Ga direct naar de content

Gaan winkels langer open?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 3 1995

Gaan winkels longer open?
Y. Bernardt, T.H. van Hoek en M.A. Koning*

I

n eerdere ESB-artikelen zijn conclusiesgetrokken over de effecten van verruiming
van openingstijden1. Deze conclusies lopen vrij sterk uiteen, en wijken eveneens af
van uitkomsten die in dit artikel warden gepresenteerd. De achtergrond hiervan ligt
in belangrijke verschillen in vooronderstellingen. In welke mate zullen winkeliers tot
langere openstelling overgaan, en hoe sterk veranderen daardoor de kosten, prijzen,
omzet en de werkgelegenheid? Volgens recent CPB-onderzoek zal volledige liberalisering van de winkelsluitingswet de gemiddelde openingstijd met ruim vijfuurper
week doen toenemen. De werkgelegenheid in de detailhandel zal daarbij stijgen met
zo’n 11.000 arbeidsjaren. De omzetten en prijzen zullen gemiddeld licht toenemen.
Veronderstellingen

Om inzicht te krijgen in de richting en omvang van
de economische effecten die voortvloeien uit een verruiming van de winkelsluitingswet heeft het CPB een
eenvoudig model opgezet. In dit model wordt de reactie van consumenten en detaillisten op ruimere
openingstijden voorondersteld. Bij de berekeningen
is uitgegaan van een volledige liberalisering. Dat is inclusief zondagopenstelling en avondopenstelling tot
ten minste 10 uur ‘s avonds. Om de onzekerheidsmarges van de uitkomsten aan te geven is bovendien uitgebreid aandacht besteed aan gevoeligheidsanalyse.
Een verruiming van de winkelsluitingswet stelt
detaillisten in staat het aantal openingsuren uit te
breiden en/of een verschuiving in openingsuren aan
te brengen. Uit buitenlands onderzoek en op basis
van ervaringen in Nederland kan worden afgeleid dat
er tenminste drie hoofdfactoren zijn aan te wijzen die
een grote rol spelen bij de beslissing van detaillisten
om al dan niet langer open te gaan. De eerste factor
is het produktassortiment. Winkels in de voedingsmiddelensector spelen meer in op mogelijkheden
voor openingstijdverruiming en kennen gemiddeld
langere openingstijden dan winkels in de ‘non food’sector. De tweede factor is de ondernemingsgrootte
en vestigingsgrootte van de winkel. Het grootwinkelbedrijf kent in het algemeen een langere openstelling
dan het kleinbedrijf en maakt ook meer gebruik van
eventuele mogelijkheden tot openingstijdverruiming.
De derde factor is de locatie van de winkel. Winkels
in dichtbevolkte stedelijke gebieden spelen sterker in
op mogelijkheden tot openingstijdverruiming dan
winkels in landelijke gebieden. De nabijheid van
veel concurrerende winkels in dichtbevolkte gebieden, en sociaal-culturele verschillen tussen steden en
landelijke gebieden zijn hierbij belangrijke factoren.
Op grond van deze conclusies uit het literatuuronderzoek onderscheidt het model twee sectoren (food
en non-food), drie grootteklassen (klein,- midden- en

ԉۢ422

grootbedrijf2) en drie locatietypen (hoofdwinkelgebied grote steden, overig stedelijk gebied en landelijk
gebied3). Zo ontstaat een model met 18 bedrijfstypen
(2x3x3). Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste vooronderstellingen van het model en de
mechanismen die in het model zijn opgenomen.
Openingstijden
De reactie van detailhandelaren op openingstijdverruiming is de meest cruciale veronderstelling bij de
berekeningen. Dit is de impuls die alle andere effecten oproept. De belangrijkste informatiebron is de
meest recente enquete van de Europese Unie. Tabel
1 geeft het gemiddeld aantal openingsuren in de EUlanden en de frequentieverdeling van het aantal
uren. Uit de tabel kan worden opgemaakt dat de feitelijke gemiddelde openingstijd in Nederland ongeveer 51 uur per week bedraagt. Dit ligt ondanks de
strenge regulering in Nederland nog iets hoger dan
het Europese gemiddelde, van 50 uur per week. Belgie en het VK kennen de langste openingstijden. Intrigerend zijn de verschillen in spreiding van de winkeltijden. In de Zuideuropese landen wordt, ondanks de
belangrijke categoric winkels met relatief lange openingstijden, het gemiddelde sterk gedrukt door het
grote aantal winkels dat minder dan 45 uur per week
geopend is. In meer dichtbevolkte landen als Neder* De auteurs zijn werkzaam bij de afdeling Diensten van het
Centraal Planbureau. Dit artikel is gebaseerd op Economische effecten van liberalisering van winkeltijden in Nederland, werkdocument 74, Centraal Planbureau, februari 1995.
1. J.J.M. Kremers, R.HJ.M. Gradus en PJ.G. Heijmans,
Winkelsluiting op de helling, ESB, 13 juli 1994, biz. 628-632;
HJ. Gianotten en HJ. Heeres, Winkelsluiting en werkgelegenheid, ESB, 8 februari 1995, biz. 124-128.
2. Kleine bedrijven: 0 tot 10 werknemers, middelgrote bedrijven: 10 tot 100 werknemers, grote bedrijven: 100 of
meer werknemers (CBS-indeling).
3. Gegevens uit het Detailhandel Informatie Systeem van de
Kamers van Koophandel.

land, Belgie en Engeland zijn er weinig van deze win-

kels met korte openingstijden. Het verschil tussen de

Tabel 1. Gemiddelde openingsuren per winkel in Europese landen,
1994

meer liberale Engelse en Belgische detailhandel en

Nederland zit dan ook vooral aan de bovenkant van

<45

de uren-verdeling. Nederland spring! er sterk uit bij

het aantal winkels dat tussen de 51-55 uur per week
geopend is. Het feit dat hier de reguleringsgrens zit

kan moeilijk op toeval berusten .
Andere gegevens wijzen er eveneens op dat een
liberalisering van winkeltijden ook daadwerkelijk tot
een betekenisvolle verruiming van winkelopenstel-

ling leidt. Zo blijkt uit Zweeds onderzoek dat de gemiddelde openstelling in de Zweedse food-sector na
de liberalisering is toegenomen van 53 uur per week
in 1972 tot 63 uur per week in 1989. Deze toename is

Belgie
VK
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Italic
Spanje

27
24

Verdeling openingsuren per week (%)
46-50 51-55 56-60 61-65 66-75 >76

15

16

18
21

23

20

47
57
56

20
11
20

4
3
1

9
22
48

14
11

38
9
1
8

10
8
11

11
10

3
1

2
1

6
1
3

0

17

6

19
11

2

9

2

5

market survey in retail trade, supplement B, 12 december 1994.

betreft zoals gezegd alleen de food-sector, maar geeft
wel aan dat er meer dan marginale veranderingen
zijn te verwachten. Tot slot heeft volgens onderzoek
de verruiming van de winkelsluitingswet in Nederland met 3 uur per week in 1993 geleid tot verlen-

ming van openingstijden gepaard gaat met enige extra inzet van servicepersoneel, waarbij het effect in
het algemeen afneemt naarmate de winkelvestiging
groter is, dan wel naarmate het gemiddeld aantal
werknemers per servicepunt toeneemt. De inzet van

ging van de gemiddelde openingsduur met 1 uur per
week’. Bij een duidelijk verdergaande liberalisering
mag derhalve worden verwacht dat het effect hier

het overige personeel, dat administratief werk doet,
vakken vult of andere algemene werkzaamheden verricht, hangt uitsluitend af van het omzetvolume en

flink bovenuit zal gaan.

wordt niet beinvloed door het aantal openingsuren.
Behalve door veranderingen in de inzet van service-arbeid en de flexibiliteit per bedrijfstype kunnen
er effecten op de arbeidsproduktiviteit zijn als gevolg
van sectorstructuureffecten. Als er omzet verschuift

na toedeling op grond van grootteklasse en locatie is
bij de berekeningen uitgegaan van een toename van
de gemiddelde wekelijkse openingsduur van ruim 5
uur per week. Deze toename is iets sterker dan gemiddeld in de food-sector en iets minder sterk dan

gemiddeld in de non-food-sector.

Arbeid en kapitaal
De kostenstructuren van bedrijfstypen, gebaseerd op

CBS-gegevens, zijn uitgewerkt naar kosten die met
de omzet varieren en kosten die (mede) afhankelijk

zijn van het aantal openingsuren. Van bijzonder belang hierbij is de toedeling van de arbeidskosten.

Analytisch kan een onderscheid worden gemaakt
tussen ‘service-arbeid’ en overige arbeid. Een deel
van het werk in de detailhandel bestaat uit het verrichten van werkzaamheden op service-punten, zoals

achter kassa’s of achter ‘counters’ in warenhuizen.
Dergelijke servicepunten moeten worden bezel en
het personeel moet beschikbaar zijn op het moment
dat de klant zich aandient. Een toename van het aantal openingsuren leidt dan ook tot een toename van

het aantal uren service-arbeid. In de eenmanszaak is
deze relatie evident. leder uur extra openingstijd is
hier een uur extra arbeid. In grotere winkels kunnen
in rustige tijden soms meerdere servicepunten door

een persoon worden bediend en op drukkere tijden
kunnen sommige grotere servicepunten door meerdere personen worden bediend. Hierdoor ontstaan
meer mogelijkheden om servicepersoneel flexibel op

van het klein- naar het grootbedrijf heeft dit een drukkend effect op de vraag naar arbeid. Het grootbedrijf

kent namelijk een hogere gemiddelde arbeidsproduktiviteit per werknemer.
De arbeidskosten kunnen bij langere openingstijden toenemen in verband met loontoeslagen op onregelmatige uren. In het model is rekening gehouden
met de huidige hoogte van loontoeslagen op de zaterdagmiddag en de koopavond (ook voor de zondag
worden deze toeslagen aangehouden). De uiteindelijke effecten op de arbeidsinzet worden in het model
simultaan bepaald, waarbij doorwerkingen op kosten, prijzen en omzetvolume worden meegenomen
voor alle bedrijfstypen.
De kapitaalkosten zijn grotendeels afhankelijk
van de omzet. Kosten voor verlichting en verwarming nemen toe met het aantal openingsuren. De
vaste kapitaalgoederenvoorraad in termen van machines en gebouwen kan door verlenging van de bedrijfstijd beter worden benut.
Het leeuwedeel van de kosten, zowel met betrekking tot arbeid als tot kapitaal, is echter niet afhankelijk van het aantal openingsuren maar hangt louter
samen met de omzet. De totale verandering van de
kosten en daaruit voortvloeiende veranderingen in
prijzen zijn dan ook bescheiden.

de omzet af te stemmen. Een toename van het aantal
openingsuren zal gepaard gaan met een spreiding
van de omzet over meer uren, zodat per uur met een

iets lagere arbeidsbezetting kan worden volstaan.
Deze mogelijkheid tot flexibilisering van de arbeidsinzet is afwezig in de eenmanszaak en maximaal in
winkels met een zeer groot aantal personeelsleden

per servicepunt. De conclusie is dan dat een verrui-

ESB 3-5-1995

3

56
54
51
50
49
47
46

Bron: Commission of the European Communities, European Economy, labour

niet zonder meer representatief voor Nederland en

Op basis van bovengenoemde ervaringsfeiten en

5

gem.

4. Uit de label blijkt dat 15% van de winkels in Nederland
zegt meer dan (de toegestane) 55 uur per week geopend te

zijn. Het gaat waarschijnlijk deels om winkels met ontheffingen. Bij de 9% die 56 tot 60 uur geopend is, zijn mogelijk
ook extra toegestane koopavonden en zondagen meegeteld in het gemiddelde.
5. Research voor Beleid, Vreuls, Experimenten met de uinkelsluitingstijden, een evaluatie-onderzoek, Leiden, 1994.

Prijselasticiteiten

zijn naast de basisvariant acht varianten met het

Prijsveranderingen door veranderingen in kosten en

model doorgerekend. De belangrijkste conclusie die
hieruit naar voren komt is dat de resultaten behoorlijk robuust zijn. Enige aanpassing van de cijfermati-

omzetten hebben invloed op de relatieve concurren-

tieposities binnen de detailhandel en ook op de concurrentiepositie van de detailhandel met andere bedrijfstakken. De mate waarin een prijsdaling leidt tot
omzettoename van de ene winkel ten opzichte van
een andere, hangt af van de (micro) prijselasticiteit
van de omzet. Deze elasticiteiten zijn door Bode e.a.
geschat voor 4 groepen winkels . Daar komt uit dat
de prijsgevoeligheid van consumenten in de voedingsmiddelensector groter is dan in de non-foodsector. In het model worden elasticiteiten van resp.
-9 en -3 gebruikt. De relevante prijssubstitutie-elastici-

teiten in relatie tot andere bedrijfstakken zijn -0,5% in
de food-sector en -1 in de non-food-sector .

ge veronderstellingen be’invloedt het algemene beeld

niet. Het model is bovendien nagenoeg lineair. Een
verandering in de veronderstelde openingstijdver-

ruiming werkt proportioned door in de uitkomsten.
Daarmee is de feitelijke mate van openingstijdverruiming het meest bepalend voor de uitkomsten.
Met behulp van de uitkomsten van de varianten
kan kort nog iets gezegd worden over de fasering

van de effecten. De uitkomsten van de basisvariant
gelden op middellange termijn. Het is nauwelijks

mogelijk een precies afgebakende periode vast te
stellen. Wel kan iets meer worden gezegd over de

fasering in algemene zin.

Omzetverandering
De omzet zal bij langere openingstijden naar verwachting een lichte autonome impuls krijgen, van

ongeveer 0,5%. Het gaat dan om omzet die verdwijnt
bij andere bedrijfstakken (met name de horeca) of uit

Voor de korte termijn, de eerste jaren na de liberalisering is het aannemelijk dat de autonome omzeteffecten hoger uitpakken dan in de centrale variant.
In de centrale variant is alleen met autonome omzetgroei gerekend die de detailhandel realiseert ten kos-

dingen in Nederland en minder toeristenbestedingen
van Nederlanders in het buitenland). Deze extra omzet slaat neer bij de bedrijven die ook daadwerkelijk

te van andere bedrijfstakken. Het is echter denkbaar
dat een toenemende beschikbaarheid van de detailhandel op korte termijn leidt tot extra impulsaankopen en tot een toename van ‘recreatief winkelen’. Dit

gebruik maken van de liberaliseringsmogelijkheden.

leidt dan tijdelijk tot een wat hogere consumptiequo-

het buitenland (in verband met extra toeristenbeste-

te. De flexibiliteit bij de inzet van arbeid en kapitaal

Modeluitkomsten

is daarentegen juist minder groot op korte termijn.

In tabel 2 staan de belangrijkste resultaten van de mo-

worden versterkt, terwijl de werkgelegenheid sterker

delberekeningen voor de middellange termijn. Uit de

toeneemt. Daar staat tegenover dat de mate van feitelijke openingstijdverruiming aanvankelijk beperkter
zal zijn dan in de basisvariant.

De opwaartse druk op de prijzen zou hierdoor wat

tabel kan worden opgemaakt dat de effecten op de

detailhandelsprijzen en het detailhandelsvolume zeer
bescheiden zijn. Per saldo neemt de omzet met 0,5%

toe, waarbij zowel het volume als de prijzen marginaal stijgen. De volumegroei van de omzet wordt po-

sitief bei’nvloed door enige autonome groei, maar
weer licht afgeremd door de iets hogere prijzen.

De resultaten in termen van werkgelegenheidsgroei zijn van grotere omvang. De werkgelegenheid

Op lange termijn zullen er grotere structuurwijzi-

gingen optreden. Nieuwe typen ondernemingen die
toetreden in relatie tot de verruimde openstellingsmogelijkheden, zullen ook kwantitatief belangrijker
worden in de totale detailhandel. De ‘local convenience stores’ met een zeer ruime openstelling en

een beperkt, algemeen assortiment zullen een grote-

in de totale detailhandel neemt met ongeveer 11.000
arbeidsjaren toe, wat bij de huidige personen/arbeidsjaren verhouding overeenkomt met ongeveer 15.000

re rol opeisen. Hier liggen kansen voor kleine ondernemingen. De grotere supermarkten met een veel
breder assortiment en meer serviceverlening richten

banen. De werkgelegenheid wordt positief bei’nvloed

zich naar verwachting relatief wat minder op de
(zeer) late avonduren.
In het algemeen zullen efficiencywinsten op lan-

door de groei van het omzetvolume en door een hogere arbeidsintensiteit van de produktie, in verband

met meer ‘service-arbeid’. Hogere arbeidsintensiteit
en lagere omzet zorgen ervoor dat de werkgelegenheid in het kleinbedrijf stabiliseert. De consequentie
van deze ontwikkeling is wel dat de winstgevendheid in het kleinbedrijf wat terugloopt .

In het middenbedrijf en vooral in het grootwinkelbedrijf is sprake van omzetgroei en in combinatie
met een lichte stijging van de arbeidsintensiteit van

de produktie resulteert dit in een duidelijke werkgelegenheidsgroei. De winstquote blijft hierbij constant,
zodat de winstsom in navolging van de omzet iets
toeneemt.

ge termijn aan belang winnen. Uittreding van minder

succesvolle ondernemingen en toetreding van meer
efficiente ondernemingen kan in combinatie met een
gemiddeld hogere zelfbedieningsgraad de arbeidsintensiteit van de produktie wat drukken ten opzichte
van de centrale variant. De werkgelegenheidsgroei
6. Bode e.a., Market disequilibria and their influence on
small retail store pricing, Small Business Economics, 1990.
7. Athena, een bedrijfstakkenmodel voor de Nederlandse
economic, monografie 30, CPB, Den Haag, 1990.
8. De effecten op het gemiddelde bruto inkomen van zelf-

standigen zijn negatief, maar vrij bescheiden van omvang.

Variantenanalyse en fasering van effecten
Om de gevoeligheid van de berekeningen voor de

verschillende veronderstellingen te kunnen bepalen

Zelfstandigen kunnen inkomensverlies vermijden door gemiddeld ongeveer 1 uur extra arbeidstijd per week (tov de
veronderstelde 40 uur per week) te verrichten. Gemiddeld
is er voor zelfstandigen niettemin sprake van enig welvaartsverlies.

wordt daardoor op lange termijn geleidelijk steeds
meer gedragen door omzetvolumegroei en steeds
minder door de verhoging van de arbeidsintensiteit

van de produktie.
Het gemiddeld aantal openstellingsuren neemt op
lange termijn verder toe, doordat sociaal-culturele factoren als toenemende verstedelijking, individualise-

ring en toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen
een steeds sterkere vraag naar beschikbaarheid van
winkels op uiteenlopende tijdstippen zullen uitoefenen. De effecten worden daardoor versterkt.

Verschillen met andere onderzoeken
Er zijn belangrijke verschillen in vooronderstellingen
en in methodiek tussen de onderzoeken van Kremers

e.a., het EIM en het CPB. De belangrijkste verschillen in vooronderstellingen betreffen:
• de mate van openingstijdverandering;
• de verandering van de arbeidsintensiteit;

• de omvang van de prijselasticiteit van de detailhandelsvraag en
• de omvang van de autonome omzetgroei bij liberalisering (zie tabel 3).

Openingstijden
De veronderstelde toename van gemiddeld iets meer
dan 5 uur extra openingstijd per week in de CPB-studie wijkt af van zowel het onderzoek van Kremers
e.a. als van het EIM-onderzoek. Eerstgenoemden
gaan uit van een toename van 10 uur, wat gebaseerd

Tabel 2. Belangrijkste gevolgen liberalisering winkelsluitinstijdenwet voor het klein-, midden- en grootbedrijf
Klein

Midden

Groot

Veranderingen in procenten ten opzichte van uitgangssituatie
Omzetwaarde
• totaal
-2,4
3,4
1,1
• food
-2,8
3,4
0,3
-2,2
• non-food
1,6
3,4
Omzetvolume
• totaal
-2,7
0,9
3,3
• food
0,1
-3,1
3,3
• non-food
-2,6
3,4
1,4
Omzetprijs
• totaal
0,2
0,1
0,3
• food
0,4
0,2
0,1
« non-food
0,1
0,3
0,1
Winstquote
• totaal
-0,2
0,0
0,0
• food
-0,2
0,0
0,0
• non-food
-0,2
0,0
0,0

0,4
0,7
0,2
0,2

0,5
0,0
0,2
0,2
0,2
-0,1
-0,1
-0,1

Absolute veranderingen ten opzichte van uitgangssituatie
Werkgelegenheid in arbeidsjaren
• food
400
700
3.900
• non-food
100
1.500
4.300
• totaal
500
2.200
8.200

Werkgel. in personen
500
3.000
Werkgelegenheid andere bedrijfstakken (arb.jaren)

12.000

is op de situatie in Zweden. Een vergelijking met
Zweden is niet zomaar op de Nederlandse situatie

positief effect vinden. Dit verschil in werkgelegen-

van toepassing (zoals ook het EIM aangeeft), door de

heidseffecten tussen de twee onderzoeken zit vooral

lange termijn waarop deze resultaten tot stand zijn

in de eerder genoemde verschillen in openingstijdtoe-

gekomen en door bij voorbeeld het geringe aandeel

name en in de gehanteerde prijselasticiteiten.

van speciaalzaken in Zweden. Bovendien geldt de

In het EIM-rapport wordt de toenemende arbeidsproduktiviteit onderbouwd door te veronderstellen
dat bij langere openingstijden het aandeel van parttime arbeid afneemt (in de food-sector). Het EIM
brengt dit in verband met toenemende drempelarbeid. De door het EIM zelf beschreven situatie in
Engeland geeft daarentegen aan dat juist veel parttimers op de onregelmatige uren actief zijn, mede als
gevolg van lagere loontoeslagen voor die groep.
Vervolgens verwijst het EIM naar een onderzoek
van Thurik en Van der Wijst om aan te geven dat de
arbeidsproduktiviteit in de food-sector bij afnemende
part-time arbeid toeneemt10. Naar onze mening is dit
artikel uit z’n verband geciteerd. Er wordt in het artikel van uitgegaan dat part-time arbeid flexibeler kan
worden ingezet dan full-time arbeid. De schattingsresultaten laten in het algemeen inderdaad de door
Thurik en van der Wijst veronderstelde positieve verbanden tussen (de relatieve omvang van) deeltijdarbeid en arbeidsproduktiviteit zien. Alleen bij de supermarkten en ‘superettes’ wordt niet het verwachte
resultaat gevonden. Voor de schatting in 1975 wordt
nog wel het juiste teken gevonden, maar is de coefficient niet significant. Voor de schatting van 1979

Zweedse observatie alleen de food-sector.
Terwijl de veronderstellingen van Kremers e.a.

naar onze mening een zekere overschatting van de
feitelijke respons inhouden en bovendien pas op
zeer lange termijn hun beslag zouden kunnen krijgen, moet de EIM-aanname van de feitelijke openingstijdverruiming naar onze mening onrealistisch
laag worden genoemd. Het EIM gaat uit van nog
geen uur extra openingstijd per week, waarmee in

feite wordt verondersteld dat de huidige wet materieel zonder betekenis is. Opmerkelijk is dat het EIM

zegt zich op dit punt te baseren op ervaringen in het
buitenland, wat wij ook doen. Een duidelijke koppeling met de buitenlandse ervaringen is echter niet in
het EIM-onderzoek terug te vinden.

Arbeidsproduktiviteit
Een tweede verschilpunt betreft de verandering in
arbeidsproduktiviteit. In ons het model neemt de

arbeidsproduktiviteit per saldo af, wat van groot
belang is voor de positieve werkgelegenheidseffecten. Zowel het EIM als Kremers et al. gaan bij hun

berekeningen daarentegen uit van een (in de foodsector) toenemende arbeidsproduktiviteit bij langere
openingstijden. Het EIM komt daarbij in twee scenario’s tot neutrale of licht negatieve effecten op de
werkgelegenheid, terwijl Kremers et al. een duidelijk

ESB 3-5-1995

9. EIM/Centrum van Retail Research, Verruiming winkelslui-

tingswet, plussen en minnen, zakelijk bekeken, Delft, 1995.

425

Openingstijden met gemiddeld iets meer dan 5 uur

Tabel 3- Verschitten in uitgangspunten met Kremers e.a. en bet EIM

Kremers
Openingstijden

+10 uur

Toe- of afname arbeidsintensiteit
Prijselasticiteit detail

handelsvraag; food/non-food
Autonome omzetgroei in procenten omzet

EIMa

per week toenemen. De werkgelegenheid zal naar
verwachting met ongeveer 11.000 arbeidsjaren toene-

CPB

+0,8 uur

+5 uur

+

-9,6/nvt

C

-0,1/-0,7

-0,5/-1,0

+1,0

07+1,75

+0,5

a. Bij het EIM-rapport is gekeken naar de varianten zondagsopenstelling plus
avondopenstelling.

men, waarbij het vooral om relatief laaggeschoolde
werkgelegenheid gaat. In de gemiddelde omzetten
en prijzen zullen slechts zeer kleine veranderingen
optreden. De schaalvergrotingstendens van onderne-

mingen in de detailhandel zal zich wat versnellen,
omdat het grootwinkelbedrijf een gunstiger uitgangspositie bezit. De winstmarges nemen alleen in het
kleinbedrijf in lichte mate at.
In de berekeningen is uitgegaan van een volledi-

b. Alleen voor de food-sector.
c. Er worden 3 groepen non-food onderscheiden: mode (-0,6), overig duur-

ge liberalisering. Wanneer de verruiming van de win-

zaam (-0,8) en overig detailhandel (-0,75).

zijn de effecten uiteraard ook beperkter.
Bij de huidige discussie over de wenselijkheid
van een liberalisering wordt vooral het werkgelegen-

d. Scenario 1: alle omzetgroei wordt gecompenseerd door omzetdaling bij
niet-reagerende vestigingen; scenario 2: omzetgroei wordt voor 50% gecom-

penseerd, de rest is autonome omzetgroei.

wordt zelfs een verkeerd teken gevonden. De auteurs dragen voor dit laatste resultaat een aantal mo-

kelsluitingswet in de praktijk beperkter uitvalt dan

heidseffect steeds benadrukt. Van groot belang is ook
dat vanuit de consument gezien de openingstijdverruiming een beduidend positief welvaartseffect gene-

leiding hebben kunnen geven voor misspecificatie.
Het EIM heeft dit ‘perverse resultaat’ van Thurik en
Van der Wijst vervolgens vreemd genoeg tot norm

reert. Het detailhandelsprodukt ondergaat een duidelijke kwaliteitsverbetering, die gepaard gaat met een
slechts marginale prijsverhoging. De werking van de
markt zal er bovendien voor zorgen dat juist in die
gebieden, waar voor de consumenten de grootste behoefte bestaat aan openingstijdverruiming ook de

verheven. Het theoretisch wel verwachte en empi-

sterkste toename zal plaatsvinden.

gelijke verklaringen aan, waaronder tekortkomingen
in het datamateriaal en bijzondere invloeden die aan-

risch bevestigde resultaat voor de non-food-sector

Met andere onderzoeken zijn er diverse verschil-

wordt door het EIM niet overgenomen. Voor de nonfood-sector wordt uitgegaan van een constante arbeidsproduktiviteit. Al met al is de onderbouwing

len in berekingswijze en vooronderstellingen. Interes-

van de veronderstelde arbeidsproduktiviteitsontwik-

me. De gemiddelde openingstijdtoename waar het

keling in het EIM-onderzoek nogal merkwaardig.

EIM voor kiest is zo klein dat er bijna geen impuls is

sant voor verdere discussie is met name het verschil
met het EIM in de veronderstelde openingstijdtoena-

die veranderingen op kan roepen.

Prijselasticiteiten
Een volgend verschil is het gebruik van prijselasticiteiten. Door Kremers et al. is een micro-prijselasticiteit,
die omzetverschuivingen aangeeft bij prijsverschillen
tussen winkels, gebruikt als meso-elasticiteit (ver-

schuivingen tussen bedrijfstakken). Hierdoor is de
grote omvang van de omzeteffecten die uit hun bere-

Het zal de discussie verhelderen als het EIM de

koppeling tussen de door hen gesignaleerde ervaringen in het buitenland en de aanname van openingstijdverandering in Nederland duidelijker kan aangeven, bij voorbeeld door antwoord te geven op de
volgende vragen. Waarom blijft de openingsduur in

Nederland na liberalisering zo sterk achter bij die in

keningen volgt niet plausibel. De verschillen in prijselasticiteiten tussen het EIM en het CPB zijn daarentegen bescheiden. Als laatste laat label 3 de verschillen

Belgie, het VK of Zweden? Waarom zit maar liefst de
helft van alle winkels in Nederland in het urensegment van 51-55 uur per week (de reguleringsgrens)?

in autonome omzetgroei zien. In onze veronderstel-

Waarom levert een structurele verruiming van de win-

lingen zal de omzet bij 5 uur extra openingstijd een

kelsluitingswet in Nederland minder dan een uur ex-

lichte autonome impuls krijgen, van ongeveer 0,5%
van de omzet. Kremers et al. gaan, conform het
Zweedse model, uit van 0,05% autonome omzetgroei

tra openstelling per week op, als de liberalisering
van 1993 al een verruiming met een uur heeft opgeleverd?

bij een procent extra openingstijd en komen zo uit
op een toename van 1% van de omzet. Door het EIM
wordt met twee scenario’s gerekend. In het eerste
scenario wordt de veronderstelling gehanteerd dat er
geen veranderingen in de totale detailhandelsomzet
optreden. In het tweede scenario is de autonome omzetgroei sterk, namelijk 1,75% omzetgroei bij minder

dan een uur extra openingstijd.

Slot
Een volledige liberalisering van de winkeltijden zal

Het EIM heeft twee scenario’s bekeken, maar

deze zijn beide gebaseerd op slechts een marginale
toename van de openstelling van winkels. Het zou in-

teressant zijn als het EIM deze beide scenario’s nog
eens doorrekent met een openstellingstoename van

ongeveer 5 uur per week. Het is niet denkbeeldig dat
in dat geval de werkgelegenheidsuitkomst van het zogenaamde scenario 2 – dat is met omzettoename hoger uitvalt dan in de centrale CPB-berekeningen.
Yvonne Bernardt, Taco van Hoek en Martin
Koning

op middellange termijn leiden tot een aantal in ieder
geval qua richting duidelijke ontwikkelingen. In de

426

10. A.R. Thurik en D. van der Wijst, Part-time labor in retai-

centrale variant van onze berekeningen zullen de

ling. Journal of Retailing, 1984.

Auteurs