Ga direct naar de content

Profijt van ontwikkelingshulp

Geplaatst als type:

Elke euro bilaterale ontwikkelingshulp gaat gepaard met 70 tot 90 cent extra export.

Internationaal ESB

internationaal

Profijt van
ontwikkelingshulp
In het Nederlandse debat over ontwikkelingssamenwerking is de
koopman steeds nadrukkelijker aanwezig. De samenvoeging van de
portefeuilles buitenlandse handel en hulp is daar een uitdrukking
van. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en anderen hebben opgeroepen om het bedrijfsleven meer te laten profiteren van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. 70 tot 90
procent van de bilaterale hulp blijkt nu al via hogere exporten terug
te vloeien naar de Nederlandse economie. De toegevoegde waarde
bedraagt ongeveer 40 tot 55 procent van de bilaterale hulp.

Antonie de Kemp,
Caspar Lobbrecht
en Ruerd Ruben
Werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse
Zaken
Inmaculada
Martínez-Zarzoso, Felicitas
NowakLehmann Danzinger en stephan
klasen
Allen werkzaam aan de
Universiteit van Göttingen

I

n 2010 publiceerde de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid (WRR) een invloedrijk
rapport over ontwikkelingssamenwerking. Een
van de adviezen van de Raad was om meer rekening te houden met Nederlandse comparatieve
voordelen. De adviezen vonden een gewillig oor bij het
kabinet dat in oktober van dat jaar aantrad. Staatssecretaris Knapen bracht het aantal partnerlanden terug en koos
voor nieuwe thema’s, waarin de Nederlandse comparatieve
voordelen meer tot uitdrukking zouden komen (zoals voedselzekerheid en water). Het tweede kabinet-Rutte bracht de
agenda’s van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking dichter bij elkaar door ze bij één bewindspersoon,
minister Ploumen, onder te brengen. De beleidsnota ‘Wat
de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel
en investeringen’ (Tweede Kamer, 2012-2013) legt expliciet een relatie tussen armoedebestrijding, duurzame groei
en kansen voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het nieuwe Dutch Good Growth Fund geeft verder uit-

Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

drukking aan de wens om het Nederlandse bedrijfsleven
meer bij ontwikkelingssamenwerking te betrekken.
Terwijl de middelen voor ontwikkelingssamenwerking
afnemen, stijgt de export naar ontwikkelingslanden sterk
(figuur 1). In de jaren negentig ging ruim vijf procent van
de Nederlandse export naar deze landen; dat cijfer is toegenomen tot bijna elf procent in 2012.
Een fel bediscussieerde vraag is de bijdrage van ontwikkelingssamenwerking aan economische groei in ontvangende landen (Arndt et al., 2010; Nowak-Lehmann, 2012;
IOB, 2012). De mate waarin donoren zelf van hulp profiteren, heeft tot dusverre minder aandacht gekregen. Toch
is er voldoende reden om hier wel naar te kijken. Kennis
van effecten van hulp op de export biedt een basis voor de
beoordeling van initiatieven om het bedrijfsleven meer te
laten profiteren van ontwikkelingssamenwerking. Nu lijkt
nog te vaak de gedachte te bestaan dat door ontbinding van
de hulp (zie hieronder) ontwikkelingssamenwerking alleen
een kostenpost vormt waar geen economische baten tegenover staan. Verwaarlozing van inverdieneffecten kan echter
leiden tot een overschatting van de opbrengst van bezuinigingen. Omgekeerd kunnen bij een gebrek aan inzicht in de
samenhang tussen hulp en handel effecten van maatregelen
om de rol van het bedrijfsleven te vergroten ook tegenvallen. Dat is bijvoorbeeld het geval als deze inzet alleen leidt
tot verschuivingen in de samenstelling van de export.
Exportgroei bij donoren

Ontwikkelingshulp vergroot het beschikbaar inkomen en
daarmee de mogelijkheden om te importeren. Mits goed
besteed leidt hulp tot economische groei en daarmee tot
een verdere stijging van de import. De literatuur noemt drie
argumenten waarom donoren, meer dan andere landen,
zouden kunnen profiteren van deze toegenomen import
van ontwikkelingslanden: binding van hulp, goodwill en
gewoontevorming. Binding van hulp betekent dat de hulp
direct gekoppeld is aan de aanschaf van goederen en dien441

ESB Internationaal

sten in het land van de donor. Deze vorm van hulp was vooral
actueel in de eerste decennia van de ontwikkelingssamenwerking, maar bestaat nog steeds. In 2001 hebben de OESO/
DAC-donoren de hulp aan de minst ontwikkelde landen
ontbonden, maar onder invloed van de economische crisis
bestaat de neiging om deze trend te keren. Gewoontevorming
ontstaat door ervaring met producten uit het land van de donor, opgedaan bij het uitvoeren van ontwikkelingsprojecten.
Via ‘goodwill’ kan hulp een handelsrelatie bevorderen. De
hulprelatie draagt bij aan de ontwikkeling van netwerken,
vergemakkelijkt handelsmissies en versterkt het effect ervan.
Recente onderzoeken laten een positief effect van hulp
op de export van donoren zien (Martínez-Zarzoso et al.,
2013a). Donoren profiteren meer van de groei van de import
van ontwikkelingslanden dan andere (ontwikkelde) landen.
De meeste onderzoeken vinden geen bewijs dat dat gebonden
hulp voor donoren grotere voordelen oplevert dan ongebonden hulp ( Jepma, 1991; Arvin en Baum, 1997; Osei et al.,
2004; Clay et al., 2009). Het lijkt er eerder op dat binding alleen leidt tot een andere samenstelling van de export. Een uitzondering is een studie van Martínez-Zarzoso et al. (2013a),
volgens welke landen die veel gebonden hulp verstrekken gemiddeld meer exporteren.
Exportgroei bij ontvangende landen

Verschillende onderzoeken laten zien dat ontwikkelingssamenwerking de wederzijdse handel bevordert: de hulprelatie draagt ook bij aan hogere exporten van partnerlanden
(Hühne et al., 2013). Pettersson en Johansson (2013) vinden
vooral een sterk verband tussen technische assistentie en wederzijdse handel. Zij verklaren dit uit het belang van kennis
en persoonlijke relaties voor handel. Maar het is ook mogelijk dat handelsrelaties invloed uitoefenen op de omvang van
de technische assistentie. De onderzoekers houden hier geen

Ontwikkeling van bilaterale ontwikkelingshulp
en export naar lage- en middeninkomenslanden,
1970-20121

figuur 1

40

4,0

30

3,0

20

2,0

10

Export in miljard euro

5,0

1,0

0
1970

ODA in miljard euro

50

0,0
1975

1980

Hogere middeninkomens
ODA totaal

1985

1990

1995

2000

Lagere middeninkomens
ODA bilateraal

2005

2010
Lage inkomens

1
In constante prijzen van 2010. Bilaterale hulp omvat alleen de direct aan individuele landen toe rekenen hulp.
Regionale bilaterale hulp is buiten beschouwing gelaten.

Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken en OECD/DAC voor OS data en UN Comtrade

442

rekening mee en dat betekent dat zij het effect mogelijk overschatten. Nowak-Lehmann et al. (2013) controleren wel voor
endogeniteit en vinden geen bewijs dat ontwikkelingshulp
leidt tot een hogere export van ontvangende landen naar de
donoren. Hoewel dit laatste nog geen bewijs is dat ontwikkelingshulp niet bijdraagt aan een vergroting van de exportcapaciteit, zijn er wel argumenten waarom deze relatie minder
zichtbaar is. Ontwikkelingshulp verschaft ontvangende landen direct de middelen om meer te importeren, maar verbetert niet direct de mogelijkheden om te exporteren. Hulp kan
door Dutch disease-effecten op korte termijn juist leiden tot
een verslechtering van de concurrentiepositie: buitenlandse
hulp kan via een verhoging van de effectieve vraag leiden tot
een prijsstijging van binnenlandse goederen en van de prijs
van arbeid, waardoor sectoren die op de export gericht zijn
minder concurrerend worden (IOB, 2012). Daarnaast besteden donoren en ontvangende landen een groot deel van de
hulp aan sociale sectoren. De economische effecten daarvan
worden pas op langere termijn zichtbaar (Arndt et al., 2010).
Onderzoek voor Nederland

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleids­
evaluatie (IOB) onderzocht samen met de Georg-AugustUniversität in Göttingen de invloed van ontwikkelingshulp
op de Nederlandse export. De hypothese is dat de bilaterale
hulp leidt tot een verhoging van de Nederlandse export naar
ontvangende landen als gevolg van binding van hulp, gewoontevorming en goodwill. In dit onderzoek is de Nederlandse export in jaar t naar land j dat van Nederland hulp
ontvangt de afhankelijke variabele (Xjt ) en de bilaterale hulp
aan dat land (BHjt ) een van de verklarende variabelen. Naast
de Nederlandse hulp is ook die van andere donoren (BHAjt )
van belang. Deze kan op twee manieren invloed uitoefenen
op de Nederlandse export. Buitenlandse hulp verruimt de
mogelijkheden om te importeren (en dus exportmogelijkheden voor Nederland). Daar staat tegenover dat gebonden
hulp, gewoonte en goodwill kunnen bijdragen aan een verhoging van importen uit dezelfde donorlanden. Het is een
empirische vraag welk effect domineert. Andere in het model opgenomen variabelen zijn het nationaal inkomen (bbp)
van het ontvangende land (YO), dat van Nederland (YN), de
nominale bilaterale wisselkoers (EXON) en het bestaan van
een handelsakkoord met het ontvangende land (FTA). Het
model controleert met vaste tijdeffecten (κt) voor niet opgenomen variabelen die in jaar t voor iedere handelsstroom dezelfde waarde hebben. Omgekeerd staat αj voor vaste effecten
die een proxy vormen voor landspecifieke kenmerken die niet
in de tijd variëren (zoals afstand of een gemeenschappelijk koloniaal verleden). Controlevariabelen die niet in de tijd variëren zijn daarmee overbodig (Elbers et al., 2009). In formule:
LnXjt = β 0 + κ t + α j + β 1 ln(YO jt ×YNt ) + β 2 lnBH jt
+ β 3 lnBHA jt + β 4 lnEXON jt + β 5 lnFTA jt + ε jt
(1)
De studie heeft gebruikgemaakt van publiek toegankelijke data. Voor de bilaterale hulp gaat het om data uit de
OESO/DAC-database voor de periode 1962–2011. Deze database geeft informatie over de omvang van de bilaterale hulp
voor donoren aan ieder afzonderlijk ontwikkelingsland. De
analyse omvat 130 landen die in die periode hulp hebben geJaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

Internationaal ESB

had van Nederland. Voor data over het inkomen is gebruikgemaakt van de World Development Indicators (WDI) van de
Wereldbank. Exportgegevens zijn ontleend aan de database
van UN Comtrade, waaraan landen hun import- en exportgegevens aanleveren. Bilaterale wisselkoersen zijn afkomstig van
het IMF. Deze gegevens zijn gecorrigeerd voor de introductie
van de euro en munthervormingen in ontvangende landen.
Gegevens over het bestaan van een vrijhandelsakkoord (FTA)
komen van De Sousa (2012).
Een complicatie in de analyse is een mogelijke omgekeerde causaliteit. Hulp hoeft niet alleen een effect te hebben op de
export, maar omgekeerd kan een exportrelatie ook invloed uitoefenen op de omvang van de hulp. Een Granger-causaliteitstest, die toetst op zwakke exogeniteit, verwerpt inderdaad de
hypothese dat hulp exogeen is. Voor het onderzoek is daarom
gebruikgemaakt van technieken voor tijdreeksonderzoek die
controleren voor endogeniteit van de verklarende variabelen
en autocorrelatie van de storingstermen. De coëfficiënten zijn
geschat met de panel-dynamische geschatte gegeneraliseerde
kleinstekwadratenmethode, een integratie van geschatte gegeneraliseerde kleinste kwadraten en de panel dynamische kleinste kwadraten methode (Martínez-Zarzoso et al., 2013c).
Resultaten

Tabel 1 geeft de resultaten weer. Model 1 bevat de resultaten
voor de periode 1973–2009. Gemeten over deze hele periode is er geen significant verband tussen bilaterale hulp en
Nederlandse export naar ontwikkelingslanden. Een belangrijke vraag is echter of het valide is om deze schattingen uit te
voeren over de gehele periode in één model. Effecten hoeven
niet over de gehele periode constant te zijn. Een test die toetst
of coëfficiënten in verschillende datasets gelijk zijn (Chowtest) laat een structurele breuk zien in 1999, wat betekent dat
de coëfficiënten voor beide periodes (1973–1999 en 1999–
2009) apart geschat moeten worden. De coëfficiënt voor de
eerste periode (model 2) verschilt niet significant van 0, maar
voor de tweede periode (model 3) is dat wel het geval. In de
periode 1999–2009 had ontwikkelingshulp een significant
effect op de omvang van de exporten naar de ontvangende
landen. De waarde van de elasticiteitscoëfficiënt bedraagt
0,089: een stijging van de hulp met 1 procent leidt gemiddeld
tot een stijging van de export met 0,09 procent.
Het effect van de Nederlandse bilaterale hulp op de export naar dezelfde landen is nu eenvoudig te berekenen. Met
een gemiddelde exportwaarde voor de in het model opgenomen landen van 226 miljoen dollar en een gemiddelde waarde
van de bilaterale hulp van 22,3 miljoen dollar leidt een euro
extra bilaterale hulp tot gemiddeld 0,90 euro aan extra export
naar het hulpontvangende land (0,089 × 226 / 22,3 = 0,90).
Als we in deze berekening enkele uitbijters buiten beschouwing laten (China, India, Nigeria, Zuid-Afrika, Tanzania,
Ghana en Soedan), dan valt het effect iets lager uit, ongeveer
70 cent per euro hulp.
Hulp van andere bilaterale donoren heeft geen significant effect. Een verklaring is dat onderzoeken voor andere
landen (Duitsland en Italië) vergelijkbare effecten vinden, dat
wil zeggen dat ook daar een euro extra hulp tot een stijging
van de export leidt die ongeveer even groot is als de omvang
van de hulp. Effecten van goodwill en gewoonte, die goed
uitpakken voor Nederland, doen dat ook voor andere doJaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

norlanden, zoals ook andere onderzoeken laten zien (Silva en
Nelson, 2012). De invloed van het nationaal inkomen in Nederland en in het ontvangende land is zoals verwacht positief,
zoals ook een wisselkoerswijziging het verwachte negatieve
teken heeft: als de euro voor het ontvangende land duurder
wordt, leidt dit tot een afname van de import uit Nederland.
Van een vrijhandelsakkoord gaat een positief effect uit.
Toegevoegde waarde en werkgelegenheid

Wie profiteert er van het geven van ontwikkelingshulp? De
extra export leidt niet tot een even grote stijging van het nationaal inkomen. Een deel van de productie is immers afkomstig uit het buitenland (grondstoffen en halffabricaten). Om
de toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie te
berekenen is gebruikgemaakt van schattingen van de additionele export en cijfers over de toegevoegde waarde per sector.
Daarvoor is eerst per sector de bijdrage van de hulp aan de
export berekend en het resultaat is vermenigvuldigd met de
gemiddelde toegevoegde waarde van de export voor die sector. De berekeningen zijn uitgevoerd voor 2008, vanwege de
negatieve economische ontwikkeling in 2009. Voor dat jaar
bedraagt de berekende additionele export naar de onderzochte landen 1,5 miljard euro op een totale exportwaarde van 45
miljard euro, bij een omvang van de bilaterale hulp voor dat
jaar van bijna 1,4 miljard euro. Voor de onderzochte landen
bedraagt de op deze wijze berekende toegevoegde waarde van
de export voor Nederland voor dat jaar gemiddeld 57 procent. Voor andere jaren over de periode 2000–2009 ligt dat
cijfer gemiddeld iets hoger, 59-60 procent. De toegevoegde
waarde voor Nederland van een euro hulp bedraagt dan ongeveer 40 tot 55 eurocent. Voor 2008 gaat het dan om een
bedrag van ongeveer 900 miljoen euro.
Voor een inschatting van het aantal banen, dat met de ad-

Het effect van bilaterale hulp op export naar
ontwikkelingslanden
Variabelen
Bilaterale hulp NL (ln)
Bilaterale hulp overige
landen (ln)
BBP NL (ln)
BBP ontvanger (ln)
Wisselkoers (ln)

tabel 1

Model 1
(1973–2009)

Model 2
(1973–1998)

0,052

0,027

0,075*

0,093**

0,334***

0,333***

1,446***

0,704***

0,614***

0,311***

-0,022**

Model 3
(1999–2009)
0,089***
-0,007

-0,022*

-0,195**

-0,110

0,130**

Vrijhandelsakkoord (dummy)

0,149***

R² adjusted

0,952

0,944

0,971

Durbin–Watson stat.

2,145

2,056

2,019

N

2.310

1.662

648

*/**/*** Significant op tien-, vijf- en eenprocentsniveau

443

ESB Internationaal

ditionele export samenhangt, is het van belang om niet alleen
naar de directe werkgelegenheid bij exporterende bedrijven
te kijken, maar ook naar de werkgelegenheid bij toeleveranciers (in Nederland). Hiervoor is gebruikgemaakt van inputoutputtabellen, die zichtbaar maken op welke wijze de output
in een (toeleverende) sector input vormt voor een andere
sector die het product verder verwerkt (Martínez-Zarzoso et
al., 2013c). Op deze wijze is het mogelijk om per sector de
bijdrage aan de export te bepalen. De werkgelegenheidseffecten zijn vervolgens berekend door vermenigvuldiging van de
additionele output met de job-multipliers, het aantal banen
per miljoen euro output in iedere sector (IOB, 2014). Het
berekende totaal van de additionele export komt overeen met
een werkgelegenheid van 9.000 banen in de goederensectoren
plus nog eens 6.000 banen in de dienstensector (waaronder
transport). Het aantal banen is het grootst in de sectoren elektrische apparatuur, transportmiddelen en overige industrie.

Literatuur
Arndt, C., S. Jones en F. Tarp (2010) Aid and growth: have we come
full circle? Journal of Globalization and Development, 1(2), 1–26.
Arvin, M. en C. Baum (1997) Tied and untied foreign aid: a theoretical and empirical analysis. Keio Economic Studies, 34(2), 71–79.
Clay, E., M. Geddes en L. Natali (2009) Untying aid: Is it working?
An evaluation of the implementation of the Paris Declaration and of the
2001 DAC recommendation of untying ODA to the LDCs. Kopenhagen:
Danish Institute for International Studies.
De Sousa, J. (2012) The currency union effect on trade is decreasing over time. Economics Letters, 117(3), 917–920.
Elbers, C., J.W. Gunning en K. de Hoop (2009) Assessing sectorwide programs with statistical impact evaluation: a methodological proposal. World Development, 37(2), 513–520.
Hühne, P., B. Meyer en P. Nunnenkamp (2013) Who benefits from aid
for trade? Comparing the effects on recipient versus donor exports. Kiel:
Kiel Institute for the World Economy.

Conclusie

IOB (2012) Begrotingssteun: resultaten onder voorwaarden. Den

In Nederland gaan steeds meer stemmen op die pleiten voor
een sterkere inzet van het bedrijfsleven bij ontwikkelingshulp.
De vraag naar klassieke ‘binding’ van hulp is dan snel geboren. Er zijn andere redenen waarom donoren via hogere exporten zelf ook profijt hebben van hulp. De literatuur noemt
effecten van gewoonte en goodwill. Uit het onderzoek blijkt
dat de bilaterale ontwikkelingshulp vooral invloed had op de
Nederlandse export vanaf het einde van de jaren negentig. Berekeningen geven een extra export van 70 tot 90 cent per euro
bilaterale hulp. De toegevoegde waarde bedraagt ongeveer 40
tot 55 eurocent. De extra export betekent verder een werkgelegenheid van ongeveer 15.000 banen. Verschillende landen
die lange tijd van Nederland hulp hebben ontvangen, hebben
hoge groeicijfers. De export naar deze landen neemt nog sterk
toe. Een nog open vraag is of Nederland de huidige voordelen
van gewoonte en vooral goodwill ook in de toekomst weet te
behouden.

Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken.
IOB (2014) Good things come to those who make them happen. Return
on aid for Dutch exports. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
Jacobs, J.P.A.M., G.H. Kuper en E. Sterken (2003) Nobelprijs voor
tijdreeksanalyse. ESB, 88(4416), 494–495.
Jepma, C.J. (1991) The tying of aid. Parijs: OESO.
Kao, C. en M.H. Chiang (2000) On the estimation and inference of
a cointegrated regression in panel data. Advances in Econometrics,
15(1), 179–222.
Mark, N.C. en D. Sul (2003) Cointegration vector estimation by
Panel DOLS and long-run money demand. Oxford Bulletin of Economics and Statistics, 65(5), 655–680.
Martínez-Zarzoso, I., F. Nowak-Lehmann D. en S. Klasen (2013a)
Does aid promote donor exports? Commercial interest versus instrumental philanthropy. Göttingen: University of Göttingen.
Martínez-Zarzoso, I., F. Nowak-Lehmann D., S. Klasen en F. Johannsen (2013b) Does German development aid promote German
exports and German employment? Ibero America Institute for Economic Research (IAI), 227.
Martínez-Zarzoso, I., F. Nowak-Lehmann D. en S. Klasen (2013c)
Dutch exports and bilateral aid. Göttingen: Georg-August-Universität.
Nowak-Lehmann D., F., Martínez-Zarzoso, I., D. Herzer, S. Klasen
en A. Cardozo (2013) Does foreign aid promote recipient exports to
donor countries? Review of World Economics, 149(3), 537–563.
Osei, R., O. Morrissey en T. Lloyd (2004) The nature of aid and
trade relationships. The European Journal of Development Research,
16(2), 354–374.
Pettersson, J. en L. Johansson (2013) Aid, aid for trade, and bilateral trade: an empirical study. Journal of International Trade and
Economic Development, 22(6), 866–894.
Radelet, S. (2010) Emerging Africa. Washington: Center for Global
Development.
Silva, S. en D. Nelson (2012) Does Aid Cause Trade? Evidence from
an Asymmetric Gravity Model. The World Economy, 35(5), 545–577.
Tweede Kamer (2012-2013) Een nieuwe agenda voor hulp, handel en
investeringen. 33625(1).
WRR (2010) Minder pretentie, meer ambitie: ontwikkelingshulp die
verschil maakt. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid.

444

Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

Auteurs