Ga direct naar de content

Een kwart miljoen extra banen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 1994

Een kwart milioen extra
banen
c. van Dijkhuizen*

V

oor de rest van deze eeuw zal de werkloosheid het belangrijkste sociaaleconomische vraagstuk blijven. In dit artikel wordt een banenplan geschetst:
verminder de loonkosten door de zogenaamde overhevelingstoeslag in etappes af te
bouwen en de werknemers daarvoor te compenseren met een verlaging van het tarief
in de eerste belastingschijf. Op termijn kan dit 250.000 extra banen opleveren.

Oplopende werkloosheid
Het aantal werkzoekenden zal volgens het Centraal
Planbureau dit jaar 150.000 hoger liggen dan in 1992.
Daarmee komt de werkloosheid op 9% van de beroepsbevolking. Natuurlijk is de slechte conjunctuur
daarvoor een belangrijke oorzaak. Maar ook voor de
jaren na 1994 verwacht het CPB bij een matige groei
van 1,75% een verder oplopende werkloosheid. Er is
dus meer aan de hand dan een tijdelijke, door het
conjunctuurverloop veroorzaakte inzinking.
Het structureel aanpakken van de werkloosheid
is de grote beleidsuitdaging voor de komende jaren.
Het is trouwens niet alleen een Nederlands probleem. In heel West-Europa heeft zich de afgelopen
decennia een vergelijkbare ontwikkeling voorgedaan. In tijden van conjuncturele terugslag loopt de
werkloosheid snel op en blijft dan structureel op een
hoger niveau hangen. Elders in de wereld geldt dit in
veel mindere mate. In Japan ligt de werkloosheid
structureel veel lager en in de Verenigde Staten gaat
de werkloosheid beurtelings omhoog en omlaag.
Binnen Europa neemt Nederland nog weer een
bijzondere positie in. Kijken we naar het iets bredere
begrip van de inactieve beroepsbevolking,
dan blijkt
ons land naast ruim 700.000 mensen met een werkloosheidsuitkering ook 900.000 arbeidsongeschikten
en 300.000 zieken te hebben. Te zamen met de twee
miljoen bejaarden betekent dit dat er tegenover elke
werkende bijna één uitkeringsgerechtigde
staat.

Onze arbeid is echter ook duur. Niet alleen door
de loonhoogte, maar ook door de daarbovenop komende sociale premies (wig). Door een verlaging
van de premielast bij ondernemingen kan de werkgelegenheid sterk toenemen. Volgens de ‘spoorboekjes’
van het Centraal Planbureau is niets zo effectief voor
de werkgelegenheid als een verlaging van de loonkosten, hetzij door matiging van de lonen, hetzij
door verlaging van de sociale premies bij ondernemingen.
De tabel toont dit aan. Het effect op de werkgelegenheid van een premieverlaging voor ondernemingen is veel groter dan van een gewone belastingverlaging. Het kost de schatkist bovendien minder. Bij
gelijke gevolgen voor de schatkist levert een verlaging van de werkgeverslasten ongeveer twee keer
zoveel banen op.
Het CPB laat de premies voor ondernemingen
dalen door deze te vervangen door rijksbijdragen aan
de sociale fondsen. Dat is geen wenselijke route. We
willen de rijksbijdragen op den duur juist afschaffen.
Een andere mogelijkheid is, om binnen de WW of de
ZFW de premies van werkgevers te verlagen en die
van werknemers te verhogen. De werknemers kunnen daarvoor worden gecompenseerd met een verlaging van de eerste belasting- en premieschijf. Ook dit
is niet aan te bevelen. De ondernemingen zouden de
nieuwe verdeling van de premielasten wellicht als
tijdelijk kunnen aanzien, waardoor het gunstige werkgelegenheidseffect veel minder wordt.

Verlaging werkgeversaandeel van de wig
De toenemende mondialisering van de economische
omgeving stelt steeds hogere eisen aan de inrichting
van onze nationale economiel. Er moet meer dynamiek in onze samenleving komen. Dit geldt in het
bijzonder voor de tot op heden meer beschermde
binnenlandse sectoren en voor de arbeidsmarkt. Hierover is reeds het nodige geschreven2.

• De auteur is directeur Algemene Economische Politiek bij
het Ministerie van Economische Zaken.
1. J.E. Andriessen en R.F. van Esch, Globalisering: een zekere trend, Ministerie van Economische Zaken, Discussienota
9301, Den Haag, 1993 en L.A. Geelhoed, 1994: uitdagingen
voor het sociaal-economisch
bestel, E5B, 5 januari 1994,

blz. 4-8.
2. Zie bij voorbeeld C. Oudshoorn, Marktwerking in het sociaal-economisch
bestel, E5B, 6 oktober 1993, blz. 908-913.

Een betere methode grijpt aan bij de bruteringsoperatie die voor 1 januari 1996 is gepland. Voorzien
is om op die datum de bruto lonen aanzienlijk (met
ruim 10%) te verhogen onder gelijktijdige afschaffing
van de, door de werkgevers betaalde, overhevelingstoeslag (ook ruim 10%)3.
Als we dat nu eens niet zouden doen, maar in de
loop van een aantal jaren – te denken valt aan twee
kabinetsperioden – de overhevelingstoeslag
zouden
afbouwen zonder de lonen te verhogen. Natuurlijk is
dan een compensatie nodig voor werknemers en uitkeringsgerechtigden.
Dat kan gebeuren door een
stapsgewijze verlaging van de eerste belasting- en
premieschijr. De eerste schijf zou bij voorbeeld van
ruim 38% nu tot 30% rond het jaar 2000 kunnen da1en. Dan kan deze operatie ongeveer inkomensneutraal verlopen.
Op die manier wordt een bijna 10% lager niveau
van de loonkosten bereikt. Tegelijkertijd wordt aan
de onderkant de eerste schijf met krap lO%-punten
verlaagd. En dit alles bij een grosso modo gelijke inkomenspositie van werknemers en uitkeringsgerechtigden. Natuurlijk kost dit de schatkist geld, maar
daarover komen we nog te spreken.
We hebben hiermee een ‘banenplan’ op tafel, dat
de werkgelegenheid op termijn met 250.000 personen doet stijgen. Daarmee zou heel zichtbaar werk
boven inkomen worden gesteldS. Het gaat hier om
een globale taxatie op grond van ‘spoorboekjes’ van
het CPB. Voor een meer precieze doorrekening zou
uiteraard het CPB moeten worden ingeschakeld.

Tabel 1. Het effect na vier jaar van verlaagde werkgeverslasten in
vergelijking met een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting
(initiële impuls: 1% nni = f 5 mrt/. in 1994)
Werkgeverslastena
Werkgelegenheid
Financieringstekort

(x 1000 personen)
(% nni)

+ 55

+ 35

+ 0,6

+ 0,9

a. In het FKSEC-variantenboek is dit vorm gegeven door een Rijksbijdrage in
het WW-fonds, waardoor de werkgeverspremie
omlaag kan.
b. Het betreft een verlaging van het tarief van de eerste schijf.

uiteraard dat de EMU-tekortnorm op middellange
termijn wordt onderschreden.
Ten slotte is voor de periode 1995-1998 het behoedzame groeiscenario van het Centraal Planbureau
met 1,75% groei per jaar als vertrekpunt gekozen. Onder die veronderstellingen valt bij benadering te berekenen dat het plan financierbaar is.
Daarmee zou ons land onverminderd goed blijven presteren op het punt van de financiële criteria
(lage rente, lage inflatie, overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans en een financieringstekort buiten de gevarenzone). Tegelijkertijd zou krachtig gewerkt worden aan ons zwakste punt, namelijk
de omvangrijke inactiviteit.
C. van Dijkhuizen

De financiële kant van het plan
Natuurlijk vergt het stapsgewijs afschaffen van de
overhevelingstoeslag
en het verlagen van de eerste
schijf het nodige van ‘s Rijks schatkist. Daarom kan
het plan alleen worden uitgevoerd wanneer aan enkele strikte randvoorwaarden wordt voldaan.
Allereerst is een uitgangspunt dat de collectieve
uitgaven zich de komende jaren zeer beheerst zullen
(blijven) ontwikkelen. Voor de komende kabinetsperiode 0995-1998) is hier gerekend met een indicatieve ombuigingsomvang in de orde van grootte van
J 15 mrd (prijzen 1994). Ook in de jaren daarna
0999-2002) is uitgegaan van een beheerste collectieve uitgavenontwikkeling,
namelijk een reële (netto)
nullijn voor de collectieve uitgaven. Bij 2% economische groei per jaar resulteert dan globaal jaarlijks ca.
J 5 miljard (prijzen 1994) aan ruimte voor lastenverlichting en/of tekortreductié.
Behalve een beheerste
structurele uitgavenlijn is een strikte voorwaarde

3. De overhevelingstoeslag
Ongesteld in 1990 bij de Oortoperatie) compenseert werknemers voor het zelf gaan betalen van de premie AAW en AWBZ. De werkgevers betalen
deze overhevelingstoeslag.
4. Mogelijk is dit te combineren met een verdere verhoging
van het arbeidskostenforfait
om ook langs die kant de werkgelegenheid te bevorderen.
5. Als bijkomend voordeel geldt dat met dit voorstel ook
een ander toekomstig probleem is aan te vatten. Bejaarden
met een aanvullend pensioen zullen er zonder nadere maatregelen sterk op vooruit gaan. Voor hen geldt namelijk
geen overhevelingstoeslag,
dus ze hebben ook geen last
van het vervallen daarvan. Ze profiteren echter wel van de
verlaging van de eerste schijf. Dit is koopkrachtneutraal
op
te vangen door bejaarden (voor wie de eerste schijf thans
17% is tegenover 38% voor niet-bejaarden) AOW-premieplichtig te maken. Dit vergroot het premiedraagvlak voor
deze verzekering, wat bij toenemende vergrijzing een goede aanpak is.
6. Zie J.E. Andriessen, Naar een meer trendmatige uitgavenbenadering, E5B, 2 december 1992, blz. 1160-1162.

Auteur