Geld en gebreken
De totale schuldenlast van de ontwikkelingslanden bedraagtongeveer 1,3 biljoen dollar. Mexico en Brazilie hebben elk een buitenlandse schuld van meer dan 100 miljard dollar. Dergelijke geldsommen hebben lets onwezenlijks. Ze gaan het voorstellingsvermogen van de gewone
sterveling ver te boven. Toch is veel van dat geld ooit terecht gekomen op een lager, ‘menselijker’ niveau. Het is
besteed in de particuliere sector, aan lonen of machines
bij voorbeeld, of uitgegeven via het budgetmechanisme,
aan wapens of subsidies. Op zijn zachtst gezegd is het
kapitaal in de ontwikkelingslanden niet altijd optimaal benut. Een van de oorzaken daarvan is het gebrekkige functioneren van het financiele systeem in die landen. Onlangs heeft de Wereldbank dit probleem in zijn jaarlijkse
rapport besproken1.
Ontwikkelde economieen zijn ondenkbaar zonder een
hoogwaardig financieel systeem. Financiele instellingen
spelen de middelen van overschothuishoudingen door
aan tekorthuishoudingen. Essentieel is datde laatste een
prijs voor het gebruik van dat kapitaal moeten betalen. Dit
betekent dat het schaarse kapitaal wordt gestoken in projecten met een voldoende hoog rendement. Laag-renderende of verliesgevende projecten (in puur financiele zin)
zullen normaal gesproken niet gefinancierd worden. Andere belangrijke elementen in een ontwikkeld financieel
systeem zijn het relatieve gemak waarmee betrouwbare
informatie over (nieuwe) debiteuren te verkrijgen is en juridische bepalingen die de marktpartijen de nodige zekerheid verschaffen.
In veel ontwikkelingslanden is het financiele stelsel niet
zover ontwikkeld. Voor een deel is dat het gevolg van de
ontwikkelingsstrategieen waar niet zelden tot in het midden van de jaren zeventig aan vastgehouden werd. In de
voorafgaande decennia werd de werking van het financiele systeem vaak volledig ondergeschikt gemaakt aan
de beoogde snelle groei van de sectoren die in het ontwikkelingsproces prioriteit hadden gekregen; deze moesten van veel en goedkoop kapitaal worden voorzien.
Daartoe werd de bankensector geheel of gedeeltelijk genationaliseerd en werden nieuwe ontwikkelingsbanken
opgericht. De toekenning van kredieten werd aan strakke regels onderworpen.
De overheidsbemoeienissen bleken vaak nadelige gevolgen te hebben. Het belangrijkste nadeel van het systeem werd gevormd door de opgelegde lage rentetarieven. In de jaren zeventig lagen de tarieven in bijna alle
ontwikkelingslanden beneden het inflatiepeil, zodat negatieve reele rentetarieven het gevolg waren. Dit beperkte
het aanbod van besparingen, zodat potentiele investeerders gerantsoeneerd werden. Bovendien brachten de negatieve reele rentevoeten met zich mee dat laag-renderende of verliesgevende projecten nauwelijks door de
mand vielen. Het beschikbare kapitaal moest dus over
alle denkbare projecten verdeeld worden. Staatsbedrijven of bedrijven uit de sectoren die prioriteit genoten kregen daarbij voorrang, zodat investeringen in de particuliere sector met een mogelijk hoger rendement niet altijd
doorgang konden vinden. Volgens J.J. Polak kan de economische groei door negatieve reele rentevoeten een
derde a twee derde beneden het peil liggen dat mogelijk
zou zijn op basis van het beschikbare kapitaal2. Ontwikkelde landen hebben niet alleen meer financiele middelen dan ontwikkelingslanden, ze gaan er ook efficienter
mee om.
Naast de tekortkomingen die het gevolg zijn van overheidsingrijpen, hebben vele ontwikkelingslanden te kam-
ESB 9-8-1989
pen met specifieke problemen die de werking van het financiele stelsel nog verder bemoeilijken. De juridische
bescherming van de crediteur is nogal eens gebrekkig;
onbetrouwbare debiteuren zijn niet altijd even makkelijk
tot de orde te roepen. Er is vaak weinig inzicht in de financiele positie van debiteuren, aangezien vele bedrijfjes er
geen boekhouding op nahouden; de beoordeling van investeringsprojecten wordt daardoor een moeilijke zaak.
Ten slotte is het bankpersoneel niet altijd op zijn taak berekend. Het tekort aan informatie en kennis heeft ertoe
bijgedragen dat ronduit verliesgevende projecten soms
toch gefinancierd werden.
In de jaren zeventig kwamen de feilen van het financiele systeem in de ontwikkelingslanden aan het licht. Ondanks overvloedig en goedkoop buitenlands kapitaal
stagneerde de groei. Banken zagen dat hun leningen
steeds vaker niet afgelost werden. Maar omdat hun reserves gering waren, onder andere doordat leningen altijd goedkoop verstrekt moesten worden, waren zij niet in
staat op de dubieuze debiteuren af te schrijven; eerder
verstrekten ze extra leningen. In veel ontwikkelingslanden
kwamen grote delen van de verliezen van (staats)bedrijven en banken voor rekening van de overheid. Op dat moment was de tekortfinanciering echter nog geen probleem, aangezien er nog steeds goedkope buitenlandse
middelen in overvloed waren. De economische crisis in
het begin van de jaren tachtig gooide dit kaartenhuis omver. In veel ontwikkelingslanden kwamen de banken in
grote problemen doordat vele bedrijven failliet gingen. Tot
overmaat van ramp kwamen de kapitaalstromen uit het
buitenland tot stilstand, en moesten de overheden hun lopende tekorten binnenlands financieren. Gezien de gebrekkige werking van het financiele systeem was een beroep op de geldpers van de centrale bank in veel gevallen de enige mogelijkheid. Dit droeg echter bij tot een stijging van het inflatietempo, wat de problemen alleen maar
verergerde.
Er ligt een direct verband tussen het financiele systeem
en de buitenlandse schuld van een ontwikkelingsland.
Wanneer het systeem beter werkt, zal kapitaal efficienter
benut worden en meer groei het resultaat zijn. De druk
van de schuldenlast zal daardoor draaglijker worden. Bovendien maakt een beter financieel systeem een overheid
minder afhankelijk van het buitenland of de centrale bank
voor de financiering van haar tekorten. Het is daarom opmerkelijk dat, zoals Polak stelt, instellingen als het IMF en
de Wereldbank tot voor kort in hun aanpassingsprogramma’s nooit om bij voorbeeld de afschaffing van renteplafonds vroegen. Het zal duidelijk zijn dat de problemen niet
in een klap zijn opgelost wanneer de overheidsinmenging
in de financiele markten is teruggedrongen. Ook op de bijna perfect werkende financiele markten in de ontwikkelde landen worden beoordelingsfouten gemaakt (het
schuldenvraagstuk zelf is daarvan een tastbaar bewijs).
Ten slotte zullen de specifieke omstandigheden in ontwikkelingslanden voorlopig nog geen perfecte financiele systemen mogelijk maken, liberalisaties van de kapitaalmarkten ten spijt. Misschien is het daarom wel het overwegen waard om ook de voorraad menselijk kapitaal van
banken in de ontwikkelingslanden aan te vullen.
R. Zelle
1. Wereldbank, World development report 1989, Oxford University Press, 1989.
2. J.J. Polak, Financial policies and development, Ontwikkelingscentrum OESO, Parijs, 1989.
757