Geld met (belasting)geld maken
Aute ur(s ):
Cnossen, S. (auteur)
Verb onden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 411, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
belastingen
Onlangs heeft de SER zijn instemming betuigd met het belastingplan van het demissionaire kabinet. Behalve een obligate discussie in
de Tweede Kamer, is er weinig wat de verwezenlijking van het plan nu nog in de weg staat.
Een van de belangrijkste voorstellen behelst de afschaffing van de inkomstenbelasting op dividend en rente. Deze wordt vervangen door
een verhoging van de vermogensbelasting op financieel privé-kapitaal van 0.7% tot 1% via een forfaitaire rendementsheffing. Deze
stelselwijziging impliceert een structurele vermindering van de progressie. Dit moet niet aan het tarief, maar aan het stelsel worden
toegeschreven.
Om te beginnen worden de belastingen op vermogen en vermogensinkomsten met Æ’ 1,4 m verlaagd. Immers, de forfaitaire
rd
rendementsheffing brengt bruto Æ’ 6,5 m op, maar daarop moeten verschillende posten in mindering worden gebracht. Ten eerste het
rd
verlies aan inkomstenbelasting, omdat vermogensinkomsten niet meer worden belast (Æ’ 4,2 m Ten tweede de opbrengstderving door
rd).
het afschaffen van de oude vermogensbelasting (Æ’ 1,3 m En ten derde het bedrag dat met de vrijstelling van Æ’ 37.500 (Æ’ 75.000 voor
rd).
gehuwden) is gemoeid (Æ’ 2,4 m
rd).
Deze opbrengstderving kan worden gecompenseerd door het tarief (25%) of het forfaitaire rendement (4%) – wat we doen is om het even
– te verhogen. Maar de rendementsheffing is en blijft een vermogensbelasting. Het tarief zal altijd lager zijn dan dat van de oude
inkomstenbelasting op vermogensinkomsten: de progressie is in het nieuwe stelsel minder. Mede door deze overstap van oplopende
marginale tarieven van de inkomstenbelasting naar het vaste forfaitaire tarief snijdt de vermogensbelasting veel minder diep in het
rendement dat wordt behaald op een investering met een hoog rendement dan op een belegging met een laag rendement. Ook dit
ondermijnt de progressie. Met name rijke mensen zullen hiervan profiteren. Zij hebben namelijk meer risicodragende fondsen met hogere
verwachte rendementen in hun portefeuille dan minder gegoede vermogensbezitters. Als fractie van het rendement zal de
rendementsheffing ex-post daarom lager zijn voor mensen met grote vermogens, hoewel de belasting als percentage van het ex
-ante,
voor risico aangepaste rendement hetzelfde is voor alle beleggingen. De persoonsgebonden risicopremie wordt niet belast. Geld met geld
maken wordt fiscaal gestimuleerd.
De tariefdifferentiatie die de SER heeft voorgesteld (25% belasting over 4% van de waarde van aandelen, maar 35% over 4% van de
waarde van andere fondsen) verergert dit effect. Met name minder vermogenden, die hoofdzakelijk risicomijdende fondsen zoals
obligaties en spaardepositio’s bezitten, zullen daardoor worden gediscrimineerd. De differentiatie is ingegeven door de overweging dat
de opbrengst van aandelen (overwinst?) reeds door de vennootschapsbelasting is getroffen, maar in het algemeen zijn het niet de reeds
gemaakte winsten die de aandelenkoersen bepalen, maar de verwachte winst/prijsverhoudingen. Er wordt thans geen gulden koerswinst
op de beurs gemaakt die nog iets met ingehouden winst heeft te maken.
Ten slotte is er nog het kapitalisatie-effect. Het belastingplan betekent een buitenkans voor vermogensbezitters. Wordt de belasting met
Æ’ 1,4 m verlaagd (zie boven), dan zal de waarde van de onderliggende vermogensbestanddelen bij een kapitalisatiefactor van twintig
rd
met Æ’ 28 mrd stijgen. Daarvoor is geen zweetdruppel gelaten. Hetzelfde geldt voor een verlaging van de dubbele druk.
Is er een alternatief? Waarom niet feitelijk genoten vermogensinkomsten (inclusief vermogenswinsten) effectiever belasten, en tevens de
vermogensbelasting handhaven? Ligt het niet voor de hand om voor alle inkomsten en winsten een scheiding aan te brengen tussen
kapitaal- en arbeidsinkomen, en deze inkomensbestanddelen afzonderlijk te belasten, zoals in de Scandinavische landen. Zo’n duale
inkomstenbelasting is internationaal beter inpasbaar dan de voorgestelde rendementsheffing. Zij kan worden gecomplementeerd met een
bronheffing en vereist dan minder internationale informatie-uitwisseling dan de rendementsheffing. Voor het tarief op kapitaalinkomen
zou aansluiting kunnen worden gezocht bij het tarief van de vennootschapsbelasting. Negentig procent van alle kapitaalinkomen (de
negatieve opbrengst eigen woning niet meegerekend) dat wordt belast, wordt reeds door het tarief van 35% getroffen. Verder zou de
vermogensbelasting naar een lager tarief over een bredere grondslag (met minder specifieke en een grotere algemene vrijstelling) kunnen
worden geheven.
De belasting van vermogen (en vermogensinkomsten) is van belang voor de personele verdeling van de belastingdruk. Ook al is de
opbrengst gering, de vermogensbelasting is een significant progressief element in het belastingstelsel, omdat zij hoofdzakelijk door
hogere inkomensgroepen wordt betaald. Bovendien verschaft vermogen zekerheid, onafhankelijkheid, status en invloed. Wie bang is
voor een te hoge belasting op vermogen, moet eens naar Zwitserland kijken waar de opbrengst van de vermogensbelasting, als
percentage van het bruto binnenlands product, zes maal zo hoog is als in Nederland. Is Zwitserland soms armoediger dan ons land of
heeft het te lijden van kapitaalvlucht?
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)