Ga direct naar de content

Handel van jaarmarkt tot Hanze

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 21 2001

Handel van jaarmarkt tot Hanze
Aute ur(s ):
Hospers G.J. (auteur)
Groenendijk, N. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan het departement Economie en het Centre for European Studies van de Universiteit Twente
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4340, pagina 988, 21 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
renaissance

De handel op jaarmarkten en in de Hanze laat zien dat een gemeenschappelijke munt alleen werkt als de deelnemers de daaraan
verbonden afspraken nakomen.
“Wie op een behoorlijke wijze wil handelen, heeft een aantal zaken nodig. Om te beginnen moet hij over geld of een ander
ruilmiddel beschikken. Daarnaast moet hij een goede rekenaar en handige boekhouder zijn. Hij moet zaken goed noteren en zijn
afspraken nakomen, want daarin ligt de basis van de handel.”
Aan het woord is hier Luca Pacioli (1445-1514), een veelzijdige Italiaanse monnik-wiskundige, die over het algemeen als de uitvinder van
het dubbel boekhouden wordt beschouwd. Ook al wordt Pacioli soms van plagiaat beschuldigd, zeker is wel dat zijn Summa di
arithmetica, geometria, proportioni e proportionalità (1494) de eerste plek is waar de grondbeginselen van het boekhouden worden
uitgelegd 1. Zo’n cursus was voor veel kooplieden in die tijd geen overbodige luxe. Hun balans van schulden en tegoeden was vaak een
warboel en ging meestal niet verder dan een vodje papier dat aan de muur was geplakt. Voeg daarbij het ontbreken van standaardisatie in
het laat-middeleeuwse muntbedrijf en het laat zich raden hoe groot de chaos in de handel toen moet zijn geweest. De met de hand
geslagen munten hadden geen vast gewicht of afmeting en waren gevoelig voor vervalsing. Vanaf de dertiende eeuw, toen de handel in
Europa in omvang toenam, zochten kooplieden naar oplossingen om dit soort problemen op te lossen. Eén van de methoden die wel
gehanteerd werd om de handel enigszins te reguleren was de invoering van een gemeenschappelijke munt. Twee voorbeelden van deze
monetaire integratie uit de late Middel-eeuwen waren de écu de marc in het Mediterrane gebied en de Münzvereine in de NoordEuropese Hanze.
De écu de marc
Van de dertiende tot de zestiende eeuw vond de handel in Zuid-Europa vooral plaats op jaarmarkten. Daar troffen kooplieden van heinde
en verre elkaar om luxegoederen zoals Italiaanse zijde, Vlaamse lakens, specerijen en geneesmiddelen te verhandelen. Onder de bevolking
van de vaak verstilde gemeenschappen brachten deze rondreizende markten met hun intensieve bedrijvigheid veel opwinding teweeg.
Anders dan hun naam doet vermoeden, werden de jaarmarkten enkele keren per jaar gehouden. De jaarmarkten van Champagne waren de
bekendste en werden druk bezocht. In de vijftiende eeuw groeiden ook Lyon, Medina del Campo (Spanje), Piacenza (Italië) en Brugge uit
tot belangrijke handelscentra. Voor ons is met name de jaarmarkt van Lyon interessant. Deze markt duurde drie weken, waarvan de laatste
week gereserveerd was voor de valutahandel (de foire de change) 2. Er golden strikte regels voor het uitvoeren van deze handel. De
eerste twee dagen moesten de deelnemers – overeenkomstig de aanbevelingen van Pacioli – hun boekhouding op orde brengen. Nadat ze
hun schulden en tegoeden hadden genoteerd in een carnet, gingen de kooplieden uit Florence, Genua en Lucca op de derde dag rond de
tafel zitten om op basis van het gewicht en het edelmetaalgehalte van de valuta een wisselkoers voor de transacties vast te stellen.
Daarbij werkte men met de ̩cu de marc, een munt die Рnet zoals zijn twintigste-eeuwse naamgenoot, de ecu Рeen maatstaf vormde waarin
valuta van de bij het systeem aangesloten landen werden uitgedrukt. Deze gemeenschappelijke munt was een mandje van zeven gouden
munten die afkomstig waren uit steden in Italië, Frankrijk, Spanje en uit Antwerpen. De laatste dagen van de week vond met behulp van
de écu de marc de eigenlijke afrekening (change) plaats van de jaarmarkt. Vervolgens ging ieder weer zijns weegs, op weg naar een
volgende markt. Het was mede dankzij de strenge regels die aan deze gebeurtenissen verbonden waren dat het monetaire systeem van de
écu de marc lange tijd goed functioneerde. In de zestiende eeuw moest de jaarmarkt in Lyon echter zijn relatief sterke positie prijsgeven
aan opkomende concurrenten, zoals de goederenmarkten in Antwerpen en Brugge en de stapelmarkt in Amsterdam. De uiteindelijke
ondergang van de Mediterrane jaarmarkten en daarmee van de écu de marc was vooral een gevolg van de algemene tendens dat in het
zestiende-eeuwse Europa de handel van het zuiden naar het noorden verschoof.
De Münzvereine
In Noord-Europa deden zich in die tijd belangwekkende economische en monetaire ontwikkelingen voor. In de veertiende eeuw was in
deze regio de handel in levensmiddelen over zee toegenomen, met name nadat de Duitsers erin waren geslaagd om door toevoeging van
hop bier tot een houdbaar en dus verhandelbaar product te maken. Het veertiende-eeuwse Duitsland was in politiek opzicht sterk
verbrokkeld, maar had economisch gezien sterke overeenkomsten. Daarom besloten diverse steden rond de Noord- en Oostzee, zoals
Hamburg, Bremen, Lübeck en Riga, samen te gaan werken in de Hanze. Op die manier hoopten ze niet alleen sterker te staan in de
concurrentie met andere regio’s, maar ook hun handelsvloot te beschermen tegen zeerovers. Het Hanzeverbond groeide uit tot een
succesvolle netwerkorganisatie van handelssteden met hoofdkantoren in Londen, Brugge, Bergen en Novgorod. Om de onderlinge

