Europa in internationaal
perspectief
W.G.e.M. Haack en H. ]ager*
I
n dit artikel komt de relatie van de EG met de overige landen in Europa, de
ontwikkelingslanden, Zuidoost-Azië en de VS aan bod. Hoewel tegengestelde
economische belangen duiden in de richting van blokvorming, ligt een verwatering
van tegenstellingen door de toenemende vervlechting van de wereldeconomie meer
voor de hand.
Sinds de ineenstorting van het wisselkoersstelsel
van Bretton Woods in 1973 is er een geleidelijk toenemende neiging de industriële wereld in drie blokken in te delen: de VS,de EG en Japan. De dollar
kreeg als internationale valuta immers toenemende
concurrentie te duchten van de Duitse mark en later
de Japanse yen. Ook op het gebied van handelsprotectie werd in toenemende mate in termen van deze
drie blokken gedacht. De recente beëindiging van
de koude oorlog heeft het beeld van drie concurrerende handelsblokken aanzienlijk versterkt. Door
het wegvallen van de noodzaak van een politieke
alliantie tegen de communistische dreiging krijgen
de economische problemen en daarmee ook de economische conflicten tussen de partners een prominentere plaats.
Men is gemakkelijk geneigd om hedendaagse beelden te generaliseren tot toekomstige tendensen. Op
grond van de voorgaande impressie zou dat een neiging betekenen tot toenemende internationale spanningen voor Europa op economisch terrein, toegespitst op de onderlinge relaties tussen de VS,de EG
en Japan – de G-3. Het doel van dit artikel is te pogen de tendensen in de wereldeconomie te ontdoen
van korte-termijnverstoringen en zo een helderder
beeld te krijgen van het perspectief van Europa in
de loop van het huidige decennium. Daartoe zal de
aard van de economische relaties op langere termijn
van de EG met achtereenvolgens de overige Europese landen, de ontwikkelingslanden, de VSen Japan
worden geschetst. De economische blokvorming
krijgt daarbij speciale aandacht. Op basis van deze
schets komen we tot de slotsom dat vooralsnog wel
op voortdurende economische spanningen tussen
de EG en overige landen moet worden gerekend,
maar dat het alom aangehangen toekomstbeeld van
een steeds sterkere opdeling van de wereldeconomie in drie blokken zal verwateren.
Europese landen
voornamelijk economisch van aard. Eén motief is
om als exporteur niet buitengesloten te worden. Dit
geldt met name voor de landen die tot de Europese
vrijhandelsassociatie (EVA)behoren. Daarvan hebben Oostenrijk, Zweden, Zwitserland en Finland intussen een formeel toetredingsverzoek ingediend.
Ook Turkije, Malta en Cyprus hebben een dergelijk
verzoek gedaan. Vele Midden- en Oosteuropese landen, waaronder Polen en Hongarije, willen ook zo
snel mogelijk in de Gemeenschap worden opgenomen. Voor deze landen geldt met name het motief
van financiële steun.
De problemen die verdere uitbreiding van het lidmaatschap van de EG met zich meebrengt zijn
groot. Naast de technische en institutionele problemen als het lidmaatschap en de stemprocedure in
de Raad, Commissie en Parlement, de huisvesting
en vergaderfaciliteiten, de vertaalwerkzaamheden
(die op zichzelf de werkzaamheden van de Gemeenschap al zouden kunnen blokkeren), zijn er vele inhoudelijke problemen. Bij EVA-kandidatenzijn de
problemen het minst omvangrijk. Deze landen zijn
industrieel ontwikkeld en gemakkelijk in staat de
vereiste regelingen in hun wetgeving op te nemen
en uit te voeren. Bovendien zullen ze naar verwachting per saldo aan het EG-budget bijdragen. Daarom
komen zij ongetwijfeld als eerste in aanmerking
voor toetreding.
Een dergelijke uitbreiding zal de besluitvorming in
de Gemeenschap zeker bemoeilijken. De meningsverschillen tussen de lidstaten over economische en
politieke vraagstukken zullen immers worden vergroot. Eensgezinde voortgang van het integratieproces valt daarom niet te verwachten. Een aantal kernlidstaten zullen de samenwerking willen verdiepen,
terwijl andere leden de bereikte mate van samenwerking wensen te handhaven of soms zelfs verminderen. Aan een Europa van meerdere intensiteiten
van integratie zal niet zijn te ontkomen. Een verdere
verschuiving naar een model van permanent inter-
Het overgangsgebied tussen de interne en externe
betrekkingen van de EG bestaat uit de toetreding
van nieuwe lidstaten. Daarvoor heeft zich inmiddels
een flinke rij kandidaten gevormd. De motieven zijn
• De auteurs zijn resp. als universitair docent en als hoogleraar Internationale economische betrekkingen verbonden
aan de Universiteit van Amsterdam.
gouvernementeel overleg, als uitvloeisel van een
groeiende tegenzin in verdere politieke integratie,
lijkt dan op middellange termijn aannemelijk.
De aanvragen van Turkije, Malta en Cyprus plaatsen
de Gemeenschap voor een veel groter, vooral politiek, probleem. Wellicht dat de oplossing hier zal
worden gevonden in een uitstel en verdere versoepeling van de associatievoorwaarden.
De grootste uitdaging voor de EG in de jaren negentig, zijn waarschijnlijk de ontwikkelingen in Oost-Europa. Het ingrijpende proces van economische en
politieke hervorming dat deze landen, die gelegen
zijn in de onmiddellijke geografische nabijheid van
de EG, doormaken, is voor West-Europa van directe
betekenis. Geleidelijk wordt duidelijk met hoeveel
problemen de overgang naar nieuwe politieke en
economische verhoudingen in Oost- en Midden-Europa gepaard gaat. Er is in sommige landen sprake
van volledige desintegratie van de vroeger bestaande politieke structuren. Overal worden de vroegere
coördinatiemechanismen in de economie vervangen
door een marktsysteem. Tegenover deze onevenwichtig verlopende processen dient West-Europa
zijn houding te bepalen. De EG voert voorlopig een
voorzichtig beleid van financiële hulpverlening, industriële, technische en wetenschappelijke samenwerking en handelsliberalisatie. Tot nu toe is de
meeste aandacht daarbij uitgegaan naar Polen, Tsjecho-Slowakije en Hongarije, de landen waar de economische veranderingen zich in een relatief stabiel
politiek klimaat lijken te voltrekken. Geleidelijk zijn
echter ook andere Oosteuropese landen bij de hulpverlening betrokken.
Het is van groot belang dat de economische ontwikkeling in Oost-Europa snel op gang komt. Dit zal de
bevolking daar hoop bieden en vertrouwen geven
in de toekomst. Massale emigratiepogingen, die beslist niet ondenkbaar zijn, kunnen daarmee wellicht
worden voorkomen. Bovendien zal het de vraag
naar kapitaal- en consumptiegoederen stimuleren,
waarvan West-Europa weleens een van de belangrijkste leveranciers zal kunnen blijken te zijn. In dit
opzicht zal de houding van de EG de komende jaren van grote betekenis zijn. Een uitstekende stimulans voor zo’n snelle economische ontwikkeling is
een Westeuropees beleid gericht op
• het afbreken van handelsbarrières voor exporten
uit Oost-Europa, met inbegrip van beperking van
de toepassing van anti-dumpingmaatregelen, ten
einde daar gevestigde ondernemingen afzetmogelijkheden te bieden;
• het bevorderen van directe investeringen vanuit
West-Europa in Oost-Europa, ten einde bedrijvigheid en werkgelegenheid te scheppen; en
• het verlenen van omvangrijke overheidssteun aan
Oost-Europa om het economische systeem op te
bouwen, inclusief het voorlopig afzien van
schuldaflossing.
Een eventuele toetreding tot de EG van de eerste
Oosteuropese landen, met name Polen, Tsjecho-Slowakije en Hongarije, mogelijk gevolgd door de Baltische landen, zal pas na een voldoende aanpassing
van de economische en politieke stelsels tot de mogelijkheden behoren. Gedurende de komende jaren
zullen de gesprekken met deze landen dan ook niet
over toetreding, maar over ontwikkeling gaan.
In Europa lijkt het beeld te gaan ontstaan van een
EG met een kern en daarom heen schillen van landen die een in intensiteit variërende, doch in ieder
gevallossere, band met de Gemeenschap hebben.
Deze verbreding van de EG gaat de komende jaren
gepaard met een verdieping van de integratie in de
kern van de EG in de richting van een ware gemeenschappelijke markt (Europa 1992) en de EMU.Ook
de kern zelf is aan enig verval onderhevig nu nog
maar een deel ervan het einddoel EMUonderschrijft.
De ontwikkelingslanden
De relatie van de EG met ontwikkelingslanden varieert sterk. Zowel bij het handelsbeleid als in de financiële hulpverlening doen zich grote verschillen
in behandeling voor. In dit verband is er in grote lijnen een onderscheid tussen drie groepen landen,
namelijk de ongeveer zeventig ontwikkelingslanden
in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan
(de ACS-Ianden), ten tweede de voormalige koloniën waarmee de overeenkomst van Lomé is afgesloten en ten derde de Mediterrane landen en de meeste overige ontwikkelingslanden, waarvoor het Algemeen preferentieel stelsel (APS)geldt. De overeenkomst van Lomé voorziet in belangrijke handelspreferenties en omvangrijke financiële steun. Het vierde akkoord is in 1991 in werking getreden en geldt
voor een termijn van tien jaar. Met de Mediterrane
landen heeft de EG bilaterale overeenkomsten gesloten, waarbij beperktere handelspreferenties en financiële hulp worden geboden. De meeste overige ontwikkelingslanden kunnen uitsluitend recht doen
gelden op het APS;dit omvat een aantal uitzonderingen op de meestbegunstigingsbehandeling voor
industriële produkten.
Ingrijpende wijzigingen in deze gedifferentieerde
structuur mogen in de jaren negentig niet worden verwacht. De resultaten van de preferentiële behandeling lijken in het algemeen maar gering te zijn. Zo
hebben de ACS-Iandenhun aandeel in de uitvoer
naar de EG alleen maar zien dalen. Toch is de hardnekkigheid waarmee de ontvangende landen aan de
preferenties vasthouden opvallend. De verklaring zou
gelegen kunnen zijn in het feit dat ze voor specifieke
landen en produkten wel van betekenis zijn.
Terwijl de EG in de loop der tijd enerzijds is overgegaan tot uitbreiding van de preferenties en geleidelijke verlaging van de importtarieven, heeft ze anderzijds een arsenaal van andere beschermende maatregelen opgebouwd. Te denken valt aan de vrijwillige exportbeperkingen (VER’s)en anti-dumpingmaatregelen. Deze maatregelen worden in het algemeen
gehanteerd voor Z.g.gevoelige produkten, dat wil
zeggen produkten waarvan de produktie in Europa
door buitenlandse concurrentie wordt bedreigd.
Veel daarvan wordt in ontwikkelingslanden voortgebracht. De textiel-, kleding- en schoeiselindustrie,
evenals de produktie van consumentenelektronica,
staal en auto’s zijn hiervan de bekendste voorbeelden. Ook de landbouwsector moet hiertoe worden
gerekend. Alleen de uitvoer van landbouwprodukten lijkt de komende jaren een positieve invloed te
kunnen ondergaan van de te verwachten uitkomsten van de Uruguay-ronde van de GATT.Economisch gezien het juiste antwoord op de lage lonen
in ontwikkelingslanden in voor de EG gevoelige sectoren zou natuurlijk een combinatie zijn van pro-
dukt-, proces- en locatie-innovaties en van flexibele
loon- en winstvorming1. Hoewel in de politiek dit
idee aan steun wint, is er de komende jaren nog
geen grote invloed van te verwachten.
Geleidelijk lijken de ontwikkelingsbehoeften
van de
ontvangende landen in betekenis toe te nemen als
determinant voor de verdeling, terwijl de betekenis
van de handelsbelangen
van de donorlanden (bij de
bilaterale hulp) afneemt2• In dit kader zou de vervanging van een nationale door een Europese binding, die ook kan worden bepleit met het oog op de
interne-marktbeperkingen,
zeer wel passen3.
Een dergelijke verandering, die de effectiviteit van
de hulp zou doen toenemen, kan ook een bijdrage
leveren aan het opvangen van de gevolgen van vermindering van de financiële hulpverlening als gevolg van de verschuiving van de hulp naar Oost-Europa. Een kapitaalstroom die de vermindering van
officiële hulp aan de ontwikkelingslanden
zou kunnen opvangen is die der directe investeringen. Hiervoor is nodig dat in ontwikkelingslanden
de markten worden opengesteld voor buitenlands kapitaal
(met inbegrip van een goede regeling van de eigendomsrechten) en de ondernemingen
de mogelijkheid wordt geboden zich in deze landen te ontplooien. Mexico en de Zuidoostaziatische
landen bewijzen dat op deze wijze een succesvolle op exporten
gerichte ontwikkelingsstrategie
mogelijk is.
Dreigend hangt het migratieprobleem
als een donkere wolk boven de economische betrekkingen tussen
Noord en Zuid. Meer dan 95% van de bevolkingsgroei in de wereld zal buiten de belangrijkste industrielanden plaatsvinden 4. Zonder welvaartsconvergentie zal de migratiedruk groot worden. Zeker
Europa heeft daarop nog geen passend antwoord.
Wel is een deel van deze immigratie goed bruikbaar
als aanvulling op de autochtone beroepsbevolking
die naar verwachting in de tweede helft van de jaren negentig in omvang zal dalen5. Maar de potentiële immigratiegolf vanuit het Oosten en Zuiden lijkt
deze behoefte verre te overtreffen. Dit probleem
vraagt om gecoördineerde maatregelen, maar kan
gemakkelijk een bron voor explosieve spanningen
en conflicten worden.
De Verenigde Staten
De relaties tussen de VS en de EG kenmerken zich al
lang door handelspolitieke conflicten. Tegenstellingen op het gebied van het landbouwbeleid, overheidssteun aan de staalsector en de vliegtuigindustrie
en concurrentie in technologisch hoogwaardige produkten leidden al vele malen tot ernstige botsingen
en toepassing van sancties door de ene dan wel de
andere partij. Sinds enige jaren is er de Amerikaanse
bezorgdheid over de gevolgen van het interne-marktprogramma. De VS vrezen een verlies van exportmogelijkheden door het discriminatoire karakter van het
programma en een eventueel sterk protectionistisch
beleid aan Europese zijde. Hoewel de vrees voor een
‘Fort Europa’ niet terecht lijkt, mag toch – in ieder geval voor de komende jaren – een negatief, handelsverschuivend, effect op de Amerikaanse uitvoer naar
Europa worden verwaché. De stroom Amerikaanse
directe investeringen in Europa zal door de interne
markt toenemen, uitgelokt door de wens handelsbarrières te omzeilen. Dit zal zeker op korte termijn het
betalingsbalansprobleem
van de VS versterken.
ESB23/30-12-1992
Deze nadelige effecten dreigden zich aanvankelijk
voor te doen in een periode waarin de Amerikaanse
economie ook door andere problemen werd geplaagd. Het hardnekkige lopende-rekeningtekort,
de zwakke dollar en vooral een steeds tragere binnenlandse economische groei, uitmondend in een
recessie in 1991, maakten de nadelen in de economische relaties met de EG sterker voelbaar. Met de verkiezing van Clinton lijken de VS echter een stap in
de richting van vernieuwing en verandering te hebben gezet. Op economisch gebied zal er meer oog
zijn voor groeistimulering. Tegelijkertijd lijkt de recessie waarin de economie zich bevond haar diepste punt gepasseerd en zijn er tekenen dat een verder herstel gaande is. Dit zou kunnen betekenen dat
de Amerikaanse economie de komende jaren een
flinke groei te zien geeft, mede gevoed door de handels- en groei-impulsen die de vorming van het grote vrijhandelsgebied van de VS met Canada en Mexico zullen opleveren.
De geschetste tendensen hebben tegengestelde effecten op de Europese export. Enerzijds zal een
versterkt Amerikaans concurrentievermogen
en de
handelsverschuiving
als gevolg van het Noordamerikaanse vrijhandelsgebied de Europese export negatief beïnvloeden. Anderzijds zal een sterkere Amerikaanse groei een stimulans voor deze exporten
betekenen. Een onzekere factor is het concurrentievermogen van de Europese industrie op het gebied
van technologisch hoogwaardige produkten. In verschillende onderzoeken is een teruglopend aandeel
van deze goederen in de Europese export geconstateerd (en een toename in de import)7. Mede op
grond van de z.g. nieuwe handelstheorieën
wordt
daarom wel voor een zekere protectie voor de hightech sectoren gepleit8. Dat zou dan niet moeten
plaatsvinden met behulp van de traditionele handelspolitieke instrumenten als tarieven en quota’s,
maar door een industriebeleid, waarbij deze sectoren selectief en gelimiteerd ondersteund worden.
De internationale repercussies zouden echter dezelfde zijn als bij hantering van de traditionele beschermende maatregelen, hetgeen internationaal overleg
en overeenstemming
over het voeren van een dergelijk beleid noodzakelijk maakt.
Het is thans nog niet bekend wat in het kader van
de Uruguay-ronde omtrent dit soort maatregelen zal
1. Zie ook H. Giersch, De vooruitstrevende orde, ESB, 12
augustus 1992, blz. 769.
2. E. Grilli en M. Riess, EC aid to associated countries: distribution and determinants, Weltwirtschaftliches Archiv,
1992, blz. 202-220.
3. c.]. Jepma, E. Jansen en E. Kamphuis, Ontbinding van
ontwikkelingshulp binnen de EG, ESB, 19 februari 1992,
blz. 176-179.
4. R. de Vries, De toekomst van de G-3, ESB, 15 juli 1992,
blz. 690.
5. Zie bij voorbeeld Before the flood, The Economist, 28 november 1992, blz. 79.
6. Zo voorspelt men wel een verslechtering van de lopende rekening van de VS als gevolg van ‘Europa 1992’ van
zo’n $ 18 mrd.; zie F. McDonald en S. Dearden, European
economie integration, Londen, 1992, blz. 155.
7. Bij voorbeeld in The Community as world trade partner,
European Economy, november 1989, blz. 203-229.
8. Bij voorbeeld P.R. Krugman, Does the new trade theory
require a new trade policy?, The World Economy, juli 1992,
blz. 413-441.
worden besloten. De thans bestaande subsidiecode
die is overeengekomen tijdens de Tokio-ronde is
toegespitst op maatregelen aan de grens, met name
exportsubsidies, hoewel ze ook een verwijzing naar
niet grensgebonden subsidies bevat. In de praktijk
is het overleg over industriepolitieke maatregelen
echter nog nauwelijks van de grond gekomen. De
uitvoerstijging die mag worden verwacht van een
succesvolle afsluiting van de Uruguay-ronde, zal
waarschijnlijk voor de VS groter zijn dan voor de
EG. Met name de aanpassing van het Europese landbouwbeleid zal de Amerikaanse landbouwexport
bevorderen. Voor industrieprodukten zal de geleidelijke tenuitvoerlegging van de verlaging van het protectieniveau gedurende de komende jaren een handelsbevorderend effect hebben, dat ten goede komt
aan zowel de VS als Europa (en andere industrielanden).
Het valt echter te voorzien dat zich in de toekomst
opnieuw handelspolitieke spanningen tussen de VS
en Europa zullen voordoen. Het reeds genoemde
probleem van de subsidiëring in het kader van de industriepolitiek, waarvoor zowel in de VS als in Europa steeds meer stemmen opgaan, zal zich ongetwijfeld aandienen als een belangrijk geschilpunt. Op
het gebied van de technologisch hoogwaardige produkten bestaan toch al controverses met betrekking
tot de onbelemmerde toegang op elkaars markten.
Met name de verschillen in standaarden, de overheidsvoorschriften en de preferentieverlening aan
de nationale industrie (‘buy American’) vormen hier
problemen. Met een wat minder sterk vrijhandelsgezinde president in het Witte Huis kunnen deze in de
toekomst wel eens in betekenis toenemen.
De relatie tussen de dollar en het stelsel van EMS-valuta’s zal de komende jaren voor blijvende spanningen zorgen. De dollar is het afgelopen jaar aanvankelijk sterk in waarde gedaald als uitvloeisel van het
groeiende renteverschil ten nadele van een dollarbeleggingen. Voor de toekomst lijkt een convergentie
van de rentevoeten tussen Europa en de VS zeer
waarschijnlijk. De combinatie namelijk van een dalende inflatie en trage economische groei in Duitsland zal aldaar een daling van de rente bewerkstelligen, terwijl anderzijds toenemende economische
groei in de VSeen opwaartse impuls op de rente zal
uitoefenen9. De nivellering van het bedoelde renteecart zal de dollar verder ten opzichte van de EG-valuta’s in waarde doen stijgenlO.
Er zijn geen tekenen die erop wijzen dat de internationale beleidscoärdinatie in de toekomst zal verbeteren. Duitsland laat op het ogenblik zien dat, als
het erop aankomt, alleen binnenlandse economische doeleinden tellen. De VS laten dit bij voortduring zien. Zolang de betrokken landen niet echt beleidscoärdinatie voorstaan, zullen internationale
organisaties als het IMFen de OESO daaraan niet
wezenlijk iets kunnen veranderen.
Japan
De problemen die zich voordoen in de internationale handel met Japan worden overheerst door de
klachten over het afgesloten karakter van de Japanse afzetmarkt. Door de detailhandel allerhande faciliteiten te verschaffen, heeft de groothandel een
sterke greep op de afzetkanalen naar de Japanse
consument toe. Aangezien de groothandel onder-
deel uitmaakt van een z.g. keiretsu (een conglomeraat van samenwerkende produktiebedrijven, normaliter aangevuld met een bank en een handelshuis), hebben de Japanse producenten zo de afzetkanalen in eigen land in handen. Dit maakt de toegang voor buitenlandse produkten uiterst moeilijk,
vooral ook omdat chauvinisme de Japanse consument niet vreemd is. Door prijsbinding zijn de produkten voor de consument bovendien onnodig
duur. De Japanse wetgeving maakte tot voor kort de
vestiging van grotere, onafhankelijke detaillisten
bijzonder moeilijk.
Het is de verdienste van de Amerikanen geweest
een aanzet te hebben gegeven tot het openbreken
van de Japanse markt. In het bijzonder valt in dit
verband het bilaterale overleg te noemen dat in het
kader van het Z.g. ‘structural impediment initiative’
in de jaren 1989 en 1990 plaatsvond. Overigens was
de Amerikaanse argumentatie theoretisch niet sterk:
een structureel handelstekort met Japan ter grootte
van ruwweg $ 50 mrd. zou erop wijzen dat er van Japanse zijde geen sprake was van ‘fair trade’ . Alsof
de wereldwelvaart is gediend met bilateraal handelsevenwicht! Belangrijker in de context van dit artikel
is evenwel dat Japan gevoelig blijkt voor permanente druk van een economische grootmacht.
Het succes van de Amerikaanse druk betekent niet
dat het doel van een open Japanse markt volgens de
maatstaven van de VSen EG al bij benadering is bereikt. Gezien de toenemende handelstekorten van
de EG in de handel met Japan en de geleidelijke uitbreiding van de EG is de komende jaren een toenemende Europese pressie op Japan te verwachten.
De onderlinge handelspolitieke spanningen zullen
er waarschijnlijk door toenemen en lijken zich te
gaan toespitsen op sectoren als de consumentenelektronica en de auto-industrie. Met ingang van
1993 zal in de EG het nationale stelsel van ‘vrijwillige’ uitvoerbeperkingen voor in Japan geproduceerde auto’s worden vervangen door een EG-stelsel.
Onderdeel van de afspraak is de uitvoer naar de EG
na 1999 geheel vrij te geven. Het ligt in de lijn der
verwachtingen dat het dreigement van het naar de
toekomst opschuiven van deze einddatum vroeg of
laat van EG-zijde als pressiemiddel zal worden gehanteerd. Het valt zeer te bezien of de Japanners
hiervoor gevoelig zullen zijn. Het precedent van de
‘vrijwillige’ uitvoerbeperkingen van Japanse auto’s
naar de VSgedurende de jaren tachtig levert namelijk sterke aanwijzingen op dat niet het uitvoerend
doch het invoerend land rer saldo duidelijk slachtoffer is van zo’n maatregel} .
Het Japanse landbouwbeleid zal in de komende jaren naar verwachting een groeiende bron van inter9. Ten aanzien van de te verwachten reële rente in de wereld doen zich twee belangrijke krachten voor. De opbouw
van Oost- en Centraal-Europa, alsmede de verwachte
krachtige groeiversnelling in de ontwikkelingslanden, vergroot de kapitaal behoef te. De vergrijzing die zich zal voordoen in Japan en West-Europa zal gepaard gaan met relatief veel ontsparing. Een hoge reële rente in de wereld ligt
derhalve in de lijn der verwachtingen.
10. Wel zal de verzwakking van de Duitse mark ten opzichte van de dollar, zoals gebruikelijk, de wisselkoersstabiliteit in het EMSten goede komen. Dit zal de weg naar de
Europese EMUverder effenen.
11. Zie onderrneer Tbe American car industry’s own goals,
Tbe Economist, 6 februari 1988, blz. 73.
-.m_’J~~nrmsmrr:T
,
nationale spanning opleveren. Het resultaat van de
Uruguay-ronde zal nauwelijks invloed hebben op
de mate van afscherming van de Japanse markt voor
landbouwprodukten,
die vrijwel volledig is. Wel
lijkt een van de uitkomsten te worden dat het systeem van kwantitatieve invoerbelemmeringen
wordt
vervangen door een stelsel van invoertarieven. Het
vervolg zal zijn dat de tarieven door hun extreme
hoogte een doorn zijn in het oog van de overige landen. Voor de EG is wellicht een bijkomende factor
in de opstelling jegens de Japanse landbouwprotectie dat kritiek erop de aandacht afleidt van de ook
na de Uruguay-ronde toch altijd nog sterk beschermde eigen landbouwsector.
Blokvorming?
In het voorgaande is voor de naaste toekomst van
de EG het perspectief geschetst van een afkalvende
kern van toenemende integratie, omsloten door verschillende schillen van landengroepen
die in verschillende mate met de EG zijn geïntegreerd. Geen
hecht en nauw omschreven begrenzing dus, maar
eer een diffuse overgang naar de andere landen in
de wereld.
In de komende jaren zal het onlangs afgesloten vrijhandelsakkoord tussen de VS, Canada en Mexico
een praktische uitwerking krijgen. Daarmee ontstaat
in Noord-Amerika een begin van een handelsblok.
Een echt afgesloten blok zal het zeker niet worden:
een vrijhandelszone is een lichte vorm van integratie, terwijl ook hier de afgrenzing diffuus wordt gezien de pogingen ook de Middenamerikaanse
landen in een nog lichtere vorm erbij te betrekken.
Hoewel de onderlinge economische verwevenheid
van de landen in Zuidoost-Azië met Japan als spil
sterk is toegenomen, valt het niet te verwachten dat
dit aanleiding zal geven tot een waarlijk handelsblok. Daarvoor zijn de landen in dat gebied vooralsnog teveel afhankelijk van de handel met andere
gebieden in de wereld. Ook politiek gezien zijn de
reserves groot zich al te zeer intensief aan Japan te
binden. Met de opkomst van China is het de vraag
of nog van één kern van het Aziatische handelsblok
zal kunnen worden gesproken. Verder lijkt de protectie in de kern, Japan, in de naaste toekomst aan
vermindering onderhevig. De keiretsu’s lijken in
aantal te verminderen, waardoor de concurrentie
toeneemt. Door een geleidelijke aanpassing van de
arbeidsvoorwaarden
aan de gebruiken in de VS en
de EG zullen de laatste gebieden concurrerender
kunnen worden. De sterk toenemende levensstandaard in Japan zal ertoe leiden dat de Japanse consument meer wenst te importeren.
Ookwat de verhouding tussen overheid en bedrijfsleven betreft, lijkt er sprake te zijn van convergentie
tussen de VS, de EG en Japan. De deregulering en
de terugtredende overheid in West-Europa is al enige jaren gaande. Inmiddels lijkt ook de traditioneel
sterke greep van de Japanse overheid op het bedrijfsleven te verminderen. De financiële liberalisering in de jaren tachtig is daarvan een voorbeeld.
Daarnaast vormt het barsten van de financiële zeepbel een aanwijzing dat in Japan in toenemende mate
marktkrachten werkzaam zijn. Anderzijds lijkt in de
VS met het aantreden van Clinton de overheid op de
terreinen als milieu, onderwijs en de gezondheidszorg juist aan invloed te winnen. Het voordeel van
ESB 23/30-12-1992
“T’]j l+jj:.”l+:,J%>l!7i!!!lIlI: IllIlIIJlilillFlIlIJ
T
deze convergentie is dat de inbreuken op het vrijemarktmechanisme in de betrokken landen meer gelijkenis zullen gaan vertonen en daardoor minder de
internationale handel zullen verstoren.
Een andere structureel belangrijke tegenkracht voor
naar binnen gekeerde handelsblokken in de wereld
is de toenemende internationale verwevenheid van
de economieën. Ze gaan daardoor zelf belang krijgen bij een voorspoedige ontwikkeling van de andere economieën. Deze toename gaat geleidelijk bij
de internationale handel, waardoor er voorlopig
geen al te grote invloed van mag worden verwacht.
Voor het kapitaalverkeer geldt die geleidelijkheid
veel minder. Het is alom gebruik om in de golf van
deregulering en liberalisering ook het internationale
kapitaalverkeer mee te nemen, met als argument dat
de optimale allocatie van kapitaal in de wereld, en
zo de welvaart, daarmee is gediend. De ervaring
leert echter dat de enorme stromen kortlopend kapitaal vooral door wisselkoersverwachtingen
worden
12
geleid . Dit geldt veel minder voor de buitenlandse
directe investeringen. Deze zijn namelijk niet gemakkelijk terug te draaien. Door deze karakteristiek dragen de buitenlandse directe investeringen overigens
evenzeer, en in sterk toenemende mate, aan de internationale verwevenheid bij.
Besluit
De komende jaren zal sprake zijn van steeds hechtere economische betrekkingen tussen een toenemend aantal landen in eenzelfde regio, in het bijzonder in Europa. Ook op handelspolitiek vlak zal een
zekere voorkeurspositie voor de landen in de eigen
regio bespeurbaar zijn. Maar over het algemeen zal
die voorkeur licht en gedifferentieerd zijn, zodat beslist niet over echte handelsblokken zal kunnen worden gesproken. De afscherming van de kern van
een handelsblok voor de overige landen in de wereld zal bovendien eerder af- dan toenemen. Handelsblokken zullen daarom in betekenis afnemen.
Dit wordt nog eens versterkt door de toenemende
internationale verwevenheid en de grotere gelijkenis van de taakverdeling tussen overheid en bedrijfsleven in de diverse regio’s in de wereld.
Uit het voorgaande doemt wel ontegenzeggelijk het
beeld op van voortdurende internationale economische spanningen. Dit manifesteert zich zowel bij de
internationale handel in industrie- en landbouwprodukten als rond de internationale beleidscoördinatie. De behoefte aan deze coördinatie komt met
name voort uit het onbelemmerde vluchtkapitaal en
vindt zijn weerspiegeling in heftige en overtrokken
fluctuaties in de wisselkoersen. Belemmeringen
voor het vluchtkapitaal zouden waarschijnlijk de optimale produktie-allocatie
in de wereld ten goede
komen. Spanningen tussen de industrielanden en
overige landen zouden zich de komende jaren wel
eens kunnen concentreren op de potentiële migratiegolf van Oost en Zuid naar Noord.
Gerard Haack
HenkJager
12. Zie voor een beschouwing over de zin van kapitaalrestricties H. Jager, De onverenigbaarheid
van internationaaleconomische doelstellingen, E5B, 4-2-1987, blz. 131-134.
•