Ga direct naar de content

Terreinverlies

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 21 1980

r
ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
p
p

p

p

pp

l erreinverlies
Ten opzichte van de cijfers die door het Centraal
Planbureau reeds in januari zijn gepubliceerd, brengen
de onlangs in het Centraal Economisch Plan 1980 bekend gemaakte prognoses voor 1980 nauwelijks enige verrassing. Zoals eerder voorzien, zal het reëel nationaal
inkomen dit jaar geen enkele groei vertonen en zal de
werkloosheid verder oplopen. De inflatie neemt iets toe en
het saldo o p de lopende rekening van de betalingsbalans
blijft (licht) negatief. De financieringsproblemen in de
collectieve sector blijven onverminderd aanhouden; ten
opzichte van de Meerjarenramingen zijn zelfs verdere
ombuigingen noodzakelijk. Wat de reële vrij beschikbare
inkomens betreft, zullen de meeste inkomenstrekkers een
achteruitgang onder ogen moeten zien. Voor het realiseren van de traditionele doelstellingen van economische
politiek wordt 1980 een verloren jaar en moet zelfs
verder terrein worden prijsgegeven.
De oorzaken van deze ongunstige gang van zaken
moeten in de eerste plaats in buitenlandse factoren
worden gezocht. De scherpe olieprijsstijgingen in 1979
hebben, evenals na 197311974 het geval was, in de gehele
industriële wereld geleid tot het oplopen van de inflatie
en ernstige verstoringen van de betalingsbalansverhoudingen. In samenhang daarmee vertoont de economische
groei mondiaal gezien een zeer traag verloop en stagneert
de ontwikkeling van import en export. Ongetwijfeld zal
er een groot deel van 1980 en 1981 – en waarschijnlijk
ook nog van latere jaren – mee gemoeid zijn, eer de
wereldeconomie zich van deze nieuwe schok heeft hersteld. De OESO kent daarbij prioriteit toe aan het bestrijden van de inflatie, welk advies in de meeste landen
ter harte wordt genomen. De consequentie daarvan is
echter wel, dat het aanpassingsproces op korte termijn
ten koste gaat van de werkgelegenheid.
Dit is ook duidelijk waarneembaar in Nederland.
De Nederlandsche Bank heeft haar monetaire beleid in
1979, evenals overigens in voorgaande jaren, in de eerste
plaats gericht o p het handhaven van een sterke positie van
de gulden, met het oogmerk het binnenlandse prijspeil
zoveel mogelijk te stabiliseren. Dit beleid was in 1979
niet zonder succes, maar vergde zware offers in termen
van werkgelegenheid en inkomenscreatie. Het moet nog
worden afgewacht of in de toekomst blijkt dat deze offers
vrucht afwerpen. In elk geval steeg het prijspeil van de
particuliere consumptie in 1979 met slechts 4,5%, terwijl
voor 1980 6 a 6,5% stijging wordt geraamd. De overeenkomstige cijfers voor de OESO als geheel bewegen zich
rond de 10%. Ook het tekort o p de lopende rekening van
de betalingsbalans is beperkt. Het neemt naar verwachting af van ca. f. 4 mrd. in 1979 tot ca. f. 1 mrd. in 1980,
hetgeen ten opzichte van de tekorten van -wederom het gehele OESO-gebied (ca. $ 3 0 mrd. in 1979 en ca. $ 6 5
mrd. in 1980), gering te noemen valt. Wanneer daarbij
echter de grote bijdrage van het aardgas in aanmerking
wordt genomen, kan dit resultaat toch niet erg bevredigend worden geacht. Wel gunstig is dat de achteruitgang
van de Nederlandse concurrentiepositie, die zich gedurende een groot aantal jaren heeft voorgedaan, in 1979
en 1980 tot staan is gekomen, waarschijnlijk mede onder
invloed van de loonmatiging.
Hoewel het externe beeld van de Nederlandse economie al met al nog niet zo ongunstig is, resulteert
dat niet in enige terreinwinst in de vorm van economische groei en extra werkgelegenheid. Vooral nu de
prognoses van de Westduitse conjunctuurinstituten voor
onze belangrijkste handelspartner voor 1980 wèl een
economische groei van zo’n 2,5% ontwaren, is het een
flinke tegenvaller dat de Nederlandse economie daarbij

ESB 7-5-1980

zover achterblijft. Voor een deel zullen hieraan ongunstige tendensen in het binnenland debet zijn, die ertoe
leiden dat de feitelijke economische ontwikkeling achterblijft bij wat mogelijk zou zijn.
In de eerste plaats dient gewezen te worden o p de hardnekkige arbeidsmarktproblematiek. Knelpunten bij de
personeelsvoorziening hebben volgens enquêtes van het
CBS en d e Kamers van Koophandel in toenemende mate
tot belemmeringen in de produktie geleid. Behalve in de
bouw werden die knelpunten met name gesignaleerd in
de metaalindustrie en in mindere mate ook in de voedingsmiddelenindustrie, vooral in het westen van het land.
Steeds meer stelt de geringe geografische en beroepsmobiliteit de economie voor problemen, niet alleen omdat dit leidt tot een meer dan noodzakelijk beroep op de
collectieve middelen, maar ook omdat bepaalde kansen
op de binnenlandse en buitenlandse markt onbenut
moeten worden gelaten.
Een tweede ongunstige ontwikkeling die zich al jaren
aftekent is d e toename van het aantal inactieven. Het
C P B raamt de toename daarvan ten gevolge van vervroegde uittreding en stijging van het aantal arbeidsongeschikten in 1980 o p 40.000 manjaren. Het spreekt
voor zich dat deze ontwikkeling een steeds zwaardere
last betekent voor de economie als geheel en dat zij
moet leiden tot stijging van belastingen of sociale premies, zeker nu aan de mogelijkheden tot intering op
reserves van sociale fondsen vrijwel een eind is gekomen.
Een derde ontwikkeling die de Nederlandse economie
in 1980 geen goed doet, is de stijging van de arbeidsinkomensquote van 91,s naar 93,5, waarin zich de daling van
de overige inkomens weerspiegelt. In combinatie met de
hoog. opgelopen rentelasten zal 1980 het bedrijfsleven
wederom weinig florissante rendementen bieden. Dit kan
zijn weerslag vinden in een verder afnemende investeringsbereidheid van bedrijven. Deze ontwikkeling is niet
alleen zorgelijk vanuit een oogpunt van werkgelegenheid en effectieve vraag, maar ook omdat de uitbreiding
van de produktiecapaciteit zich al enkele jaren o p een te
laag niveau bevindt. Het gevaar dreigt dat bij een aantrekken van de internationale conjunctuur het Nederlandse bedrijfsleven door gebrek aan produktiecapaciteit
niet meer goed in staat zal zijn o p de situatie in te
spelen en zijn graantje mee te pikken.
Een laatste factor die ongetwijfeld een negatieve invloed
zal uitoefenen o p de gang van zaken in 1980isdezeer slechte situatie in de bouw. Waar het Centraal Planbureauvoor
1980 nog uitgaat van een toeneming van het investeringsvolume in woningen met 4,5%, heeft het Ministerie van
Volkshuisvesting~ich
veel somberder uitgelaten over de
woninguroduktie. Onder invloed van de hoge rente en de
stagne%de inkomensontwikkeling dreigt d nieuwbouw
:
van woningensterk in te zakken. Dat kandirect consequenties hebben voor de werkgelegenheid in de bouw. Cijfers
van het Ministerie noemen aantallen van 50.000 bouwvakkers van wie de arbeidsplaatsen o p de tocht staan.
Hoewel d e positie van d e Nederlandse economie in
internationaal verband niet al te zwart hoeft te worden
afgeschilderd, tekent zich binnenslands een aantal gevaarlijke ontwikkelingen af. Ontwikkelingen die te meer verontrustend zijn omdat noch ten aanzien van de knelpunten o p de arbeidsmarkt, noch van d e stijging van het
aantal inactieven, noch van de afbraak van de produktiecapaciteit, noch van de problemen in de bouw, beleidsalternatieven voorhanden schijnen te zijn waarvan men
mag verwachten dat zij deze ongunstige tendenties ten
goede zouden kunnen keren.
L. van der Geest

537

Auteur