Ga direct naar de content

Giraal betalen en het grootkapitaal

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 2001

Giraal betalen en het grootkapitaal
Aute ur(s ):
Sw eegers, J. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Lisv.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4340, pagina 990, 21 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
gouden, eeuw

In een tijd dat er veel kritiek bestond op de VOC en de zelfverrijking door handel, was de Amsterdamse Wisselbank boven alle kritiek
verheven. Wat had deze bank dat de ECB vooralsnog ontbeert?
De Gouden Eeuw was geen tijd van ongebreideld geld verdienen en speculeren. De karrevrachten met goederen uit de koloniën, de
monopolies, de windhandel op de pas opgerichte beurs, het riep kritische reacties op van kerk en staat.
Vanaf de kansels en in boeken en prenten werd de meute – en dan met name de kooplieden – gewaarschuwd tegen de verfoeilijkheden
van geld. In de zestiende eeuw was Coorhert al van leer getrokken tegen weelde en woeker in zijn bekende Comedie vande Rijckeman
(1582). In de zeventiende eeuw zetten predikanten als Udemans en Simonidis deze traditie voort.
Eere voor gout
De kleine koopman mocht, volgens het Geestelijk Roer van Coopmans Schip (1640) van Udemans, niet wedijveren met de grote
koopman, zodat hij zich niet schuldig zou maken aan afgunst. Monopolievorming, prijsregulering, speculatie in onroerend goed en
internationale wapenhandel waren verboden voor de koopman die recht in de leer wilde zijn. Het nemen van overdreven risico’s werd
kapitaalvernietiging genoemd en termijnhandel werd beschouwd als immoreel gokken 1.
“Laat een Coopman die maxime vasthouden: eere voor gout”, stelde Udemans (eer gaat voor goud) 2. Simonidis stelde in 1655 het
gedrag van de koopman aan de kaak door zich af te vragen wat de koopman doet als hij terug is van de kerk: “neemt hij den Gods-boeck
om de predicatie te herkauwen? Neen, …hij is besigh om sijn geld te tellen. O telde hij sijn sonden”. Jacobus Lydius ging een paar
stappen verder: “Wat list en slimmigheid, wat bedrogh en duivelarij wordt er bij de huidendaegse coopman niet gevonden.”Natuurlijk
was het doemscenario altijd prominent aanwezig. Handelaren moesten zich gedragen naar de voorschriften van de kerk. Als ze dit niet
deden, zouden hel en verdoemenis hun deel zijn, zelfs al konden ze volgens de protestantse leer weinig doen om hun lot te verbeteren. In
een prent van Jan Wet uit die tijd staat een belegger met zijn wagen op een luchtkasteel. De wagen draagt de naam van de bestemming
van de belegger: het armenhuis en het hospitaal. De moralisten werden in hun mening gesterkt door de tulpen-manie van 1636-1637, die
mooi in de praktijk liet zien dat te veel hebzucht tot de (financiële) ondergang zou leiden. Deze episode bracht dan ook een stroom van
prenten en geschriften voort, die het kuddegedrag en de hebzucht van de handelaren belachelijk maakten.
De serieuze kritiek van de kerk en magistraat gold met name het berekenen van rente en monopolies. Instituties en ondernemingen die
werden aangevallen waren de VOC, de beurs (“een poel van verderf”), de tulpenmanie en de speelholen in de sloppen en stegen.
Eén instituut was echter boven alle kritiek verheven en dit was de Amsterdamse Wisselbank. Waarom hadden mensen vertrouwen in de
Amsterdamse Wisselbank en wat leren we hiervan over het vertrouwen in de ECB en de euro?
Vreemde munten
Er waren in de Gouden Eeuw talloze munten in omloop. Iedere provincie had haar eigen Munt (de provincie Holland zelfs twee). Zes
steden in het oosten van het land hadden van oudsher een eigen muntrecht waarvan ze geen afstand wilden doen. Aan het begin van de
zeventiende eeuw was weliswaar bepaald dat slechts bepaalde munten mochten worden geslagen, maar dit betekende niet dat andere
munten niet mochten circuleren.
De Amsterdamse Wisselbank werd in 1609 opgericht om een einde te maken aan de muntverwarring. Over het ontstaan van de bank is
weinig bekend. Wel is duidelijk dat het idee al herhaaldelijk ter sprake was gekomen in gesprekken van vooraanstaande kooplieden met
de Generaalmeesters van de Munt. Door “diverse treffelycke coopluyden” werd zo’n bank het beste geacht. Een stedelijke bank zou
immers “van meerdere autoriteyt” zijn dan de gewone gezworen wisselaars 3.
De ironie van de geschiedenis wil dat de Amsterdamse Wisselbank in veel opzichten van groot belang is geweest, behalve voor het doel
waartoe ze was opgericht. Ze kon geen einde maken aan de muntverwarring van de Republiek. Vreemde munten bleven ons land
binnendringen en moesten op den duur wel door de Vroedschap erkend worden en opgenomen worden in het muntstelsel. Twee van de
belangrijkste indringers waren de kruisdaalder (met een Bourgondisch kruis er op) en de dukaton of zilveren rijder. Maar ook de schelling

en diverse soorten minderwaardige rijksdaalders zorgden voor verwarring.
De wetgever had voorgeschreven dat alle wissels van 300 Vlaamse pond of meer (ongeveer 1800 gulden) bij de bank vereffend moesten
worden. Deze maatregel was bedoeld om te zorgen dat handelaren een rekening bij de bank zouden openen. Het was één van de redenen
waarom de Wisselbank een succes werd. Een andere belangrijke overheidsmaatregel was de bepaling dat het geld in de bank niet in
beslag kon worden genomen en dat de stad aansprakelijk was voor de deposito’s. Tenslotte werd het particuliere wisselbedrijf verboden.
Het succes van de Wisselbank (en van de economie in de Gouden Eeuw in het algemeen) werd dus mede mogelijk gemaakt dankzij
krachtdadig optreden van de overheid, iets wat sommige economen nogal eens over het hoofd zien. Ook kunnen we van de Gouden
Eeuw leren dat de afwezigheid van een politieke eenheid geen belemmering hoeft te zijn voor het op gang komen voor economische
ontwikkeling.
Groot contentement
Van het allergrootste belang voor het succes van de Amsterdamse Wisselbank was echter de mogelijkheid van het giraal betalen. In een
tijd waarin het courante geld een rommeltje was, viel de mogelijkheid van gireren zeer in de smaak. Volgens Baumont (1615) wordt “in
d’ordre van deze Bancke by de coopluyden ende sonderlinge by de principaelste, die vele disponeeren, genomen groot contentement”
4.
Het vertrouwen in de bank was ook al groot omdat deze niet kon uitlenen. Het zogenaamde ‘overdisponeeren’ (rood staan) was streng
verboden. Wie zich daar toch aan bezondigde, kreeg een boete van drie procent van het uitgeleende bedrag. Door deze maatregel was de
metaalvoorraad in de bank altijd ongeveer evenveel waard als de tegoeden van de handelaren. De bank heeft wel geleend – aan de
gemeente Amsterdam en aan de VOC – maar dit gebeurde slechts in beperkte mate.
Dat de bank solide was, bleek wel in 1672 toen de Franse legers het land binnen dreigden te vallen. De run op girale tegoeden die hiervan
het gevolg was, doorstond de bank glansrijk. De commissarissen waren zelfs enigszins verontwaardigd dat de mensen hadden getwijfeld
aan de soliditeit. Ze nodigden iedereen uit om zelf in de kelders van de bank te controleren of er voldoende klinkende munten waren om
iedereen uit te betalen. Mensen die hun geld in tijden van crisis van de bank haalden, hoefden niet meer terug te komen als de crisis was
overgewaaid. Deze waarschuwing heeft tot ver in de achttiende eeuw diepe indruk gemaakt: “…toen heeft de Bank haer proef uitgestaen
en op de toets goet bevonden”, schreef Phoonsen volgens van Dillen.
Emissiebank
De belangrijkste financiële instelling van de Gouden Eeuw was dus (bijna) boven alle kritiek verheven. Haar bijdrage aan de economische
ontwikkeling van die tijd is onomstreden. Heel anders is dat met de ECB en de andere instituties van de EMU. De kritiek hierop is niet
mals geweest.
Volgens sommigen zullen de ECB en de andere financiële instituties te streng zijn. Het strikt handhaven van de begrotingsnormen en van
de rentepolitiek gericht op beteugeling van de inflatie zal leiden tot werkloosheid en armoede. De club van zeventig ‘economen tegen de
euro’ waarschuwde hier in 1997 voor.
Volgens anderen zal de ECB niet streng genoeg zijn. De bank staat onder voortdurende druk van politici om de rente laag te houden.
Hierdoor kan op termijn de inflatie oplopen, vooral in delen van euroland die al een voorspoedige economische ontwikkeling kennen.
Ook is er het gevaar van monetaire financiering door EMU-lidstaten die in problemen komen. Landen als Frankrijk zullen zich weinig
aantrekken van de boete van een half procent van het nationaal inkomen indien het begrotingstekort oploopt 5. En wat betekent de
uitbreiding van de EU met de Oost-Europese landen voor de begrotingstekorten?
De ECB is natuurlijk geen Amsterdamse Wisselbank. De ECB is een emissiebank. Bankbiljetten worden uitgegeven zonder dat mensen
daarvoor eerst zilver of goud naar de bank hebben gebracht. Het recht om de biljetten bij de bank in te wisselen voor edelmetalen is
opgeheven. Meer nog dan in de Gouden Eeuw is het goed functioneren van het bankwezen daarom gebaseerd op vertrouwen.
Is de kritiek op de euro een teken van gebrek aan vertrouwen? Stel dat we in de toekomst een duaal geldstelsel zouden hebben. De
nationale valuta’s blijven bestaan maar daarnaast kunnen we in heel Europa met de euro betalen. Zouden we dan onze guldens naar
Frankfurt brengen en ze inwisselen voor euro’s?
Linkse doemscenario’s
De euro wordt door de ‘linkse’ criticasters gezien als iets dat ons opgedrongen is door internationale bedrijven en andere politiek en
economisch belanghebbenden 6. De grote ondernemingen lijken te profiteren van de euro: “In een klap kan nu ieder Europees bedrijf
350 miljoen klanten bedienen. Opzij Hollywood, opzij Detroit, hier komen de Europese filmproducenten en de Europese auto’s. Met de
fusiegolf van een paar weken geleden nemen Europese ondernemers vast een voorschot op deze ontwikkeling. De banken moeten
groter, de uitgevers moeten groter, de airbus moet groter. Alles moet groter ter wille van een groter Europa” 7. Aan de andere kant
wordt er (in hetzelfde artikel) gesproken van “wat” transactiekosten, die de grote bedrijven gaan besparen door de komst van de euro.
Dit wijst er niet op dat de auteur denkt dat de voordelen groot zullen zijn.
De Vereniging Democratisch Europa, een vereniging die de discussie omtrent de euro in Nederland wilde aanzwengelen, ziet de grote
ondernemingen en de beurzen als drijvende kracht achter de euro: “Het integratieproces in de Europese Unie wordt vooral gestuurd door
financieel-economische belangen”, lezen we in haar verklaring. Als dat zo is, spint de economie waarschijnlijk garen bij de euro.
Economische belangen kunnen over het algemeen uitstekend voor zichzelf zorgen!
Ook de Socialistische Partij ziet in de toekomst een grote rol voor het bedrijfsleven. “Onze democratie wordt ondermijnd doordat er te

