Ga direct naar de content

Geld, geluk en belastingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1998

Geld, geluk en belastingen
Aute ur(s ):
Kooreman, P. (auteur)
Hoogleraar micro-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4142, pagina 183, 6 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
belastingen, w elvaart, w elzijn

Zijn werkgelegenheid, een hoge arbeidsproductiviteit en economische groei ultieme doelen van het menselijk bestaan? Weinig
mensen en zelfs weinig economen zullen deze vraag met ja willen beantwoorden. Economische activiteiten zijn hooguit middelen om
hogere doelen te bereiken, doelen gerelateerd aan wat men ‘geluk’ zou kunnen noemen. Al twintig jaar geleden concludeerde
Scitovsky in zijn boek The joyless economy op basis van empirisch onderzoek dat tevredenheid vooral wordt bepaald door de relatieve
positie die men in een samenleving inneemt. Hogere inkomens, ruimere behuizingen en langere vakanties leiden daarom nauwelijks
tot meer geluk. Dat is een conclusie met verstrekkende implicaties voor beleid. Maar economen hadden geleerd niet te geloven in de
meetbaarheid van geluk en beschouwden Scitovsky’s werk op zijn best als een interessante curiositeit.
In drie artikelen in de rubriek Controversy van de Economic Journal (november 1997) wordt het economische taboe van het meten van
geluk opnieuw bespreekbaar gemaakt. Psychologen, zo wordt daar opgemerkt, doen niet moeilijk over de vraag of geluk meetbaar is. Zij
meten geluk al sinds jaar en dag door respondenten rechtstreeks te vragen hoe gelukkig zij zijn. Door die onderzoekstraditie is er veel
empirisch materiaal beschikbaar, dat een beeld geeft van de ontwikkelingen van geluksscores in de tijd en van verschillen tussen landen.
Een nieuw argument om verstokte ordinalisten te overtuigen van de bruikbaarheid van geluksscores wordt ontleend aan recent
neuropsychologisch onderzoek. Daarin wordt een verband gevonden tussen gerapporteerde geluksscores en de concentratie van
bepaalde neurotransmitters in de hersenen van de respondent. Het meten van geluk is daarom wellicht net zoiets als het meten van
temperatuur. Lange tijd waren ‘heet’ en ‘koud’ puur subjectieve sensaties, totdat een objectieve maatstaf werd ontwikkeld, die nauw aan
de subjectieve gerelateerd is.
De belangrijkste conclusie van de analyses van geluksscores is telkens weer dat een hoger gemiddeld inkomen in een samenleving
nauwelijks leidt tot een hogere gemiddelde geluksscore, althans zodra in de eerste levensbehoeften is voorzien. Zo bleef in Japan de
gemiddelde score tussen 1958 en 1987 gelijk, ondanks een vervijfvoudiging van het reële inkomen per hoofd van de bevolking 1. De
notie dat subjectief welbevinden vooral wordt bepaald door de relatieve positie die men in een samenleving inneemt, biedt hiervoor een
eenvoudige en effectieve verklaring. Auto, ski-vakantie en een Internet-aansluiting zijn leuk en verschaffen status, maar in mindere mate
als die zaken in de samenleving wijd verbreid zijn. Consumenten jagen elkaar en daarmee hun referentie-kader, al dan niet bewust,
voortdurend op. Dit mechanisme verklaart ook de schijnbare onuitroeibaarheid van armoede in rijke landen als Nederland waar de
minimum-inkomens reëel vrijwel constant zijn gebleven.
Wanneer de consumptie van de één een effect heeft op het welzijn van anderen komen prijzen niet langer overeen met de marginale
sociale kosten van consumptie. Omdat consumenten hun consumptie-beslissingen niet onderling coördineren, leiden deze externaliteiten
tot welvaartsverliezen. De externaliteit als gevolg van statusgevoeligheid komt bovenop de ‘gewone’ externe effecten zoals
milieuvervuiling en congestie. Van statusgevoelige goederen en diensten wordt, vergeleken met wat sociaal gezien optimaal is, teveel
geconsumeerd, van andere te weinig. Net zoals bij elke andere externaliteit is dat een reden voor overheidsingrijpen. Naar mijn idee dient
de overheid het gevangenendilemma te doorbreken en Pareto-verbeteringen af te dwingen door aanstekelijke consumptie te belasten. De
opbrengsten kunnen worden teruggesluisd door minder statusgevoelige vormen van consumptie, zoals het gebruik van sommige
culturele en recreatieve voorzieningen, te subsidiëren.
Dit alles staat dus haaks op de gangbare economische wijsheid die zegt dat belastingen en subsidies op consumptie de allocatie
verstoren en welvaartsverliezen tot gevolg hebben. Het subsidiëren van cultuur, het hogere btw-tarief voor luxe goederen en de
controversiële Bijzondere Verbruiksbelasting voor nummer één op de lijst van statusgevoelige goederen, de personenauto, zijn hiermee
voorzien van een heuse welvaartstheoretische onderbouwing.

1 Vergelijk C. Jol en F. Otten, Welvaart en geluk, ESB, 14 september 1997, blz. 731.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur