Ga direct naar de content

Een impressie van het 41e congres van het IIPF

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 2 1985

Verslag

Openbare financier! en politick
Een impressie van het 41e congres van het IIPF
DRS. M.P. VAN DER HOEK*

Inleiding
Het 41e congres van het International
Institute of Public Finance (IIPF), dat van
26-30 augustus 1985 in Madrid is gehouden, stond in het teken van ,,The Relevance of Public Finance for Policy-Making”.
Onder leiding van H.M. van de Kar heeft
de programmacommissie een aantrekkelijk programma opgesteld, dat buiten de
plenaire zittingen in drie parallelle werkgroepen is afgewerkt. De eerste werkgroep
bestudeerde de relatie tussen de theorie van
de openbare financien en de beleidsvorming, terwijl de tweede werkgroep inging
op de empirische bevindingen van de openbare financien in relatie tot de beleidsvorming. De derde werkgroep was met name

voor de economische professie als zodanig
interessant, aangezien hier werd ingegaan
op de relatie tussen de economische advisering op het gebied van de openbare financien en de beleidsvorming.
Vanzelfsprekend is het fysiek onmogelijk gelijktijdig gehouden werkgroepen te
volgen. Alleen al om die reden kan ik geen
volledig beeld geven van het congres. Binnen het bestek van dit artikel zou het trouwens toch niet mogelijk zijn een naar volledigheid tenderend beeld te schetsen. Ik be-

* De auteur is werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is C.A. Hazeu erkentelijk voor diens commentaar naar aanleiding van
een eerdere versie van deze notitie.
1015

perk me dan ook tot een (subjectieve) keu-

diend bij de Internationale Arbeidsorgani-

gen die de grootste negatieve effecten van

ze van die aspecten van het congres die
mijns inziens het meest belangwekkend

satie in Geneve.
De door Herber bepleite’nieuwe keynesiaanse economic lijkt – ondanks de
naamgeving – in essentie vrij sterk op wat

belastingverhogingen op het arbeidsaanbod laten zien, de alarmistische visie niet

Sterks en Weitenberg in hun paper voor-

wat op die visie af te dingen. De alarmisten

staan. Zij pleiten voor een terugkeer naar

beweren nu wel dat op macro-niveau geen

het structurele begrotingsbeleid: ,,a policy
targeting at a certain structural deficit can

inkomenseffect optreedt, doordat inkomensdalingen van de ene groep worden gecompenseerd door inkomensstijgingen van
de andere groep, maar Burtless en Haveman wijzen erop dat de verdeling van die

zijn. Achtereenvolgens ga ik in op het
macro-economisch beleid, de belastingpolitiek, de begrotingsvoorbereiding en de
advisering door economen.

rechtvaardigen.
Bovendien valt er ook theoretisch wel

Dat de nadruk dit jaar niet zozeer op het

highlight the discipline function, without
detracting from the stabilization function
of the budget. Such a policy allows for

macro-economische beleid viel, is bepaald

budgetplanning in the medium term, thus

inkomensmutaties van cruciate betekenis

niet verwonderlijk. Dit onderwerp is immers al uitvoerig aan de orde geweest tij-

emphasizing consistency and credibility”.

is. Het staat immers niet bij voorbaat vast

Deze visies zijn tegengesteld aan die van

dens het 40e congres. Mijn indruk was toen

dat de inkomenseffecten van de beide groepen elkaar precies opheffen. Bovendien is

dat de ..functional finance”-benadering

Hoffman, die in de Verenigde Staten bij
het ministerie van Financien werkt. Hij

op relatief weinig aanhang (meer) kon bo-

sluit zich in feite aan bij de hoofdstroming

gen en dat aanpassingspolitiek op dat moment het beste in de (economische) markt
leek te liggen. Slechts enkele papers boden

van het 40e congres van het I IFF door te

Macro-economische politick

toen steun aan de gedachte van een actief
macro-economisch beleid om de economische ontwikkeling in een gunstiger richting
om te buigen 1). De weinige concrete beleidsaanbevelingen die dit jaar in de papers
zijn terug te vinden, gaan niet zo eenzijdig

in de richting van aanpassingspolitiek en
staan zelfs min of meer diametraal tegen-

over elkaar.
Illustratief in dit verband zijn de papers
van Herber en Hoffman. Het interessantst
is mijns inziens de bijdrage van Herber, die

zich verzet tegen een ongenuanceerde afwijzing van iedere vorm van keynesiaanse

waarschuwen tegen een actief macro-economisch beleid. Laconiek wijst hij erop dat
dit in overeenstemming is met zowel de opvatting dat de economische kennis nog on-

van een eenzijdig en te ver doorgeschoten
keynesianisme. Hij zoekt een middenweg

Burtless en Haveman niet noemen, namelijk dat een belastingverhoging niet tot inkomensstijgingen leidt, doordat de opbrengst wordt aangewend voor verlaging

van het financieringstekort. In dat geval
blijft de gangbare theorie volledig intact:

voldoende is om zo’n beleid te rechtvaardi-

het inkomenseffect doet zich alleen voor

gen als met de mening dat volgens de huidi-

bij belastingbetalers, aangezien de overheid haar extra inkomsten niet uitgeeft en

ge economische kennis overheidsinterven-

tie gedoemd is te falen. In de (plenaire)
openingszitting had Forte overigens ook al
voedsel gegeven aan de opvatting dat ondanks alle literatuur en onderzoeksresultaten de economische kennis nog altijd te

kort schiet om bruikbare antwoorden te
kunnen geven op de belangrijkste beleidsvragen van dit moment.

er dus geen ontvangers zijn van extra over-

heidsuitgaven.
Een aantal papers heeft niet zo zeer be-

trekking op de effecten van belastingpolitiek als wel op pogingen tot hervormimg
van het belastingstelsel. Kay vraagt zich bij
voorbeeld af waarom regeringen zo vaak
commissies instellen om hun belastingstelsels te onderzoeken. Het is per slot van rekening hoogst ongebruikelijk dat een rege-

politick, maar zich tegelijkertijd bewust

toont van de mogelijke nadelige effecten

er mijns inziens nog een mogelijkheid die

ring om een onafhankelijk onderzoek

Belastingpolitiek

vraagt naar haar buitenlands beleid, haar
Over

de

effecten

van

een

hoge

defensiepolitiek of haar macro-economisch beleid. Kay stelt dat de motieven die

Alleen substantiele onevenwichtigheden

collectieve-lastendruk woedt in de Verenigde Staten al jarenlang een intensieve
discussie, waarin de pessimisten de laatste

zouden in zijn visie een actief overheidsbe-

tijd aan invloed lijken te hebben gewon-

oprecht zijn. Dat mag althans worden af-

leid vragen. Voor het overige zou men zich
vooral moeten verlaten op ingebouwde sta-

nen. In hun paper spreken Burtless en Ha-

bilisatoren, hetgeen de consistentie van het
beleid ten goede zou komen. Als de overheid bovendien meer informatie over het

stroming, die op basis van empirisch on-

geleid uit het feit dat de aanbevelingen die
de onderzoeksrapporten opleveren slechts
in zeer bescheiden mate door regeringen

derzoek de opvatting huldigt dat de negatieve effecten van het belastingstelsel en het

worden opgevolgd.
Een eerste motief kan volgens Kay zijn

tussen ,,fine tuning” aan de ene kant en
een passieve overheid aan de andere kant.

door haar te voeren beleid zou verstrekken, zou dit volgens Herber bijdragen tot
een klimaat van stabiele verwachtingen.

Elementen van de aanbodeconomie, zoals
verlaging van marginale belastingtarieven,

fiscale investeringsstimulansen en dergelijke, zijn niet in strijd met deze nieuwe keynesiaanse economic – een term die dient
ter onderscheiding van de in de jaren zestig

en zeventig gevoerde keynesiaanse politick
– en kunnen dus als aanvulling hierop

veman in dit verband van een alarmistische

sociale-zekerheidssysteem groot zijn. Volgens de gangbare theorie kan een belastingverhoging de arbeidsinspanning zowel vergroten als verkleinen, afhankelijk van de
vraag of het inkomenseffect dan wel het

substitutie-effect overheerst. De alarmistische stroming bestrijdt deze theorie. Een
belastingverhoging verlaagt weliswaar het
netto inkomen van bepaalde mensen, maar
doordat de overheid de extra inkomsten

regeringen bewegen tot het instellen van

onderzoekscommissies, niet altijd even

dat de regering door het instellen van een
commissie tijd wint. Men zou dit de ijskastfunctie kunnen noemen, want door het

geven van een onderzoeksopdracht heeft
de regering het onderwerp in feite voor de

duur van het onderzoek van de politieke
agenda geschrapt. Een tweede reden kan

zijn dat de regering weliswaar precies weet
welk beleid ze wil voeren, maar dat ze
vreest dat de impopulariteit van de maatre-

gelen de uitvoering ervan bemoeilijkt. Men

volgens Herber ook nog een inkomenspolitiek moeten worden gevoerd, hetgeen naar

weer uitgeeft zien anderen hun netto inkomen stijgen, hetzij in de vorm van toegenomen inkomensoverdrachten, hetzij in de
vorm van meer overheidsgoederen en
-diensten. Op macro-niveau treedt er dus

zijn mening in de jaren zeventig niet is ge-

geen inkomenseffect op, aldus de alar-

door haar voorgestane beleid kan dienen.

beurd. Dit laatste moge wellicht voor de

misten, zodat slechts het substitutie-effect

Als derde mogelijke reden noemt Kay dat

Verenigde Staten opgaan, in een aantal

zijn die bij de belastingdienst werken.

beleid wel degelijk geflankeerd door een

resteert. Dit betekent dat door een belastingverhoging de arbeidsinspanning altijd zou afnemen.

inkomenspolitiek 2). Voor Nederland is
hierbij overigens een complicerende factor

Burtless en Haveman verzetten zich echter tegen deze visie. De alarmisten baseren

dat de bezwaren van vakbeweging en werk-

zich met name op de resultaten van experi-

geversorganisaties tegen overheidsingrij-

menten met een negatieve inkomstenbe-

worden gebruikt.

Naast een fiscaal en monetair beleid zou

Westeuropese landen is het keynesiaanse

pen in de inkomensvorming steeds zwaar-

lasting. Die zijn echter niet representatief

der zijn gaan wegen, zoals ook blijkt uit de

voor het normaal geldende sociale-zekerheidsstelsel, terwijl zelfs de onderzoekin-

klachten die deze organisaties hebben inge1016

zou dit de supportersfunctie kunnen noe-

men, omdat de regering dan behoefte heeft
aan de steun van een onafhankelijk onderzoek dat tevens als rechtvaardiging van het

het zelden de meest creatieve ambtenaren

1) M.P. van der Hoek, Public finance and public debt, ESB, 1 oktober 1984, biz. 977-979.
2) Zie b.v. R.J. Flanagan, D.W. Soskice en
L. Ulman, Unionism, economic stabilization
and incomes policies: European experience,
Washington, 1983.

Daarom zouden zij wel eens bij voorbaat al
aarzelend of zelfs afwijzend kunnen staan

moet een lange tijdhorizon hebben;
2. in de regering moeten personen zitten

tegenover nieuwe en creatieve ideeen voor
vereenvoudiging van het belastingstelsel.

meer als nun geesteskind beschouwen

Opvallend is dat geen van de door Kay
genoemde motieven van toepassing lijkt op

het recente besluit van staatssecretaris Koning van Financien om een commissie in te
stellen die de mogelijkheden tot vereenvoudiging van het belastingstelsel moet onderzoeken. Die beslissing heeft hij immers

niet op eigen initiatief genomen, maar pas
na zware en aanhoudende druk vanuit de
Tweede Kamer. Klaarblijkelijk zijn er nog

andere mogelijke redenen voor het instel-

die de belastinghervorming min of

en die bovendien nog jaren aan de
macht blijven;

3. hervormingsvoorstellen moeten niet alleen politick wenselijk en haalbaar
zijn, maar ook administrate/;

4. de voorstellen moeten zijn aangepast
aan de omstandigheden van het betreffende land 3);
5. de belastingadministratie van het betreffende land moet achter de hervormingsvoorstellen staan 4).

len van zo’n commissie dan Kay noemt.

Goode noemt bij voorbeeld in zijn paper

Het is echter de vraag of een groot-

voor regeringen van ontwikkelingslanden

scheepse hervorming van het belastingstelsel onder welke voorwaarden dan ook

als reden het in de gunst komen bij een internationale organisatie of bij regeringen
van donorlanden. Bovendien is het de
vraag of het belastingambtenaren inderdaad aan creativiteit ontbreekt. Het zou

veel kans op succes heeft. Goode heeft
mijns inziens gelijk als hij stelt dat een belastinghervorming meer kans heeft te worden gerealiseerd als het door middel van

mij niet verbazen als veel belastingbetalers

een serie kleine verbeteringen gebeurt.

er op dit punt een andere mening op nahouden. McLure wijst er trouwens in zijn
paper op dat het Ministerie van Financien
in de Verenigde Staten zich bepaald crea-

Voor wie meent dat belastinghervormingen tot doel moeten hebben een optimaal

tief heeft betoond door niet alleen eerder

belastingstelsel te realiseren, komt het
paper van Krause-Junk als een koude douche. Hij meent dat de marsroute naar een

dan de economische professie oplossingen
te zoeken voor de problemen die de inflatie

optimaal belastingsysteem een doodlopen-

veroorzaakt bij het meten van belastbare
inkomens, maar dat ook nog te doen in een
periode waarin volgens hem het publiek de

dividuele nut kunnen worden afgestemd.
Twee personen met een gelijk inkomen

noodzaak hiervan nog niet of nauwelijks
inzag.
Een interessante vraag is waarom pogin-

tijd verkeren immers in ongelijke posities,
zonder dat dit in de belastingheffing tot

gen tot belastinghervorming meestal
mislukken. Ishi gaat uitgebreid in op de
commissie-Shoup, die in 1949 op verzoek

van de geallieerden het Japanse belastingstelsel onderzocht en binnen een
half jaar een rapport produceerde waarin
een hervorming van het gehele Japanse belastingstelsel werd aanbevolen. De
commissie-Shoup geldt als een van de weinige succesvolle commissies op dit gebied,
aangezien de meeste van haar aanbevelingen in praktijk zijn gebracht, zij het veelal
in gewijzigde vorm. Volgens Ishi zal deze
commissie altijd wel een uitzondering blijven, omdat de drie omstandigheden die
naar zijn mening tot het succes hebben geleid zo uitzonderlijk waren dat ze zich volgens hem nooit meer zullen voordoen:
1. door de tweede wereldoorlog was er
toch al een volledige breuk met het verleden;
2. de commissie-Shoup werd sterk
gesteund door generaal MacArthur en
de Japanse regering;
3. de kwaliteit van het rapport van de
commissie was zowel in theoretisch als
in praktisch opzicht uitzonderlijk
hoog.

de weg is, omdat belastingen niet op het in-

maar met verschillende hoeveelheden vrije
uitdrukking kan worden gebracht. Bovendien zou een op het individuele nut afgestemde belasting met nog meer individuele bijzonderheden rekening moeten houden dan alleen de hoeveelheid vrije tijd, zoals het aan arbeid ontleende nut of onnut,
persoonlijke risico’s die ongelijk over beroepsgroepen zijn verdeeld, promotiekansen die verschillende banen bieden en dergelijke. Overigens wijst ook Musgrave er
in zijn paper op dat ieder fiscaal inkomensbegrip ruimte laat voor horizontale onrechtvaardigheden – dat wil zeggen het
ongelijk behandelen van individuen die in
gelijke posities verkeren — omdat vrije tijd
er nooit in is opgenomen.
Begrotingsvoorbereiding
In OECD-verband is een aantal jaren ge-

geisoleerd te beschouwen. Op basis van een
groter aantal ervaringen die in ontwikkelingslanden met soortgelijke commissies
zijn opgedaan, komt Tanzi namelijk tot de
conclusie dat aan andere voorwaarden

ook toepasbaar was op andere staten. Verzoeken

gestart. Publikatie van de resultaten hier-

om advies van andere staten beantwoordde hij

van heeft bij mijn weten tot dusver niet
plaatsgehad, maar de papers van Higgins

daarom door in het bestaande rapport alleen de
naam van de staat en het statistisch materiaal

en Tarschys lichten al een tipje van de sluier op. Die zijn namelijk gebaseerd op de

aan te passen.
4) Tanzi illustreert het belang van deze voor-

bijdragen die vanuit een aantal lidstaten
van de OECD zijn geleverd. Blijkens de re-

een bepaald land de aanbeveling deed de accijn-

Nederland afkomstig 5). Higgins gaat met
name in op het fenomeen van de meerjarenramingen, die in een aantal landen –

waaronder Nederland – onderdeel zijn geworden van het begrotingsproces, ook al

hebben ze in geen enkel land kracht van

ces hebben:

wet. In principe bevat de bijdrage van Higgins weinig nieuws, maar interessant is wel

1. de regering van het betreffende land

dat de Nederlandse ontwikkelingen be-

moet zijn voldaan wil zo’n commissie suc-

ESB 9-10-1985

3) In dit verband verhaalt Tanzi misprijzend
over de deskundige die een van de Verenigde Staten had geadviseerd en meende dat zijn advies

leden het project ,,Thecapacity to budget”

ferenties zijn hiervan ten minste twee uit

Ishi lijkt de commissie-Shoup echter te

paald niet uitzonderlijk blijken te zijn. Het
feit dat de meerjarenramingen — mede als
gevolg van de openbaarheid ervan – voor
de vakdepartementen als minimum gingen
fungeren, blijkt bij voorbeeld een min of
meer internationaal voorkomende trend te
zijn geweest.
Na de ontwikkeling van de meerjarenramingen in de jaren zestig – een periode
van turbulente economische groei – is het
gebruik ervan in de jaren zeventig en tachtig aangepast aan de veranderde omstandigheden. In plaats van als springplank
voor verdere uitgavenverhogingen is men
de meerjarenramingen geleidelijk meer
gaan gebruiken als hulpmiddel bij het stellen van prioriteiten. In sommige landen,
zoals Zweden en Denemarken, is de reikwijdte van de meerjarenramingen ook uitgebreid tot de lagere overheid en de sociale
zekerheid of is in elk geval de coordinate
tussen de uitgaven van de diverse overheidslagen verbeterd. Voorts is onder meer
de aanvankelijke nadruk op programmaplanning geleidelijk verschoven in de richting van uitgavenbeheersing en heeft men
gepoogd zowel de kwaliteit als de analyse
van de meerjarenramingen te verbeteren.
In de jaren tachtig is behoefte ontstaan
aan een systeem dat het mogelijk maakt de
overheidsuitgaven te realloceren op basis
van nieuwe prioriteitsstellingen en binnen
lage of zelfs nulgroeiplafonds. Dat vereist
volgens Higgins een normatief ,,topdown”-proces dat echter niet mag resulteren in een abstract uitgaventotaal. Er moet
dus een middenweg worden gezocht. Om
effectief te zijn moet het systeem enerzijds
als leidraad dienen voor de diverse uitgaafgroepen, maar anderzijds moet het niet al
te gedetailleerd zijn om slepende conflicten
tijdens het reallocatieproces te vermijden.
In dit verband doet hij de suggestie een wig
te drijven tussen het uitgaventotaal en de
som van de uitgaafgroepen door in de
meerjarenramingen een oplopende niet
verdeelde reserve op te nemen, een suggestie die ik in 1979 ook heb gedaan 6).
Tarschys stelt dat de begrotingsperikelen in veel landen met name voortvloeien
uit de daling van de economische groei na
een periode waarin niet alleen verwachtin-

