Ga direct naar de content

Energiebeleid – traagheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 21 1980

Energiebeleid -traagheid
DRS. M. EPEMA-BRUGMAN*

Discussie
Van de nota Energiebeleid zijn inmiddels 2 delen verschenen, t.w. het algemene deel en de zogenaamde Kolennota.
Op beide delen is nogal wat kritiek geleverd. In het derde deel zullen de verschillende aspecten van kernenergie aan
de orde komen, zodat van tevoren vaststaat dat ook hierover een levendige
discussie zal losbranden.
Alle discussie neemt niet weg dat besluitvorming noodzakelijk is. Hoofdstuk
11 van de Energienota, deel 1, draagt
dan ook ,,Besluitvorming” als veelbelovende titel. Maar het hoofdstuk
geeft helaas onvoldoende aan hoe die
besluiten tot stand zullen moeten komen, wie ze uit zal moeten voeren en
of de uitvoering kans van slagen heeft.
Dat laatste is uiteraard van groot belang
en niet alleen een financieel probleem.
In feite betekent het dat maatregelen
die men wenst te nemen geaccepteerd
moeten worden. Dat vereist een goede
voorlichting aan de consument en bovendien een voorbeeldwerking van de
overheid. Het is heel merkwaardig dat
de consument, de burger, zo weinig bij
het energiebeleid wordt betrokken. De
maatschappelijke discussie over het
energiebeleid kan bijdragen tot een algemene bewustwording van de burger en
omgekeerd kan deze discussie ook bijdragen tot een betere bewustwording
van de ,,beslissers” van wat er bij de
burger leeft. Of diediscussie slaagt is nog
onzeker overigens. Slechts in een enkele
discussieraad o p energiegebied is de consument vertegenwoordigd, maar dat
geldt niet alleen o p energiegebied.

Advisering
Aan het tot stand komen van besluiten moet een goede advisering aan de
besluitvormers voorafgaan. De minister
wordt geadviseerd door zijn ambtenaren
en door vele, vele raden. Het parlement
kan kennis nemen van adviezen van verschillende raden o p energiegebied. Het
bestaan van veel raden betekent echter
niet dat de adviesstructuur goed is. Een
dergelijke structuur moet, of het nu het
algemene energiebeleid of het energieESB 7-5-1980

onderzoeksbeleid betreft helder, doorzichtig zijn. Wie kennis heeft genomen
van de figuur bij het artikel van dr. R.
Benach in ESB van 16 januari 1980 ziet
met één oogopslag dat die doorzichtigheid nogal tegenvalt.
In antwoord o p een vraag bij de
Energienota, deel 1 I), deelde d e minister van Economische Zaken mee dat het
vrijwel ondoenlijk is een compleet overzicht van alle commissies, organisaties,
werkgroepen, stuurgroepen e.d., welke
op energiegebied werkzaam zijn, te verschaffen. Het belangrijkste adviesorgaan
o p het terrein van het energiebeleid in
het algemeen is de voorlopige Algemene
Energie Raad (AER). Het is te hopen
dat de AER snel met een advies zal
komen over een optimale adviesstructuur o p energiegebied.
Ondanks het feit dat mr. Pompen,
algemeen secretaris van de SociaalEconomische Raad constateert dat men
ook nu nog adviesorganen ziet ontstaan
op terreinen waarop andere organen,
vaak o p dezelfde wijze samengesteld, al
werkzaam zijn 2), heeft de S E R daar ook
aan meegedaan door een Commissie
Energie in te stellen. De Werkgroep
Energietarieven bijvoorbeeld uit die
commissie gaat ook weer de progressieve tarieven bekijken, iets waar ook de
AER zich al mee heeft beziggehouden.
Door personele unies tracht men vaak
coördinatie tot stand te brengen, maar
het is wel behelpen.
Over de totstandkoming van de adviezen binnen de raden en m.n. de invloed
van de ambtenaren o p die adviezen zou
meer bekend moeten worden. Deze ambtenaren adviseren de minister namelijk
ook weer over het door hem in te nemen
standpunt o p grond van het uitgebrachte
advies. Bij een advies over de optimale
energieadviesstructuur hoort zeker een
analyse over de positie van de ambtenaren van de betrokken departementen in
de onderscheiden adviesorganen.
Een goede adviesstructuur en vertrouwen in de samenstelling van de
raden dragen bij tot een grotere invloed
van de adviezen o p de te nemen besluiten. Een situatie zoals bij d e Raad
voor het Energieonderzoek (REO), waar
problemen zijn rond de afvaardiging
van de vakbeweging, consumenten- en

milieuorganisaties brengt mee dat het
vertrouwen in zo’n raad niet erg groot
is en dat slaat terug o p de bruikbaarheid
van de adviezen. Hopelijk is voordat het
eerste advies van deze raad gereed komt,
alles naar genoegen geregeld.
Zien we op dit moment door de adviesbomen het energiebos al moeilijk, de
organisatie van de energievoorziening
draagt ook al niet bij tot een duidelijk
zicht. Voor olie, benzine e.d. ligt de zaak
vrij duidelijk. Die voorziening is in handen van een aantal particuliere maatschappijen, die natuurlijk trachten zowel
de beleidsvoornemens als de beleidsuitvoering te beïnvloeden. De gasvoorziening is ook nog redelijk inzichtelijk
met de Gasunie als producent en verschillende lagere overheden als distributeurs. Ook de Gasunie heeft invloed
op het beleid, zoals bijvoorbeeld bij de
discussie over LNG steeds weer blijkt.
De elektriciteitsvoorziening is veel ondoorzichtiger. De macht van de zogenaamde Arnhemse Instellingen (SEP,
KEMA) is vrij groot, mede omdat de
lagere overheden – de eigenaren van de
produktiebedrijven – het beleid in onvoldoende mate beïnvloeden. De minister van Economische Zaken heeft de bevoegdheid het Plan van Gasafzet en het
Elektriciteitsplan goed te keuren. Het
parlement kan de minister daarover wel
ter verantwoording roepen, maar daarmee houdt het op. O m de acceptatie van
het te voeren energiebeleid te vergroten,
zal de invloed van het parlement o p het
beleid vergroot moeten worden. Bovendien zijn wettelijke regelingen nodig om
het gas- en elektriciteitsbeleid beter te
integreren, hetgeen mede noodzakelijk is
omdat de stadsverwarming in opkomst
is. Uiteraard kan in zo’n energiewet niet
aan de positie van de particuliere maatschappijen worden voorbijgegaan.
O p dit moment houdt de CoCoNut
(Commissie Concentratie Nutsbedrijven) zich bezig met de meest wenselijke
organisatiestructuur van de produktieen distributiebedrijven. Daarbij zullen
niet alleen de bedrijfseconomische kansen en de democratische besluitvorming
en controle een rol moeten spelen, maar
ook d e mate waarin het door d e rijksoverheid in grote lijnen vastgestelde
energiebeleid verder ingevuld en uitgevoerd kan worden. Het zal buitengewoon moeilijk worden het voorgestane
beleid uitgevoerd te krijgen. Wat meer
greep o p de gas- en elektriciteitsvoorziening, die in handen is van lagere
overheden, zal minder problemen geven
dan greep op de olie- en kolenvoorziening. Een goed beleid vereist niet direct

* Lid van de Tweede-Kamerfractie van de
Partij van de Arbeid.
I) Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 15 802,
vraag 128.
2) Zie SER-bulletin van 16 april 1980.

een sterke mate van centralisatie, zoals
zo vaak wordt verondersteld. De grote
lijnen moeten centraal geregeld worden.
Een verdere invulling en uitvoering kan
beter overgelaten worden aan instanties
die dichter bij de burger staan. Wat
energiebesparing betreft bijvoorbeeld
zijn er verdienstelijke voorbeelden, zoals
Gasselte en Enschede. Hopelijk komt het
rapport van de Coconut o p korte termijn uit en geeft het duidelijk aan welke
organisatiestructuur wenselijk is voor de
nutsbedrijven.
Het is natuurlijk niet zo, dat het uitvoeren van maatregelen openergiegebied

maar moet wachten tot het totale beleid
– of beter gezegd de beleidsombuiging – helemaal bekend is. Energiebesparing wordt algemeen onderschreven. Het stimuleren van energiebesparende investeringen ondervindt dan ook
geen weerstand, al wordt de manier
waarop die stimulering geschiedt, niet
door iedereen gewaardeerd, zoals bleek
bij de discussie over de energietoeslag
in de Wet o p de investeringsrekening.
Een goede evaluatie van de effecten van
deze toeslag, en uiteraard ook van
andere maatregelen o p energiebeleid,
blijft geboden.

Slot
Het blijft een merkwaardige zaak dat,
hoewel iedereen overtuigd is van de grote
problemen die o p energiegebied op ons
afkomen, alles zo traag verloopt. De
energienota’s van de regering worden
met zeer grote vertraging uitgebracht,
de start van een maatschappelijke discussie is later dan verwacht, de wetgeving komt maar niet o p gang, de
reorganisatie van de advisering laat op
zich wachten. Wat zou daar de oorzaak
van zijn? Een huiver voor veranderinge n?

M. Epema-Brugman

Auteur