veel uit handen wordt gegeven aan het internationale bedrijfsleven en aan de beslissers in Brussel.” En: “We krijgen steeds minder
democratie en steeds meer markt.”
Net als in de Gouden Eeuw ontbreken in deze visie de doemscenario’s niet. De werkloosheid die het gevolg zal zijn van de euro zou
kunnen leiden tot negatieve gevoelens en reacties van extreem rechts. Als de export wegvalt omdat een land niet meer kan devalueren,
vermindert het aantal productinnovaties en komt men in een negatieve spiraal terecht 8.
Geldhonger
Kooplieden in de Gouden Eeuw moesten zich volgens de predikanten aan morele regels houden. Keer op keer werd hun gedrag aan de
kaak gesteld. Het kan zijn dat de predikanten de kooplieden alleen maar wilden waarschuwen dat teveel geldhonger onherroepelijk tot de
ondergang zou leiden. Meer waarschijnlijk is echter dat ze het economisch gedrag als zodanig afkeurden en dat het vooruitzicht van de
ondergang erbij werd gehaald om deze afkeuring kracht bij te zetten. Er zijn kooplieden geweest die heel lang (heel hun leven!), heel rijk
zijn geweest. Het hoeft dus blijkbaar niet noodzakelijkerwijs zo te zijn dat een leven in het teken van geld verdienen, verkeerd afloopt.
Gaat het de critici nu om de euro, of gaat het om heel andere dingen? Volgens Roel Janssen is de grondgedachte van de dissidente
economen dat het marktdenken alomtegenwoordig is en dat veronachtzaming van de publieke sector gelijk staat aan verval van de
beschaving 9. Het blijkt dan veel meer te gaan om het vermeende gebrek aan discussie en democratie en het vermeende primaat van de
economie in onze huidige samenleving. De oprichting van de Vereniging Democratisch Europa lijkt hier ook op te wijzen, net als de
campagne ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’ die begin dit jaar heeft plaatsgevonden.
Weerzin
De toegevoegde waarde van de Wisselbank, met de primeur van het giraal betalen, was duidelijk hoger dan de toegevoegde waarde van
de euro en de centrale bank. Alleen zij die veel reizen of internationaal handelen binnen de eurozone lijken belang te hebben bij de
eenheidsmunt. Tegelijkertijd zijn de risico’s van het project groter.
De kritiek in de Gouden Eeuw betrof met name de houding van mensen tegenover geld. Natuurlijk, de termen van nu zijn anders dan die
in de zeventiende eeuw en het spraakgebruik is minder eloquent. De onderliggende weerzin tegen de economische manier van denken bij
de eurosceptici komt echter overeen met die van de moralisten in de zeventiende eeuw.
Er is nog een ander verschil: de critici van nu zijn tamelijk machteloos. De kerk had nog machtsmiddelen voor het geval een koopman zich
niet aan de richtlijnen hield: de vlerk werd uitgesloten van de avondmaaltijd. De kerk schroomde niet om ook de ‘grote jongens’ aan zulke
maatregel te onderwerpen. Ook magistraten die de kritiek deelden, hadden macht.
Thans staan de critici aan de zijlijn. Het zijn professoren die zich verzetten tegen monopolies en die waarschuwen voor de macht en de
praktijken van het grootkapitaal. Er is waarschijnlijk geen enkele ondernemer in de hele EU die zich hieraan iets gelegen laat liggen.
Premier Kok bewijst af en toe lippendienst aan de goede zaak door te spreken over exorbitante zelfverrijking van managers. Maar meer
dan gerommel in de marge is het niet. Het zou goed zijn als de regeringen zich wat meer aantrekken van de cultuurkritiek van de
eurosceptici. Het wachten is op mensen die keihard tegen de Boonstra’s en de andere scharrelaars durven te zeggen: ‘Eere voor gout’

1 Zie S. Schama, Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1989.
2 Ibid., blz. 336. Ook andere citaten in deze alinea vinden hier hun oorsprong.
3 De Generaalmeesters geciteerd in J.C. van Dillen, Mensen en achtergronden, historische studies, J.B. Wolters, Groningen, 1964,
4 Geciteerd in Van Dillen, 1964, pag. 354.
5 Zie R. Bruggink e.a., Een ongeloofwaardig pact, of vrijmunterij, ESB, 5 maart 1997, blz. 189-191. 6 MS Sans Serif;}{ï“ï¹ï­ï¢ï¯ï¬ï€»ï½
ï»Courier New;}{Times New Roman;}{Arial;}} {.
1
7 A. Klamer, De machtswellust van de EU, ESB, 5 november 1997, blz. 835.
8 Alfred Kleinknecht in de Telegraaf van 13 februari 1997.
9 R. Janssen, Help, de beschaving verzuipt, website NRC Handelsblad.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur