Een nieuw VAD-voorstel van de
regering: de belastingbetaler betaalt
het gelag
DR. H. MEIJERS*
In dit artikel wordt het nieuwe voorstel van het kabinet-Van Agt voor een
vermogensaanwasdeling besproken. De auteur is van mening, dat men zich geen grote
illusies moet maken omtrent de mogelijke VAD-opbrengst. Verreweg het grootste deel van de
opbrengst zal afkomstig zijn uit de aardgassector. D e individuele VAD zal slechts
aan een zeer beperkt aantal werknemers ten goede komen. De collectieve VAD heeft
nauwelijks betekenis voor de inkomens- en vermogensverhoudingen. Het is de vraag of de
administratieve inspanning waarvoor ondernemingen geplaatst worden, opweegt tegen de geringe
te verwachten opbrengst.
Inleiding
In een brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd.
24 april. 1980 heeft het kabinet-Van Agt de hoofdlijnen van
zijn nieuwste VAD-voorstellen bekendgemaakt. De nadere
uitwerking hiervan zal geschieden door middel van een
wijziging van de reeds eerder bij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerpen, welke wijziging het kabinet, naar
eigen zeggen, ,,zo spoedig mogelijk” aan de Kamer zal doen
toekomen. De ervaring heeft geleerd dat het dan nog wel
enige tijd kan duren, te meer daar het hier wetsvoorstellen
betreft die door maar liefst vier bewindslieden (de ministers
van Sociale Zaken, Economische Zaken en van Financiën,
alsmede de staatssecretaris van Financiën) moeten worden
ondertekend.
De VAD-voorstellen zijn eigenlijk een erfenis van het
kabinet-Den Uyl. in 1976 reeds werd het eerste wetsvoorstel
bij de Tweede Kamer ingediend I). De directe aanleiding tot
de indiening van deze plannen was de loonmatiging
die ten gevolge van de verslechterde economische situatie
na de oliecrisis noodzakelijk werd geacht. O m te voorkomen
dat deze loonmatiging bij bedrijven die wel in staat
zouden zijn tot het betalen van hogere lonen, zou leiden
tot excessief hoge winsten die slechts de aandeelhouders
ten goede zouden komen, werd de vermogensaanwasdeling
geïntroduceerd als een middel tot afroming van deze
winsten.
Op het eerste VAD-wetsontwerp kwamen vele reacties en
veel kritiek, welke gedeeltelijk werd verwerkt in het
gewijzigde wetsontwerp dat in januari 1977 bij de Tweede
Kamer werd ingediend. Juist voordat dit gewijzigde wetsontwerp in de Tweede Kamer zou worden behandeld viel het
kabinet-Den Uyl. Bij de onderhandelingen rond de vorming
van een nieuwe regering speelde d e VAD nog een belangrijke
rol. Zo werd door de toenmalige formateur Albeda bij zijn
poging tot vorming van een tweede kabinet-Den Uyl nog een
compromis over een herzien wetsvoorstel uitgewerkt, maar
door het mislukken van deze formatiepoging is dit voorstel
nooit uitgevoerd. Het kabinet-Van Agt/ Wiegel trok het wetsontwerp-Den Uyl in en diende twee nieuwe voorstellen bij de
Tweede Kamer in: één voor een individuele vermogensaanwasdeling 2) en één voor een collectieve regeling 3), resp.
in mei en oktober 1978. Ook o p deze wetsvoorstellen kwam
veel kritiek, zowel betrekking hebbend o p de technische
problemen bij de uitvoering 4), als op de geringe te verwachten opbrengst 5). De problematiek van de afromingvan
excessief hoge winsten die het gevolg zijn van een al dan
niet verplichte loonmatiging, blijft echter in het kader
van de geldende loonmaatregel actueel. Na de schriftelijke
behandeling diende de regering nu te komen met een
definitief standpunt betreffende de VAD, waarbij het politiek
gezien erg moeilijk zou zijn om juist nu voor te stellen geheel
van de VAD af te zien.
Wat is vermogensaanwasdeling?
Onder vermogensaanwasdeling wordt verstaan het door de
werknemers delen in de uit de winst ontstane toename van het
eigen vermogen van ondernemingen. Daarbij gaat men er
meestal van uit dat de werknemers recht hebben op een
deel van de winst die resteert nadat op de netto winst
een redeliike, ofwel ,,normalew, vergoeding over het door
de eigenaren van de onderneming geïnvesteerde eigen
vermogen in mindering is gebracht. De werknemers delen
dan i de zogenaamde ,,overwinstw van de onderneming.
;
Van vermogensaanwasdeling in de eigenlijke zin van het
woord is slechts sprake indien de werknemers hun deel van
de overwinst in de vorm van vermogenstitels krijgen uitgekeerd. Vindt de uitkering plaats in de vorm van contanten,
dan is het beter te spreken van een (over-)winstdelingsregeling.
In de wetsvoorstellen van het kabinet-Van Agt is, evenals
bij de voorstellen van het kabinet-Den Uyl, de overwinstbepaling gebaseerd o p de fiscale winst en het fiscale vermogen
van de onderneming. Ten behoeve van de VAD-berekening
wordt daarbij echter het eigen vermogen geherwaardeerd.
Dit geschiedt via een herwaardering van de bezittingen
van de onderneming, gedeeltelijk m.b.v. indexcijfers en
gedeeltelijk door aansluiting te zoeken bij de marktwaarde
*
De auteur is wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke
Hogeschool Tilburg.
I) Tweede Kamer, Regeling van de vermogensaanwasdeling, 13965,
no. 2.
2) Tweede Kamer, Regeling van de vermogensaanwasdeling, 15 007,
no. 2.
3) Tweede Kamer, Interimwet belasting op vermogensaanwas en
collectieve vermogensaanwasdeling, 15 3 16, no. 2.
4) Zie b.v. N. Nobel, De nieuwe wetsontwerpen VAD, 1, 11, 111, 1V
en V, Her Financieele Dagblad, 14, 161 18, 20, 21 en 27 december
1978.
5) H. Meijers, Zit er nog iets in de VAD?, ESB, 7 februari 1979.
6). De ,,vermogensaanwasv wordt dan bepaald door o p het
belastbare binnenlandse bedrag aan winst een vergoeding in
mindering te brengen over het geherwaardeerde in het
binnenland geïnvesteerde eigen vermogen. Daarbij wordt
de vergoeding gelijkgesteld aan het gemiddelde effectieve
rendement o p een pakket langlopende staatsobligaties, verhoogd met een risicopremie van drie procentpunten, welke
wordt berekend over het eigen vermogen per begin van het
boekjaar. Indien in enig jaar de winst niet toereikend is om
daaruit de normale vergoeding over het eigen vermogen te
kunnen voldoen, ontstaat daardoor een ,,rendementstekort”
dat gedurende de eerstvolgende zes jaar eerst dient te
worden aangevuld alvorens er sprake kan zijn van VADplichtige overwinsten. Daarnaast mag gedurende de eerste
tien jaren na invoering van de VAD bij de overwinstbepaling
jaarlijks één twintigste deel van het verschil tussen de
geherwaardeerde en de fiscale waarde van het eigen vermogen, zoals dat bestond op het moment van invoering van de
VAD, in mindering worden gebracht. Dit om compensatie
te bieden voor het feit dat waardestijgingen die reeds zijn
ontstaan vóór invoering van de regeling bij latere fiscale
realisatie tot VAD-plichtige overwinsten kunnen leiden,
waardoor de VAD een indirecte terugwerkende kracht zou
krijgen. Onder aftrek van fictief 50% belasting wordt deze
waardestijging zo in tien jaar verrekend.
Van de resterende overwinst wordt in de voorstellen van
het kabinet-Van Agt uit 1978 in principe 12% als individuele
en 12% als collectieve VAD uitgekeerd. De VAD-uitkeringen
kunnen echter ook Lager uitvallen door in d e wetsvoorstellen opgenomen beperkingen. Zo is de individuele
VAD-uitkering beperkt tot per werknemer 3% van het
maximaal premieplichtige loon. Het meerdere vormt een
zogenaamd ,,vermogensaanwasoverschot” en kan gedurende
de eerstvolgende zes jaren dienen om de individuele VADuitkering per werknemer op het maximumniveau te brengen,
waarna het meerdere aan de onderneming vervalt. Daarnaast
mag o p de individuele VAD-uitkering elke winstuitkering
in mindering worden gebracht die geschiedt krachtens een
reeds vóór 21 april 1978 schriftelijk vastgelegde winstdelingsregeling. Ook de collectieve VAD is beperkt, en wel
tot 3% van, globaal aangeduid, de fiscale winst. De feitelijke
last voor de onderneming wordt dan nog verminderd doordat
de individuele VAD-uitkeringen, evenals andere winstdelingsregelingen, fiscaal aftrekbaar zijn. De individuele VAD
kan, naar keuze van de onderneming, worden uitgekeerd in
de vorm van (certificaten van) aandelen van de betrokken
onderneming, in de vorm van zogenaamde ,,VAD-bewijzen”
(een soort achtergestelde obligaties) of in contanten,
terwijl de collectieve VAD, welke geheven wordt in de
vorm van een belasting, altijd in contanten dient te
worden afgedragen. Onder de VAD-regeling zouden volgens
de voorstellen uit 1978 moeten vallen alle ondernemingen
die onder de wet o p de vennootschapsbelasting vallen met
een fiscale winst van f. 100.000 of meer.
Een voorbeeld
Met behulp van een voorbeeld kunnen we de berekening
van de door een ondernemer mogelijk verschuldigde VAD
illustreren. Stel dat van een fictieve onderneming de
volgende gegevens bekend zijn:
belastbaar binnenlands bedrag aan
fiscale winst …………………….
– fiscaal binnenlands eigen vermogen
…
– vreemd vermogen ……………….
– materiële activa …………………
– monetaire activa ………………..
– herwaardering materiële activa t.b.v.
de VAD (40%) ……………….
–
f. 500.000
f. 1.000.000
f. 2.000.000
f. 2.500.000
f. 500.000
belastbare winst ……………..
f. 500.000
belasting (48%). …………….. f. 240.000
normale vergoeding (0,12 x 2.000.000) f. 240.000
verrekening stille reserves
eerste 10 jaar (0,05 x 1.000.000) . f. 50.000
overwinst …………………..
– f. 30.000
In dit voorbeeld blijkt er door onze fictieve onderneming
geen VAD-plichtige overwinst te worden behaald. Dit
ondanks het feit dat een fiscale winst voor belastingen
van 50% over het fiscale eigen vermogen niet bepaald
laag kan worden genoemd. Er ontstaat in het eerste jaar
een rendementstekort van f. 30.000 dat gedurende de eerstvolgende 6 jaren eerst aangevuld dient te worden alvorens
er sprake zal zijn van VAD-plichtige overwinst. Voor het
elfde jaar na invoering van de VAD zou, uitgaande van
dezelfde gegevens betreffende winst en vermogenssamenstelling, en onder de veronderstelling dat er op dat
moment geen verrekenbare rendementstekorten uit het
verleden resteren, door onze fictieve onderneming een
VAD-plichtige overwinst van f. 20.000 worden behaald. Hiervan zou dan f. 2.400 (= 12%) als individuele VAD uitgekeerd .
moeten worden aan de werknemers van het betreffende
bedrijf en eveneens f. 2.400 a a n het collectieve VAD-fonds.
De individuele VAD-uitkering is echter fiscaal aftrekbaar,
zodat 48% hiervan ten laste van de fiscus komt en d e netto
last voor de onderneming ten gevolge van de VAD f. 2.400
0,52 X 2.400=f. 3.648 bedraagt. Dit is dan ongeveer 1,4%van
de netto winst. De individuele VAD-uitkering kan dan nog
verder worden verminderd door een eventuele verrekening
met bestaande winstdelingsregelingen. Uit dit voorbeeld
blijkt dat men zich geen al te grote illusies moet maken
omtrent de mogelijke VAD-opbrengst.
+
D e voorgestelde wijzigingen
In zijn brief aan de Tweede Kamer dd. 24 april jl.
heeft het kabinet een aantal wijzigingen van de in 1978
ingediende VAD-wetsontwerpen aangekondigd. Uit deze
brief blijkt dat men de wijze van overwinstbepaling,
inclusief de verrekening van de stille reserves, niet wil
veranderen. Ook het aandeel van zowel de individuele als
de collectieve VAD in de overwinst blijft ongewijzigd (beide
12%). Wel is nu ook de collectieve VAD-uitkering voor de
onderneming fiscaal aftrekbaar gesteld, zodat voor onze
fictieve onderneming d e netto VAD-last daalt tot f. 2.486
(= 0,52 X 4.800).
De andere voorgestelde wijzigingen betreffen:
de ingangsdatum; deze was in de voorstellen uit 1978
gesteld op I januari 1977 en zal nu verschoven worden naar
1 januari 1980, mits de regeling vóór 1 april 1981 in het
staatsblad verschijnt. Vindt d e publikatie plaats na 1 april
dan wordt de regeling van kracht per 1januari van hetjaar
van publikatie, dit om een te grote terugwerkende kracht
te vermijden;
f. 1.000.000
De normale vergoeding over het eigen vermogen is gelijkgesteld aan het gemiddelde effectieve rendement o p lang-
ESB 7-5-1980
lopende staatsobligaties, verhoogd met een risicopremie van
drie procentpunten. Uitgaande van een gemiddeld effectief
rendement o p staatsobligaties van 9% betekent dit een
normale vergoeding van 12%. Deze vergoeding wordt
berekend over het geherwaardeerde eigen vermogen. Daarbij
wordt de gehele waardestijging van de activa aan het eigen
vermogen toegerekend. Voor het eerste jaar waarin de VAD
geldig is komen we dan tot de volgende overwinstberekening:
6) Zie voor de uitwerking van de herwaardering b.v. het in noot 5
genoemde artikel of H. Meijers, Bedrrlfseconomischeaspecten van
de vermogensaanwasdeling. Leiden, 1980, blz. 63-66.
54 1
de drempel in de winst waarboven de onderneming VAD
verschuldigd zal zijn wordt verhoogd van f. 100.000 tot
f. 125.000 winst vóór belasting. Deze verhoging geschiedt
met het oog op de inmiddels opgetreden inflatie;
de uitkering van zowel de individuele als de collectieve
VAD zal in de vorm van vermogenstitels dienen te geschieden. Dit kan dan zijn in (certificaten van) aandelen of
VAD-bewijzen. Slechts met toestemming van de ondernemingsraad (wat betreft de individuele VAD) en van
het VAD-fonds (voor de collectieve VAD) kan de uitkering
ook in de vorm van contanten geschieden. In de oude
regeling werd de collectieve VAD altijd in de vorm van
contanten uitgekeerd (de uitkering geschiedde in de vorm
van een belastingheffing), terwijl de onderneming zelf
kon bepalen in welke vorm de individuele VADzou worden
uitgekeerd;
de collectieve VAD zal niet langer gebruikt worden ter
verbetering van de pensioenen van alle werknemers (behalve de ambtenaren), maar de werknemers krijgen nu
rechtstreeks een aanspraak op het collectieve VADfonds, welke aanspraak na tien jaar kan worden verzilverd. Door deze wijziging komt er een grotere nadruk
te liggen o p de individuele vermogensvorming;
de individuele VAD blijft beperkt tot maximaal 3%
van het maximaal premieplichtige loon per werknemer,
maar het meerdere, de ,,vermogensaanwasoverschotten”,
vervalt nu niet langer na afloop van de verrekeningsperiode aan de onderneming, maar wordt overgeheveld
naar het collectieve fonds. Dit is een regeling die
ook al was opgenomen in de door het kabinet-Den Uyl
ingediende voorstellen, maar kennelijk niet paste binnen
de in 1978 door het kabinet-Van Agt ingediende voorstellen. Mogelijk in verband met de verschillende fiscale
behandeling van de individuele en de collectieve VAD;
evenals de collectieve VAD is in de nieuwste voorstellen
nu ook de individuele VAD gelimiteerd tot maximaal 3%
van globaal de fiscale winst. Dit is gedaan om te voorkomen dat door de overheveling van de vermogensaanwasoverschotten de gezamenlijke druk van vennootschapsbelasting en VAD te hoog zou worden, dit mede met het
oog o p de in het buitenland heersende druk. De gezamenlijke druk van vennootschapsbelasting en VAD is nu
beperkt tot 51,12% (48
0,52 X 6), welk percentage
slechts behaald kan worden indien 3% van de fiscale winst
groter dan of gelijk is aan 12% van de overwinst.
+
De gevolgen van de wijzigingen voor de VAD-afdracht door
de onderneming
Voor het merendeel van de Nederlandse ondernemingen
zullen de door het kabinet voorgestelde wijzigingen geen
verandering betekenen in de omvang van de af te dragen
VAD. Slechts weinig ondernemingen zullen VAD-plichtig
zijn. Z o blijkt minder dan 1% van de op de Amsterdamse
effectenbeurs genoteerde ondernemingen een rentabiliteit
over het eigen vermogen na belastingen te behalen van 25%
of meer. Recente fiscale gegevens ontbreken geheel, maar
volgens de meest recente fiscale winststatistiek, welke betrekking heeft o p de winsten en vermogens voor het jaar
1970, bleek dat in dat jaar slechts 7% van de ondernemingen een rentabiliteit over het eigen vermogen vóór belasting
behaalde van 50% of meer. Meer recente gegevens ontbreken,
maar de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote geeft
geen aanleiding om te veronderstellen dat de rendementspositie van de bedrijven sindsdien sterk is gestegen, integendeel. In een recepte studie hebben wij een en ander uitvoerig
behandeld 7).
Er zullen dus weinig ondernemingen zijn die overwinst, in
de zin van de VAD-wetsontwerpen, behalen. Nog minder
ondernemingen zullen er dan zijn die zoveel overwinst behalen dat de begrenzingen effectief worden. Voor al die
ondernemingen waarvoor de volgens de wetsontwerpen vast-
gestelde overwinst zo gering is dat 12% van de overwinst
minder is dan 3% van de fiscale winst en ook minder is dan
3% van het maximaal premieplichtige loon per werknemer
maal het aantal werknemers, zullen de voorgestelde wijzigingen geen enkel effect hebben o p de omvang van de af te dragen VAD. Wel zal de netto VAD-last voor die ondernemingen dalen doordat behalve de individuele VAD nu ook de
collectieve VAD fiscaal aftrekbaar wordt. De overheid
neemt via de fiscale aftrekbaarheid nu 48% van de VAD voor
haar rekening, tegen eerst 24%.
Voor die ondernemingen waar 12% van de overwinst
meer is dan 3% van de fiscale winst, en waar ook 3% van het
maximaal premieplichtig loon maal het aantal werknemers
meer is dan 3% van de fiscale winst zal in de nieuwe regeling
de individuele VAD lager worden: deze wordt nu nl. ook
naar boven begrensd tot 3% van de fiscale winst. Daarnaast
geldt ook voor deze groep ondernemingen dat de collectieve
VAD fiscaal aftrekbaar wordt, waardoor de regering 48%
daarvan voor haar rekening neemt.
Voor alle ondernemingen waar 12% van de overwinst meer
is dan 3% van de fiscale winst, en waar 3% van het maximaal
premieplichtig loon maal het aantal werknemers minder is
dan 3% van de fiscale winst zullen er bij de individuele VAD
vermogensaanwasoverschotten ontstaan die in de nieuwe
voorstellen na een bepaalde periode zullen worden overgeheveld naar het collectieve fonds. Deze ondernemingen
zullen in de nieuwe voorstellen meer VAD verschuldigd
zijn. Per saldo zal de netto VAD-last voor deze ondernemingen echter niet of nauwelijks stijgen, aangezien de
collectieve VAD nu geheel fiscaal aftrekbaar is geworden.
Voor de meeste ondernemingen in deze categorie betekent dit
zelfs een afname van de netto VAD-last omdat door de fiscale aftrekbaarheid van de collectieve VAD de toename in
de totale uitkering meer dan gecompenseerd kan worden.
De gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor de totale
VAD-opbrengst
Voor een beperkte groep ondernemingen, nl. voor die
ondernemingen die een zeer hoge overwinst behalen met een,
relatief, gering aantal werknemers zal de VAD-afdracht ten
gevolge van de voorgestelde wijzigingen kunnen toenemen.
Dit wordt dan veroorzaakt door de overheveling van de
,,vermogensaanwasoverschotten” naar de collectieve VAD,
althans voor zover deze overschotten niet hoger zijn dan
3% van de fiscale winst. In een recente publikatie 8) hebben
wij een ruwe schatting gemaakt van de totale VAD-opbrengst
volgens de in 1978 ingediende wetsontwerpen. Deze schatting
werd gemaakt voor de opbrengst voor het jaar 1977, het
eerste jaar waarvoor de VAD zou gelden. Volgens deze
schatting zou de individuele VAD voor 1977 f. 36 mln. bedragen, tegen een collectieve VAD van f. 158 mln. 63% van de
totale opbrengst zou afkomstig zijn uit de aardgassector.
Het grote verschil tussen de individuele en de collectieve
VAD wordt veroorzaakt door de winsten in de aardgassector. Daar vormt de beperking van de individuele VAD tot
maximaal 3% van het maximaal premieplichtig loon per
werknemer een veel strakkere grens dan de beperking van
de collectieve VAD tot 3% van de fiscale winst. Voegen we
het verschil tussen beide maxima toe aan de collectieve VAD,
dan stijgt deze, volgens onze berekeningen, met f. 122 mln.
tot f. 280 mln. en de totale VAD-opbrengst tot f. 316 mln.
Voor het geheel van het bedrijfsleven betekent dit echter
geen verzwaring van de netto VAD-last, aangezien nu de
gehele VAD fiscaal aftrekbaar is geworden waardoor deze
daalt van f. 177 mln. tot f. 164 mln. Het aandeel van de
aardgassector in de totale opbrengst stijgt van 63 tot 74%;
7) H. Meijers, Bedrilfseconomische aspecren van de vermogensaanwasdeling, Leiden, 1980, hoofdstuk 4 en 5.
8) H. Meijers, op. cit., 1980, blz. 80.
echter, na aftrek van belasting stijgt de netto VAD-last voor
deze bedrijven slechts van f. 120 mln. tot f. 122 mln.
Onze conclusie voor de totale VAD-opbrengst is derhalve
dat deze door de voorgestelde wijzigingen weliswaar met
ruim f. 120 mln. stijgt, maar dat deze toename grotendeels
afkomstig is uit de aardgassector, waarbij de netto last voor
de bedrijven in die sector, door de fiscale aftrekbaarheid
nauwelijks zal toenemen. Voor het totale bedrijfsleven wordt
de toename in de VAD-afdracht meer dan gecompenseerd.
Tegenover een toename van de afdracht met f. 120 mln. staat
een extra fiscale compensatie van f. 134 mln. De belastingbetaler betaalt dus uiteindelijk de toename in de VADopbrengst, en zelfs meer dan dat.
De mogelijke VAD-opbrengst voor 1980 volgens de nieuwe
voorstellen
Onze schatting van de VAD-opbrengst voor het jaar 1977
is aan zeer grote onzekerheid onderhevig. Dit komt omdat de
benodigde gegevens niet beschikbaar zijn. De schatting is gebaseerd o p de fiscale winsten en vermogens voor het jaar
1970, het meest recente jaar waarvoor deze gegevens bekend
zijn. Deze gegevens zijn geëxtrapoleerd naar 1977, waarbij
rekening is gehouden met de ontwikkeling in de opbrengst
van de vennootschapsbelasting en met de aardgasopbrengsten, alsmede het aandeel van de staat daarin. Het winstaandeel dat de staat via DSM-aardgas b.v. uit de aardgaswinning ontvangt is nl. voor de VAD uitgezonderd.
Uiteraard is een schatting van de totale opbrengst voor het
jaar 1980 aan nog grotere onzekerheden onderhevig dan die
voor het jaar 1977. Bekend is echter wel het aandeel van de
olkmaatschappijen Shell en Esso in de aardgaswinsten. De
winst uit de aardgaswinning wordt voor deze twee ondernemingen, die over deze winst wel VAD verschuldigd zullen
zijn, voor 1980 geraamd o p f. 2.400 mln. na belasting. Ervan
uitgaande dat voor deze winsten geldt dat 3% van de fiscale
winst minder is dan 12% van de volgens de VAD-wetsontwerpen bepaalde overwinst, betekent dit een VAD-opbrengst
uit de aardgaswinning voor 1980 van f. 277 mln. Nemen we
aan dat de door de rest van het bedrijfsleven verschuldigde
VAD sinds 1977 niet is veranderd, dan betekent dit een
totale geschatte VAD-opbrengst voor 1980 van ongeveer
f. 360 mln. 77% hiervan zal dan afkomstig zijn uit het aardgas, terwijl d e overheid via d e fiscale aftrekbaarheid 48%
van de totale opbrengst voor haar rekening zal nemen. (Dit
is ongeveer f. 172 mln.)
De individuele VAD zal naar schatting niet meer dan
f. 40 Ã 50 mln. bedragen en waarschijnlijk niet veel meer dan
50.000 werknemers zullen ervan profiteren. Van deze individuele uitkeringen ontvangt de overheid wel 15% belasting
(eindheffing), hetgeen echter de totale last welke het gevolg
is van de fiscale aftrekbaarheid nauwelijks kan verlichten.
De collectieve VAD-opbrengst wordt allereerst verminderd met alle kosten welke ten behoeve van het fonds worden
gemaakt. Verdeeld over ongeveer 4 mln. werknemers is echter de bruto opbrengst niet hoger dan maximaal f. 80 per
werknemer per jaar. Een werkelijke verschuiving in de inkomens- en vermogensverhoudingen is er dan ook niet van de
VAD te verwachten.
Slotopmerking
In een eerdere studie 9) twijfelden wij aan de zin van het
opleggen van een algemeen geldende VAD-regeling aan het
gehele bedrijfsleven, waar het merendeel van de opbrengst afkomstig zal zijn uit één bron. Door de voorgestelde wijzigingen wordt deze twijfel alleen nog maar versterkt. Het aandeel van de aardgassector in de totale opbrengst wordt nog
verder verhoogd tot bijna 80%. Daarnaast neemt de overheid
nu van de totale opbrengst, via de fiscale aftrekbaarheid,
48% van de uitkering voor haar rekening. Ten behoeve van
de overwinstbepaling dienen echter alle ondernemingen
jaarlijks over te gaan tot een herwaardering van de bezittingen. De vraag is dan ook of de hiermee gepaard gaande
administratieve inspanningen opwegen tegen de geringe te
verwachten opbrengst.
H. Meijers
9) H. Meijers, op. cit., 1980, blz. 196-197.