Ga direct naar de content

Gevraagd: bewindsman voor Europa (m/v)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 24 1989

coordinatiestructuur voor het beleid van
Nederland tegenover de Europese Gemeenschap is niet geschikt om deze
tekortkomingen weg te nemen. De onder voorzitterschap van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bijeenkomende coordinatiecommissie voor Europese Aangelegenheden, ziet zijn
agenda gewoonlijk bepaald door die
van de eerstkomende Raadszittingen.
Deze structuur is geschikter voor het
bepalen van de beleidsstandpunten
van Nederland tegenover de gemeenschap dan voor het vaststellen van het
Nederlandse beleid in de gemeenschap
(…) Nu, naar het zich laat aanzien, de
verdere voltooiing van de interne markt
een versnelling zal ondergaan, wordt
het steeds ongewenster de Vierde bestuurslaag’ en de communautaire context aan de periferie van nationale beleidsvorming te houden”.
In het verslag van de op 16 mei 1986
door de Interdisciplinaire Studiegroep
Europese Integratie, in samenwerking
met de WRR over dit rapport gehouden
studieconferentie (uitgave V55, 1986)
merkt H.C. Posthumus Meyes overigens op dat het institutionele aspect in
het rapport van de WRR een bescheiden plaats inneemt, en dat dit deel van
het rapport het minste nieuws brengt. In
zijn bijdrage onderstreept P. Verloren
van Themaat met de WRR dat verkokepartementzou moeten beheren. Lezing ring van de besluitvorming binnen de
van het rapport, dat in april 1963 door gemeenschap zal moeten worden tede Europese Beweging in Nederland gengegaan. Een nuttige waarschuwing,
werd gepubliceerd, kan overigens ook ge’illustreerd met enkele duidelijke voornu nog worden aanbevolen aan een beelden, die overigens niet verder
ieder die mee wil denken over de rol van wordt uitgewerkt voor het binnen de
Europa in de komende kabinetsforma- Nederlandse bestuurspraktijk benodigtie.
de coordinatie-instrumentarium.
Hoeveel er bestuurlijk door het voortGenoeg teruggeblikt. De kabinetspeschrijdende Europese integratieproces riode die een aanvang gaat nemen zal
reeds is veranderd en nog te verande- zich gaan uitstrekken – onverwachte
ren staat, zette meer dan twintig jaar ongelukken tijdens de rit voorbehouden
later de Wetenschappelijke Raad voor -tot voorbij de langzamerhand magisch
het Regeringsbeleid uiteen in het rap- geworden datum van 31 december
port De onvoltooide Europese Integra- 1992. Commissievoorzitter Delors heeft
tie uit 1986 (rapport nr. 28). De aanbie- zich laten ontvallen dat in de dan begindingsbrief van 26 maart 1986 aan de nende periode van de ‘grate Europese
minister-president stelt: “In dit rapport sociaal-economische ruimte’ zo’n 80%
staat de noodzaak centraal van verdere van de belangrijke beslissingen op sovoltooiing van de marktintegratie in de ciaal-economisch gebied in de ruimste
Europese Gemeenschap. Dit noopt te- zin des woords op Europees niveau zal
vens tot integratie van regeringsbeleid, worden genomen. Hoewel de Britse
op straffe van verlies aan effectiviteit premier Thatcher daar onmiddellijk te(…) Ten slotte worden aanbevelingen gen heeft gefulmineerd, ziet het er zegedaan om de beleidsvoorbereiding en ker na de Parijse wereldtop niet naar uit
-controle in Nederland beter af te stem- dat het gelijk aan haar kant zal liggen.
men op het Europese integratiepro- Reden genoeg dus om ook in Nederces”.
land niet automatised naar de oplossinIn paragraaf 6.2.2.3, getiteld De Ne- gen van meer dan dertig jaar geleden te
derlandse
besluitvormingsstructuur, grijpen, maar nieuwe wegen in te slaan.
wordt allereerst gewezen op een aantal
Mede door Europa is de rol van de
tekortkomingen bij de vakdepartemen- minister-president in het Nederlandse
ten die, anders dan Economische Za- bestel versterkt, zeker vergeleken met
ken of Landbouw, niet dagelijks inten- dertig jaar geleden. De rol van de vicesief contact onderhouden met de ge- premier is daarentegen niet altijd even
meenschapsinstellingen. De volgende duidelijk uit de vert gekomen en lijkt zich
alinea’s stellen: “De thans bestaande te beperken tot het.invallen voor de

Gevraagd: bewindsman
voor Europa (m/v)
Sinds E.H. van der Beugel begin
1957 tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken werd benoemd en belast
met Europese aangelegenheden,
waarbij Europa dus deel van ‘net buitenland’ bleef uitmaken, is een bonte
stoet van staatssecretarissen aan de
Nederlandse Europeanen voorbij getrokken. De ten tijde van de ondertekening van de verdragen van Rome gekozen oplossing bleef steeds gehandhaafd. Nu er verkiezingen in aantocht
zijn, en daarna een kabinetsformatie, is
er alle aanleiding om ditmaal een kritische blik op deze formule te werpen,
voor zij geruisloos naar een volgende
kabinetsperiode wordt overgeheveld.
Immers, als er iets fundamenteel is veranderd in het kader waarbinnen ons
nationale regeringsbeleid zich afspeelt,
dan is het wel het Europa van de Gemeenschap van de Twaalf.
Al ruim een kwart eeuw geleden concludeerde een breed samengestelde
commissie, onder voorzitterschap van
staatsraad mr. J.M. Kan, dat de ontwikkeling van de Europese Gemeenschappen ingrijpender veranderingen
vergde dan alleen het toevoegen van
een staatssecretaris aan de minister
van Buitenlandse Zaken. In overgrote
meerderheid pleitte de commissie voor
een (coordinerende) minister van Europese Zaken, te plaatsen bij de ministerpresident; de taak zou ook vervuld kunnen worden door de/een vice-ministerpresident, die dan geen eigen (vak)de-

ESB 23-8-1989

831

premier op een vrijdag dat deze Nederland elders in de wereld moet vertegenwoordigen, inclusief het daarbij behorende televisieoptreden op vrijdagavond. Voor de rest is hij vakminister
naast een dozijn anderen. Dit mag nauwelijks een juiste afspiegeling worden
genoemd van het feit dat Nederland
steeds door een coalitie geregeerd
wordt en dat de verschillende ‘kleuren’
van de coalitie ook in de top van het
kabinet duidelijk merkbaar moeten zijn.
De rol van de ‘top’ is een coordinerende. Europa is geen buitenlands beleid
meer, maar omvat ons aandeel in een
over vele, zo niet alle, beleidsterreinen
uitwaaierend gemeenschappelijk binnenlands beleid. In Nederland in het
Europa van 1989 – en 1992/1993 – zou
de kabinetsformateur daarom moeten
overwegen om de coordinerende functie van minister van Europese Zaken te
laten vervullen door de vice-premier.
Deze zou daartoe moeten beschikken
over een kleine maar veelzijdige staf. In
tegenstelling tot het advies van de commissie van 1963 kan deze staf vooralsnog, om niet al te veel overhoop te
halen, geplaatst worden binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook
de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voert zijn taak op deze wijze uit.
Een dergelijke suggestie voor het
Nederlandse bestel zou niet volledig
zijn zonder enkele kanttekeningen bij
zijn consequenties op het Europese niveau. In andere landen zijn voor de
‘Europese bewindsman’ zeer verschillende oplossingen gekozen; alles is in
beweging. Past een suggestie voor Nederland als hierboven ontvouwd in de
ontwikkeling van de Europese Gemeenschap zoals deze zich met al zijn
onzekerheden anno 1989 aftekent?
Van belang zijn vooral de gevolgen
van de Europese Akte en de verwachtingen over de verdere ontwikkeling na
1992. De Europese Akte heeft de Europese raad binnen het gemeenschapsbestel gebracht en daarmee ook de Nederlandse minister-president een eigen
rol in het Europese gebeuren gegeven.
De Europese politieke samenwerking,
met een eigen aan de gemeenschap
aangehaakt secretariaat, is en blijft het
domein van de minister van Buitenlandse Zaken. Opvallend is dat, naast het
voorleggen van de allerbelangrijkste
gordiaanse knopen aan de Europese
raad, het (wisselende) voorzitterschap
van de raad steeds meer de meest omstreden dossiers uit de Vak’-raden
overhevelt naar de ‘algemene’ raad om
daar een politieke beslissing uit te lokken. In die ontwikkeling past een
‘zwaardere’ oplossing voor de functie
van ‘Europees bewindsman’ binnen het
Nederlandse kabinet.
En de verdere ontwikkeling? Dat is
uiteraard koffiedik kijken en uitgangspunten vastleggen. De Nederlandse
832

mininster-president heeft in dit verband
het aloude subsidiariteitsbeginsel van
stal gehaald en daarmee nogal wat succes geoogst. Toegepast op het Europese gebeuren is het gewoon een andere
naam voor het door sommigen zo verafschuwde federalisme, dat immers
ook uitgaat van de voorrang van het
bestuur dat het dichtst bij de burger iigt,
en het alleen bij gebleken noodzaak
overhevelen van taken naar een hoger,
maar dan ook democratisch gecontroleerd niveau van ‘gezamenlijk uitgeoefende soevereiniteit in eigen kring’. Het
probleem bij beide is de gebleken noodzaak ook politiek aanvaard te krijgen en
de democratie bij overheveling geen
geweld aan te doen.
De komende kabinetsformatie mag
aan het probleem van de Europese bewindsman anno 1989 en de hem of haar
ter beschikking staande coordinatiestructuur niet voorbij gaan. De dertig
jaar geleden bij de ondertekening van
de Europese verdragen gekozen oplossing voldoet niet meer voor het Europa
van 1992. Toekenning van de coordinerende functie van minister van Europese Zaken aan de vice-premier moet gepaard gaan met het bijeenbrengen van
een bescheiden maartoereikend apparaat, afkomstig uit de bestaande structuur op Buitenlandse Zaken maar ook
uit de vakdepartementen, om de coordinatie ook in de praktijk te doen functioneren. Om niet te veel tegelijk overhoop te halen zou deze staf, evenals
die van Ontwikkelingssamenwerking,
onder de paraplu van de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken kunnen
komen.
De vice-minister-president ziet aldus
zijn rol versterkt tegenover die van de
zozeer in prestige gestegen ministerpresident, hetgeen het evenwicht verbetert tussen de coalitiepartners, wie
dat ook zijn mogen. In de ontwikkeling
naar een effectiever en democratischer
Europees bestel past ook de globale
politieke aanspreekbaarheid op nationaal niveau van een coordinerende minister in plaats van een onder de minister geplaatste staatssecretaris. Op Europees niveau wordt de positie van het
Nederlandse lid van de Algemene Raad
erdoor versterkt, wat in overeenstemming is met de steeds meer
arbitrerende rol van de ‘primus inter
pares’ van de vakraden. Het woord is
nu aan de kabinetsformateur en aan
alien die bij de formatie betrokken zullen zijn.

J.H.C. Molenaar

Secretaris-generaal van de Internationale
Europese Beweging en oud-voorzitter van
de Europese Beweging in Nederland.

Auteur