waarde met het verhaal van een commissie die

zen terug te dringen ten gunste van andere belastingen. Die aanbeveling werd niet opgevolgd,

omdat het hoofd van de afdeling accijnzen, die
tevens een vertrouwd adviseur van de ministerpresident was, dan aan macht zou inboeten.
5) Riend van Gendt, Capacity to budget: con-

sultant’s report en Niko van Niekerk, Capacity
to budget: recent developments in budgeting in
the Netherlands.
6) M.P. van der Hoek, Andere opzet van meer-

jarenramingen kan nadelen wegnemen, Elseviers Weekblad, 3 november 1979, biz. 7.

1017

gen over aanhoudend hoge groei waren ge-

bestaat in essentie uit het verschaffen van

vormd, maar ook nog waren geinstitutio-

informatie aan de beleidsmakers over de

naliseerd in een wettelijk stelsel van rechten en inkomensaanspraken. Bovendien

waarschijnlijke gevolgen van beleidsalternatieven, over eventuele incompatibilitei-

zijn allerlei pressiegroepen hun deelbelan-

ten van door politici gestelde doeleinden en

gen steeds krachtiger en beter gaan verdedigen. Deze ontwikkelingen hebben hun
sporen nagelaten in het proces van begro-

over doelmatigheid en doeltreffendheid

destroy you. If it is taken and it is right,
then ,,glory is not assured”, particularly if
your advice contravenes that of others. If
your advice is not taken and is wrong you
will be ignored, and if it is not taken and
you are right, then you may be in credit

van beleidsinstrumenten. Dit veronderstelt

and be listened to more carefully in

dat economen voldoende weten over de

future”.

tingsvoorbereiding. Tarschys signaleert in

werking van de economic, maar niet iedereen is er volledig van overtuigd dat de huidige stand van de economische theorie deze

Besluit

dit verband drie trends.

In de eerste plaats constateert hij versterkte pogingen tot het bereiken van een
consensus, waarbij de instrumenten uit-

veronderstelling rechtvaardigt. Hoewel
Albi op dit punt niet tot de pessimisten be-

Het congres overziende is mijn indruk

eenlopen van het zorgvuldiger onderhou-

hoort, meent hij toch dat ondanks het vele

dat de meeste deelnemers hun wetenschap

den van de contacten met de massamedia
tot het vormen van een soort kernkabinet-

onderzoek onzekerheid bestaat over het effect van belastingheffing op het economisch gedrag van belastingsubjecten. Verschillende deskundigen kunnen dus tot uit-

wel degelijk relevant vinden voor het beleid. Economen zien dus ook een adviserende rol voor zich zelf weggelegd in de beleidsvoorbereiding. Om het cynisme van

van de belangrijkste obstakels voor het bereiken van een consensus in de politieke

eenlopende adviezen komen. In die situatie
is het bijna onvermijdelijk dat beleidsmakers zich vooral richten naar adviezen die

men leek het toch niet al te serieus te nemen. Diverse papers tonen trouwens aan

cultuur: een minister die in zijn sector be-

hen intui’tief het beste lijken.

ten, zoals in Nederland de ,,vijfhoek”
(door sommigen consequent ,,kijfhoek”
genoemd). Mijns inziens wortelt echter een

zuinigt geldt als ,,zwak”, terwijl een minis-

Als adviseur wordt de econoom boven-

ter die de uitgaven in zijn sector weet op te
voeren juist als ,,sterk” wordt beschouwd.

dien geconfronteerd met normatieve
kwesties. In dit verband wijst Albi erop dat

Tarschys onderkent dit ook wel, maar hij

horizontale rechtvaardigheid – als onaf-

komt niet verder dan de stelling dat de minister van Financien — in samenwerking

hankelijk beginsel in de belastingheffing

Peacock werd weliswaar gegniffeld, maar
dat economen inderdaad beleidsrelevante
informatie en inzichten kunnen aanreiken.
Het 42e congres van het IIPF heeft als
onderwerp ,,Changes in revenue structures” en wordt voorbereid door een commissie onder voorzitterschap van Aldo

met de minister-president – een andere

– in feite als randvoorwaarde fungeert
voor adviseurs en voor de keuze tussen be-

maatstaf voor ministerieel falen en succes

leidsalternatieven. Hij noemt hierbij als

siteit van Brescia (Italic). Dit congres zal
van 25-29 augustus 1986 in Athene worden

