Europa 1993
1 januari 1993 — de historische dag van de voltooiing
van de interne markt in de Europese Gemeenschap.
Wat een feest had moeten worden, Hep uit op een
kater. Met omdat ‘Europa 1992’ niet geslaagd is 95% van de maatregelen van het befaamde Witboek
uit 1985 ter voltooiing van de interne markt is gerealiseerd — maar omdat de Europese Gemeenschap na
het Deense nee in juni vorig jaar in een diepe crisis
is terechtgekomen. Het optimisme van Maastricht,
om nog voor het eind van de eeuw een Economische Unie te kunnen vormen, heeft plaatsgemaakt
voor wantrouwen, scepsis en verwarring. Hoe kan
Europa de crisis van 1992 te boven komen?
De eerste voorwaarde is doorgaan met de verwezenlijking van de interne markt. De gemeenschappelijke markt zonder binnengrenzen is de belangrijkste troef waarover de EG beschikt. De vorming van
een gemeenschappelijke markt schept niet alleen extra economische groei en werkgelegenheid, maar
leidt op alle fronten tot een grotere dynamiek. Nu
het stramien van de interne markt er goeddeels ligt,
moeten de voordelen ervan ook worden binnengehaald. Dat betekent dat de regels van de vrije conc’urrentie consequent moeten worden nageleefd, onder meer door een stringent mededingingsbeleid. Er
zijn in de verschillende lidstaten nog allerlei specifieke nationale regelingen die de verwezenlijking
van een ‘level playing field’ in de weg staan. En
nieuwe belemmeringen worden ingevoerd. De Europese Commissie zal er strak op moeten toezien dat
het speelveld daadwerkelijk wordt geeffend. Daarnaast zijn er verschillende markten waarop de liberalisatie nog grotendeels gestalte moet krijgen. Dit
geldt bij voorbeeld voor telecommunicatie, energie
en luchtvaart.
De tweede voorwaarde is economische discipline in de lidstaten. Ook al is de verwezenlijking van
een EMU aan het eind van de jaren negentig hoogst
onzeker geworden, dat doet niets af aan de noodzaak voor lidstaten om aan de convergentiecriteria
vast te houden. Een lage inflatie, een gering begrotingstekort, monetaire discipline en een beperkte
schuldquote van de overheid zijn ook zonder EMU
van belang voor het functioneren van nationale economieen. In de meeste Europese lidstaten lopen de
begrotingstekorten onder invloed van de recessie
weer op. Nederland vormt daarop een gunstige uitzondering. Nog altijd ligt het aanpassingsvermogen
van de Westeuropese economieen achter bij dat van
de VS en Japan. Dat maakt dat de prestaties van de
EG-landen op het gebied van groei en werkgelegenheid door de jaren heen mager afsteken bij die van
hun belangrijkste concurrenten.
Het derde sleutelwoord is subsidiariteit. De Europese burgers hebbe’n in, het afgelopen jaar duidelijk gemaakt dat zij geen behoefte hebben aan een
Gemeenschap die steeds meer bevoegdheden naar
zich toetrekt zonder daarover op enigerlei wijze verantwoording af te leggen. Ook uit doelmatigheids-
ESB 6-1-1993
overwegingen is het zinvol om aan de lidstaten over
te laten wat aan de lidstaten kan worden overgelaten. De concretisering van dat uitgangspunt is echter verre van eenvoudig. De situatie dreigt dat het
subsidiariteitsbeginsel wordt aangegrepen ter legitimering van nationaal beleid dat strijdig is met de uitgangspunten van de interne markt of de afspraken
van Maastricht over de route naar een EMU.
Naast subsidiariteit is er ook behoefte aan solidariteit. Om met succes aan het proces van economische integratie deel te kunnen nemen, moeten zwakke regio’s en groepen in staat worden gesteld zich
versneld te ontwikkelen en aan te passen. Bij het
Verdrag van Maastricht is daarvoor een speciaal ‘cohesiefonds’ in het leven geroepen. Op de Europese
topconferentie in Edinburgh zijn de financieringsmiddelen beschikbaar gesteld. Daarmee is de Europese Gemeenschap er echter niet. Er rust op haar
ook een plicht om de helpende hand te bieden aan
de landen in Centraal- en Oost-Europa die de weg
naar de markteconomie nog maar moeilijk kunnen
vinden. De economische recessie heeft de grenzen
aan de solidariteit echter snel in zicht gebracht.
In Edinburgh is ook besloten tot een meer transparante besluitvorming. Daarmee moeten de hardnekkige vooroordelen over de ‘massieve, gesloten,
Europese bureaucratic’ worden bestreden. In feite is
het Europese apparaat veel opener en toegankelijker dan de meeste nationale bureaucratieen. Bovendien is het beperkt van omvang. De 800 ambtenaren
die in Brussel aan landbouw werken, vormen maar
een fractie van de tienduizenden ambtenaren die in
de afzonderlijke lidstaten met dit onderwerp bezig
zijn. Het verwijt aan Brussel van overmatige bureaucratic vormt in de publieke opinie een dankbare
stok om de hond mee te slaan.
Misschien wel de belangrijkste remedie voor de
impasse waarin de Europese Gemeenschap verzeild
is geraakt, is dat er een eind komt aan de economische recessie. De economische groei is in Europa in
het tweede halfjaar van 1992 volledig ingezakt. De
werkloosheid is met sprongen gestegen. Dat is de
ideale voedingsbodem voor economische en politieke verstarring. De geschiedenis van de Europese integratie laat al veertig jaar zien dat het integratiestreven voortgang maakt in tijden van economische
voorspoed en stokt in tijden van recessie. Volgens
de Economic Outlook van de OESO gloort er echter
pas in de tweede helft van 1993 weer enig economisch herstel voor Europa.
Na het rampjaar 1992 moet de Europese Gemeenschap het vertrouwen van burgers, politici,
bedrijven en financiele markten weer langzaam zien
terug te winnen. De ambities van Maastricht zijn inmiddels aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Met
kleine stapjes zal er moeten worden voortgebouwd
op hetgeen tot nu toe is bereikt.
L. van der Geest