Euforie over Azië
Aute ur(s ):
Ruyter van Steveninck, M.A. de
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4061, pagina 501, 5 juni 1996 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
ontw ikkelingseconomie
Oost-Azië is de economisch meest succesvolle regio van de laatste twee decennia. Daarom wordt vaak beweerd dat het zwaartepunt van
de wereldeconomie naar het verre oosten zal verschuiven. Een onderzoek onder managers uit de hele wereld liet zien dat ruim de helft
verwacht dat Oost-Azië economisch machtiger wordt dan Europa en Amerika 1. De 21e eeuw wordt ‘de eeuw van Azië ‘.
Is dit nu wel zo zeker? Natuurlijk gaat het erg goed met Azië , maar voordat de economische wereldhegemonie definitief in dit werelddeel
terecht komt moet er nog heel wat gebeuren. Het belangrijkste ‘probleem’ is het feit dat de huidige hoge groeicijfers vermoedelijk binnen
afzienbare tijd voorbij zullen zijn, en dat de kans op economische en politieke schokken relatief groot is.
Paul Krugman heeft al betoogd dat het ‘Aziatische wonder’ vroeg of laat tot stilstand zal komen 2. De tot nu toe bereikte groei is namelijk
vooral door een voortdurende stijging van de inzet van arbeid en kapitaal tot stand gekomen, en veel minder door een toename van de
efficiëntie van het produktieproces. De successen van de kleine ‘newly industrializing countries’ (nic’s) bleken voor een belangrijk deel te
herleiden tot gestegen spaarquotes en het mobiliseren van steeds meer werknemers. Het moge duidelijk zijn dat deze trends niet
doorgetrokken kunnen worden. Een spaarquote van 40% kan niet veel meer omhoog. Wanneer iedereen een universitaire graad heeft zal
verdere verhoging van het onderwijsniveau geen hoge marginale produktiviteit meer hebben.
Als de kans op verdere verhoging van inputs dus gering is, kunnen mogelijkheden om de efficiëntie te verbeteren uitkomst bieden. Het
kopiëren van westerse technologie is echter onderhevig aan afnemende meeropbrengsten. Dit catch-up effect wordt steeds minder sterk
naarmate de Aziatische landen het ontwikkelingsniveau van westerse landen naderen. Groei van 10% en hoger zal dus terugvallen naar 2
á 3%, zoals in de OESO-landen.
Een belangrijk deel van de euforie over Azië lijkt bovendien gebaseerd te zijn op de prestaties van de kleine nic’s (Hongkong, Singapore,
Taiwan en Zuid- Korea). Van hen stonden Hongkong en Singapore zeer hoog op de recentelijk verschenen concurrentieranglijsten 3.
Toch lijkt het wat naïef om de toekomst van een heel continent op te hangen aan de vooruitzichten van twee stadstaten. Van de kleine
nic’s zal bovendien Hongkong spoedig ophouden te bestaan. Taiwan leeft, zoals kort geleden weer duidelijk werd, onder de dreiging
hetzelfde lot te ondergaan. In Zuid- Korea kunnen een aantal rampscenario’s optreden. De toekomstige relatie met Noord-Korea loopt
uiteen van een (kern)oorlog tot een éénwordingsproces waarvan de kosten die van de Duitse hereniging in de schaduw zullen stellen,
omdat niet alleen de kloof in economische ontwikkeling veel groter is, maar ook het verschil in omvang kleiner is.
De nic’s zullen dus niet zo’n heel grote invloed hebben op de toekomstige economische status van Oost-Azië ; veel belangrijker is de rol
van de twee ‘reuzen’ Japan en China. Met Japan gaat het al een tijdje minder goed, wat tot uiting komt in een sinds 1991 aanhoudende
recessie, een met zware problemen kampende financiële sector, en een politieke patstelling (o.a. resulterend in een aantal
corruptieschandalen). Het feit dat Japanners het fenomeen ‘vrije tijd’ ontdekt lijken te hebben doet bovendien vermoeden dat de Japanse
economie meer en meer westerse trekjes zal gaan vertonen.
China’s situatie lijkt sterk verschillend van die van Japan. Een zelfs voor Aziatische begrippen extreem hoge economische groei, zeer
grote interesse bij buitenlandse investeerders, en een sterke exportgroei wijzen op een spectaculaire opmars op de economische
ranglijsten. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat China het export-geleide groeimodel van de kleine nic’s zal kunnen kopiëren. Door
China’s veel grotere omvang vertaalt een even grote exportquote zich in een veel groter volume aan exporten, hetgeen vermoedelijk
sterke protectionistische tendensen in zijn doelmarkten op zal roepen.
Verder leert een nadere beschouwing dat er achter de Chinese successen een aantal grote onzekerheden schuil gaan. Als Deng Xiaoping
(de belangrijkste architect van de hervormingen) overlijdt kunnen conservatieve communisten proberen de hervormingen terug te
draaien. Verder kunnen de tegenstellingen tussen kust en binnenland steeds groter worden, waardoor bijvoorbeeld Guangdong zich af
zou kunnen scheiden. Als de werkloosheid de 100 miljoen overschrijdt kan de binnenlandse migratie uit de hand lopen. Het zal
bovendien nog moeilijk worden de verlieslijdende staatsondernemingen te saneren zonder tot massa-ontslagen over te gaan. China is
een politiek instabiel land, en dit zal vroeg of laat zijn weerslag hebben op zijn economie.
Ten slotte zijn de relaties tussen de kleinere landen en zowel Japan (een overblijfsel uit de tweede wereldoorlog) en China (vanwege de
huidige Chinese militaire ambities) niet erg goed te noemen. Hierdoor zal een hechte economische samenwerking, eventueel culminerend
in EU-achtige integratie of een EMS-achtig Yen- of Yuanblok, nog wel even op zich laten wachten.
De vraag of de 21e eeuw de eeuw van Azië geworden is kan, kortom, pas in het jaar 2100 definitief beantwoord worden
1 Managing tomorrow, Studievereniging Le Manageur, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1996.
2 P. Krugman, The myth of Asia’s miracle, Pop internationalism, blz. 167-187.
3 The C-word strikes back, The Economist, 1 juni 1996, blz. 84.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)