handel te vergemakkelijken, gingen verschillende steden binnen de Hanze bovendien over tot monetaire integratie 3. Zo riepen Hamburg,
Lübeck, Wismar, Rostock, Lüneburg en Stralsund rond 1380 de Wendische Münzverein in het leven, inclusief een gemeenschappelijke
munt (de ‘witten’).
Deze unie kende geen toetredingseisen, had een informeel karakter en vereiste weinig zelfbinding van de participanten. Net zoals bij de
euro konden de deel-nemers de munt een eigen embleem meegeven. De ster die aan beide kanten van de munt was geslagen fungeerde
als een watermerk en garandeerde het lidmaatschap van de unie. De Wendische Münzverein werd regelmatig vernieuwd en werd pas in
1569 opgeheven. Diverse steden in de Hanze volgden het voorbeeld van deze muntunie. Zo richtten Basel, Colmar en Freiburg de
Rappenmünzbund (1403-1553) op, met de ‘rappen’ als gemeenschappelijke munt.
De muntunies binnen het Hanzeverbond bestonden tot om-streeks het midden van de zestiende eeuw. Daarna ging het mis. Het feit dat
de kooplieden in het Hanzegebied uit gemakzucht en conservatisme verzuimden het dubbel boekhouden in te voeren en hun onderlinge
afspraken duidelijk vast te leggen, heeft daarbij zeker een rol gespeeld 4. Daarmee moesten ze het afleggen tegen steden zoals Augsburg,
waarin de kooplieden hun financiële zaken met hun handelspartners wél goed op een rij hadden.
En nu de euro
Een gemeenschappelijke munt alleen vormt blijkbaar geen voldoende voorwaarde voor het welslagen van economische integratie. Ook
de mate waarin de rechten en verplichtingen van de deelnemers aan zo’n unie zijn vastgelegd is een factor van gewicht. De strenge regels
die verbonden waren aan de écu de marc verschillen sterk van de losse afspraken waarop de muntunies in de Hanze waren gebaseerd. En
juist het informele en slordige karakter van laatstgenoemde allianties heeft bijgedragen aan hun ondergang. Voor de toekomst van de
euro is dit een belangrijke les. Ook het succes van de EMU staat of valt immers met de afspraken waarop ze is gebaseerd. Deels liggen
deze afspraken vast in het Stabiliteits- en Groeipact (de in-emu normen). De landen die het lidmaatschap van de EMU ambiëren worden
echter, net als eerder de huidige EMU-leden, geconfronteerd met de Maastrichtse convergentiecriteria (de pre-EMU normen). Op de
keuze en inhoud van die criteria is veel kritiek geleverd 5. Die is voornamelijk gericht op de monetaire criteria (wisselkoersstabiliteit, lage rente, lage inflatie) voor de kandidaat-lidstaten. Deze criteria vormen geen pre-, maar juist in-EMU-doelstellingen en
zouden daarom niet als toelatingscriteria moeten worden aangelegd. Verder is het budgettaire criterium en de hoogte daarvan willekeurig, waardoor er een prikkel vanuit
gaat voor overheden om creatief boek te houden. Zo werd onlangs bekend dat een land m (waarvan iedereen nu weet dat dat Italië is)
zich aan dergelijke financiële trucs schuldig heeft gemaakt bij de kwalificatie voor de EMU.
Ook de feitelijke toepassing van de eisen, die hebben geleid tot de huidige omvangrijke en economisch heterogene EMU van twaalf
landen, is niet onomstreden; de Maastrichtse normen zijn zover opgerekt dat de geloofwaardigheid ervan sterk in het geding is gekomen.
De toetreding van Griekenland tot de euro bijvoorbeeld is op z’n minst discutabel te noemen. Wanneer deze nonchalante omgang met de
toetredingseisen voortduurt, bestaat het gevaar dat de EMU net zoals de Hanze uiteindelijk in een chaos ontaardt. Een waarschuwing
voor de mogelijkheid dat lidstaten creatief boekhouden is zeker op zijn plaats met het oog op de uitbreiding van de EMU vanaf 2004.
Voor een succesvol verloop van de monetaire integratie is het van groot belang dat de verplichtingen tussen de lidstaten precies worden
vastgelegd en dat de gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Want daarin ligt de basis van de handel. Wat dat betreft kunnen de
woorden van Pacioli niet vaak genoeg worden herhaald.

1 F. Braudel, Civilisation matérielle, économie et capitalisme XVe-XVIIIe siècle. Tome 2: les jeux de l’échange, Parijs, 1979.
2 W. Fischer, De wording van Europa: handel, ambacht en industrie, Hilversum, 1992.
3 J. Porteous, Coins in history: a survey of coinage from the Reform of Diocletian to the Latin Monetary Union, London, 1969.
4 S. Yamey, Scientific bookkeeping and the rise of capitalism, The Economic History Review, volume 1, nr. 2, 1948.
5 Zie W.H. Buiter, De budgettaire voodoo van Maastricht, ESB, 16 maart 1992, blz. 268-272; en N.S. Groenendijk, Financiën van de
Europese Unie, Alphen aan den Rijn, 1998.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs