 2003). Er is een Europese verankering nodig om er voor te zorgen dat de grensoverschrijdende
externaliteiten (inclusief de gevolgen voor depositohouders in
andere landen) worden meegenomen. Daarnaast vragen financiële instellingen om toezicht dicht bij huis (in dit geval het
hoofdkantoor) zonder overlappend toezicht door meerdere
toezichthouders. Een Europees Stelsel van Financiële
Toezichthouders naar analogie van het Europese Stelsel van
Central Banken is één van de mogelijke oplossingen. De nationale toezichthouders zijn dan de lead supervisor voor het dagelijkse toezicht op de grote Europese banken in hun land, zoals
de Nederlandsche Bank voor ABN AMRO en de Duitse toezichthouder voor Deutsche Bank. De nationale toezichthouders werken dan samen in het stelsel, met een klein centrum
voor het nemen van beleidsbeslissingen.4 â–
EFC (2001) Report on Financial Crisis Management. European Economy
Economic Paper, 156.
Freixas, X. (2003) Crisis Management in Europe. In J. Kremers, D. Schoenmaker
& P. Wierts, Financial Supervision in Europe. Cheltenham: Edward Elgar.
Lehmann, E. (1975) Nonparametrics: Statistical Methods Based on Ranks. San
Francisco: Holden Publisher Inc.
Schoenmaker, D. (2003) Financial Supervision: from National to European?
Financial & Monetary Studies, 22(1), Amsterdam: NIBE-SVV.
Schoenmaker, D. & S. Oosterloo (2005) Financial Supervising in an Integrating
Europe: Measuring Cross-Border Externalities. International Finance, 8,1-27.
Slager, A. (2004) Banking Across Borders. Rotterdam: Erasmus Research
Institute of Management.
The Banker (2002) Top 300 Europeans. September, 135-146.
Vives, X. (2001) Restructuring Financial Regulation in the European Monetary
Union. Journal of Financial Services Research, 19, 57-82.
Dirk Schoenmaker en Sander Oosterloo
Literatuur
Arnold, I. (2005) Enige kanttekeningen bij het ‘Lead Supervisor’-model. Fiducie,
13, maart, 38-42.
Berger, A., Q. Dai, S. Ongena & D. Smith (2003) To What Extent will the
Banking Industry be Globalised? A Study of Bank Nationality and Reach in
20 European Nations. Journal of Banking and Finance, 27, 383-415.
CPB (2003) Four futures of Europe. Den Haag.
De Bandt, O. & P. Hartmann (2002) Systemic Risk: A Survey. In C. Goodhart &
G. Illing (2002) Financial Crisis, Contagion and the Lender of Last Resort.
London: Oxford University Press.
4 In lijn met het proportionaliteitsbeginsel pleiten we voor een klein besliscentrum op Europees niveau. Arnold (2005) bepleit juist een sterke rol voor het
centrum om regulatory capture van nationale toezichthouders door hun
grootbanken tegen te gaan. Regulatory capture staat voor het gevaar dat
een toezichthouder al te afhankelijk wordt van de instelling waarop hij toezicht uitoefent.
ESB 15-07-2005
309