Ga direct naar de content

Lange rijen voor de bank

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1998

Lange rijen voor de bank
Aute ur(s ):
Leeuw en, I.W. van (auteur)
Verb onen aan LIFE, Universiteit Maastricht
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 422, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, bank-, verzekeringsw ezen, geschiedenis

Lange rijen wachtenden voor de loketten van banken, en beleggers die de wanhoop nabij zijn: dat zijn kenmerken van een financiële
crisis. Hoewel de recente crisis in Zuid-Oost-Azië de belangstelling voor de kwetsbaarheid van financiële systemen weer heeft doen
toenemen, zijn perioden van financiële turbulentie niet iets van de laatste tijd. In hun artikel in The American Economic Review gaan
Charles Calomiris en Joseph Mason terug naar de grote depressie in de Verenigde Staten, begin jaren dertig 1. Terwijl de Verenigde
Staten in de jaren twintig een snelle, economische groei doormaakten, viel tijdens de jaren dertig het productieniveau enorm terug, er
vond een sterke deflatie plaats en de werkloosheid steeg explosief. Als oorzaken voor de grote depressie kunnen genoemd worden het
instorten van de aandelenbeurzen in oktober 1929, het vasthouden aan het systeem van vaste wisselkoersen waardoor de economie
inflexibel was en de crisis in de bankenwereld.
Op deze crisis gaan Calomiris en Mason in hun artikel nader in. De bankencrisis in Amerika werd gekenmerkt door een massaal verlies
aan vertrouwen in de banken. De algemene opvatting achteraf is dat de Fed de banken liquiditeit had moeten verschaffen. Als het
publiek geweten had dat bij een dreigend tekort de Fed hun bank te hulp zou schieten dan was de drang om tegoeden op te nemen veel
minder geweest. De Fed bestond echter pas twintig jaar. Gebrek aan ervaring heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de negatieve gevolgen
van de bankfaillisementen voor de rest van de economie niet werden onderkend.
Calomiris en Mason zijn het echter niet eens met bovenstaande, vrij algemeen geaccepteerde redenering, dat de Fed had moeten
ingrijpen. Zij baseren hun mening op een onderzoek naar de panieksituatie die ontstond in de bankensector van Chicago, in juni 1932. In
deze maand gingen veertig banken in Chicago failliet. Calomiris en Mason gaan er vanuit dat er alleen sprake is van negatieve gevolgen
van een bankcrisis als er ook solvabele, gezonde bankinstellingen failliet gaan. In dat geval is een opvangnet om faillisementen te
voorkomen gerechtvaardigd en wenselijk.
In de Chicago Tribune werden destijds verschillende factoren genoemd die tot de paniek hadden geleid. Kort tevoren was er nieuws
verschenen over dalende aandelenkoersen en faillisementen van grote, lokale ondernemingen. Ook was er uitgebreid gepubliceerd over
de gemeentelijke inkomstencrisis waar Chicago mee te kampen had en over de weigering van de federale autoriteiten om de stad te
ondersteunen. Tot overmaat van ramp hadden zich in korte tijd verscheidene grote zaken van fraude en mismanagement bij banken
voorgedaan. Dit soort verhalen waren gedurende de eerste weken van juni voorpaginanieuws. Het is dan ook niet verrassend dat het
vertrouwen in het vermogen van de banken om tegoeden uit te betalen afnam, en mensen hun toevlucht namen tot veilige
girorekeningen.
Waren de banken die ten onder gingen allemaal ongezonde ondernemingen of zaten er ook zeer solvabele instellingen tussen? De
gezondheidstoestand van de banken bepalen de onderzoekers op basis van vier verschillende maatstaven: de ratio van markt- en
boekwaarde, de geschatte kans op faillisement, de snelheid waarmee de bankdeposito’s afnamen en de rente die betaald werd op de
schuld van de bank. De overlevende banken blijken gemiddeld op alle punten duidelijk beter te scoren dan de banken die tijdens de
paniekperiode failliet gingen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat het niet puur een kwestie van geluk was of een bank de
paniek overleefde. De conditie van de bank speelde wel degelijk een rol.
Om tenslotte tot de sterkere conclusie te komen dat alle banken die tijdens de paniekperiode failliet gingen ongezonde instellingen waren,
vullen Calomiris en Mason hun kwantitatieve onderzoek aan met commentaren uit onderzoeksrapporten van begin jaren dertig. Uit deze
commentaren blijkt dat zelfs de banken die op grond van de vier genoemde beoordelingscriteria redelijk gezond leken, maar desondanks
failliet gingen, toch de nodige problemen kenden. Over één van de banken werd geschreven: “De bank wordt nu op incompetente wijze
geleid door directeur James G. Hodgkinson, die het beleid geheel bepaalt; hij is volkomen blut en de manier waarop hij zijn eigen
belangen behartigt, is laakbaar.” Ook in de andere gevallen bleken banken die op het eerste gezicht vrij gezond waren, vooral door
mismanagement en fraude toch tot de zwakste van Chicago te behoren.
Calomiris en Mason maken aannemelijk dat tijdens de paniek in juni 1932 in Chicago voornamelijk ongezonde banken failliet gingen. In
hun ogen ogen heeft een bankencrisis alleen negatieve gevolgen als ook de gezonde banken failliet gaan. Of dit ook werkelijk zo is valt te
betwijfelen. En of het zo is dat gezonde banken panieksituaties overleven, valt eveneens te bezien. De voorzichtigheid waarmee de
auteurs concluderen dat overheidsbemoeienis misschien minder noodzakelijk is om de stabiliteit van het systeem te garanderen dan
sinds de grote depressie wordt aangenomen, is dan ook terecht

1 C.W. en J.R. Mason, Contagion and bank failures during the great depression: the june 1932 Chicago banking panic. The American
Economic Review, december 1997.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur