Ga direct naar de content

Externe aanpassing

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 27 1985

Economische aanpassing in Latijns
Amerika (I)
Externe aanpassing
DRS. F.J.S. VAN BUSTER VELD – DRS. A.C. SPERNA WEILAND*

De energiecrisis van de jaren zeventig en de daarop volgende mondiale recessie noopten de Westerse
industrielanden tot een straffe aanpassingspolitiek. Dit gold a fortiori voor Latijns-Amerika, waar met
name Brazilie, Mexico, Argentinie en Venezuela met exorbitant hoge buitenlandse schulden werden
geconfronteerd. Nadat het internationale monetaire stelsel enige tijd langs de rand van de afgrond
zweefde, lijkt de schuldproblematiek zich momenteel enigszins te hebben gestabiliseerd. Debiteuren
en crediteuren zijn echter nog lang niet uit de gevarenzone. In het eerste deel van dit artikel wordt het
externe aanpassingsbeleid van de schuldenlanden behandeld. Het te boven komen van de
schuldproblematiek hangt volgens de auteurs af van de groei van de wereldhandel, de olieprijzen en
de internationale rente-ontwikkeling. Het interne aanpassingsbeleid komt aan de orde in het tweede
deel van dit artikel dat volgende week verschijnt.

Inleiding
Het economische beleid in de Latijnsamerikaanse schuldenlanden, gericht op het tot stand brengen van intern en extern economisch evenwicht en het herstel van de zwaar gehavende kredietwaardigheid, leek zich in 1984 in de gewenste richting te ontwikkelen. De totstandkoming van beginselovereenkomsten tussen zowel Mexico als Venezuela enerzijds en het commerciele
bankwezen anderzijds over een meerjarige herstructurering en
de indicaties dat ook Brazilie een dergelijke overeenkomst zou
kunnen sluiten, gaven aanleiding tot enig optimisme. Ook de onverhoopt snelle aanpassing in de buitenlandse handel droeg hiertoe bij. Gaandeweg evenwel begon het aanvankelijke optimisme
plaats te maken voor enige terughoudendheid. De definitieve
ondertekening van het beginselakkoord tussen Mexico en het
commerciele bankwezen liet lang op zich wachten, terwijl.de
overeenkomst met Venezuela nog altijd niet definitief is ondertekend; het interne aanpassingsproces leek onvoldoende voortgang te maken en zelfs de verkeerde kant op te koersen, getuige
onder andere het opschorten door het IMF van de kredietovereenkomsten met Brazilie en Argentinie begin 1985, en externe
factoren zoals de groei in de Westerse industrielanden, de ontwikkeling van de internationale rentestand, de gang van zaken
op de wereldoliemarkt en de niet aflatende protectionistische
tendenzen gaven aanleiding tot onzekerheid.
In het navolgende wordt getracht het economische aanpassingsbeleid in Latijns-Amerika, zoals zich dat op dit moment aftekent, te inventariseren. Hierbij zal de aandacht achtereenvolgens uitgaan naar het externe aanpassingsbeleid, het binnenlandse aanpassingsbeleid en de stand van zaken bij de schuldregelingen, waarbij vooral de vier grote schuldenlanden, Argentinie, Brazilie, Mexico en Venezuela, nader worden bekeken.
Buitenlandse schuld
De bruto buitenlandse schuld van de Latijnsamerikaanse re1222

Tabel 1. Schuldpositie van tien grote Latijnsamerikaanse debiteuren, in mrd. $ resp. in procenten van het bbp
1980

$mrd.
Argentinie
Brazilie
Chili
Colombia
Costa Rica
Ecuador
Mexico
Peru
Uruquay
Venezuela

27,0
59,0
10,0
7,0
1,7
5,0
50,5
9,5
2,0
29,0

1984

1982

%bbp $mrd.
17,6
23,6
36,3
21,0
35,2
42,6
27,2
55,2
19,7
49,0

43,5
86,0
17,0
10,6
3,5
6,5
85,0
11,5
4,0
35,5

%bbp
74,6
30,4
69,8
27,2
135,0
46,8

50,9
56,8
43,3
52,5

$ mrd. % bbp
47,5
102,0
19,5
12.5
4,0
7,0
96,0
13,5
4,5
35,5

70,5
48,7
96,5
34,1
94,7
55,8
54,8
82,1
85,4
71,5

Bron: The Economist en diverse economische memoranda (informatievoorziening
aan commerciele banken) inzake herstructureringen

gio, welke gedurende de jaren zeventig tot het uitbreken van de
schuldencrisis in 1982 een jaarlijkse stijging kende van 20 a 25 %,
is vanaf 1982 in een aanmerkelijk langzamer tempo toegenomen. Vrijwillige kredietverlening door commerciele banken
vond nauwelijks nog plaats en slechts de aan herstructureringsovereenkomsten gekoppelde ,,onvrijwillige” kredietverlening
leidde nog tot een toename van de buitenlandse schuld van de regio. Deze bedroeg eind 1984 circa $ 360 mrd. tegenover $ 315
mrd. eind 1982. Ondanks de geringere schuldtoename in 1983 en
1984 steeg de bruto buitenlandse schuld in procenten van het bbp
(bruto binnenlands produkt) tot meer dan 50% eind 1984. Dit
werd veroorzaakt door een ree’le daling van de som van de bbp’s

* De auteurs zijn werkzaam bij de activiteit internationaal onderzoek
van de stafgroep economisch onderzoek van Rabobank Nederland als
respectievelijk hoofd en medewerker.

I

van de verschillende landen en een reele depreciatie van de Latijnsamerikaanse valuta’s ten opzichte van de dollar. Dank zij
rentedaling en herstructureringsovereenkomsten kon de schul-

dendienstratio (rente- en aflossingsverplichtingen in procenten
van de uitvoer van goederen en diensten) in 1983 en 1984 worden
beperkllolrond40%.

De buitenlandse schuld van Latijns-Amerika wordt overheerst door de schuldpositie van de vier grote schuldenlanden
Argeniinie, Brazilie, Mexico en Venezuela (zie label 1). Bind
1984 viel 78% van de schuld van de regio toe aan deze vier landen. Hierbij is de, doorgaans variabel rentende, schuld aan commerciele banken van overwegend belang; ultimo 1984 bestond
circa 70% van de totale buitenlandse schuld van deze vier landen
uit verplichtingen aan commerciele banken.
De mate waarin de Latijnsamerikaanse landen, en met name

de vier genoemde schuldenlanden, in staat zullen zijn om in de
komende jaren tot een verlichting van de relatieve schuldenlast
te komen, hangt in hoge mate af van de voortgang die zij weten
te maken bij het externe en interne aanpassingsproces. Met name
ten aanzien van het externe aanpassingsproces zijn weliswaar
reeds belangrijke vorderingen geboekt, maar de vraag doet zich
voor of deze positieve resultaten ook op langere termijn behouden kunnen blijven, gelet op wijzigingen in de externe omstandigheden.

noeg, lerwijl hel surplus in Mexico onder invloed van een loenemende invoer enigszins afnam.
Onder invloed van de loegenomen handelsbalansoverschotten
daalde hel lekori op de lopende rekening van de belalingsbalans
van de regio als geheel van $ 41 mrd. in 1982 naar $ 8 mrd. in
1983. De verbelering op de lopende rekening overtrof hiermee

die op de handelsbalans. Dil werd voor een belangrijk deel veroorzaakl door een afname van de renlebelalingen, zowel door
oplopende renleachlerslanden (Argeniinie, Venezuela) als door
dating van de inlernaiionale renlevoel. Hel zesmaands-larief
voor eurodollars (LIBOR) daalde van gemiddeld 13,60% in

1982 naar 9,93% in hel daaropvolgende jaar 1). De renlebetalingen, uilgedrukl in procenlen van de uilvoer van goederen, daalden hierdoor van 39 naar 36%. Ook in 1984 gaf de lopende rekening nog een verbetering te zien. Naar raming zal het tekorl in
dal jaar $ 4 mrd. hebben bedragen, een verbelering mel $ 4 mrd.
len opzichle van 1983. Hiermee blijfl de verbelering in de
lopende-rekeningpositie voor de regio als geheel achler bij de
verbetering van de handelsbalans. In tegenstelling tol hel voorafgaande jaar ligt hieraan juisl een opnieuw slijgende inlernaiionale renlevoel len grondslag. Ten opzichle van hel gemiddelde

De sterke verbetering welke zich vanaf 1982 aftekende in de
handelsbalanspositie van de regio heeft de beoordeling van de
ontwikkeling van de schuldencrisis in positieve zin be’invloed.

larief van 9,93% in 1983 sleeg de zesmaands-eurodollarrenle in
1984 lol gemiddeld 11,29%. Dal desalniellemin de renlebetalingen van de regio, uilgedrukl in procenlen van de uilvoer, daalden van 36 naar 35% wordl vrijwel geheel veroorzaakt door de
loegenomen uilvoer van Brazilie.
De onlwikkelingen op handelsbalans en lopende rekening lol
en mel 1984 overziende kan worden vaslgesteld, dal op de handelsbalans forse verbeleringen zijn aangebrachl door Mexico,
Venezuela en Brazilie. Eerslgenoemde twee landen sleunden
hierbij volledig op een slerke lerugdringing van de invoervraag,

Na een handelstekort voor de gehele regio ter grootte van ruim

hierloe mede genoodzaakl door de onlwikkelingen op de wereld-

$ 1 mrd. in 1981, werden in de daaropvolgende drie jaren overschotten gerealiseerd van respectievelijk $ 9, $ 31 en $ 38 mrd.
Deze forse verbetering in de regionale handelsbalanspositie concentreert zich overigens bij drie schuldenlanden, te weten Brazilie, Mexico en Venezuela (zie label 2). Mexico realiseerde reeds
in 1982 een belangrijke omslag in het handelsverkeer (mel $ 10
mrd.) door naasl een slijging van de uitvoerwaarde met 10%, de
invoerwaarde te reduceren met 40%. In hetzelfde jaar gaf het
handelsbalanssurplus van Venezuela daarentegen een dating le
zien mel $ 5 mrd. door een afname van de uilvoer- en een loename van de invoerwaarde. In 1983 herslelde Venezuela hel handelsbalansoverschol lol hel niveau van 1981 door mel name de
invoer van goederen fors lerug le dringen. Ook in Mexico en

oliemarkl. Brazilie wisl, naasl een beperking van de invoer, de
uitvoer le slimuleren, hierbij vooral geholpen door de economische groei in de Verenigde Stalen. De vraag is hoelang een dergelijke verbelering in handelsbalans- en lopende-rekeningposilies
kan worden volgehouden en hoe grool de overschoilen in hel
handelsverkeer zouden moeten zijn om bepaalde schulddoelslellingen le realiseren. Behalve binnenlandse omstandigheden zijn
hiervoor exlerne factoren van belang.

Betalingsbalansontwikkelingen

Externe factoren

met 20% en in Venezuela mel 50%. Per saldo had Mexico in

Voor de beheersbaarheid van de Latijnsamerikaanse schuldenproblemaliek is het van groot belang in hoeverre de landen in
slaal zullen zijn de in de laalsle jaren lol sland gebrachte verbelering in hun exlerne posilie te handhaven of, zo mogelijk, nog
verder le verbeteren. Hierbij zijn len eersle de uilvoermogelijkheden naar Weslerse induslrielanden, die hierloe in beginsel een

1982 en 1983 de invoerwaarde len opzichle van 1981 lerugge-

grole absorpliecapacileit hebben, van aanzienlijk belang. Een

drongen mel bijna 65%!
De verdere verbelering van hel handelsbalanssurplus van de
regio in 1984, mel $ 7 mrd., kwam vrijwel volledig voor rekening

vermindering van deze uilvoermogelijkheden zal leiden lol dalende handelsbalanssaldi, le meer daar er niel van mag worden
uitgegaan dal de invoervraag opnieuw in slerke mate kan worden leruggebrachl. Dil kan aanleiding geven tol opnieuw oplopende belalingsachlerslanden in het handelsverkeer en lol achlerslallige renteverplichlingen, welke lol hernieuwde onderhandelingen over nieuwgeld-facilileilen zullen noodzaken. Terzelfder tijd zal de economische groei in de schuldenlanden onder
neerwaarlse druk worden gezel, mel alle gevolgen van dien voor
hel binnenlandse aanpassingsproces. Korlom, de schuldenproblemaliek zal dan opnieuw in een crisissitualie kunnen belanden.
De uilvoermogelijkheden naar de Weslerse induslrielanden
worden voor een belangrijk deel bepaald door de economische
groei in deze landen. Met name onder invloed van hel krachtige
economische herslel in de Verenigde Slalen heefl de reele economische groei in de Westerse industrielanden in 1983 en 1984

Brazilie werd op grole schaal invoerbeperking loegepast, waar-

loe devaluates van de valuta’s en invoerbelemmerende maatregelen werden ingezel. De in dollars gemelen invoerwaarde daaldein 1983 (ten opzichte van 1982) in Mexico met 41%, in Brazilie

van Brazilie, waar een verder dalende invoerwaarde gepaard
ging met loenemende inkomsten uil de uilvoer van goederen. In

Venezuela slabiliseerde het handelsbalansoverschol zich nage-

Tabel 2. Handelsbalans en lopende rekening, in $ mrd.
Handelsbalans
1982
Argentinie

Brazilie
Chili

Colombia
Costa Rica
Ecuador

Mexico
Peru
Uruquay
Venezuela

1983

1984*

2,8
0,8
0,1
-2,2
0,1
0,2
6,8
-0,4
0,2
2,7

3,7
6,5
1.0
-1,6
0,0
1,0
13,8
0,3
8,2
0,4

4,0
13,1
0,3
0,3
0,0
1,0
12,8
1,0
0,2
8,7

Lopende rekening
1982
– 2,4
-16,3
– 2,3
– 2,9
– 0,3

– 1,2
– 5,8
– 1,6

– 0,2
– 4,2

1983

1984*

-2,4
-6,8
-1,1
-2,7
-0,3
-0,1
5,2
-0,9
-0,1
4,4

-2,5
0,0
-2,1
-1,2
-0,4
-0,2
4,0
-0,3
-0,1

respeclievelijk 2,6 en 4,7% bedragen na een daling mel 0,5% in

1982 2). Mel dit groeiherslel is een herslel van de uilvoer van de
onlwikkelingslanden, waaronder de Lalijnsamerikaanse schul-

4.4

Bron: IMF, International Financial Statistics (IPS)

1) IPS, juli 1985, biz. 62. LIBOR = London Interbank Offered Rate.

* voorlopigecijfers.

2) IMF, World Economic Outlook, april 1985.

ESB 4-12-1985

1223

denlanden, gepaard gegaan. De beschikbare gegevens 3) duiden
op een toename van de uitvoer van Latijns-Amerika in 1984 met

teur, blijkt een duidelijk lagere importrekening.
Een derde externe factor welke een grote invloed heeft op de

circa 12%. Dit uitvoerherstel werd evenwel grotendeels gedra23% tot $ 27 mrd. Daarnaast wisten ook Mexico en Venezuela

schuldenlanden, met name die waarvan de schuld voor een belangrijk deel bestaat uit variabel rentende schuld aan commerciele banken, is de ontwikkeling van de internationale ren-

de uitvoer te vergroten met respectievelijk circa 8 en 9%. Argentinie werd daarentegen geconfronteerd met een relatief achter-

testand. De extra last die van de stijging van de internationale
rente is uitgegaan op de in 1979 uitstaande’schuld van ontwikke-

gen door Brazilie, dat de uitvoerwaarde zag toenemen met circa

blijvende uitvoerstijging van 3,4%. Voor Mexico en Venezuela
is, naast de economische groei in de Westerse industrielanden,
meer specifiek de vraag naar en de prijsvorming van olieprodukten) van belang (zie hierna). Wordt voor deze beide landen de niet-olie-uitvoer bezien dan kan worden geconstateerd
dat ook de uitvoertoename van Venezuela met 40% in 1984 zeer
voorspoedig is geweest. Mexico wist in de niet-oliesector een uit-

lingslanden aan commerciele banken (ca. $ 175 mrd.) kan worden becijferd op circa $ 40 mrd. tot en met 1984. Voor de Latijnsamerikaanse regio bestaat ruim 95% van de variabel rentende schuld uit dollarverplichtingen. De basisrente op deze verplichtingen is de rente op zesmaands-eurodollardeposito’s (LI-

BOR), dan wel de rente die Amerikaanse banken in rekening

uitvoertoename van Latijns-Amerika werd gerealiseerd door

brengen aan hun eersteklas debiteuren (,,prime rate”). Dit betekent dat de toekomstige renteverplichtingen van de Latijnsamerikaanse landen met name worden bepaald door het rentebeeld

een stijgende uitvoer naar de Verenigde Staten. Ten opzichte van
het voorafgaande jaar steeg de uitvoer naar dit land met circa

in de Verenigde Staten. Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat de reele rente, zowel in de Verenigde Staten als interna-

voergroei van bijna 20% te realiseren. Een belangrijk deel van de

17!/2% tot $49 mrd. De uitvoer naar Japan nam in datzelfde

tionaal, hoog zal blijven. In de eerste acht maanden van 1985 be-

jaar toe met 12% tot ruim $ 7 mrd. Daarentegen nam de uitvoer

droeg LIBOR voor zesmaands-dollardeposito’s gemiddeld
8,84%. Sedertdien is dit rentetarief verder gedaald tot circa

naar de EG slechts met circa 5% toe.
Tegen de achtergrond van de verwachting dat de in 1984 ge-

8!4% ultimo november. Ten opzichte van de gemiddelde LI-

realiseerde reele economische groei in de Westerse industrielan-

BOR van 11,29% in 1984 is derhalve sprake van een belangrijke

den in de eerstkomende jaren, met name vanwege een langzame-

rentedaling. Voor de Latijnsamerikaanse regio betekent een daling van de rente met 1 %-punt een verlichting van de verplichtingen aan commerciele banken van circa $ 2Vi mrd. per jaar. Of de
internationale rente ook blijvend op dit lagere niveau kan worden gehandhaafd is evenwel uiterst onzeker. De rentedaling in
1985 draagt naar alle waarschijnlijkheid meer een conjunctureel

re groei in de Verenigde Staten, niet meer gehaald zal worden en
voor de periode 1985 – 1990 maximaal 3% per jaar zal bedragen

(gemiddelde groei in de jaren zeventig: 3,4%), wordt voor de Latijnsamerikaanse niet-olie-uitvoer een jaarlijkse waardestijging
geraamd van maximaal 9%.

Voor de grote Latijnsamerikaanse olie-exporteurs zijn ten

karakter ten gevolge van de groeivertraging in de Amerikaanse

tweede de ontwikkelingen op de wereldoliemarkt van belang.

economie. Op langere termijn bezien lijkt een gemiddelde LI-

Met name de uitvoermogelijkheden van Venezuela worden hierdoor bepaald. Circa 90% van de uitvoer van dit land bestaat uit

BOR van 10% meer voor de hand liggend, met name vanwege de

uitvoeraandeel van olie en olieprodukten zo’n 65% van de totale
uitvoerwaarde. Voor Ecuador gaat het om ruim 60%.
Wanneer wordt afgezien van onvoorziene aanbodverstorin-

omvangrijke financieringsvraag in de wereld. Hierbij speelt het
nationale spaartekort van de Amerikaanse economie, voornamelijk veroorzaakt door de overheidssector, een belangrijke rol.
De prijs die hiervoor betaald moet worden is een relatief hoge
reele rentevoet.
Een vierde en laatste externe factor betreft de toename van

gen mag ervan worden uitgegaan, dat de situatie op de wereld-

protectionistische tendensen. Hoewel het met name de Westerse

oliemarkten in de nabije toekomst zal worden bepaald door de

industrielanden onderling zijn die elkaar bestoken, dan wel be-

vraagverhoudingen. In 1984 bleefde wereldolieconsumptie met
een stijging van 2!/2% duidelijk achter bij de reele economische

dreigen, met handelsbeschermende maatregelen, worden ook

ruwe olie en olieprodukten. Daarnaast zijn Mexico en Ecuador

belangrijke olie-exporterende landen. Voor Mexico bedraagt het

groei in de Westerse industrielanden. Dit wordt voor een belang-

rijk deel veroorzaakt door de in de afgelopen jaren sterk gedaalde hoeveelheid aangewende energie per eenheid produkt in de industrielanden. De invloed van deze stijgende energieproduktiviteit op het olieverbruik is nog versterkt door de aanwending van

alternatieve energiebronnen, waaronder met name kolen en nucleaire energie. Daarnaast is met name in Europa en Japan het
gebruik van gas toegenomen. Naar verwachting is dit proces van

substitutie en stijgende produktiviteit nog niet ten einde, zeker
niet wanneer van een substantiele daling van de olieprijs wordt

ontwikkelingslanden niet ontzien. Importrestricties op bijvoorbeeld staal, suiker, rundvlees en textiel treffen de uitvoer van

ontwikkelingslanden, waaronder die van de schuldenlanden Argentinie, Brazilie en Mexico. Behalve dit directe effect op de uitvoer belemmeren protectionistische maatregelen een optimale
allocatie van produktiefactoren op wereldniveau met als gevolg
een lagere reele economische groei in de wereld, waardoor de uitvoer van ontwikkelingslanden ook nog op indirecte wijze wordt
getroffen. Het zal duidelijk zijn dat een uitbreiding van het protectionisme de oplossing van de schuldenproblematiek niet ten
goede komt.

afgezien. Uitgaande van een olieprijs van circa $ 28 per vat in de
periode 1985- 1990 en rekening houdend met bovengenoemde
gemiddelde reele economische groei in de westerse industridan-

den van 3 % per jaar, wordt in de beschouwde periode een toename van de olieconsumptie geraamd van circa 2% per jaar. De
huidige aanbodcapaciteit is ruim voldoende om deze vraag op te
kunnen vangen.
Ten aanzien van de wereldolieprijzen mag in het licht van de
nu geldende vraag-aanbodverhoudingen op de wereldoliemarkten een relatief stabiel prijsverloop worden verwacht. Voor de

periode 1985 – 1990 wordt onzerzijds uitgegaan van een gemiddelde olieprijs van $ 28 per vat. Hierbij is de kans op een gemiddeld lagere olieprijs evenwel aanwezig. De tamelijk krachtige
neerwaartse druk op de prijzen welke zich in de eerste helft van
1985 aftekende, zou langer aan kunnen houden dan veron-

dersteld, waarmee de kans op een gemiddelde olieprijs van circa
$ 26 per vat geenszins uitgesloten meet worden geacht. Voor

Mexico en Venezuela betekent iedere verlaging van de olieprijs
met $ 1 per vat een inkomstenderving van circa $ 500 miljoen per

jaar.
Handelsbalanscijfers voor Mexico over de eerste zeven maanden van dit jaar laten inderdaad een daling van de exportop-

brengsten, met circa 15%, zien. Voor Brazilie, als olie-impor1224

Vooruitzichten voor het externe beleid

Hoewel veel Latijnsamerikaanse landen in de achterliggende
jaren vooruitgang hebben geboekt bij het op orde brengen van
externe onevenwichtigheden, kan in zijn algemeenheid toch niet
worden beweerd dat de schuldproblematiek tot een oplossing is
gebracht. Integendeel, de middellange-termijnvooruitzichten
ten aanzien van een aantal belangrijke externe factoren geven

weliswaar aanleiding tot enig optimisme, maar de risico’s zijn
daarbij toch van dien aard dat ten hoogste gesproken lijkt te
kunnen worden van een beheersbaarheid van de schuldproble-

matiek. Wanneer dit terzelfder tijd echter gepaard gaat met een
fundamentele wijziging van het binnenlandse economische beleid in de Latijnsamerikaanse schuldenlanden, moet het nochtans mogelijk worden geacht de schuldproblematiek op langere
termijn te overwinnen; dat wil zeggen dat de terugbetalingscapaciteit zodanig moet zijn verbeterd dat zelfstandig aan de uitstaande schuldverplichtingen kan worden voldaan. Hierbij moeten de gedachten eerder uitgaan naar de jaren negentig dan naar
3) Diverse economische memoranda.

de Iweede helfl van de jaren lachlig. Ook hel IMF en de Wereldbank beschouwen de komende vijf jaar als een overgangsfase.
De meerjarige herstructureringsovereenkomslen welke lussen

door op de lopende rekening van de betalingsbalans evenwicht te

commercie’le banken en schuldenlanden zijn overeengekomen of

uitvoer en netto rentebetalingen biedt. Ten aanzien van de uit-

in onderhandeling zijn, geven eveneens aan dat het beleid er allereersl op is gerichl om de schuldproblemaliek de eerslkomende
jaren
beheersbaar
le
houden.
De
middellangetermijnvooruilzichten van het Internalionale Monetaire Fonds

voer is voor deperiode 1985- 1990de jaarlijkse toename vande

voor de olie-uitvoer is uitgegaan van een gemiddelde prijs gedurende de beschouwde periode van $ 28 per vat en een slechts ge-

(WorldEconomic Outlook, april 1985) ten aanzien van de La-

ringe toename van de vraag naar olie op de wereldmarkt. Voor

realiseren. De invoer van goederen en diensten wordt zodoende
afhankelijk gesteld van de financie’le ruimte welke het saldo van

uitvoerwaarde van niet-olieprodukten geraamd op 9%, terwijl

lijnsamerikaanse regio ondersleunen het beeld van een op zijn

wat betreft de rente is een gemiddelde LIBOR van 10% veron-

hoogst beheersbaar blijvende schuldsituatie.

dersteld. De resultaten ten aanzien van bruto buitenlandse
schuld en renteverplichtingen, beiden in procenten van de uitvoer van goederen, alsmede ten aanzien van de mogelijke toename van de invoerwaarde, zijn samengevat in label 3.

Onder een aantal vooronderstellingen, waaronder met name

een jaarlijkse ree’le economische groei in de weslerse industrielanden van gemiddeld 3% in de periode 1986- 1990, een internalionale ree’le renlevoel van gemiddeld 4°7o en een loename van
4’/2% per jaar, zullen de renle- en aflossingsverplichlingen van

Uit deze label blijkt dal de relalieve omvang van de brulo buitenlandse schuld in Argentinie en Brazilie sneller daalt dan in
Mexico en Venezuela. In dit laalsle land Ireedl vrijwel geheel

deze landen in de jaren 1985 – 1990 lussen de 40 en 50% van de

geen relalieve schuldverlichiing op, helgeen niei wegneemi dat

uilvoer van goederen en diensten blijven bedragen. Herstruclureringsovereenkomslen, mel name voor de jaren 1987 en 1988,

de relatieve omvang van de schuld in 1990 loch nog de laagsle
van de vier genoemde landen blijfl. De achlerblijvende schuld-

hel uilvoervolume van de Lalijnsamerikaanse landen mel circa

zullen deze schuldendienstratio naar verwachting lol 40% kun-

daling in Mexico en Venezuela wordl veroorzaakl door de situa-

nen beperken, maar dil leidl wel tot een uitstel van vefplichtin-

tie op de wereldoliemarkt, waar zowel de prijs- als de vraagvooruilzichten nauwelijks een waardeslijging van de olie-uilvoer

gen lol in de jaren negenlig. Daardoor moel ook in de eersle jaren van dal decennium worden gerekend op een schulden-

dienslralio voor Lalijns-Amerika, welke ongeveer twee maal zo
hoog zal zijn als het geraamde gemiddelde van alle schuldenlanden le zamen.

