Ga direct naar de content

Een nieuw pleidooi voor laisser-faire?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 5 1983

W. Albedo

Een nieuw
pleidooi voor
laisser-faire?

Er zit verandering in de lucht. Er ontwikkelt zich langzaam maar zeker een
nieuwe houding tegenover de staat. De tijd
ligt nog niet zover achter ons, waarin vrijwel ieder probleem beantwoord kon worden met ten minste intensivering van bestaand overheidsbeleid en waar nodig ontwikkeling van nieuw overheidsbeleid. Nu
blijkt plotseling dat de overheid, en het
overheidsapparaat zelf, beschouwd worden als belangrijk element in ons basisprobleem: de stagnerende economic. In mijn
vorige column 1) wees ik reeds op het falen
van de verzorgingsstaat op het moment dat
we er het meest behoefte aan hebben. In
plaats van de beloofde stabiliserende is er
veeleer sprake van een destabiliserende
werking. De op overtuigingen, ontleend
aan rechtvaardigheid en solidariteit, maar
ook op gezonde economische redeneringen
gebaseerde redelijk hoge uitkeringen blijken immers onbetaalbaar.
Dit economised falen leidt tot een breder
gerichte herbezinning. Met name komen
aan de orde: de doelmatigheid van het
functioneren van het overheidsapparaat en
de bedreiging van de z.g. intermediate
structuren tussen staat en burger, door een
al te uitbundig functionerend overheidsapparaat. De twee samenvattend kan men
stellen, dat de overheid activiteiten van
zulke intermediaire structuren overneemt,
of zulke structuren onderhorig maakt zonder in staat te zijn dergelijke activiteiten
zelf op doelmatige wijze uit te voeren.
Dit klinkt nogal abstract, maar voorbeelden zijn gemakkelijk te vinden. De
loonpolitiek is een aardig voorbeeld. In het
parlement leeft nogal wat wantrouwen ten
opzichte van de resultaten van vrij loonoverleg. En men kan er niet omheen: tussen 1973 en 1979 moge het tempo der
loonstijging wat zijn afgezwakt, het zou
goed geweest zijn, indien er nog meer gematigd was. Maar het corrigerend overheidsoptreden werkt verstarring in de
hand. Bovendien ontmoedigt de dreiging
met ingrijpen de zelfstandige neiging tot
matiging. Het optreden van de overheid
verzwakt de intermediaire structuren.
Beide genoemde elementen zijn in dit
voorbeeld te herkennen: de overheidsbuESB 5-1-1983

reaucratie kan niet zo doelmatig werken
als de daarvoor opgerichte organisaties der
betrokkenen en het functioneren van de intermediaire structuren worden gefrustreerd
door het vervangende of corrigerende optreden.
Het meest sprekende voorbeeld van een
,,intermediaire structuur” wordt uiteraard
gevormd door het particuliere bedrijfsleven. Het aantrekkelijke van de ondernemingsgewijze produktie als economisch
stelsel, maar ook als politick arrangement,
is nu eenmaal dat een omvangrijke en belangrijke activiteit als de produktie onafhankelijk van de overheid functioneert.
Dit beperkt de overheidsbureaucratie, terwijl het marktsysteem nu eenmaal op efficiente wijze de belangen van consumenten
en van producenten met elkaar verzoent.
De vrijwel exclusieve combinatie van
een redelijk functionerende politieke democratic en ondernemingsgewijze produktie heeft ongetwijfeld te maken met de zelfstandigheid van een belangrijke functie in
de samenleving ten opzichte van de staat.
Er zijn wel voorbeelden van vrije ondernemingen bij een stelsel van politieke dictatuur, maar staatseconomie komt eigenlijk
niet voor zonder een vorm van dictatuur.
Parlementaire democratic laat zich blijkbaar gemakkelijker realiseren bij een beperkte dan bij een minder beperkte staatsopvatting.
Op velerlei wijze hebben regeringen van
landen met een ondernemingsgewijze produktie getracht die produktie bij te sturen
en zodoende het bestaan van particuliere
ondernemingen te verenigen met de verantwoordelijkheid voor werkgelegenheid,
groei en levensstandaard, die men nu eenmaal een moderne overheid toeschrijft.
Het resultaat van dit ingrijpen leek niet zo
slecht. Blijmoedig schreven politici en
ambtelijke koppen de ongekende hoogconjunctuur van 1950-1973 op het conto van
het eigen beleid. Maar nu het werkelijk
misgaat, blijkt de effectiviteit ervan gering.
Was de international hoogconjunctuur
wellicht zo’n sterke stimulans van elke nationale economic, dat het beleid daar niet
zoveel aan kon bederven? Geleide of niet
geleide loonpolitiek; indicatieve planning

of niet; een genationaliseerde sector of
geen nationalisaties; in de groeicijfers was
dat allemaal nauwelijks te herkennen.
De depressie gaf aanleiding tot intensivering en vernieuwing van het beleid. Maar
net zoals in de gouden jaren zestig alles
goed uitwerkte is het resultaat thans gering. ,,De overheid heeft in de loop der jaren vele maatregelen genomen die een verstikkende (er staat ,,verstrikkende”) werking had op de werking van het marktmechanisme”, zegt J. E. Andriessen ondankbaar 2).
Een nieuw pleidooi voor laisser-faire?
Dat nieuwe pleidooi wordt inderdaad gehoord. Deregulering en privatisering, versterking van marktwerking ook wanneer
dat denivellering en verlaging van uitkeringen inhoudt. Dezelfde tegenstroom wendt
zich af van het macro-beleid. In de discussie tussen Schouten en Van der Zwan komt
bij de laatste duidelijk de afkeer tot uiting
voor globale, alle lonen en dus alle ondernemingen betreffende ingrepen, waar de
structurele en conjuncturele problemen nu
eenmaal op verschillende wijze tot uiting
komen in verschillende bedrijfstakken en
ondernemingen. Het pleidooi van J. E. Andriessen om de hele WIR maar af te schaffen in mil voor een algehele verlaging der
vennootschapsbelasting wordt door hem
zelf ook gemobiliseerd. Ik citeer: ,,De Heer
Andriessen weet het ook niet exact, maar is
van mening dat er in Den Haag veel te veel
macro-economisch gedacht wordt en te
weinig micro-economisch”. Ook de werkgeversorganisaties houden zich z.i. te veel
bezig met het macro-economische gebeuren en te weinig met de directe belangen
van de individuele ondernemer.
Een nieuw en niet te verwaarlozen pleidooi voor laisser-faire. Maar het lijkt van
belang er een aantekening bij te maken.
Alle klachten komen neer op de twee belangrijke punten: een maatschappij waarin de intermediaire structuren geen ruirnte
krijgen verstart en een staat die te veel wil
verbureaucratiseert. Op die twee punten
behoort de noodzakelijke herbezinning op,
en herevaluatie van het beleid zich te richten.
Weinigen zullen zover gaan hieruit de
conclusie te trekken dat we terug moeten
naar volledige laisser-faire. De verzorgingsstaat wordt gestroomlijnd, het economisch beleid is toe aan een grondige revisie, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat
dit zou moeten uitlopen op het ,,terug naar
af, waarvoor Amerikaanse economen
vaak pleiten.

1) Markt of regulering, ESB, 13 oktober 1982.
2) FinancieelDagblad, 18 en 20 december 1982.

Auteur