Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:

.

400Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016
ESB Statistiek
2011
HICP HICP kern Bbp deflator
2012
2013 201420152016
4
In procenten
3
2 1
0
–1
N
aar aanleiding van de dalende grondstofprijzen sinds 2014 is
een discussie opgelaaid over inflatiemeting. De discussie be –
treft de vraag of kerninflatie, die energie en voedselprijzen bui-
ten beschouwing laat, een betere maatstaf is dan de reguliere consumen –
tenprijsindex, de HICP. Ook wordt er nu gesproken over het gebruik
van de bbp-deflator, die alleen prijsveranderingen van binnenlandse
productie meet.
In normale tijden zouden verschillen tussen deze bbp-deflator en de HICP
klein moeten zijn. Omdat de eurozone een netto-importeur van grond –
stoffen is, zijn in de laatste twee jaar de HICP en de bbp-deflator echter
uiteen gaan lopen: waar de HICP in december 2015 op jaarbasis rond de
0 procent lag , kwam de bbp-deflator in uit op 1,3 procent (figuur).
Wat zijn redenen om de bbp-deflator te gebruiken? Ten eerste geeft deze
deflator een beter beeld van prijsdruk en vraaginflatie in de onderliggen –
de binnenlandse economie, omdat hij is geschoond van ruis van externe
prijsontwikkelingen. Dit is belangrijk, gelet op de exogene prijsschok die
we sinds 2014 hebben gezien.
Ten tweede ontstaat meer zicht op het gevaar van een ‘deflatiespiraal’:
een vicieuze cirkel van dalende prijzen en lonen als gevolg van uitgestelde
bestedingen en investeringen. De bbp-deflator geeft een vollediger beeld
van dit gevaar omdat hij negatieve prijsdruk op zowel consumenten– als
producentenprijzen meet, waarbij met name dalende producentenprij –
zen vanuit deflatie-oogpunt ongewenst zijn. Deze prijsdruk komt in de
bbp-deflator direct naar voren, terwijl dit bij HICP slechts indirect het
geval is, namelijk via het effect op consumentenprijzen. Dit deflatiege -vaar komt tevens terug in de discussie over de houdbaarheid van publieke
schulden. Door deflatie neemt de schuldratio toe en kan de schuldhoud

baarheid van een land onder druk komen te staan. De bbp-deflator geeft
hiervan een beter beeld omdat hij, in tegenstelling tot HICP, direct gere –
lateerd is aan een nominaal bbp en dus direct de nominale terugbetaalca –
paciteit van de economie meet. Door de bbp-deflator te gebruiken naast
HICP, wordt het huidige negatieve beeld omtrent deflatiegevaar genu –
anceerd. ■
COEN TER WAL EN MAARTEN POSTMA (MINISTERIE VAN FINANCIËN)
HICP of bbp-deflator? i n t e r n at i o n a a l
Het gebruik van kredietderivaten in Nederlandf i n a n c i ë l e m a r k t e n
K
redietderivaten hebben een slechte reputatie sinds de financi-
ele crisis. Het belangrijkste product in dit segment is de Credit
Default Swap (CDS). De partij die een CDS koopt, beschermt
zich tegen het faillissement of de verslechtering van de kredietwaardig –
heid van een bepaalde instelling of mandje van instellingen. Hiervoor
betaalt zij een premie aan de verkoper van de CDS.
Tot voor kort was de markt voor kredietderivaten niet waarneembaar
voor toezichthouders, maar op initiatief van de G20 is daar verandering
in gekomen. De tabel geeft een overzicht van het gebruik van kredietde –
rivaten door Nederlandse ondernemingen per 31 maart 2016.
Met een uitstaande hoofdsom van 128 miljard euro is de Nederlandse
markt voor kredietderivaten relatief klein. Volgens de Bank of Interna –
tional Settlements betreft de uitstaande hoofdsom wereldwijd 12.294
miljard US-dollar per ultimo 2015.
Het valt op dat de meeste contracten uitstaan bij niet-financiële instel –
lingen. Dit zijn voornamelijk zogenaamde Special Purpose Verhicles van
grote internationale financiële instellingen.
Het grootste gedeelte van de contracten die bij banken uitstaan, komt voort
uit de intermediaire functie die banken in deze markt op zich nemen. Zij
kopen en verkopen kredietderivaten maar gebruiken deze instrumenten
slechts in beperkte mate om hun kredietrisico’s te beheersen. Pensioenfond –
sen gebruiken de kredietderivaten zowel om risico’s af te dekken als om ri-
sico’s aan te gaan. Vooral dit laatste heeft de aandacht van toezichthouders.
Zo moest in 2008 de Amerikaanse verzekeraar AIG gered worden na grote
verliezen als gevolg van het verkopen van kredietderivaten. In essentie zijn kredietderivaten nuttige financiële instrumenten die het
mogelijk maken kredietrisico’s te beheersen en efficiënt over te dragen
naar partijen die het risico willen dragen. Het blijft echter belangrijk om
te beseffen dat deze instrumenten de leverage en verbondenheid in het
systeem kunnen vergroten en deze kwetsbaar kunnen maken voor be

paalde gebeurtenissen. Daarnaast gaat het vaak om uiterst complexe pro –
ducten. Daarom is het belangrijk dat toezichthouders het gebruik van
deze instrumenten nauwlettend volgen. ■
JOCHEM KIMMAN (AFM)
Verschillende inflatiecijfers eurozone
Bron:Thompson Reuters Datastream
Uitstaande kredietderivaten van Nederlandsche
ondernemingen per 31-3-2016
Bron:AFM
Type onderneming Koper/
verkoper Notionol
milj. euro Aantal uitstaande
contracten
Bank K20,0 1.689
Bank V22,8 2.314
Verzekering K1,4 38
Verzekering V4,0 186
Investeringsfonds K5,0 277
Investeringsfonds V0,2 28
Pensioen K31,8 1.080
Pensioen V16,6 1.582
Niet-financieel K23,3 5.518
Niet-financieel V2,6 1.027
Totaal NL 127,713.739

401Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016
Statistiek ESB
0 2.000
4.0006.000 8.000
1
0.000
1
2.000
1
4.000
0
1
0 0.000
20
0.000
3
0 0.000
4
00.000
5
0 0.ooo
6
0 0.000
7
0 0.000
2011 2012 2013 2014
In euro’s
A
anta l p ers o nen ( lin kera s)G em id deld e s tu die sch uld ( re ch te ra s)
0
5
0 0
1
.0 00
1
.5 00
2.0
00
2.5
00
3
.0 00
Ver. K onin krijk Duit s la nd Fra nkrijk Sca ndin avië
K LM v a naf S ch ip holA ir F ra nce v a naf P arijs C harle s d e G aulleL uft h ansa v a naf F ra nkfu rtB rit is h A ir w ays v a naf L onden He ath ro w
D
e totale Nederlandse studieschuld stond begin 2014 op 8,3
miljard euro. Begin 2011 was dat nog 6 miljard euro. Studie –
schulden die nog in opbouw zijn, worden buiten beschouwing
gelaten. Het aantal Nederlanders met een studieschuld neemt toe; niet
alleen het aantal personen dat een schuld heeft, maar ook de gemiddelde
schuld per persoon nam toe in de periode 2011–2014 (figuur).
De toegenomen schuld is mede het gevolg van gaandeweg verscherpte re –
gelgeving . Zo zijn de basisbeurs en de inkomensafhankelijke aanvulling vanaf 1996 een prestatiebeurs. Alleen als de student voldoende presteert,
wordt de lening omgezet in een gift, anders moet alles worden terugbetaald.
Begin 2011 hadden 464.000 ex-studenten een gemiddelde studie

schuld van 12.900 euro. Begin 2014 hadden er meer personen, namelijk
628.000 een gemiddelde studieschuld van 13.200 euro. Het valt te ver –
wachten dat het aantal mensen met studieschulden en de hoogte van de
schuld de komende jaren alleen maar zal toenemen door de invoering
van het nieuwe studieleenstelsel.
Er bestaan grote verschillen tussen personen in de omvang van de stu –
dieschuld. Bijna 40  procent van de ex-studenten had een studieschuld
lager dan 5.000 euro, terwijl 17 procent een studieschuld had van meer
dan 25.000  euro. Ruim 23.000 ex-studenten (4 procent) hadden zelfs
een schuld van meer dan 50.000 euro.
De hoogste studieschulden zijn te vinden in de leeftijdsgroep 30 tot 35
jaar. Zij hadden begin 2014 een gemiddelde studieschuld van 17.500
euro. In de leeftijdsgroepen tot 45 jaar daalt de studieschuld. Oudere
ex-studenten hebben veelal betaald werk en zijn al een poos bezig hun
schulden af te lossen waardoor hun studieschulden ook lager zijn. Vanaf
45 jaar bedroeg de gemiddelde studieschuld 9.000 euro. Maar in deze
groep is van een studieschuld vrijwel geen sprake meer: slechts 1 procent
van de mensen met een studieschuld is 45 jaar of ouder.
Er zijn iets meer mannen dan vrouwen met een studieschuld: 53 tegen
47 procent. Begin 2014 bedroeg de gemiddelde studieschuld van man –
nen 13.500 euro. Met 12.800 euro lag dit bij vrouwen iets lager. ■
NOOR-
TJE POUWELS-URLINGS (CBS)
Steeds meer studieschuldeno n d e r w i j s & w e t e n s c h a p
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
H
et luchtvaartnetwerk dat KLM op Schiphol aanbiedt, is voor
een belangrijk deel gericht op het efficiënt verbinden van
aankomende en vertrekkende vluchten. Immers, een groot
deel van zowel het intercontinentale als het Europese netwerk kan niet
winstgevend uitgevoerd worden zonder overstappassagiers. Voor som –
mige bestemmingen is dat zelfs meer dan 80 procent van de passagiers.
In de praktijk bestaan de zogenaamde hubconnecties van KLM voor een
groot deel uit verbindingen tussen een Europese vlucht en een intercon -tinentale vlucht. Vaak wordt daarbij vermeld dat KLM een concurren

tieachterstand heeft, omdat ze niet beschikt over een binnenlands lucht –
vaartnetwerk om de intercontinentale vluchten te ‘voeden’. Air France,
Lufthansa en British Airways beschikken hier wel over. Het Europese
netwerk van met name Air France en Lufthansa richt zich dan ook voor
een belangrijk deel op binnenlandse verbindingen. De veronderstelling
is dat er in veel landen een zekere loyaliteit jegens de thuisluchtvaart –
maatschappij bestaat waarmee het beschikken over een binnenlands
luchtvaartnetwerk een sterke basis vormt voor de ‘voeding’ van het in –
tercontinentale netwerk.
Daaruit volgt de vraag hoe KLM haar Europese netwerk vormgeeft. De
figuur laat zien dat KLM haar pijlen vooral richt op de Britse en Scan –
dinavische markt: ze voert in juni bijna 2000 vluchten uit naar het Ver –
enigd Koninkrijk en bijna 1700 naar bestemmingen in Scandinavië. Dat
komt overeen met respectievelijk 23 en 19 procent van het totale aantal
vertrekkende Europese KLM-vluchten. De figuur laat tegelijkertijd zien
dat het Air Francenetwerk voor een belangrijk deel is gefocust op Frank –
rijk (21 procent) en het Lufthansanetwerk sterk is geconcentreerd in
Duitsland (26 procent). British Airways is in mindere mate afhankelijk
van overstappassagiers, gezien de relatief grote lokale Londense markt.
Het Europese netwerk van British Airways is daarom minder ontwik –
keld dan dat van de andere luchtvaartmaatschappijen. Ook voor British
Airways geldt echter dat, met ruim 18 procent, een groot deel van haar
Europese netwerk binnenlandse vluchten betreft. ■
JOOST ZUIDBERG EN
THIJS BOONEKAMP
(SEO ECONOMISCH ONDERZOEK)
Hoe overleeft KLM zonder binnenlandse markt?
Personen met studieschuld, 1 januari
Bron: CBS
Aantal vertrekkende vluchten in juni 2016 naar
bestemmingsregio¹
Bron: Eigen berekeningen op basis van de Official Airline Guide
¹Alle bestemmingen die minimaal dagelijks worden aangeboden zijn meegenomen in de
analyse; operaties door codesharepartners zijn niet meegenomen.

Auteurs