Geldwezen zonder centrale sturing
Aute ur(s ):
Henstra, D.J. (auteur)
De auteur is gepensioneerd econoom
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4340, pagina 986, 21 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
midsieuw en
Kan de markt op eigen kracht voorzien in een goed functionerend geldstelsel? Het middeleeuwse Frisia laat zien dat een evolutionair
proces zonder centrale sturing stabiel kan zijn.
Rond 700, toen de Europoort nog in Dorestat lag, beleefden onze voorouders hun wellicht eerste munthervorming met de introductie
van de zilveren penning. Het was een munthervorming die voortkwam uit de samenleving zelf: op onze bodem kwam daar geen koning
of enige andere overheidsinstantie aan te pas.
Voorstel Hayek
De ervaringen in volgende eeuwen met wel door overheden gestuurd geld waren nog in 1977 voor Hayek aanleiding de Europese
Gemeenschap voor te stellen de banken met eigen geld te laten concurreren, zodat steeds het beste geld zou overheersen 1. Geld zou een
product moeten zijn, dat onderworpen was aan de tucht van de vrije markt om bestendig te zijn tegen ontwaarding door inflatoire
geldschepping. Het voorstel vond weinig weerklank.
De vraag is of een dergelijk geldstelsel bestaanbaar zou zijn. Er zullen dan ook weinigen geweest zijn die het denkbeeld van Hayek als
realistisch hebben beschouwd en nog minder zullen hebben vermoed dat nog wel op onze eigen bodem een eeuwenlange ervaring met
een dergelijk geldstelsel is opgedaan. We hebben het dan over het middeleeuwse Frisia van circa 600 tot circa 1500 2.
Middeleeuws Frisia
Frisia was rond 600 het gebied langs de kust van de Noordzee, vanaf de Wezer in het huidige Duitsland tot voorbij de Schelde. Door
politieke oorzaken werd het tot 1300 geleidelijk teruggedrongen tot de Zuiderzee. Aanvankelijk woonden de Friezen op de kwelders
temidden van de open wateren aan de Noordzeekust bij de monding van grote Westeuropese rivieren. Daardoor waren zij al in de vroege
Middeleeuwen vertrouwd geraakt met scheepvaart en lange-afstandshandel en dientengevolge met het gebruik van geld. In de vroege
Middeleeuwen waren de Friezen de vrachtvaarders en kooplieden van West-Europa. Bovendien is middeleeuws Frisia niet
gefeodaliseerd geweest en heeft het geen centraal bestuur gekend. Het geldstelsel ontwikkelde zich mitsdien van de aanvang af van
onderop, dus ‘organisch’. Middeleeuws Frisia biedt dus een unieke casus voor onderzoek naar een geldstelsel zonder overheidssturing.
Men zou in deze anarchistische omgeving een chaotisch geldstelsel verwachten en de gegevens over de betaalmiddelen wekken
inderdaad die indruk. Waar het om gaat, is de mate van stabiliteit van de waarde van de rekeneenheid. Onderzoek naar de evolutie van de
rekeneenheid in Frisia toonde het tegendeel van wanorde.
Marktgestuurd geldstelsel
Een rekeneenheid is in wezen een maatschappelijke code voor communicatie in het economisch verkeer. De code stelt agenten in staat
economische waarden op een voor ieder herkenbare noemer te brengen. Een dergelijke code was in de Middeleeuwen een betrekkelijk
eenvoudige informele economische institutie. Hij bestond uit vier gedragsregels. In het geval van Frisia ontstonden deze regels
organisch, dat wil zeggen als spontaan groeiende maatschappelijke gebruiken.
De eerste regel was: accepteer een bepaalde standaardmunt als grondslag voor de rekeneenheid, bijvoorbeeld de grata. De tweede regel
was: accepteer de standaardmunten op ‘face-value’, dat wil zeggen voor een aangenomen intrinsieke waarde gemeten in
zilverequivalentie, bijvoorbeeld 1/10 lood zilver per grata. Vervolgens: accepteer een bepaalde verhouding tussen de waarde van de
rekeneenheid en van de standaardmunt. Tenslotte: accepteer bepaalde aanduidingen voor bepaalde aantallen rekeneenheden.
Voor de analyse van een rekengeldstelsel is aangenomen dat de vier gedragsregels twee doelen dienden. Ten eerste beperkten ze de
transactiekosten, dat wil zeggen het bevorderen van een gemakkelijke onderlinge afstemming bij de prijsvorming. Ten tweede beperkten
ze de onzekerheid over toekomstige prijzen die waren uitgedrukt in de rekeneenheid, zodat ze de stabiliteit van de rekeneenheid
bevorderden.
Evolutie van regels
De vier besproken regels evolueren als gevolg van twee groepen oorzaken die van invloed zijn op de transactiekosten of de stabiliteit
van het stelsel. De eerste groep betreft de omstandigheden waaronder het stelsel fungeert. Als de omstandigheden veranderen,
waardoor een van de bestaande regels niet meer genoegzaam voldoet aan het gewenste gemak bij onderlinge prijsafstemming of aan de
gewenste stabiliteit voor toekomstige prijsafspraken, kan er een economisch probleem rijzen.
Alsdan komt de tweede groep van oorzaken aan de orde, de maatschappelijke reactie op het aldus ontstane probleem. Deze reactie is de
resultante van enerzijds pogingen van ondernemende deelnemers aan het verkeer om een wijziging van de bestaande gebruiken te
entameren en anderzijds de traagheid van het publiek deze wijziging te aanvaarden. De uitkomst zal dan zijn dat een wijziging, tenzij deze
zou worden geforceerd, zeer nauw aansluit bij het oude gebruik. De organische evolutie van het stelsel is dientengevolge padafhankelijk.
Een aan de bevindingen in middeleeuws Frisia ontleend voorbeeld zal dit straks verduidelijken.
De praktijk in Frisia
De eerste regel van het stelsel, welke de geaccepteerde standaard voor de rekeneenheid zal zijn, is tevens de belangrijkste. In Frisia was
dit gewoonlijk een bepaalde zilveren munt. De geschiedenis van de muntstandaard was een proces van uitproberen, waarbij de voor- en
nadelen van de verschillende opties naar voren kwamen.
De tweede regel van het stelsel, tegen welk zilverequivalent de standaardmunten te accepteren, is de meest dynamische. Het is namelijk
gebleken dat zilveren munten onderhevig zijn aan een lichte, voortdurende waardevermindering. Deze waardevermindering was het
gecombineerde resultaat van onvermijdelijke technische slijtage, van onuitroeibare muntbesnoeiing door bedriegers, van een neiging
van de munters om munten te slaan met een intrinsieke waarde die zo dicht mogelijk tegen de ondergrens van de sociale acceptatie lag en
van een neiging van het publiek om de beste muntexemplaren zoveel mogelijk uit de circulatie achter te houden.
Als gevolg hiervan daalde de gemiddelde intrinsieke waarde van de standaardmunten in omloop en groeide de neiging om het geldende
zilverequivalent van deze munt ter discussie te stellen, totdat tenslotte de bereidheid ontstond om alle circulerende exemplaren alleen
voor een lagere waarde te accepteren. Dit kwam tot uitdrukking in kleine prijsverhogingen. Van tijd tot tijd en met kleine stapjes
devalueerde zo de standaardmunt.
De munters waren vrij munten te slaan naar de norm die in de markt gold. Als eenmaal een lagere intrinsieke waarde de norm was
geworden, konden zij op die voet munten slaan zonder het risico voor valsemunters te worden uitgemaakt. Wie munten sloeg met een
lager zilverequivalent dan de onderste acceptatiegrens toeliet en aanbood als munten die aan de norm voldeden, werd zwaar gestraft. De
norm lag niet vast in de wet. Aangenomen wordt dat de norm in rechtszaken werd bepaald door getuigenis, bijvoorbeeld van een
koopmansgilde.
Het gevolg van deze voortdurende kleine muntontwaarding (gemiddeld ongeveer 0,3 gram per eeuw) was een voortdurende lichte
inflatie. Deze accelereerde naarmate het gewicht van de munt daalde, hetgeen tenslotte noopte tot vervanging van de muntstandaard.
Voorbeeld van evolutie
Een verandering van standaard voor de rekeneenheid vond in de onderzochte negen eeuwen slechts enkele keren plaats. Deze
veranderingen waren bijna onmerkbaar, omdat de nieuwe eenheid op een handige manier werd gekoppeld aan de oude. Juist doordat
deze overgangen zo geruisloos plaatsvonden, zijn er nauwelijks historische gegevens over beschikbaar.
Met reconstructies op basis van die weinige gegevens kan men zich daarvan toch wel een voorstelling maken. Zo werd tussen 1250 en
1300 de oud-Friese penning, de standaardmunt, die inmiddels onhanteerbaar klein was en slechts een geringe zilverinhoud had,
vervangen door de Engelse penning, die in die tijd op grote schaal ook op het continent circuleerde. Een lage waarde van de
rekeneenheid heeft tot gevolg dat de prijzen moeten worden weergegeven met grote getallen. Het communiceren en rekenen met grote
getallen was voor de gewone middeleeuwer echter ongemakkelijk. Zo ontstond de gewoonte om prijzen uit te drukken als zo-en-zoveel
sneza penningen omdat ‘een twintigtal’ met een snêze werd aangeduid. Rond 1280 was een aantal van twintig oud-Friese penningen
gelijkwaardig aan één Engelse penning. Het werd dus bij voorbeeld mogelijk om in plaats van vijf sneza (dus honderd) penningen te
spreken van vijf ‘Engelsen’. Deze handelwijze kreeg geleidelijk de overhand en daarmee was een nieuwe rekeneenheid
geïnstitutionaliseerd als voortzetting van het bestaande evolutiepad.
Conclusie
Dat een niet centraal gestuurd, maar organisch evoluerend geldstelsel niet alleen mogelijk is, maar ook betrekkelijk stabiel, leert de
geschiedenis in middeleeuws Frisia. Karakteristiek voor de organische evolutie, bleek de padafhankelijkheid van de veranderingen. Voor
radicale veranderingen zouden de transactiekosten te hoog geweest zijn. Wij kunnen er in onze dagen over meepraten, gelet op de
inspanning die het kost om de euro ‘tussen de oren’ te krijgen.
Hayek heeft deze kosten onderschat: men vlucht niet aanstonds massaal naar een betere munt. Hoge kosten van verandering bieden
evenwel ruimte voor politiek welgevallige monetaire sturing. Hayer verwierp echter een zodanige besturing. Het destijds zo welvarende
middeleeuwse Frisia demonstreert hoe een niet door de politiek maar door de markt gestuurd geldstelsel eeuwenlang in staat was in een
redelijk betrouwbare rekeneenheid te voorzien
1 F.A. von Hayek, Entnationalisierung des Geldes, Mohr, Tübingen, 1977.
2 D.J. Henstra, The evolution of the money standard in medieval Frisia, dissertatie, Verloren,
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )