Europese monetaire stabiliteit
en beleidssymmetrie
Een werkgroep onder leiding van de Italiaan Padoa-Schioppa heeft een rapport gewijd aan
de problemen die zouden kunnen voortvloeien uit het voltooien van de interne markt in de
Europese Gemeenschap. In een bespreking van het EMS waarschuwt het rapport voor een
mogelijk destabiliserende werking van kapitaalliberalisatie. Padoa-Schioppa zoekt de
oplossing in institutionele hervormingen en beleidssymmetrie, waarbij meer van de
aanpassingslast door de overschotlanden wordt gedragen. De auteurs van dit artikel
spreken zich uit tegen beleidssymmetrie binnen het EMS en zijn van mening dat
convergentie van het macro-economische beleid altijd plaats moet vinden in de richting
van prijsstabiliteit.
DR. H.J. BLOMMESTEIN – DRS. H. HOOGERVORST
DRS. A.J.F.M. DECKERS*
In 1985 nam de Europese Gemeenschap twee beslissingen die zowel verbreding als verdieping van de organisatie
tot doel hadden. In dat jaar werd namelijk besloten tot uitbreiding van de Gemeenschap met Spanje en Portugal per
1 januari 1986, alsmede tot voltooiing van de interne markt
in 1992. Deze beslissingen wekten in brede kring enthousiasme, maar werden door velen ook met een zekere terughoudendheid begroet. Sceptic! vroegen zich af of de
Gemeenschap er in zou kunnen slagen alle nationale
restricties op het intra-Europese verkeer van goederen,
diensten en produktiefactoren volgens het voorgenomen
tijdschema af te schaffen, mede vanwege de toename van
de sociaal-economische heterogeniteit van de EG door de
toetreding van Spanje en Portugal.
In april 1986 heeft de Europese Commissie een groep
onafhankelijke deskundigen verzocht een rapport te
schrijven over de eventuele problemen die zouden kunnen
voortvloeien uit dit tweeledige proces van interne Integratie en uitbreiding, en suggesties te doen voor oplossingen.
Precies een jaar later presenteerden deze experts een
rapport, getiteld Efficiency, stability and equity. A strategy
for the evolution of the economic system of the European
Community. In dit rapport ontvouwt de studiegroep, die onder leiding stond van dr. Padoa-Schioppa, een hoge functionaris van de Banca d’ltalia, op uitvoerige wijze haar visie op de toekomstige ontwikkeling van de Gemeenschap.
In dit artikel zullen wij vooral aandacht besteden aan de
beleidssuggesties die het rapport doet t.a.v. het Europese
Monetaire Stelsel (EMS). Het EMS neemt in het rapport
een belangrijke plaats in, omdat verwacht wordt dat de
werking van het stelsel sterk zal worden bei’nvloed door het
streven het intra-Europese kapitaalverkeer uiterlijk in 1992
volledig te liberaliseren. Alvorens de visie van de PadoaSchioppa-groep op de toekomst van het EMS te bespreken, zullen wij echter eerst de algemene uitgangspunten
van het rapport kort weergeven.
lijkheid (‘equity’) als centrale doelstellingen van het economische beleid. In het kader van de Gemeenschap dienen
deze doelstellingen concrete uitdrukking te vinden in het
streven naar respectievelijk marktintegratie, macro-economische stabiliteit (m.n. wisselkoersstabiliteit) en een billijke intra-Europese inkomensverdeling. Volgens de
Padoa-Schioppa-groep bestaan er tussen deze doelstellingen belangrijke dwarsverbindingen, die niet noodzakelijk positief zijn. Integendeel, het rapport stelt dat de voltooiing van het proces van marktintegratie in de EG
hoogstwaarschijnlijk ongewenste consequenties heeft
voor het streven naar economische stabiliteit en een billijke inkomensverdeling. Anders geformuleerd: een efficientere allocatie kan gepaard gaan met minder stabiliteit en
een minder evenwichtige intra-Europese inkomensverdeling.
De trade-off tussen doelmatigheid en een billijke inkomensverdeling zou volgens het Padoa-Schioppa-rapport
binnen Europa zijn uitdrukking kunnen vinden in het samengaan van versnelling van de economische groei als
gevolg van de marktintegratie en vergroting van de intraregionale onevenwichtigheden binnen de Gemeenschap.
De Padoa-Schioppa-groep ontkent niet dat de eenwording
van de Europese markt tot substantiate economische
winst zal leiden, doch vreest dat deze winst niet op evenwichtige wijze tussen de lidstaten zal worden verdeeld. Dit
zou in brede kring kunnen leiden tot de opvatting dat de
voltooiing van de interne markt een onjuist programma is.
Om dit te voorkomen stelt de studiegroep voor de herverdelingsfuncties van de Gemeenschap (zoals de structurele fondsen) aanzienlijk te vergroten en effectiever te
maken.
De Padoa-Schioppa-groep ziet het gevaar van een
trade-off tussen de beleidsdoelen van doelmatigheid en
stabiliteit vooral gelegen in het potentieel destabiliserende
effect van volledige kapitaalliberalisatie op het Europese
Monetaire Stelsel. Liberalisatie van het kapitaalverkeer
draagt weliswaar bij aan een optimale reallocate van de
Doelmatigheid, stabiliteit en billijkheid
Zoals de titel van het Padoa-Schioppa-rapport al aangeeft, ziet de studiegroep doelmatigheid, stabiliteit en bil-
1088
* De auteurs zijn respectievelijk plaatsvervangend hoofd en beleidsmedewerkers van de afdeling Internationale Monetaire Zaken van het
Ministerie van Financien. Het artikel is geschreven op persoonlijke
titel.
factor kapitaal, en zal de efficientie-doelstelling bevorderen, doch de volledige vrijmaking van private kapitaalstromen zou volgens het rapport tegelijkertijd de stabiliteit van
het EMS ernstig bedreigen. De omvang van deze private
kapitaalstromen zullen namelijk die van de voor interventies beschikbare reserves verre overtreffen en de verdediging van wisselkoersen ernstig bemoeilijken. Ten einde
destabiliserende kapitaalstromen te voorkomen, zou de
beleidsconvergentie tussen de lidstaten moeten toenemen, hetgeen alleen op duurzame wijze zou kunnen geschieden indien de hiermee gepaard gaande aanpassingslasten op billijke (‘symmetrische’) wijze worden verdeeld tussen tekortlanden en overschotlanden.
Met deze analyse heeft de Padoa-Schioppa-groep de
schets van de driehoeksverhouding tussen doelmatigheid, stabiliteit en billijkheid voltooid. Wij zullen deze menage a trois aan een nader onderzoek onderwerpen in de
nu volgende bespreking van de door de studiegroep gedane aanvullende beleidsvoorstellen m.b.t. de versterking
van het EMS.
Kapitaalliberalisatie en het EMS_____
De Padoa-Schioppa-groep ziet de status quo van het
EMS als een situatie waarin de Bundesbank op informele
wijze de standaard zet voor het monetaire beleid, en de
centrale banken van de overige lidstaten een beperkte mate van monetaire autonomie weten te handhaven, in het
bijzonder dank zij kapitaalrestricties en periodieke wisselkoersaanpassingen. Het land met de minste monetaire autonomie is Nederland, omdat het geen kapitaatrestricties
meer kent en een vaste wisselkoers met de DM nastreeft.
Dan volgen Belgie en Denemarken, landen waarvan de kapitaalmarkten vrijwel volledig geliberaliseerd zijn 1), maar
die bij spilkoersaanpassingen meestal niet een vaste wisselkoers met de DM hebben gehandhaafd. Frankrijk, Italie
en lerland hebben iets meer monetaire autonomie bij de
gratie van kapitaalrestricties (relatief weinig in Frankrijk,
nog betrekkelijk veel in Italie en lerland) en min of meer f requente wisselkoersaanpassingen (en een bredere fluctuatiemarge van de lire in het geval van Italie) 2). Indien de
EMS-landen slagen in hun voornemen alle resterende kapitaalrestricties uiterlijk in 1992 te hebben afgeschaft en
tegelijkertijd een minder rigide wisselkoersregime wordt
afgewezen, dan zal de toch al beperkte marge voor monetaire autonomie nog verder worden ingeperkt:,,…even the
leading country might encounter difficulties or find it impossible to sustain a policy inconsistent with that adopted
by the majority” (blz.95). Volgens het rapport zal er zelfs
een nieuw institutioneel tijdperk voor het EMS aanbreken:
,,Complete liberalisation of capital movements would result in the system being required to perform the new and
qualitatively different task of reconciling the monetary
objectives of a group of countries of comparable size”
(blz.95). Zelfs wanneer er een hoge graad van convergentie van het monetaire beleid is bereikt (en de PadoaSchioppa-groep is van mening dat de EMS-landen hierin
al ver zijn gevorderd), dan blijft het gevaar van verstorende
kapitaalstromen voor het EMS als zone van monetaire stabiliteit. Omdat de markten zich vaak laten leiden – aldus
de studiegroep – door vage geruchten en valse percepties,,,…there is the risk that the vagaries of financial markets rather than the evolution of the real sector and the policy of the monetary authorities will determine the timing
and the amount of a realignment”, (blz.97).
Alvorens in te gaan op de suggesties die het rapport vervolgens doet t.a.v. het toekomstige beheer van het EMS in
deze moeilijke omstandigheden, zullen wij eerst bovenstaande analyse van commentaar voorzien. Ten
eerste gaat de studiegroep er onzes inziens ten onrechte
van uit dat volledige kapitaalliberalisatie een kwalitatief
andere taak aan het EMS oplegt. Ook nu al heeft het stelsel tot taak het monetaire beleid van de deelnemende landen met elkaar te verenigen, hetgeen een aanzienlijke beperking van monetaire autonomie impliceert (in het rapKSR 1R-11-19R7
port wordt dit ook erkend door te stellen dat de huidige
graad van monetaire autonomie van de deelnemende landen zeer beperkt is). De kapitaalrestricties en (politiek onaantrekkelijke) wisselkoersherschikkingen, die noodzakelijk zijn om een hogere graad van monetaire autonomie te
handhaven, vormen voor de meeste EMS-participanten
een te hoge prijs om er op grote schaal gebruik van te maken. Tevens moeten de gevolgen van verdere vrijmaking
van het kapitaalverkeer voor het nationale monetaire beleid niet worden overschat. Een aantal EMS-landen heeft
zijn kapitaalverkeer al volledig geliberaliseerd, zonder dat
hun nationale monetaire beleid ernstig heeft geleden onder de vermeende grillen van de Internationale financiele
markten. Weliswaar wordt de termijn waarop een land zich
een afwijkend beleid kan permitteren (nog) iets korter,
doch dit is tevens een voordeel omdat tijdiger een toch onvermijdelijk aanpassingsproces moet worden ingezet: de
beleidsdiscipline wordt groter, en derhalve wordt de gewenste beleidsconvergentie in de richting van interne monetaire stabiliteit sterker gestimuleerd.
Ten tweede ademt het rapport veel wantrouwen jegens
de ‘wispelturige’ financiele markten die zich maar niet
door de al bereikte convergentie en het vastberaden monetaire c.q. wisselkoersbeleid van de EMS-centrale banken willen laten imponeren. Te lichtvaardig wordt naar onze mening geopperd dat de markten zich vaak door irrationele motieven laten leiden en, derhalve, niet altijd genoeg
aandacht aan de economische ‘fundamentals’ zouden
besteden. Indien de monetaire autoriteiten duidelijke en
consistente signalen geven en deze ondersteunen met
een effectief beleid, dan is er weinig reden om bevreesd te
zijn voor ‘irrationele’ kapitaalbewegingen. Het geetaleerde wantrouwen t.o.v. de financiele markten komt naar onze mening voort uit de ambivalente evaluatie van de
Padoa-Schioppa-groep van de bereikte graad van convergentie. Aan de ene kant geeft het rapport toe dat de loonen prijsontwikkelingen binnen het EMS nog onvoldoende
op elkaar zijn afgestemd en periodieke wisselkoersherschikkingen daardoor nog onvermijdelijk zijn, aan de andere kant toont het rapport zich tevreden over de al bereikte convergentie en moet het zich in moeilijke bochten wringen om ‘speculatieve’ kapitaalstromen uit het vermeende
irrationele gedrag van de financiele markten te kunnen
verklaren. Het is jammer dat het rapport niet op ondubbelzinnige wijze toegeeft dat de convergentie op een aantal
beleidsterreinen (w.o. het budgettaire beleid) nog onvoldoende is en dat, derhalve, de monetaire autoriteiten in
sommige EG-landen niet altijd kunnen rekenen op het vertrouwen van de financiele markten in hun beleid.
Beleidssymmetrie
Ten einde de problemen die zouden kunnen voortvloeien uit de kapitaalliberalisatie het hoofd te kunnen bieden,
dient het EMS volgens het Padoa-Schioppa-rapport een
nieuwe weg in te slaan, een ‘tweede fase’ te bereiken,
waarin zowel de onderlinge monetaire coordinate als de
EMS-mechanismen (w.o. intramarginale interventies, het
gebruik van de ecu, een nieuwe vrijwaringsclausule voor
het kortlopende kapitaalverkeer, en het EMS-kredietmechanisme) zouden moeten worden versterkt.
Het rapport is niet erg tevreden over de wijze waarop tot
nu toe het monetaire beleid binnen het EMS wordt gecoordineerd: ,,…in a situation in which inflation rates have be1) Hierbij zij aangetekend dat Belgie nog steeds een dubbele wisselmarkt kent en dat de Deense monetaire autoriteiten pas sinds 1982
hun beleidsfilosofie over de invloed van een vrij(er) internationaal kapitaalverkeer op het monetaire beleid fundamenteel hebben gewij-
zigd. Sinds dat jaar kennen de Deense monetaire autoriteiten in beginsel aan een vrij(er) kapitaalverkeer een beleidsdisciplinerende
werking toe die op haar beurt een gunstige invloed kan hebben op de
interne monetaire stabiliteit.
2) Spanje en Portugal nemen geen deel aan het EMS. Het VK en Griekenland maken wel deel uit van het EMS, doch participeren niet in het
wisselkoersarrangement.
1089
come lower and more convergent than ever before during
the last 15 years, the acceptance of an unqualified disinflationary priority and German leadership as a way to coordinate monetary policies is likely to decrease” (biz. 97). De
in deze zin geuite bezorgdheid over excessieve desinflatie
komt elders in het rapport nog duidelijker tot uiting: ,,The
most probable risk in the event of increasing economic interdependence is that of excessive disinflation in macroeconomic policy management and thus an aggravation of
employment problems” (biz. 20). De studiegroep maakt
niet duidelijk wat precies onder ‘excessive disinflation’
moet worden verstaan (inflatiecijfers die tot nul naderen?).
Uit bovenvermelde passages concluderen wij dat het rapport impliciet uitgaat van het bestaan van een al dan niet
duurzame trade-off tussen inflatie en werkloosheid.
De Padoa-Schioppa-groep suggereert een verband tussen de vermeende neiging van het EMS tot ‘excessieve’
desinflatie en het onofficiele leiderschap van de Bundesbank binnen het stelsel. Het Duitse monetaire leiderschap
wordt gezien als een uiting van een veronderstelde tendens van het EMS om de voor wisselkoersstabiliteit noodzakelijke aanpassingslast in onevenredige mate op te leggen aan de tekortlanden. Terwijl tekortlanden worden gedwongen tot monetaire en/of budgettaire inkrimping, rust
er op de overschotlanden niet een analoge plicht tot verruiming. Door deze asymmetrie zou het EMS ongewenste deflatoire tendensen vertonen.
Ten einde het EMS meer symmetrisch te maken wordt
het volgens de Padoa-Schioppa-groep tijd om te gaan denken aan vergemeenschappelijking van het monetaire beleid. Een eerste stap zou zijn het gezamenlijk vaststellen
van nationale monetaire doelzones, mogelijk aangevuld
met een geaggregeerde monetaire doelvariabele voor het
EMS-gebied, waarnaar het monetaire beleid van de EMSlanden zich zou moeten richten. Klaarblijkelijk verwacht
de studiegroep dat op deze wijze de dominantie van de
Bundesbank op monetair gebied zal kunnen worden vervangen door een collectief leiderschap.
Behalve door verbeterde coordinate dient het EMS ook
te worden versterkt door een meer actief en symmetrisch
gebruik van de bestaande beheersmechanismen. Het rapport is weinig concreet over de wijze waarop dit zou moeten geschieden, maar lijkt vooral te denken aan symmetrische intramarginale interventies, gemeenschappelijke financiering daarvan, verruiming van de EG-kredietfaciliteiten en intensiever gebruik van de ecu.
De versterking van het EMS langs bovenstaande wegen
zou volgens de studiegroep o.a. de volgende institutionele
implicaties moeten hebben:
– het Monetair Comite 3) zou verantwoordelijk moeten
zijn voor de formulering van de gezamenlijke monetaire
groeivariabele;
– het Comite des Gouverneurs 4) zou primair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het monetaire beleid, met name voor gecoordineerde renteaanpassingen en interventies;
– het EMS moet als eenheid naar buiten gaan optreden
op het gebied van de Internationale monetaire betrekkingen om de onderhandelingspositie jegens Japan en
de VS te versterken.
vooraanstaande positie van de Bundesbank is immers
geen formeel institutioneel gegeven; deze positie is op ‘natuurlijke’ wijze tot stand gekomen via een geloofwaardig
monetair beleid, dat navolging kreeg in andere lidstaten.
Het mag geen verbazing wekken dat de financiele markten
zich wenden tot de valuta die het minst aan ontwaarding
onderhevig is. Er zijn geen objectieve redenen waarom de
Banque de France of de Banca d’ltalia niet dezelfde rol
binnen het EMS kunnen vervullen, uiteraard op voorwaarde dat hun beleid de financiele markten ten minste evenveel vertrouwen inboezemt als dat van de Bundesbank.
Daarnaast dienen de financiele markten in de desbetreffende landen een voldoende graad van ontwikkeling te bereiken om internationaal te kunnen concurreren. De vermeende asymmetrie van het EMS is geen eigenschap die
in het systeem institutioneel is vastgelegd, zij is het gevolg
van het feit dat niet alle participanten het doel van interne
monetaire stabiliteit even dicht hebben benaderd. Dat
sommige landen daartoe op dit moment een zwaardere inspanning zullen moeten leveren dan andere, vloeit dus
voort uit het feit dat die andere landen die inspanning al
eerder hebben geleverd. Met andere woorden: asymmetrische aanpassingen blijven noodzakelijk, zolang er asymmetrische tendensen tot het voeren van een adequaat beleid bestaan 5).
De bezorgdheid die de Padoa-Schioppa-groep toont
over de vermeende deflatoire tendensen van het EMS zijn
naar onze mening eveneens ongerechtvaardigd. Ten
eerste mag de gemiddelde inflatie binnen het EMS in de
laatste jaren wel sterk zijn gedaald, doch deze dating werd
deels veroorzaakt door tijdelijke ruilvoeteffecten en er is
geen reden om te verzuchten dat het ‘zo wel genoeg is geweest’. Ten tweede kan de op dit moment tegenvallende
economische groei in Europa moeilijk worden geweten
aan een te stringent monetair beleid dat door het EMS afgedwongen zou worden. Integendeel, het tempo van de liquiditeitsgroei heeft gedurende de laatste twee jaar in de
meeste EMS-landen (waaronder de BRD) dat van de toename van het nominale bruto nationale produkt fors overtroffen, voor velen reden om zich ongerust te maken over
een liquiditeits-‘overhang’ die tot wederopstanding van
het inflatiespook kan leiden. In onze optiek is de belangrijkste bijdrage van het monetaire beleid aan economische
groei en werkgelegenheid het garanderen van een stabiel
prijsklimaat. Bovendien hoeft men geen dogmatisch monetarist te zijn om op grond van ervaringen in de jaren
zestig en zeventig tot de conclusie te komen dat een expansief begrotingsbeleid de werkgelegenheid en reele
groei niet of nauwelijks op duurzame wijze in positieve zin
kan bemvloeden. Het pleidooi voor aanvullende vraagstimulering, dat op verschillende plaatsen in het rapport opduikt, kan om bovengenoemde redenen niet worden onderschreven 6). Naar onze mening dient het EMS te blijven
streven naar convergentie in de richting van het laagste,
niet het gemiddelde inflatieniveau.
3) Het Monetair Comite is een adviesgevend orgaan, samengesteid
uit vertegenwoordigers van de ministeries van financien en centrale
banken van de EMS-participanten, dat de Raad en de Commissie adviseert inzake monetaire en financiele kwesties op zowel nationaal als
Gemeenschapsniveau.
Beoordeling van de beleidsvoorstellen
In de beleidsaanbevelingen van het Padoa-Schiopparapport klinken deels de geluiden door die men traditioneel uit de richting van Italie en Frankrijk (en de Europese
Commissie) hoort opklinken (meer symmetrie, minder nadruk op een anti-inflatiebeleid), deels gaan de voorstellen
verder dan men gewoonlijk in EMS-kringen verneemt.
De geuite onvrede met het zogenaamde intrinsiek
asymmetrische karakter van het EMS en de dominante positie van de Bundesbank die daarmee zou samenhangen
is naar onze mening niet terecht. De overheersende positie van de Bundesbank zoals geschetst door de studiegroep geeft een tendentieuze voorstelling van zaken. De
1090
4) Het Comite des Gouverneurs is een orgaan samengesteid uit de
centrale-bankpresidenten van de EG-lidstaten, waarin overleg wordt
gevoerd over het beleid van de centrale banken, met name op het gebied van de geldmarkt en de valutamarkt.
5) Het in September jl. bereikte akkoord tussen de EMS-centrale banken over de mogelijkheid tot financiering van intramarginale interventies onder het zeer-korte-termijn-kredietmechanisme, is door de voor-
standers van een symmetrisch EMS als een kleine overwinning begroet. Het ging hier echter in wezen om niet meer dan een formalise-
ring van de ook al voorheen bestaande mogelijkheid om met toestemming van de crediteur-centrale bank dit type interventies te financieren.
6) Wel stemmen wij in met de gedachte van de studiegroep dat aanvullende maatregelen aan de aanbodzijde (bij voorbeeld gericht op
een grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt, een lagere belastingdruk
of vermindering van subsidies, etc.), het programma ter voltooiing van
de interne markt via extra groei op nuttige wijze kunnen
ondersteunen.
Wij delen de mening van de studiegroep dat het monetaire beleid binnen het EMS betere afstemming behoeft.
Anders dan het rapport vinden wij echter dat er nog onvoldoende inhoudelijke consensus over het monetaire beleid
bestaat en dat de beleidsconvergentie nog niet ver genoeg
is voortgeschreden om nu al tot vergaande institutionele
hervormingen over te gaan. Enkele van de concrete voorstellen van de Padoa-Schioppa-groep (zoals symmetrische intramarginale interventies en de gemeenschappelijke formulering van een Europese monetaire doelvariabele) neigen ernaar de lidstaten een directe greep op elkanders monetaire beleid te geven. Een dergelijke, geforceerde vorm van coordinatie zal tot instabiliteit kunnen leiden,
zeker zo lang de monetaire instellingen van de lidstaten
nog met sterk divergente binnenlandse ontwikkelingen
(m.n. op budgettair terrein) worden geconf ronteerd en ook
omdat in sommige EG-landen de scheiding tussen ‘money
printers’ en ‘money spenders’ niet voldoende is gegarandeerd. In deze omstandigheden is het beter dat de grenzen aan de monetaire autonomie worden gesteld door de
financiele markten (die geneigd zullen zijn een divergent,
inflatoir macro-economisch beleid ‘af te straffen’ door
valutasubstitutie).
Naar onze mening dienen de EMS-participanten zich in
eerste instantie in te spannen om op basis van vrijwilligheid en overreding voldoende overeenstemming te bereiken over het te voeren monetaire beleid. Hierbij dient de
nadruk te worden gelegd op het handhaven van adequate
renteverschillen, die veel meer indruk maken op de financiele markten dan grootschalige interventies. Een actief
rentebeleid is derhalve essentieel voor een stabiel EMS,
vooral wanneer het kapitaalverkeer volledig wordt vrijgemaakt. Daarnaast dient de divergentie op met name het
budgettaire terrein sterk te worden verminderd. Pas wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan worden overgegaan tot institutionele hervormingen die tot doel moeten
hebben een adequaat systeem van ‘checks and balances’
te creeren, gericht op monetaire stabiliteit 7). Een belangrijke voorwaarde voor een dergelijk systeem is een adequate, institutionele scheiding tussen de centrale banken
en de fiscale autoriteiten. Het voorstel van de PadoaSchioppa-groep om de formulering van het monetaire beleid onder te brengen bij het Monetair Comite, waarin zowel vertegenwoordigers van de Europese centrale banken
alsde ministeries van financier! zitting hebben, gaat juist in
de tegenovergestelde richting.
Conclusies
De Padoa-Schioppa-groep concludeert terecht dat de
volledige vrijmaking van het intra-Europese kapitaalverkeer gepaard dient te gaan met intensivering van de coordinatie van het monetaire beleid, maar overschat naar onze mening de destabiliserende werking van kapitaalliberalisatie op het EMS. De trade-off tussen volledige vrijmaking van het kapitaalverkeer en wisselkoersstabiliteit is
niet zo voor de hand liggend als zij door de studiegroep
wordt voorgesteld. Wij betwijfelen evenzeer of de stabiliteit
van het EMS gediend zou zijn met een symmetrische verdeling van de aanpassingslasten. Het doel van het EMS wisselkoersstabiliteit door monetaire stabiliteit – is voor
elke participant gelijk, maar zolang niet alle lidstaten dit
doel even dicht zijn genaderd, zal het ene land zich zwaardere inspanningen moeten getroosten dan het andere. Dit
is de plicht die elke deelnemer aan het EMS bij toetreding
vrijwillig op zich heeft genomen. Meer symmetrie zou juist
kunnen leiden tot minder stabiliteit, omdat de juiste koers
van het monetaire beleid meestal niet in het midden ligt.
Bovendien biedt het EMS in zijn huidige vorm voldoende
conditionele kredietfaciliteiten (die tot op heden voor een
belangrijk gedeelte onbenut zijn gebleven) om de aanpassingspijn van tekortlanden te verzachten.
Ten slotte zijn wij van mening dat de tijd nog niet rijp is
voor de ingrijpende institutionele hervormingen die de
Padoa-Schioppa-groep voorstaat. Hoewel er hoopgeven1-1QR7
Reserves bij de Europese ministers van Hnancien ten
aanzien van de coordinatie van het beleid
(ANP-foto)
de tekenen zijn dat binnen het EMS de consensus over het
te voeren monetaire en economische beleid begint toe te
nemen, is de divergentie van nationale politieke belangen
c.q. preferences nog zo groot, dat deze toenemende consensus nog altijd onvoldoende in beleidsconvergentie
wordt omgezet. In deze omstandigheden zou een vergaande institutionele hervorming van het EMS de stabiliteit van het stelsel niet ten goede komen. Deze wellicht wat
somber klinkende, maar wel realistische, vaststelling moet
echter niet worden opgevat als een uiting van pessimisme
over de toekomst van het EMS. Integendeel, zij komt voort
uit onze overtuiging dat er binnen de huidige institutionele
context voldoende ruimte is voor substantiele versterking
van het EMS. Hierbij valt onder meer te denken aan volledige toetreding van het Britse pond, vernauwing van de
fluctuatiemarge van de lire en vooral het voeren van een
actief rentebeleid gericht op het handhaven, respectievelijk creeren van adequate renteverschillen ter verdediging
van de wisselkoerspariteiten. De voor een stabiel EMS benodigde politieke wil en consensus kan niet via institutionele of technische hervormingen worden afgedwongen,
doch moet langs de weg van wederzijdse bemvloeding van
de lidstaten worden opgebouwd.
H.J. Blommestein
H. Hoogervorst
A.J.F.M. Deckers
7) Zie ook de regeringsnota De doelstellingen op langere termijn van
het EMS en de ecu, mei 1986.
1091