Aan een en ander ligl dan nog de veronderslelling len
grondslag, dal de Latijnsamerikaanse schuldenlanden hun in-

voerbehoefte ondergeschikt maken aan de eis van extern evenwicht, zodal de brulo buitenlandse schuld nog slechts in zeer be-

doen voorzien. Dit beeld zal nog somberder worden als de huidige trend op de wereldoliemarkt aanhoudt en er over de beschouwde periode een gemiddelde olieprijs van bij voorbeeld
$ 26 per vat zou gelden.
Gemeten in procenten van de uitvoer van goederen zullen de
renteverplichtingen in de beschouwde periode enigszins afne-

men, zij het dat de gemiddeld hoge ree’le rentetarieven loch een

evenwichl hebben gerealiseerd op de lopende rekening van de be-

forse lasl zullen blijven. Met name voor Argentinie zullen de renteverplichtingen nauwelijks draagbaar zijn, te meer wanneer rekening wordt gehouden met de overweging dal juist de eis van
exlern evenwichl voor Argenlinie zeer moeilijk haalbaar lijkl,
zodal gevreesd moel worden voor een loename van de schuld en

lalingsbalans. Hel invoervolume zal in de jaren 1986— 1990 dan

daarmee van de renleverplichtingen. De afhankelijkheid van de

mel gemiddeld 7% per jaar kunnen toenemen, waarmee een binnenlandse economische groei zal kunnen worden gerealiseerd

invoer van de eis van extern evenwicht leidt ertoe dat voor Mexico en Brazilie in de periode 1985 – 1990 een gemiddelde slijging
van de invoer mogelijk is van 15% per jaar, lerwijl dil voor Argenlinie en Venezuela beperkl blijfl tot respectievelijk 6 en 1%.
De slerke daling van de invoer gedurende de laatste jaren in
Mexico en het ten gevolge daarvan gecreeerde overschot op de

perkle mate zal toenemen en in ieder geval zal afnemen als per-

cenlage van de uilvoer van goederen en dienslen. Volgens de ramingen van hel IMF zal de Lalijnsamerikaanse regio in 1990

van circa 4’/2% per jaar, duidelijk minder dan in de jaren zestig

en zeventig (circa 6%).
Enige scenario’s voor de vier grote schuldenlanden

lopende rekening van de betalingsbalans geeft dil land nogal wat

Wanneer de middellange-termijnvooruitzichten voor een aanlal individuele Lalijnsamerikaanse landen worden geanalyseerd

king van de invoer. Cijfers over de eerste zeven maanden van dil

ruimle om te kiezen voor een snelle of een geleidelijke optrek-

dan blijken achter de regiocijfers toch forse verschillen tussen de

jaar laten een forse invoergroei van circa 30% zien. Ook Venezuela heeft len gevolge van hel lopende-rekeningoverschol in 1984

wordl gehouden mel afwijkende ontwikkelingen ten aanzien van

ruimte om in 1985 onder de geldende uitvoerveronderslellingen
de invoer relatief sterk te verhogen. Geheel tegengesteld is de si-

uitvoergroei, renteniveau en olieprijzen.
Voor Argenlinie, Brazilie, Mexico en Venezuela zijn een aan-

tuatie in Argentinie, waar de eis van extern evenwicht tol een verdere forse inkrimping van de invoer zou noodzaken.

afzonderlijke landen schuil te gaan, zeker wanneer rekening

tal middellange-termijnveronderstellingen doorgerekend. Hier-

Het geheel, onder de gemaakte vooronderstellingen, overzien-

bij is ervan uitgegaan dat deze landen in de periode 1985 — 1990

de lijkt de situatie voor Brazilie er het meest rooskleurig uit te
zien in termen van beheersbaarheid van de problemaliek. Voor
Mexico is de verwachle onlwikkeling duidelijk minder voorspoedig, zij hel dat dit land zich door de sterke exlerne aanpas-

hun beleid richten op stabilisatie van de builenlandse schuld
Tabel 3. Ontwikkeling externe indicatoren bij centrale vooronderstellingen en beleid gericht op nominate schuldstabilisatie
Argentinie

Brazilie

Mexico

Venezuela

585
545
355

380
350
225

400
400
345

220
225
210

Bruto buitenlandse schuld

(to uitvoer van goederen)
1984
1985
1990

Renteverplichtingen
(% uitvoer van goederen)
1984
1985
1990

ESB 4-12-1985

heeft gecreeerd. Veel meer dan dat is het evenwel niet; schuld- en
renleverplichtingen zijn ook in 1990 verhoudingsgewijs nog zeer
hoog. Hoewel voor Venezuela nauwelijks een verbetering wordl
voorzien, zal hier toch sprake kunnen zijn van een beheersbare

situatie, te meer daar de schuldindicaloren relalief laag zijn en
zullen blijven. Voor Argentinie len slolle lijkt de situatie vrij ho-

peloos. Zelfs bij een zeer stringente exlerne aanpassing blijft de
situalie voor dil land in 1990 uilerst ongewis, met alle risico’s

van dien.
72
74
49

41
38

50
44

25

36

22

21
20

In afwijking van de bovengenoemde centrale vooronderstellingen is er tot nog toe in 1985 sprake van een sterkere daling van

de rente dan aanvankelijk werd verwacht, lerwijl lerzelfder tijd
de olieprijs zich neerwaarts ontwikkelt. Voor de olieimporlerende schuldenlanden zijn beide ontwikkelingen van po-

Invoerwaarde (gemiddelde
toename per jaar in %)
1985
1985- 1990

sing in de jaren 1982 – 1984 op korte termijn enige ademruimte

-45
6

14

15

60
15

37
7

sitieve invloed op de externe positie. Voor de olie-exporterende
schuldenlanden daarenlegen wordt het positieve effect van de
rentedaling gecompenseerd door de daling van de olie-

1225

inkomsten. Hoewel er op dit moment nog onvoldoende aanlei-

ding bestaat om de eerder gehanteerde middellange-termijnveronderstellingen op grond van deze recente ontwikkelingen te
herzien, is desalniettemin in label 4 een overzicht gegeven van de
eerder vermelde externe indicatoren, onder de veronderstelling
dat de olieprijs gedurende de gehele beschouwde periode $ 2 per

vat lager zal liggen dan eerder verondersteld en dat de internationale rente gemiddeld geen 10% maarslechts8%zalbedragen. In
overeenstemming met ontwikkelingen in het verleden is daarbij
tevens verondersteld dat in Mexico de uitvoertoename van industriele produkten zal achterblijven bij het gemiddelde van de

regio, zodat de uitvoerwaarde van niet-olieprodukten slechts
met 6% per jaar zal toenemen.

Tabel 4. Ontwikkeling externe indicatoren bij alternatieve

vooronderstellingen en beleidgericht op nominate schuldstabilisatie
Argentinie

Brazilie

Mexico

Venezuela

585
545
355

380

400

350
225

425
390

220
240

72

43

41
34
19

50
42
35

22
19
18

-32
7

20
16

59

32
6

Bruto buitenlandse schuld
(% uitvoer van goederen)
1984
1985
1990

225

Renteverplichtingen
(% uitvoer van goederen)
1984
1985
1990

65

Invoerwaarde (gemiddelde
toename per jaar in %)
1985
1985- 1990

12

Zoals verwacht mocht worden heeft olie-importeur Brazilie

volop baat bij dit alternatieve scenario. Naast daling van renteverplichtingen leidt het feit dat nog altijd een groot deel (circa

55%) van de Braziliaanse invoer bestaat uit energie, bij de veronderstelde prijsdaling van olie tot de mogelijkheid de niet-olieinvoer additioneel te verhogen. Ook Argentinie heeft baat bij de
rentedaling, maar profiteer! minder van de olieprijsverlaging
door de geringere energie-afhankelijkheid. Ondanks de rentedaling blijft het beeld voor Argentinie zeer zorgwekkend. Het gecombineerde effect van rentedaling en verlaging van de olieprijs

biedt noch Venezuela, noch Mexico enig soelaas. Met name
doordat de uitvoerprestatie van Mexico achterblijft, wordt ook
het uitzicht op een verbetering van de Mexicaanse schuldsituatie

ontnomen.
Kortom, grote winnaar bij een voortzetting van de huidige

ontwikkelingen zal Brazilie zijn. Of Brazilie deze verbetering
van de externe positie ook gepaard kan laten gaan met interne
beleidsaanpassingen, zodat ook voor de jaren negentig een goede uitgangspositie wordt geschapen, blijft natuurlijk de vraag.
Wel lijkt het crop dat Brazilie van de vier beschouwde landen bij
het interne aanpassingsbeleid relatief het minste geremd zal worden door overwegingen van externe aard. Mexico zal daarente-

gen sterk getroffen kunnen worden door de prijsdaling van olie.
Vooral nu de Mexicaanse olie-uitvoerprijzen tot beneden $ 26
per vat zijn gedaald, worden de mogelijkheden tot invoergroei

verder geremd. Veel hangt daarbij af van de mate van rentedaling en van de vraag of er sprake is van een tijdelijk dan wel een
permanent lagere olieprijs.
Frans van Bijsterveld
Bert Sperna Weiland

1226

Auteurs