Chiancone, die is verbonden aan de univer-

zou moeten bieden. Over de vraag hoe dat
dan zou moeten en welke maatstaf dat dan
zou kunnen zijn, laat hij zich niet uit.

voorbeeld de keuze tussen het individu en

gehouden.

Als tweede trend ziet Tarschys veranderingen in de houding van ministers van Financien. De aanvankelijk veelal afwachtende houding is veranderd in een veel ac-

aanbod van gehuwde vrouwen elastischer

het echtpaar als belastingeenheid. Empi-

risch onderzoek wijst uit dat het arbeids-

Appendix

M.P. van der Hoek

is dan dat van hun echtgenoten. Op grond
van efficiency-overwegingen zouden voor
gehuwde vrouwen daarom lagere margina-

Papers,

gepresenteerd

tijdens

het

tievere opstelling. Reageerde een minister

le belastingtarieven moeten gelden dan

van Financien vroeger voornamelijk op

voor hun mannen, maar op grond van het

41e congres van het IIPF in Madrid (26-30
augustus 1985):
1. Henry J. Aaron, Social security:

claims van andere ministers, tegenwoordig
is hij eerder geneigd zelf eisen te stellen.

beginsel van horizontale rechtvaardigheid
is dat onjuist en zouden de inkomens van

2. Emilio Albi, Economic advice and tax

Daarbij zoekt hij veelal de steun van de minister-president en diens ambtenaren, aangezien de minister van Financien en de ka-

echtgenoten bij elkaar moeten worden op-

binetsleider min of meer natuurlijke bondgenoten zijn in het begrotingsproces. In
Nederland hebben mijns inziens vooral de
resultaten van de heroverwegingsrondes

geteld om als een inkomen te worden belast. In zijn optreden als adviseur kan de
econoom zich dus niet uitsluitend op
efficiency-overwegingen baseren, maar zal
hij rekening moeten houden met relevante
normatieve aspecten. Maar dat betekent

bijgedragen tot deze verandering in de po-

ook dat waar normatieve elementen in het

sitie van de minister van Financien.

geding zijn een economisch adviseur nooit

Ten slotte signaleert Tarschys als derde
trend een toenemende belangstelling voor
informatie over de kosten en de effectiviteit van de diverse uitgavenprogramma’s.
Rekenkamers worden bij voorbeeld gemobiliseerd, onder meer door verzoeken om

meer effectiviteitsstudies te verrichten.
Overigens speelt in Nederland het Sociaal

en Cultured Planbureau (SCP) in dit opzicht ook een belangrijke rol, zoals onder

het laatste woord kan hebben; wel heeft hij

een eigen rol.
Peacock laat zich echter uiterst cynisch
uit over de rol van met name ambtelijke

economische adviseurs. Economen die in
overheidsdienst treden raadt hij aan: ,,do

not announce your arrival except to those
who pay you. Do not look for work. Let
everyone else find out for themselves that
you exist — even Ministers. Only respond,

andere blijkt uit het paper van Goudriaan,

do not initiate”. De achtergrond hiervan is

De Groot en Van Tulder. Hierin laten ze

dat iedere oorspronkelijke visie op het ge-

zien dat een verminderde vraag naar over-

bruik van beleidsinstrumenten hoogst
waarschijnlijk niet met juichkreten zal

heidsdiensten slechts zeer langzaam of

problems of maturity;
policy;
3. Fuat M. Andic en Suphan Andic,
Fiscal sociology: theory and policy;
4. Christine Andre, Du test de quelques
hypotheses relatives a la croissance
des depenses publiques;
5. Dieter Biehl, Public infrastructure
and its impact on regional income and
employment;
6. Boris Boldyrev, Vladimir Ilyin en
Nikolai Sichev, Theory and advice in
the public finance of the socialist economies: developments since World
War II;
7. A. Lans Bovenberg, The Harberger

model after 23 years;
8. Gary Burtless en Robert Haveman,
Taxes, transfers, and labor supply:
the evolving views of U.S. economists;
9. W. de Clerq, Some remarks on the
trend of public finance in the western
industrialized countries;
10. Francesco Forte, The development of
public finance theories since World
War II: did their relevance increase?;

zelfs helemaal niet tot uitdrukking komt in
een daling van het aantal ambtenaren dat

worden begroet. Volgens Peacock wordt

die diensten produceert. Eerdere studies

lijk eerder afgemeten aan het vermogen om
nieuwe argumenten tegen veranderingen te
verzinnen dan argumenten voor veranderingen. In al zijn cynisme grijpt hij terug
op Machiavelli om het marginale nut van
de uitkomsten van adviezen voor de advi-

11. Richard Goode, The relevance of
public finance for policymaking;
12. Rene Goudriaan, Hans de Groot en

seur te schetsen. Hij doet dat als volgt: ,,If

13. Ingemar Hansson, An evaluation of

your advice is taken by the ,,prince or republic” and is wrong then your enemies

the evidence on the impact of taxation

van het SCP hebben. met name onder het

kabinet-Lubbers een belangrijke invloed
gehad op de beleidsvoorbereiding.
Advisering door economen

De rol van de econoom als adviseur
1018

het succes van ambtelijke adviseurs name-

Frank van Tulder, Public sector productivity: recent empirical findings

and policy applications;
on capital formation;

14. John G. Head, Market failure and
public finance theory;
15. Bernard P. Herber, The stabilization
branch revisited;
16. Russell A. Higgins, The ongoing story

of rationalising the budget process:
the case of multi-year budgeting;
17. Ronald Hoffman, Macroeconomic
analysis and stabilization policy: searching for consensus;
18. Hiromitsu Ishi, The impact of the

Shoup mission;
19. P.M. Jackson en W. J. Meadows, The
fiscal and taxable capacities of state
and local governments;
20. J.A. Kay, Tax reform in retrospect:
the role of inquiries;
21. Gerold Krause-Junk, Optimal taxation – a beautiful oil de sac?;
22. Pierre Llau en Guy Gilbert, De la
,,theorie” au conseil et a la ,,politique”: I’experience Francaise du conseil des impots;
23. Charles E. McLure Jr., Reflections
on recent proposals to rationalize the
U.S. income tax;
24. Paul Mentre, Regulation et deregulation: signification et enjeux;
25. K.C. Messere en J.P. Owens, International comparisons of tax levels: pitfalls and insights;

26. J.C. Milleron, Quelques difficultes
techniques de la theorie des choix
publics;

27. Ezra J. Mishan, Is cost-benefit analysis a bastard science?;
28. Richard A. Musgrave, Equity principles in public finance;
29. Alan Peacock, Some gratuitous advice to fiscal advisers;
30. Antal Pongracz, The purpose and role

of an active budget policy in a planned
economy;
31. Jose T. Raga, The public sector in
Spain: current problems;
32. Paolo Roberti, Vincenzo Patrizii en
Luigi Bernardi, Comparing social security systems: pitfalls and insights;
33. Minko Russenov en Deltscho Porjasov, Der Kredit beim Sozialismus als
okonomisches Instrument;
34. Eugene Smolensky, William Hoyt en
Sheldon Danziger, A critical survey of

efforts to measure budget incidence;
35. Cees Sterks en Hans Weitenberg,

Structural budget policy, forecasting
and implementation; evidence from
various countries;
36. Vito Tanzi, A review of major tax policy missions in developing countries;
37. Daniel Tarschys, From expansion to
restraint: recent developments in budgeting;
38. Ramon Trias Fargas, Civil servants,
theorists and politicians in Spain;
39. Nikolaj W. Watschev, L’interaction

des finances publiques et du droit financier.

Auteur