Ga direct naar de content

Europees beleidsleren is urgent

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 20 2004

Europees beleidsleren is urgent
Aute ur(s ):
Erik de Gier (auteur)
De auteur is directeur van siswo/Social Policy Research en hoogleraar sociaal b eleid aan de Universiteit van Amsterdam. H.G.deGier@uva.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4440, pagina 385, 20 augustus 2004 (datum)
Rubrie k :
prikkel
Tre fw oord(e n):

Politici en beleidsmakers hebben nogal eens de neiging, soms ten onrechte, de kosten van arbeidsbeschermende regelgeving en sociale
uitkeringen op de korte termijn te overschatten. De baten op de wat langere termijn worden daarbij vaak juist onderschat. Een mooi en
actueel voorbeeld is Duitsland. Duitsland kampt met een hoge en hardnekkige werkloosheid van (om en nabij de) tien procent van de
beroepsbevolking. De Duitsers zoeken de oplossing op dit moment in het afschaffen of drastisch verminderen van de
ontslagbescherming en het substantieel verlagen van de werkloosheidsuitkeringen. Dat laatste is het geval vanaf 1 januari van het
komend jaar.
Gezien de sociale onrust die dit tot gevolg heeft, is het de vraag of dit de juiste strategie is. Is er een betere strategie denkbaar? Voor een
antwoord kunnen we putten uit de ervaringen van een andere Europese lidstaat, namelijk Denemarken. In dat land is er al geruime tijd
sprake van een banenwonder met veel gunstiger werkgelegenheidsuitkomsten. Als verklaring voor het Deense succes geldt allerwegen
de combinatie van beperkte ontslagbescherming en relatief gunstige werkloosheidsuitkeringen. Hier zien we de baten van een
strategische combinatie van enerzijds flexibiliteit en anderzijds zekerheid.
Zou een dergelijke combinatie ook in Duitsland goed kunnen uitpakken? De resultaten van recent Duits wetenschappelijk onderzoek
waarin de werking van werkloosheidsuitkeringen in Duitsland en de vs werd vergeleken, lijken hier wel op te wijzen. De resultaten zijn
ondubbelzinnig en in lijn met de feitelijke Deense ervaringen. Hogere werkloosheidsuitkeringen leidden in Duitsland weliswaar tot een
iets langer zoekgedrag, maar leverden gemiddeld genomen wel een kwalitatief betere en stabielere baan op dan in de vs (Gangel, 2004).
Dat laatste is belangrijk om te voorkomen dat baanzoekers onnodig terechtkomen in een onwenselijke neerwaartse spiraal van dalende
inkomsten, baaninstabiliteit en daling van het niveau van banen.
Zullen de Duitsers geneigd zijn te leren van de Deense aanpak of zullen zij volharden in hun huidige aanpak van de problematiek? Het
laatste ligt meer voor de hand en is in meerdere opzichten jammer. Het kind zou dan wel eens met het badwater kunnen worden
weggegooid.
Een Verenigd Europa kan juist hier goede diensten bewijzen. Sinds een aantal jaren spreken de lidstaten met elkaar een communautaire
Europese werkgelegenheidsstrategie af. Het meest in het oog springend zijn de werkgelegenheidsdoelstellingen van deze strategie. Deze
komen erop neer dat de lidstaten er naar streven hun totale arbeidsparticipatiegraad in 2010 op te voeren tot zeventig procent. Het
streven voor de arbeidsparticipatiegraad van vrouwen is zestig procent en voor oudere werknemers vijftig procent. Dit moet conform de
zogenaamde Lissabon-doelstellingen geschieden in combinatie met een versterking van de sociale cohesie, zodat sociale uitsluiting en
armoede worden voorkomen. Tegelijkertijd dient de Europese economie zich in dezelfde periode te ontwikkelen tot de meest dynamische
kenniseconomie ter wereld.
Een wezenlijk onderdeel van de werkgelegenheidsstrategie is de op wederzijds beleidsleren gerichte open coördinatiemethode. Het is
juist deze methode die de lidstaten interessante doorkijkjes biedt in het succes en falen van het werkgelegenheidsbeleid in andere
lidstaten.
Nu wil de ironie dat de huidige regeringscoalitie van minister-president Schröder zich bij de voorgenomen hervormingen op het terrein
van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid in belangrijke mate heeft laten leiden door de Nederlandse werkgelegenheidssuccessen uit de
jaren negentig. Dit is zeker ook een vorm van beleidsleren. Maar door het uitblijven van succes is er inmiddels een soort modelmoeheid
ontstaan, met als gevolg dat men noch uit het succesvolle poldermodel, noch uit het Deense banenwonder lering wenst te trekken.
Tegelijkertijd moet men wel de Lissabon-doelstellingen realiseren. De beste remedie is echter niet het kortetermijndenken te laten
zegevieren over het langetermijndenken. Er moet in dat verband beter gebruik worden gemaakt van de Europese
werkgelegenheidsstrategie. De voordelen zijn in beginsel groot.
Over een langere periode heeft de Europese werkgelegenheidstrategie voor diverse landen gefungeerd als een baken bij het hervormen
van hun welvaartsstaten. De hervorming, van overwegend op het verstrekken van uitkeringen en herverdeling gerichte passieve
welvaartsstaten naar meer activerende welvaartsstaten, is gericht op het inschakelen van zo veel mogelijk burgers in betaald werk. De
achterliggende gedachte is dat daarmee niet alleen de afhankelijkheid van uitkeringsinstanties wordt doorbroken, maar tegelijkertijd ook
armoede en sociale uitsluiting worden voorkomen.

Een ander groot voordeel van de Europese werkgelegenheidsstrategie is dat deze ertoe kan bijdragen dat de neuzen min of meer in
dezelfde richting komen te staan. Dat is gunstig voor de vorming van een echte Europese arbeidsmarkt en voor de concurrentiepositie
van Europa. Ten slotte kan de Europese werkgelegenheidsstrategie helpen bij de aanpak van nieuwe communautaire uitdagingen. Zo
moet de Europese arbeidsmarkt generatie- en levensloopbestendig worden gemaakt voor alle categorieën werknemers. Alleen een
weloverwogen Europese gemeenschappelijk gedeelde werkgelegenheidsstrategie kan deze flexicurity bewerkstelligen.
Literatuur
Gangel, M. (2004) Welfare States and the Scar Effects of Unemployment: A Comparative Analysis of the United States and West
Germany. AJS, Vol. 109, No. 6, May 2004, blz. 1319-64.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur